Het heeft ontzettend lang geduurd, maar ik begrijp eindelijk ongeveer wat mijn linkse vrienden bedoelen met ‘neoliberalisme’. Lang heb ik gedacht dat ze bezwaar maakten tegen de ellende die door dat systeem werd veroorzaakt, tegen de ongelijkheid die eruit voortvloeide, tegen de overvleugeling van de publieke sector door de private sector, tegen het afschaffen van reguleringen, en tegen de afbouw van de sociale zekerheid. Ik begreep het niet. De ellende verminderde, de ongelijkheid nam op veel niveau’s af*, de publieke sector werd groter – getuige het steeds grotere overheidsbeslag –, voor elke regulering die wegviel kwamen er twee bij, en de uitgaven voor sociale zekerheid stegen van 16 procent van het BBP in 1970 tot 28 procent in 2008 – en bleven nadien ongeveer stabiel**.
De gelijktijdige lectuur van Naomi Kleins Dubbelganger en Johan Norbergs Capitalist Manifesto heeft mij wijzer gemaakt. Met de term ‘neoliberalisme’ verwijzen mijn linkse vrienden in de eerste plaats naar een bepaalde mentaliteit die hen niet bevalt. Men beoordeelt het neoliberalisme op zijn kwalijke bedoeling (winst maken no matter what) en niet op zijn gunstige gevolgen (vermindering van ellende). Zo waren er indertijd mensen die het communisme beoordeelden op de goede bedoelingen ervan (gelijkheid) en niet op de ongunstige gevolgen (armoede).
De linkse medemens hekelt de verheffing van het individu boven de solidaire samenwerking. Klein vond het uitermate verrijkend dat de coronapandemie ons weer met de neus op de feiten drukte: dat we allemaal dezelfde – mogelijk besmette – lucht inademden! No man is an island! Ik discussieerde ooit met een godsdienstleerkracht die mij klem zette met de volgende vraag: ‘Is de mens een autonoom of een heteronoom wezen?’ In zijn opleiding had hij geleerd dat de mens een heteronoom wezen was, wiens identiteit en overleven afhing van de anderen om hem heen.
Autonoom of heteronoom, het is natuurlijk een onzinnige tegenstelling. De mens is zowel autonoom als heteronoom. Net zoals hij zowel coöperatief als competitief is. Men spreekt altijd over de concurrentie binnen het neoliberale kapitalisme – terecht – maar men vergeet dat samenwerking een oneindig veel grotere plaats in het systeem inneemt. De libertarische zakenman Leonard Read probeerde in een gedachte-experiment te achterhalen hoeveel mensen hadden samengewerkt om één potlood te vervaardigen. Journalist A.J. Jacobs wou de mensen bedanken die zijn dagelijkse kopje koffie mogelijk maakten. Hij heeft de wereld rondgereisd en duizend mensen persoonlijk bedankt, met de zekerheid dat achter elk van die duizend mensen nog minstens tien andere schuilgingen.
Er zijn vier manieren waarop mensen maatschappelijk weefsel tot stand brengen: door elkaar na te bootsen, door dwang, door wederzijdse genegenheid, en door te kopen en te verkopen. We gaan naar de mis of naar het voetbal omdat anderen ook gaan, we betalen belastingen omdat we moeten, we voeden onze kinderen op uit liefde, en we vormen een lange ketting van transacties om potloden en kopjes koffie bij de klant te brengen. Veel van onze gedragingen zijn door meerdere motieven tegelijk ingegeven, maar grof genomen hebben we die vier zojuist genoemde manieren: tradities, de wet, de doelbewuste solidariteit, en de markt. En over die laatste twee gaat het.
De linkse medemens is geneigd om de sfeer van de doelbewust nagestreefde solidariteit uit te breiden ten koste van de marktlogica. Als hij gematigd is, erkent hij dat de markt nodig is, maar het blijft hem dwarszitten dat die markt volgens het principe van eigenbelang werkt. De bakker staat midden in de nacht vroeg op, niet uit solidariteit met zijn klanten, maar omdat hij zijn brood met winst hoopt te verkopen, en de klant legt zijn goede geld op de toonbank – of betaalt met de kaart – alweer niet uit solidariteit met de bakker, maar omdat hij de honger vóór wil zijn. De gematigde linkse medemens aanvaardt dat, maar hij vindt dat het neoliberalisme te veel het eigenbelangdenken bevordert, en te weinig de solidariteit.
Zoals de linkse medemens met mij een eindweegs het pad van de marktlogica wil bewandelen, ben ik bereid met hem een eindweegs het pad van de solidariteit te volgen. De marktlogica gaat ervan uit dat iedereen kan werken, maar wie ziek of oud is, kan dat niet. De marktlogica vereist dat een werknemer een bedrijf verlaat zodra hij ergens anders een beter aanbod krijgt, maar misschien is hij ondertussen wel gehecht geraakt aan zijn bedrijf. De marktlogica dicteert dat een directeur bezuinigt en overbodig personeel stante pede afdankt, maar misschien voelt hij zich in die mate verantwoordelijk voor dat personeel dat hij eerst naar een andere oplossing zoekt. Ook in deze kwestie zijn het dus ‘moeilijk definieerbare zaken als gevoel voor proportie, fatsoen, redelijkheid en een zekere persoonlijke halstarrigheid, die de beschaving van de barbarij scheiden.’
Laat ik eerst twee woorden zeggen ter verdediging van de marktlogica. Hoewel gegrond in egoïsme, is die logica niet gegrond in ongebreideld egoïsme. Het ongebreidelde egoïsme is dat van de diefstal: al het voordeel is voor de dief. Bij het gematigde markt-egoïsme ligt het voordeel aan de twee kanten. De bakker staat vroeg op omdat hij aan het geld van de klanten een hogere waarde toekent dan aan zijn nachtrust, en de klant offert zijn geld op omdat hij aan het brood een hogere waarde toekent dan aan een iets beter gevulde spaarpot. Allebei – de bakker én de klant – hebben vanuit hun eigen gezichtspunt een hogere waarde ontvangen dan ze zelf hebben opgeofferd. Vandaar dat de bakker en de klant meestal vriendelijk tegen elkaar zijn, al bestaan er uitzonderingen. Handel – kopen en verkopen – betekent wederzijds voordeel. Naomi Klein schrijft ergens terloops over ‘het nulsomspel van onze economie’. Zo lang ze voor die interpretatie geen stevig bewijs levert, geloof ik eerder wat ongeveer elke econoom beweert: dat een vrije-markteconomie géén nulsomspel is.
De Franse verlichtingsfilosoof Montesquieu sprak ooit over ‘le doux commerce’. Daarmee bedoelde hij dat handel, net als muziek, de zeden verzacht. Het samen zoeken naar het evenwichtspunt tussen het eigenbelang van de twee partijen bevordert de empathie, de verdraagzaamheid en de vriendelijkheid. Maar het is niet uitgesloten dat er zich in de markteconomie van vandaag omgekeerde tendenties voordoen. Veel handelsvormen worden onpersoonlijker door de digitalisering. En naast de handel zijn er ook evoluties in de bedrijfscultuur. Sommige ceo’s behalen goede resultaten door een toxische sfeer te scheppen. Daar staat tegenover dat andere ceo’s goede resultaten behalen door een gezonde team spirit na te streven. Het is moeilijk om een eindbalans van de tendenties op te maken.
Bij Karl Marx, en zelfs bij de socialisten vóór hem, vind je de kritiek terug dat het oprukkende kapitalisme een verkilling en vervreemding in de menselijke relaties teweegbracht. Ik vraag mij dan altijd af of dat meer dan een indruk is. Bij Norberg las ik dat er nogal wat statistisch en experimenteel onderzoek bestaat naar de vraag welke maatschappijvormen het egoïsme, en welke het altruïsme bevorderen. Interessant bijvoorbeeld is het Ultimatum Game****, waarbij twee spelers met ongelijke macht een bepaalde som geld onder elkaar moeten verdelen. Volgens onderzoek blijkt dat de grootste kans op een gelijke verdeling zich voordoet als de deelnemers uit WEIRD-maatschappijen komen (western, educated, industrialized, rich, democratic).
Ik wil hier nog graag de ervaring meegeven die mijn Facebookvriend Dre Driessen opdeed bij zijn ‘economisch en sociologisch toerisme’ dat hij ondernam in Aziatische landen. ‘Waarom,’ schrijft hij, ‘is Bangladesh berucht voor de vreselijke toestanden in zijn fabrieken [die niet toebehoren aan multinationals]? Gewoon omdat er niets anders is, en de mensen aanvaarden wat ze kunnen vinden. En waarom is er niets anders? Er bestaat een zeer diepgaande cultuur van corruptie, liegen en een allesoverheersend wantrouwen. Er is geen enkel gemeen goed, alles is ikke en de rest kan stikke, en alles is hier en nu. Mensen werken niet samen, en vragen zich enkel af: Wat zit er voor mij in? Hoe kan ik die of die dwingen om mij iets te betalen?’ De ervaring van Driessen strookt slecht met de wijdverbreide indruk dat in niet-westerse, arme landen, een groter gevoel van samenhorigheid heerst – zeker als het tribale verband weggevallen is.
De hierboven beschreven toestand, zelfs als die maar een stuk van de waarheid weergeeft, kan moeilijk aan het neoliberalisme worden toegeschreven. En wat de neoliberale revolutie van de tachtiger jaren betreft: Norberg citeert een metastudie die 511 onderzoeken heeft samengebracht, onderzoeken naar de samenbewerkingsbereidheid van de Amerikanen, en hoe die evolueerde van 1956 tot 2017. Het hoopvolle resultaat was dat die bereidheid met 20 procent gestegen was, ondanks de neoliberale revolutie. Dit is, ik geef het toe, het soort van studies waar ik met veel scepsis kennis van neem, maar ze zijn minstens een aanvulling op de eerder genoemde wijdverbreide indruk van toegenomen egoïsme.
Bij Naomi Klein denk ik aan een menstype dat de voorkeur geeft aan ventilatiesystemen boven vaccins, aan openbaar vervoer boven een eigen auto, aan openbare bibliotheken boven een eigen boekenkast, aan volks- en wijkfeesten boven een tv-avond, aan wijkzwembaden boven een eigen zwemvijvertje, aan parken boven een eigen tuintje, aan structurele volksgezondheid boven welness en diëten, aan turnverenigingen boven fitness-apparaten. Voor alle duidelijkheid: niet alle voorbeelden komen uit het boek van Klein – dat van de vaccins en de ventilatiesystemen wel****. Grappig vond ik dat Klein een verband legt tussen de hedendaagse individualistische lichaamscultuur en het nazisme, terwijl het nazisme juist een heel collectieve lichaamscultuur promootte, en daarbij inspiratie kon putten uit de oudere socialistische beweging en het Rode Wenen.
Een leuke vraag is nog deze: hoeveel mensen zouden er eigenlijk vrijwillig meegaan in dat collectivisme waar Klein zo van houdt? De filosoof Nozick heeft daar een speculatief stuk aan gewijd*****. Vertrekkend van de geringe aantrekkingskracht van de kibboets onder de Israëli’s (3 procent van de bevolking) meent hij dat niet meer 9 procent vrijwillig zou meegaan in een Full Monty-versie van het collectivisme. Aangezien Klein vaag blijft over hoever haar collectivisme zou gaan, kunnen we speculeren dat misschien 30 procent zou willen meedoen met haar versie. En wat moet er gebeuren met de overige 70 procent? Weinigen zijn vandaag enthousiast voor de harde staatsdwang waarmee het systeem van sovchozen in de USSR en van volkscommunes in China werd opgelegd. Is het alternatief dan de zachte staatsdwang van altijd hogere belastingen, waarmee collectieve initiatieven dan worden gefinancierd? Klein ziet nog een derde weg. Daar schrijf ik in een volgend stukje iets over.
* De ongelijkheid kan onder andere worden gemeten met de Gini-coëfficiënt. Die werkt met een schaal van 0 tot 1, waarbij 0 staat voor volledige gelijkheid. De volgende cijfers geven alleen een ordegrootte aan, want de verschillende bronnen zijn niet onderling vergelijkbaar. Daling van ongelijkheidscoëfficient over de hele wereld: van 0.8 in 1988 tot 0.65 punten in 2013 (Wikipedia-1). Belgische coëfficiënt: 0.26, amper 0.03 hoger dan recordhouder Slovakije. (Wikipedia-2). Chinese evolutie: stijging van coëfficiënt 0.3 voor 1980 tot bijna 0.5 nu, terwijl de algemene welvaart nochtans geweldig toeneemt (Norberg, Open, 2020). Amerikaanse evolutie: stijging van 0.43 in 1990 tot 0.47 in 2022, door de geringere stijging van de laagste inkomens (Statista). Wikipedia-2 geeft voor Amerika een lagere coëfficiënt op dan Norberg: 0.40 in 2021. Zulke verschillen hebben vaak te maken met berekening voor of na belastingen, enzovoort.
** Cijfers over de sociale zekerheid: hier, hier en hier.
*** Over het Ultimatum Game, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Ultimatum_game
**** Uiteraard betwist Naomi Klein de noodzaak, werkzaamheid en veiligheid van de vaccins niet. Dát is iets voor de andere Naomi.
*****Over Nozicks essay aangaande de beperkte aantrekkingskracht van het collectivisme: zie mijn stukje stu hier.
Met NEOLIBERALIME wordt meestal bedoeld: de doelbewuste afbouw van de genereuze sociale bescherming die na 1945 werd opgebouwd. Het meest gehanteerde argument is dat de verzorgingsstaat onbetaalbaar geworden is.
BeantwoordenVerwijderenHet boek "De grote verkilling" (Atlas Contact, 2019) van Geert Van Istendael legt het allemaal haarfijn uit. Zeer aanbevolen.
U hebt gelijk, ik had deze definitie vergeten en heb ze ondertussen aan mijn stukje toegevoegd. Wat de genereuze regeling in 1945 opleverde weet ik niet. Wel is het aandeel van de sociale zekerheidsuitgaven in procent van het BBP gestegen van 16 procent in 1970 tot 28 procent in 2008 en daarna ongeveer stabiel gebleven. Voor de bronnen: zie mijn tweede voetnoot.
VerwijderenCitaat C. Verlinde: " de doelbewuste afbouw van de genereuze sociale bescherming..."
VerwijderenVoor de duidelijkheid, ik heb dat boek niet gelezen. Maar als dat de definitie is van neoliberalisme, er is geen teken dat de sociale zekerheid wordt 'afgebouwd'. Afbouw betekent systematische afbraak, totdat het verdwijnt.
Elementen van de sociale zekerheid worden regelmatig ter discussie gesteld, en af en toe heroriënteert, budgetten worden anders aangewend, in sommige landen kunnen ze relatief verminderd worden, nadat ze veel zijn toegenomen etc.
Als men in België ooit de werkloosheidsondersteuning beperkt zou maken in de tijd, dat is een correctie, maar geen afbouw (in de meeste landen met goede sociale zekerheid is dat trouwens zo).
Ik zie geen teken van 'afbouw'. Ik zie veeleer tekenen van verworven rechten, die eigenlijk niet zo relevant meer zijn. Er zijn moeilijkheden om de sociale zekerheid wat meer fleksibel aan te wenden. Veel mensen die nu voordeel hebben bij sociale zekerheid hebben dat eigenlijk niet nodig, en er is een tekort bij hen die het wel nodig hebben - maar niemand doet afstand van wat men heeft. Iedereen wil meer, en per definitie klaagt men.
Kort gezegd, neoliberalisme op die manier definiëren lijkt me een no-starter.