Met haar boek Dubbelganger heeft de Amerikaans-Canadese schrijfster Naomi Klein de juiste snaar geraakt in menig linkse ziel. Om je daarvan te vergewissen volstaat het om even te grasduinen in de honderden commentaren op GoodReads. Klein ontrafelt in haar boek de denkbeelden van haar naamgenote Naomi Wolf en gebruikt dat als leidraad om iets te zeggen over alle thema’s die al enkele jaren door het hoofd spoken van de linkse medemens: de opkomst van radicaal-rechts, het succes van samenzweringstheorieën, de toenemende ongelijkheid in de wereld, de triestige staat van de sociale zekerheid, de tech-miljardairs die de sociale media controleren, de scheidingslijn tussen rechts en links die kantelt – met rare bondgenootschappen als gevolg –, de niet aflatende discriminatie van minderheden, de dekolonisatie van de geesten, de arrogantie van het meritocratisch indivualisme, de milieuramp die op ons afkomt. Zelfs Israël-Palestina krijgt een hoofdstuk.
Over al die thema’s formuleert Klein welsprekend wat de linkse medemens al lang dacht, maar ze formuleert het welsprekend en meeslepend, zacht genoeg om niemand van het eigen kamp te kwetsen, vaag en algemeen genoeg om niemand van het tegenovergestelde kamp tot veel tegenspraak uit te dagen. Ook vindt ze de juiste toon: enig mededogen met haar doelwit, af en toe een tikje zelfspot, aarzelend haar weg zoekend, persoonlijk zonder narcistisch te zijn, suggererend eerder dan ponerend.
Dubbelganger is geen boek dat wil overtuigen. Het richt zich tot mensen die al overtuigd zijn. In die zin onderscheidt het zich van ‘rechtse’ tegenhangers als Hayeks Road to Serfdom en Hernando De Soto’s El otro sendero. Hayek droeg zijn boek op aan de ‘socialisten in alle partijen’, De Soto droeg het zijne op aan ‘zijn linkse vrienden die hetzelfde doel nastreven’ als hijzelf. Die boeken waren een poging om de socialisten of linkse vrienden te overtuigen om van mening te veranderen. Of die socialisten of linkse vrienden het boek lazen, dat is natuurlijk een andere kwestie. Johan Norberg is voorzichtiger en draagt zijn Capitalist Manifesto op aan de ‘klassiek-liberalen in alle partijen’. Als alleen al zijn geestesgenoten het boek lezen, is het halve werk gebeurd. Dan kunnen zij de anderen in hun partijen proberen te overtuigen, met de cijfers, de feiten, de syllogismen en de gedachte-experimenten die Norberg verzameld en geordend heeft.
De overtuigde linkse medemens, tot wie Klein zich richt, is het stadium van de twijfel voorbij. Hij twijfelt er niet aan dat alle kwalen in de wereld te wijten zijn aan het neoliberaal kapitalisme. De vraag die hem bezighoudt, is de vraag die de linkse student na 1968 bezighield: we weten dat de wereld fout in elkaar zit, maar wat kunnen we eraan doen? Een studentenleider als Ludo Martens las één boek dat uitlegde waarom het kapitalisme niet deugde – dat moet Monopoly Capitalism van Baran & Sweezy geweest zijn – en voor de rest van zijn leven wijdde hij zijn niet geringe denkkracht aan het bedenken van de beste strategie om dat kapitalisme, dat dus niet deugde, omver te werpen. Een van de eerste stappen bestond erin seminaries te organiseren over de pamflettaire geschriften van Lenin. En het eerste pamflet dat hij behandelde was het klassiekertje Wat te doen? In het Leuvense maoïstisch jargon van die tijd werd het boekje Que Faire genoemd.
Die titel was, in welke taal ook, een perfecte verwoording van de kreet die brandde in het hart van de soixante-huitard. Het is dezelfde kreet die vandaag brandt in het hart van – zeg – de jonge milieuactivist, en Klein probeert er, in haar laatste hoofdstuk, een antwoord op te geven. Uiteraard valt dat antwoord voor de meeste lezers – spoiler alert – wat mager uit, maar dat deed het antwoord van Lenin ook – zeker als je het boekje in je eentje las, zonder de bezielende exegese van Ludo Martens*.
Om het eens anders te zeggen: Dubbelganger is eigenlijk geen boek voor mij. Het is comfort food voor de linkse medemens en ik ben geen linkse medemens. Maar het boek is mij toch heel goed bevallen. Het is elegant geschreven, slim gestructureerd, bevat net genoeg herhaling om vlot gelezen te worden. Het bevat filosofische en psychologische beschouwingen over het dubbelganger-syndroom die ik als midbrow met milde interesse lees, in het besef dat ik het niet moet kennen voor het examen, en zonder mij af te vragen of het allemaal wel klopt.
Ook straalt het boek een aangename eruditie uit. Het wemelt van verwijzingen naar romans en films. Vroeger was het een heel karwei om erudiet te zijn. Je moest duizenden en duizenden boeken gelezen hebben, en als je dan iets moest doen met het thema ‘dubbelganger’ kon je uit je geheugen misschien twintig of dertig titels opvissen. Vandaag is eruditie een koud kunstje geworden. Je googelt op internet en je hebt in geen tijd je lijstje van twintig tot dertig boeken die je kunt lezen, en die je dan ter sprake kunt brengen in je eigen tekst. Je moet geen duizenden en duizenden boeken meer lezen, en voor de lezer is het effect hetzelfde: hij voelt zich in het prettige gezelschap van een auteur wiens eruditie op hem – de lezer – afstraalt, zeker als die lezer af en toe de titel van een roman of film herkent.
In zekere zin was het boek ook comfort food voor mij. Ik moest mij op geen enkel moment ‘bedreigd’ voelen door de linkse overtuiging van de auteur. Ik moest mij bijvoorbeeld niet angstig afvragen waar die overtuiging vandaan komt. Natúúrlijk is die auteur links. Haar grootouders waren communisten, haar vader was een anti-Vietnamoorlog activist en een dienstweigeraar, haar moeder was een feministe. Die trouw aan de familietraditie ontroert mij, eerder dan mij te verontrusten. Ook de inhoud van het boek voelt niet bedreigend aan. De dagelijkse krant staat vol met feiten en meningen die op het eerste gezicht niet goed in mijn wereldbeeld passen. Dat maakt mij onrustig. Met Kleins boek is dat anders. De vage radicaal-linkse clichés** die erin opduiken, zijn ongeveer die waar ik al geruime tijd klaar mee ben – niet helemaal, maar ongeveer. Het is zelfs aardig om ze eens allemaal samen te zien. Het is misschien ook een gelegenheid om er hier en daar wat commentaar bij te geven. Ik begin er morgen aan.
* De overtuigingskracht van Wat te doen – geschreven in 1902 – schuilt niet in de argumentatie, maar in het besef dat het kleine kringetje rond Lenin amper 15 jaar later zou uitgroeien tot een organisatie die een succesvolle revolutie leidde. Als aankomend revolutionair krijg je dan de indruk dat er van 1902 een kaarsrechte rode streep loopt naar 1917, en dat elke stelling uit Wat te doenbewezen wordt door de latere revolutie.
** ‘Vage clichés …’ Dat geldt niet, of minder, voor haar eerdere boeken No Logo, The Shock Doctrine en This Changes Everything.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten