Wanneer ik in de klas een verhaal van Couperus besprak – Eene illuzie bijvoorbeeld, of Een zieltje – dan wilde ik daarbij graag het begrip decadentie uitleggen. De leerlingen werden zo’n moment bijzonder aandachtig, want ze dachten aan wilde feesten in nachtclubs en aan seksuele uitspattingen. Met wat meer culturele achtergrond hadden ze er het pre-Hitler Berlijn bijgehaald, en de divine decadence van Sally Bowles. Ze waren dan wat ontgoocheld omdat ik het begrip anders invulde: vermoeidheid, krachteloosheid, slapheid, gebrek aan wilskracht en ambitie. In zijn boek The Decadent Society noemt Ross Douthat de twee invullingen van het begrip decadentie de low definition (die van mijn leerlingen) en de high definition (die van mij). Wat hem interesseert is vanzelfsprekend de high definition, met daarbij de vraag of die van toepassing is op de wereld van na 1970.
Douthat zoekt inspiratie bij de theorie van Jacques Barzun die uitlegt wat decadentie inhoudt, en ook wat ze niet inhoudt. ‘Decadentie,’ schrijft Barzun, ‘betekent niet dat er geen energie of talent of moreel gevoel meer aanwezig is.’ Het is omgekeerd: een decadente tijd wordt gekenmerkt door grote drukte, door overdreven morele bezorgdheden, en door buitengewone rusteloosheid, ‘omdat’ zo voegt Barzun eraan toe, 'er geen duidelijk zicht op vooruitgang is.’ Dat is een waardevolle correctie op de eenzijdige definitie die ik aan mijn leerlingen meegaf, en sinds ik die zin van Barzun gelezen heb, laat ze mij niet meer los. Ik zie overal – te beginnen met in het onderwijs – voorbeelden van drukte, van morele bezorgdheden en van rusteloosheid, van – om het eens anders te zeggen – vernieuwing zonder verbetering.
Uiteindelijk doet Douthat wat bij grote veralgemenende begrippen het beste is: in plaats van een sluitende definitie van het begrip decadentie te zoeken, geeft hij een opsomming van kenmerken – kenmerken die volgens hem in de Westerse maatschappij van de laatste 50 jaar aanwezig zijn. Het zijn er vier, en aan elk ervan wijdt hij een hoofdstuk:
- Stagnatie (technologie, economie en levenstandaard)
- Steriliteit (bevolkingsafname)
- Sclerose (politieke instellingen)
- Herhaling (kunst en cultuur)
Het is een heel mooi lijstje. Stagnatie-steriliteit-sclerose-herhaling is veel rijker dan het lijstje dat ik in de klas gebruikte: vermoeidheid-krachteloosheid-slapheid-gebrek aan wilskracht en ambitie. Mijn lijstje bestond uit synoniemen, en verwees naar persoonlijke karaktereigenschappen, terwijl Douthats lijstje bestaat uit verschillende begrippen die bovendien zowat elk aspect van de samenleving omvatten: wetenschap, economie, demografie, politiek en cultuur.
Toch roept het lijstje ook vragen op, en op de meeste van die vragen probeert Douthat een antwoord te geven. Eén vraag beantwoordt hij niet of amper: hebben die verschillende aspecten veel met elkaar te maken? Zelf denk ik dat ze weinig met elkaar te maken hebben. Het lijkt eerder een toevallige constellatie van omstandigheden, en als die omstandigheden samenvallen, tja, dan heb je pech – als je decadentie tenminste als ‘pech’ kunt omschrijven.
Dat laatste is dan weer een vraag waar Douthat wel diep op ingaat: is decadentie nu zó erg? Hij beantwoordt die vraag heel genuanceerd, maar uiteindelijk, schrijft hij, is het leven in een decadente maatschappij vooral depressing. Hij heeft natuurlijk gelijk, maar dan stelt zich een andere vraag: waren of zijn andere niet-decadente maatschappijen dan zoveel minder depressing – althans voor iemand aanleg heeft voor depressieve gevoelens? Van al de mogelijke toekomstbeelden die Douthat schetst, is het voortzetten van de huidige decadentie voor mij nog een van de aantrekkelijkste. Ik vind het redelijk geruststellend dat hij de sustainability van van onze decadentie nogal hoog inschat.
Naast de algemene vragen kunnen er natuurlijk ook kanttekeningen worden gemaakt bij elk domein afzonderlijk. In verband met de technologische stagnatie verwijst Douthat naar de beroemde uitspraak van Peter Thiel: We were promised flying cars. We got 140 characters. Ik heb als kind bij de buren wel eens een aflevering van The Jetsons gezien, een tekenfilmserie die zich afspeelde in 2062. De mensen hadden in die tekenfilm inderdaad vliegende auto’s, maar ik heb daar nooit een ‘belofte’ in gezien, zoals ik in 1972, toen ik voor het eerst 2001, A Space Odyssey zag, niet verwachtte dat er in 2001 echt ruimtestations zouden bestaan die er zouden uitzien als in Kubricks film, noch dat er dan een reuzenfoetus rond de aarde zou cirkelen.
Ik sloot die vliegende auto’s en die symmetrisch-klinische ruimtestations niet uit, maar het was iets waar ik weinig denkkracht en fantasie aan verspilde. Wel had ik als kind de walkie-talkies van de redders aan zee gezien en ik droomde ervan dat in de toekomst iedereen over zo’n toestel zou beschikken*. Die verwachting van mij is ruimschoots overtroffen: de mobieltjes van vandaag zijn mooier en liggen beter in de hand dan de draadloze tuigen van weleer, en dankzij de 140 characters kun je er ook veel meer mee doen.
De kwestie is dat de denigrerende omschrijving 140 characters verwijst naar iets wat een heel grote waarde vertegenwoordigt, misschien wel een grotere waarde dan die van vliegende auto’s. Johan Norberg verwijst in zijn boek Open naar onderzoek daarover: ‘Dan blijkt onder andere dat mensen zelfs voor een miljoen dollar nauwelijks bereid zijn om het internet op te geven … Een ander onderzoek naar het consumentensurplus wees uit dat we aan de toegang tot zoekmachines een waarde toekennen van bijna 18.000 dollar per jaar, aan e-mail ruim 8.000 dollar en aan digitale landkaarten 3.600 dollar.’ Ik moet toegeven dat Norberg ook aanhaalt dat een derde van de mensen liever zouden afzien van seks dan van het internet, en in die vaststelling zou Douthat natuurlijk het ultieme bewijs van decadentie zien.
Dat neemt allemaal niet weg dat Douthat gelijk kán hebben met betrekking tot de technologische stagnatie. In het verleden heeft men in een korte tijd en doelbewust bepaalde technologische doorbraken kunnen forceren: de atoombom, de maanlanding, de Groene Revolutie in de landbouw. Dat waren telkens projecten die beantwoordden aan een bepaalde nood: het verslaan van de Duits-Japanse coalitie, het winnen van een prestige-slag in de Koude Oorlog, het overwinnen van de hongersnood in de Derde Wereld.
Vandaag zijn de meeste geleerden het eens over de noodzaak om iets aan het klimaat te doen, maar de spectaculaire technologische omwentelingen die daarvoor nodig zijn blijven uit: in kernenergie, batterij-opslag, CO2-captatie en geo-engineering. Ook lijkt er geen remedie op komst te zijn voor kanker of Alzheimer, of een alternatief voor de bestrijding van antibiotica-resistente bacteriën. Het beste scenario op die terreinen schijnt er een te zijn van trage, stapgewijze vooruitgang – wat geloof ik ook de normale gang van zaken was in de laatste 200 jaar. Ook waren de meeste spectaculaire doorbraken, van stoommachine tot internet, juist niet het gevolg van een bewuste planning afgestemd op een welbepaalde nood. Misschien zijn de atoombom, de maanlanding en de Groene Revolutie wel uitzonderingen op de algemene regel van stapsgewijze evolutie en van ongeplande doorbraken.
Daar komen nog twee verwante vragen bij. Kunnen we er überhaupt zeker van zijn dat er nog veel ruimte is voor wetenschappelijke en technologische vooruitgang? Eind 19de eeuw dacht Maxwell dat met de wiskundige beschrijving van het electromagnetisme zowat het laatste geheim van de natuur was ontdekt. Vandaag, met de quantumfysica, denkt niemand dat nog. Maar niemand weet met zekerheid of we nog veel verder geraken dan waar we nu staan. Misschien zijn onze hersenen wel te klein voor verdere vooruitgang.
En dan die de andere vraag: wat heeft de teleurstellende toestand van wetenschap en technologie te maken met decadentie? Douthat schrijft ergens heel terloops dat technologische vooruitgang slechts mogelijk is als de maatschappij gedreven wordt door een geest van wedijver en door enthousiasme voor een gemeenschappelijk doel. Maar hoe sterk is die verklaring? Het minste wat je kunt zeggen is dat er in de middeleeuwen bijvoorbeeld veel wedijver was en veel enthousiasme voor een gemeenschappelijk doel, terwijl er toch weinig technologie uit voortkwam. En dat in de 19de en de 20ste eeuw, toen veel gemeenschappelijke doelen wegvielen, de technologie juist hoge ogen gooide.
Dichter bij het begrip decadentie komen we wanneer we de economische gevolgen van een mogelijke technologische stilstand bekijken. Het ondernemerschap in het vrije-marktkapitalisme hangt sterk af van technologie. Als er nieuwe technologieën zijn, moet de ondernemer bepalen welke daarvan de moeite waard zijn, wat het goede moment is om ze in te zetten, wat de beste schaal is om ze te laten renderen, en wat het beste ritme is om ze te ontplooien. Juiste beslissingen worden beloond met winst en expansie, verkeerde beslissingen met verlies en faillissement.
Maar als er géén nieuwe technologieën komen, valt er in de toekomst veel minder te beslissen, en wordt het leiden van een bedrijf meer een kwestie van management-volgens-de-boekjes. Dan kunnen we de boel meteen beter toevertrouwen aan de staat, redeneert de socialist. En aangezien de taart toch niet groter wordt, laten we ze vooral in gelijkere stukken snijden. De libertair denkt daar anders over. Voor hem zijn er nog altijd onvoldoende argumenten om vrij ondernemen en handel drijven te verbieden of onmogelijk te maken, maar hij is een van zijn beste argumenten kwijt. Het morele argument van de vrijheid blijft, het pragmatische argument van de welvaart-stijging verdwijnt.
Gezien het late uur, zou ik graag dit onderdeeltje afsluiten met een positieve noot, anders slaap ik slecht. Douthat spreekt de vrees uit dat de kapitalisten bij een technologische stilstand dreigen te verglijden van risk-taking naar rent-seeking activiteiten. Maar is dat niet een vrees die de Engelse econoom David Ricardo meer dan tweehonderd jaar geleden ook al uitsprak? En is die voorspelling niet evenzeer gelogenstraft als die van zijn leerling Karl Marx die een allesvernietigende, revolutie-veroorzakende economische crisis voorspelde? Bovendien is het nog altijd mogelijk dat de volgende technologische doorbraak, in de woorden van Douthat, just around the corner op ons aan het wachten is.
Over de andere kenmerken van decadentie – steriliteit, sclerose en herhaling – zal ik morgen iets schrijven. Hopelijk wordt dat wat korter.
* Waar ik als kind ook over fantaseerde waren jetpacks, en die bestaan ondertussen, maar ze blijken alleen voor ruimtevaarders van praktisch nut te zijn. Stanley Kubricks ruimtevaarders in 2001 waren helaas niet met zulke jetpacks uitgerust.
Heel goede blog 10/10. Evolutie gaat in schokken. Lange tijd nauwelijks vooruitgang en een sprong. Dat is ook zo met oorlogen en aardbevingen. Self-organized-criticality van wijlen Per Bak is een goede uitleg.
BeantwoordenVerwijderenLange periodes van normale vooruitgang (Popper) en soms een paradigma-shift (Kuhn) is de normaliteit.
BeantwoordenVerwijderenDe invalshoek is interessant maar vertroebelend. Bevolkingsafname correleert met welvaart. Wetenschappelijke en technologische vooruitgang is er nog steeds, zij het niet meer op vlak van de fysica, maar inderdaad op het gebied van ICT, AI,biomechanica en genetica. Onze hersenen kunnen het misschien niet allemaal meer aan, supercomputers en cloud systems helpen een handje, straks meer dan misschien goed is voor ons ras. Sclerose van politieke instellingen is misschien de enige kwalijke evolutie die ik onderschrijf en die mogelijk een gevolg is van een (te?) lange vredestijd. Herhaling in kunst en cultuur is perceptie en verraadt een enge blik op cultuur. Wie games aanvaardt als een kunstvorm, zal tevens beamen dat een eventuele stagnatie daar pas in het voorbije decennium optreedt.
BeantwoordenVerwijderenBevolkingsdruk is de kern van alle problemen, met name milieu (om niet altijd klimaat te zeggen). Soms komt daar oorlog van, zoniet wellicht rusteloosheid, morele richtingloosheid en collectieve depressie.
Uitsmijter: de huidige pogingen om privé-maanlandingen te bewerkstelligen, straks 55 jaar na de staatsgeleide, zijn een interessante lakmoesproef en mogelijk een antwoord op de vraag waarom we er meteen na de eerste succesvolle mee opgehouden zijn en sindsdien geen enkele andere staat erin geslaagd is.
Dieter