Elsschot en woke
Op donderdagmiddag ga ik naar het café recht voor mijn oude school. Daar ontmoet ik ex-collega’s met het oog op een uurtje gezellige kout. Een van hen, een lerares Nederlands, vertelde iets opmerkelijks. Ze gaf les over Elsschot en een van haar leerlingen moest in de klas een stukje voorlezen uit Het dwaallicht. Het was de scène op het politiekantoor. Laarmans is met een zwaarlijvige agent aan het bespreken hoe ze de geheimzinnige Maria Van Dam op het spoor kunnen komen. Zijn Afghaanse metgezellen wachten op straat. De leerling leest de scène voor, maar plots wil hij niet meer verder lezen. Het gaat om deze passage:
Maar wat is er buiten aan de hand?‘This way, you bloody n*gg*r,’ klinkt het bevelend. Meteen wordt de deur opengegooid en Ali en zijn ruiker worden binnengeschoten door een agent die hem stevig bij de kraag heeft.‘Sit down, zwarte P**t,’ zegt de diender.
De lezer zal begrepen hebben dat de leerling het n-woord* niet wou uitspreken. Mijn ex-collega had nog geprobeerd uit te leggen dat het woord niet gebruikt werd door Elsschot of Laarmans, maar door een op het eerste gezicht nogal racistische politieagent, en dat je de passage dus kunt lezen als een aanklacht tegen het racisme. Die interpretatie sloot trouwens goed aan bij andere passages in Het Dwaallicht**. Zelf had ik er in elk geval op gewezen dat het woord n*g*r in de tijd van Elsschot geen negatieve bijklank had. Ik geloof dat juist het politiek-correctere woord ‘zwarte’ toen de pejoratieve term was. In Het dwaallicht komt er een andere scène voor waarin een agressieve jonge kerel op de vuist wil gaan met de Afghanen. ‘Niet tegen zwarten,’ waarschuwt zijn liefje.
Maar zo’n literaire interpretatie of zo’n taalhistorische aanleg waren wellicht boter aan de galg geweest. Een leerling die protest aantekent tegen het n-woord is daar geloof ik niet erg geïnteresseerd. Die leerling vindt dat hij het recht heeft om de heiligschennende woorden niet uit te spreken. Het is een overblijfsel van het magisch denken dat het uitspreken van bepaalde verboden klanken - de naam van God of de naam van de duivel bijvoorbeeld - groot onheil tot gevolg kan hebben. De klanken veroorzaken een scheur in het metafysische universum, en dan kan er van alles gebeuren.
Toen mijn ex-collega uitgesproken was, riep ik ‘virtue signaling’. Een andere ex-collega riep gelijktijdig ‘mode’. Wat was het nu? dacht ik achteraf. Wilde die leerling laten zien dat hij moreel superieur was aan Elsschot en aan de lerares die zulke verfoeilijke teksten liet lezen? Of was hij iemand die blind en onnadenkend de mode van de dag volgde, een dedicated follower of fashion?
De twee verklaringen sluiten elkaar niet uit, en er zijn er nog andere. Door zijn weigering om een bepaald woord uit te spreken, geeft de leerling aan dat hij op de hoogte is van een conventie, dat hij zich naar de mode voegt, dat hij die mode moreel superieur acht, en wel in die mate dat hij ervoor riskeert ‘ongehoorzaam’ te zijn. Het is dus een mengeling van snobisme, conformisme, moralisme en rebellie. Als ik nu leerling was, zou ik wellicht ook zo’n symbolische daad stellen. Bij mij zou de rebellie overheersen. Bij de huidige woke generatie heb ik soms de indruk dat het brave conformisme overheerst***.
Dat conformisme heeft, geloof ik, minder met de inborst van de jongeren te maken dan met de toeschietelijke houding van het huidige establishment. Toen leerlingen van mijn school gingen spijbelen om aan een klimaatbetoging deel te nemen, werden ze weliswaar gestraft - reglement is reglement - maar ze werden door de directie ook geprezen. Tijdens de strafstudie werd hen voorgesteld om samen een ‘klimaatproject’ uit te werken. Met zulke reacties van hogerhand wordt het onmogelijk om rebels te zijn, of je zou moeten krabben, spuwen dan wel stenen gooien of met messen zwaaien.
Ik heb, net als mijn ex-collega, lesgegeven over Elsschot. Ik koos daarvoor niet Het dwaallicht, maar Tsjip. Ook daar zijn er enkele delicate passages. Er komt een heiligschennende vergelijking in voor tussen de bezwangering van Moeder Maria en een #MeToo-kwestie uit de Griekse mythologie. Toenmalige katholieken - o.a. Marnix Gijsen - konden die humor niet smaken.
Vandaag zijn er andere alinea’s om over te struikelen. Zo komt in het boek de Poolse verloofde van de oudste dochter Laarmans op bezoek. De verloofde is vergezeld van zijn vader - een indrukwekkende persoonlijkheid en architect van zijn beroep. Als het moment is aangebroken om te eten, blijkt dat die Polen eerst een gebed willen zeggen. De vrijzinnige Laarmansen doen daar niet aan mee. Vader Laarmans denkt dat de kans nu verspeeld is dat zijn dochter ooit met de Pool zal kunnen trouwen.
De flauwe hoop die mij restte is verzwonden want ik voel dat die architect op Rome bouwt als op een rots en wat hij hier heeft beleefd is met geen woorden uit te wissen. Dan nog liever een n*gerin, als ze maar meebidt.
Ik heb daar van leerlingen ook wel eens een reactie op gekregen. ‘Mijnheer, mijnheer, dat woord mag je niet meer zeggen.’ Uit mimiek en toon kon ik opmaken dat dat géén reactie van rebellie, conformisme of moralisme was. Zo’n leerling liet mij alleen weten dat hij op de hoogte was van het nieuwe taboe. Zelf duidde ik de passage als een voorbeeld van een denigrerend cliché: dat alle Polen racisten zijn, maar dat hun katholicisme nóg dieper gaat. Het was, als je wil, een illustratie van vooroordelen, maar dan niet tegen zwarten, maar tegen Polen gericht. En ik voegde eraan toe dat niet alle vooroordelen altijd geheel en al uit de lucht gegrepen zijn.
Gaan stemmen
Eerst waren mijn vrouw en ik niet van plan om te gaan stemmen. We zagen er tegen op om drie dagen na elkaar de heen-en-weer-reis Vlaams-Brabant/West-Vlaanderen te ondernemen. Maar uiteindelijk kregen we allebei gewetenswroeging. Mijn vrouw dacht aan de strijd die moedige mannen en vrouwen hadden moeten voeren om het stemrecht te bekomen. Ik dacht: ‘Elke stem telt.’
Nobelprijs
Op de radio hoorde ik dat de Han Kang de Nobelprijs voor literatuur gewonnen had. Mijn vrouw, die zoiets volgt, wist dat ze een boek geschreven had over een vrouw die vegetariër werd en ernaar streefde om een boom te worden. Ze had het niet gelezen. Ik dacht meteen dat Tom Wouters zo’n briljant idee nooit zou verknoeien door er een hele roman aan op te hangen. Een verhaal van één, twee of drie alinea’s zou volstaan. Daarvoor alleen al zou Wouters de Nobelprijs verdienen, maar ik vrees dat ze daar in Stockholm nog even tijd nodig hebben om te beseffen dat heel korte verhalen zonder grootse maatschappelijke visie ook grootse literatuur kunnen zijn.
** Sommige van die passages in Het Dwaallicht lijken zelfs regelrecht ‘oikofoob’. De Afghanen zijn op zoek naar een meisje om seks mee te hebben, en Laarmans hoopt dat het een héél jong meisje is. ‘Een jaar of vijftien? Immers, onze ideeën over jong en oud kunnen zeer verschillen en ik beeld mij in, dat deze zwartjes het zo nauw niet nemen met onze zedelijkheid. Want om mij nu uit te sloven voor mensen met al de vooroordelen die in ons westers lexicon staan, daar bedank ik feestelijk voor.’ En nu het toch over oikofobie gaat. Gisteren hoorde ik Dimitri Verhulst op de radio zeggen dat hij wou verhuizen. Zijn buurt was te blank. Hij vond het niet interessant om telkens maar weer mensen zoals hijzelf tegen te komen.
Gelukkig is er Philippe Clerck. Hoegenaamd geen dwaallicht maar verlicht onderrichter. Influencer, zo men wil.
BeantwoordenVerwijderen