Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

maandag 10 februari 2025

Notities bij het Oostendse Filmfestival


     Dankzij het Filmfestival van Oostende hebben mijn vrouw en ik een week lang elke dag 2 of 3 films kunnen zien voor de ronde som van 45 euro per abonnement. We hebben voor die prijs 22 films gezien. Mijn oprechte dank gaat uit naar alle sponsors, mecenassen, vrijwillige medewerkers, en onvrijwillige belastingbetalers die dit hebben mogelijk gemaakt. Hier volgen enkele notities. Indien niet vermeld, zijn de films van 2024.

Comeback.
      Vlaamse Film met Veerle Baetens. De ruige levenstijl van een moeder maakt een evenwichtige relatie met haar tienerdochter onmogelijk.
     Ik lijd aan het vooroordeel dat Baetens wat aan de verwaande kant is, maar ze is een goede actrice, en haar dochter, die haar dóchter speelt, blijkt ook een goede actrice te zijn, terwijl ongelukkige pubers in films mij zo vaak tegenvallen. De nadrukkelijke visuele stijl – genre artistieke kortfilm – lijkt mij niet helemaal op zijn plaats. Veel extreme close-ups. Veel dialogen waarbij het gesprokene overstemd of vervangen wordt door diegetisch of niet-diegetisch geluid (ik heb de correcte termen weer moeten opzoeken). De verschillende locaties lijken geen onderling verband te hebben. Er is een huis en er is een tuin, maar die lijken niet tot dezelfde ruimte te behoren.

Peacock. 
     Oostenrijks-Duits. Een firma verhuurt acteurs om in het leven van hun klanten kortstondig een bepaalde rol op te nemen.
 
     Het is geloof ik satire, al zou ik niet precies weten op wat. De film is grappig, elegant, vindingrijk en een beetje kil. Er komt een mooie observatie in over hoe makkelijk mensen in uitspraken van anderen een bevestiging van hun eigen – soms onbewuste – mening zien. Zij zijn die anderen dan dankbaar omdat die zo goed onder woorden brachten wat ze zelf dachten, terwijl hun interpretatie op een misverstand berust.
      Ongeveer halverwege de film kun je raden wat de eindscène zal inhouden. Die kan op twee manieren worden uitgewerkt, dacht ik, en geen van de twee stond mij aan. Het gekozen einde vermijdt echter op ingenieuze wijze zowel Scylla als Charybdis, door slimme combinaties en door een symbolische toets aan te brengen die zelfs ik aanvaardbaar vond.

Anul Nou care n-a fost (The New Year That Never Came). 
       Roemeense mozaïekfilm over de laatste dagen van het Ceausecsu-regime. Een heerlijk grappige, ons hilarische, en tegelijk doodernstige kijk op een dictatuur in verval.
     Ik neem aan dat ongeveer 25 procent van de Russen niet van Poetin houden, en 50 procent van de Russen niet van Trump, maar in het Roemenië van Ceausescu lijkt het wel of 99,8 procent van de bevolking een dodelijke haat koesterde voor de Grote Leider, daarbij inbegrepen een fabrieksarbeider, een student die wil vluchten, een vroegere communiste die nu uit haar huis wordt gezet, een tweederangs toneelactrice, tot en met de taxichauffeur die twee van deze personages vervoert.
     Sommige van de kwesties die in de film worden aangeraakt, doen zich zowel in communistische als in kapitalistische landen voor. Onder het communisme kun je uit je huis gezet worden door een beslissing van de staat, onder het kapitalisme kun je uit je huis gezet worden door een beslissing van de verhuurder, al is daar een hele wetgeving rond.
     Daarnaast heb je de kwestie van de illegale grensoverschrijding die zich ook in de twee regimes voordoet. Roemenen probeerden al zwemmend de Donau over te steken om het land te verlaten; Afrikanen proberen met bootjes de Middellandse Zee over te steken om Europa binnen te komen. In beide gevallen was of is er grensbewaking om dat te beletten. De film toont de brute wreedheid van de Roemeense grensbewakers. Ik ben voorstander van Fort Europa, maar we kunnen van de communisten leren welke normen van menselijkheid daarbij niét mogen worden overschreden. 
     De algemene ironie van de film zit in de lichte toon van de vertelling maar ook en vooral in de loop van de gebeurtenissen, die haarspeldbochten neemt als in een verhaal van Kundera. De mooiste ironie is natuurlijk dat Ceausescu met alle geweld een grote manifestatie wou organiseren om te bewijzen hoeveel steun hij onder het volk had. Er is heel, heel weinig nodig geweest om die manifestatie in een tegenmanifestatie te laten verkeren. Dié beelden, die in de film verwerkt zijn, heb ik indertijd om zo te zeggen live op de televisie gezien. De verbijstering op het gezicht van Ceausescu maakte duidelijk hoezeer zelfs de hoogste leider de dupe was van zijn eigen propaganda.

Sing Sing. 
     Film over gevangenen die een theaterproductie opzetten. Gebaseerd op de ervaringen van een externe regisseur die dergelijke producties begeleid heeft in de beruchte Sing Sing-gevangenis.
      De meeste rollen worden gespeeld door ex-gevangenen. De getoonde situatie is vergelijkbaar met Cesare deve morire van de gebroeders Taviani, maar de uitwerking is hier minder rauw. Mijn vrouw had de indruk dat ze ‘al veel zulke films gezien had’, films die dan wel niet over gevangenissen en theaterproducties gingen, maar een vergelijkbare structuur en karaktertekening hadden. Klassiek, maar degelijk. Films óver theater zie ik trouwens altijd graag.

Hard Truths. 
     Een zwart gezin in de buurt van London, met een ontevreden moeder, een zwijgzame vader en een zwaarlijvige zoon. De ontevreden moeder heeft ook nog een vrolijker zus en twee nichtjes.
 
      ’t Is een staaltje van het deprimerend sociaal realisme waar regisseur Mike Leigh een handje van weg heeft. Bij Ken Loach vindt de miserie haar oorsprong in sociaal-economische omstandigheden, bij Leigh in de onvolkomenheden van het menselijke hart. Je hoopt dat een of andere catastrofe de gezinsleden dichter bij elkaar zal brengen, zoals de hartaanval van de ook al zwaarlijvige zoon in All or Nothing (2002)  nog zo’n Mike Leigh-film. Maar de enige catastrofe die zich voordoet is dat de vader, die loodgieter is, een verschot in de rug krijgt – genoeg om zich nog meer bewust te worden van zijn deerniswekkende toestand, maar niet genoeg voor een grote verzoening.
      Het acteerwerk kan ik niet goed thuisbrengen. Het is niet de stijl van Greta Garbo of Bette Davies of Elizabeth Taylor of Meryl Streep of Frances McDormand of Halle Berry, of zelfs Whoopi Goldberg als ze een dramatische rol speelt. Het is alsof zwarte acteurs en actrices de laatste tijd met een nieuwe stijl experimenteren. Mijn zoon had dat al opgemerkt in If Beale Street Could Talk (2018). In Hard Truths speelt hoofdactrice Marianne Jean-Baptiste niet alleen een heel andere rol dan in de Mike Leigh-film Secrets and Lies (1996). Ze doet het ook in een heel andere stijl.

On Falling. 
     Een Portugese immigrante, Aurora, werkt in een Schots distributiecentrum.
      De film werd mede geproduceerd door Ken Loach, en je ziet het eraan. Aurora moet de hele dag tussen de rekken van de stockeerruimte lopen om de gevraagde producten te zoeken. Het werk is eentonig en fysiek wellicht zwaarder dan de kijker zich voorstelt. Een van haar collega’s droomt van zittend werk. Als Aurora een dag verlof wil, moet ze dat een week op voorhand aanvragen. Ze wordt door het management vriendelijk maar paternalistisch toegesproken. Het tempo van haar werk wordt door de computer bijgehouden. Als ze harder werkt dan gewoonlijk, krijgt ze een snoepreep als beloning. Aurora voelt zich vernederd als er rondleidingen zijn door het bedrijf, waarbij bezoekers haar aanstaren en de gids uitleg geeft over haar werk. Voor enige ontspanning scrolt Aurora op haar mobieltje, terwijl andere medewerkers tenminste nog tips uitwisselen over Netflix-reeksen.
     Het is niet duidelijk waarom Aurora voortdurend in geldnood zit. Het minimumloon in Schotland zal wel erg laag zijn, maar ze geeft echt niets uit. Ze woont in een soort op een kamer maar ze kan koken in de gemeenschappelijke keuken: soms pasta, maar meestal een boterham met kaas. Ze gaat zelden op café, gaat nooit op restaurant, heeft geen mooie kleren of make-up, heeft geen auto, gaat nooit op reis, heeft geen medische facturen die ze moet betalen. Misschien stuurt ze een deel van haar loon op naar haar familie in Portugal? Maar daar wordt niets over gezegd.
     Bij het bekijken van zulke films probeer ik mij in de situatie van de personages te verplaatsen. Ik heb zelf enkele jaren zo geleefd: een fabrieksjob die ik haatte, een huurkamer, geen relatie, weinig sociaal contact. Ik probeer mij in te beelden hoe ongelukkig ik zou zijn als ik vandaag zo moest leven. Zeker is dat ik het voorbeeld van de collega’s van Aurora zou volgen en veel naar Netflix-reeksen zou kijken. Ik doe dat nu al.

Confidenza (2023) (bevat een spoiler). 
     Een populaire leraar begint een relatie met een briljante ex-leerlinge. Op een bepaald moment stelt de ex-leerlinge voor dat ze elkaar een geheim vertellen dat zo erg is dat hun leven geruïneerd zou zijn mocht het ooit openbaar worden. Ze fluisteren het in elkaars oor.
      Sommige kijkers in de zaal hoopten ongetwijfeld dat het geheim aan het einde van de film zou worden geopenbaard. Ik wist dat zoiets onmogelijk was – het zou té flauw of té ongeloofwaardig zijn. Daardoor was het ook niet mogelijk om de film een bevredigend einde mee te geven, hoezeer men ook zijn best deed. Er zit een weeffout in het al te sensationele concept.
      Dit gezegd zijnde heeft men het er bij de uitwerking van het concept redelijk goed afgebracht. Vooral de ex-leerlinge is een intrigerend personage. Ze glimlacht veel, maar ze straalt vanaf het eerste beeld dat je van haar ziet gevaar uit. Ze is geen femme fatale, het is iets anders. Ze is iemand die boven goed en kwaad staat, iemand die in staat is een knop in te drukken waarmee ze de wereld vernietigt, maar die even goed kan beslissen om die knop niet in te drukken. Het is het soort rol die in films of series meestal aan mannen wordt gegeven. Andrew Scott bijvoorbeeld als Jim Moriarty in Sherlock.

Santosh. 
     Een Indische politie-agente moet de moord oplossen op een meisje van de laagste kaste.
     De film speelt zich af in India, er wordt Indisch gesproken, en de regisseur heeft een Indische naam: Sandhya Suri. Toch voelt de film snel aan als een westers werkstuk. Er komen namelijk té veel typisch Indische toestanden in voor. Wat ik van India weet komt allemaal in de film: kastestelsel, lekker eten, positie van de vrouw, verkrachtingen, vijandige schoonmoeder, cricket, offergaven voor het portret van een overledene, en natuurlijk spanningen tussen hindoes en moslims (die worden gebruikt om een Romeo & Juliet-motief te weven) … Het is als een Amerikaanse film over Nederland waarin de windmolens nadrukkelijk in beeld zijn gebracht. Edward Saïd had het een oefening in ‘orientalisme’ kunnen noemen. Ik heb het trouwens opgezocht en die regisseur Sandhya Suri is wel degelijk een Britse, zij het van Indische afkomst.
     ’t Is anders een degelijke policier, met enkele goed uitgewerkte clichés, en een moreel dilemma waarbij gekozen moet worden tussen principes en pragmatisme 
– een keuze die we allemaal wel eens moeten maken. Verder is er een sympathieke, vrouwelijke hoofdinspecteur die het ver gebracht heeft in de mannenwereld, en een inkijk in de wrede behandeling van gevangenen in Derde Wereld-landen. Misschien is het gemak waarmee stokslagen gebruikt worden verklaarbaar vanuit het koloniale verleden. De Britten konden er ook wat van, als je afgaat op films als Ghandi, en RRR. In Santosh krijg je in elk geval de indruk dat die mishandeling vanuit de overheid eerder gedoogd dan opgelegd wordt. 

All we imagine as Light (2023).  
     Ook Indisch, maar Indisch-Indisch dit keer. Ook hier een hindoe-moslim Romeo & Juliet-motief. Alles is echter veel lyrischer en indirecter uitgewerkt dan in Santosh. De jongens op het pleintje spelen voetbal in plaats van cricket. Mumbai lijkt voor Indië een soort New-York te zijn, a city that doesn’t sleep, waar je het equivalent van een American dream moet nastreven. Er bestaat, verneem ik, een ambitieuze spirit of Mumbai die inhoudt dat wie arm is moet proberen vooruit te komen, zonder zich te verliezen in boosheid of rancune.
 
     Wie niet mee wil stappen in de ambitie, kan terugkeren naar het platteland, of zich aansluiten bij vakbondsacties die heel even aan bod komen. Zulke militante aangelegenheden trekken altijd mijn aandacht, al vormen ze maar een nevenmotiefje in de film. ‘De werkende mensen van Mumbai,’ luidt het op een meeting, ‘moeten zich verzetten tegen de projectontwikkelaars die onze woningen platgooien om er nieuwe woontorens neer te zetten. Het zijn de werkende mensen die de woningen met hun eigen handen hebben gebouwd.’
      Een groot deel van de film speelt zich af in het milieu van verpleegsters. Je krijgt de indruk dat ze een beter leven hebben dan de werknemers in Schotse distributiebedrijven. De meisjes gaan ’s avonds naar de bioscoop. Ze mogen elk om beurt kiezen naar welke film ze kijken. 

The Brutalist. 
     Over een Hongaars-Joodse architect, Lásló Tóth, die na de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten belandt en daar zijn carrière vanaf de grond af moet heropbouwen.
 
     De titel verwijst naar de brutalistische bouwstijl van de architect, maar past goed bij de brute sfeer van de film. De film is zo lang dat hij wordt onderbroken door een entr’acte, zoals dat vroeger bij lange films de gewoonte was. Daardoor valt hij in de beleving van de kijker in twee delen uiteen.
     De recensent van De Standaard gaf geloof ik drie sterren aan de film, en die van De Morgen vijf. Ik zou vijf sterren geven aan het eerste deel, en vier aan het tweede deel. Het tweede deel van de film heeft zijn eigen sterke punten. De architect en zijn mecenas bezoeken de marmergroeven van Carrara. De gehandicapte vrouw van de architect arriveert in Amerika. Zo komt er ook eens een sympathiek personage in de film. Ze zorgt trouwens ook voor een mooie confrontatiescène.
     In het tweede deel maakt de film enkele onnodige omwegen, zoals het stilleggen van een belangrijk bouwwerk. Het is een slimme manier om de illusie te versterken dat het om een waargebeurd verhaal gaat. Waarom zou men anders die bouwwerken stilleggen als het niet was omdat het in werkelijkheid zo gegaan was? De film eindigt zelfs met een epiloog, en een reeks beelden van latere bouwwerken van de architect Lásló Tóth die nota bene nooit bestaan heeft. Ik heb het voor de zekerheid opgezocht.
     Maar niets evenaart de woeste dreiging van het eerste deel. De immigrant die terecht komt in een samenleving die hij niet kan ‘lezen’. Lázlo logeert bij zijn Amerikaanse neef die getrouwd is met een shiksa. Hij begrijpt die vrouw niet. Zelfs de kijker weet niet wat er in haar mooie maar gevaarlijke hoofdje omgaat.
     Adrian Brody speelt de rol van zijn leven, al vond ik hem in Peaky Blinders ook heel goed. Hij is de artiest die zoveel van zijn ziel in zijn kunst legt dat er niets meer overblijft om verder nog een gewoon fatsoenlijk mens te zijn. Voor de rol van zijn antagonist, de beschaafde, jaloerse, racistische en vooral gevaarlijke captain of industry, had men natuurlijk Philippe Seymour Hoffman moeten kiezen, maar dat kleine foutje wil ik door de vingers zien, vooral omdat Hoffman dood is. 

Gouzhen (Black Dog). 
     Meer en meer inwoners verlaten de stad Chixia waardoor de achtergelaten honden zich verenigen in meutes. De omringende Gobi-woestijn geeft een epische kleur aan het verhaal. Wat voor een raar land is China!
      
Het verhaal volgt de vrijgelaten gevangene Lang – zijn voornaam is helaas niet Hoe – die terugkeert naar zijn geboortestreek waar hij vroeger een bekende brommerrijder en rockster was. Hij is erg zwijgzaam, wat mij voor een keer meevalt. Desolate stadsranden, een brommer, een rondreizend circus, een dwerg, een verlaten dierentuin, groteske figuren, absurde verwikkelingen, een ondertoon van nostalgie … Als ik de film op tv had gezien met mijn vrouw of mijn zoon in de buurt, had ik voortdurend gewezen op gelijkenissen met Fellini-films. Ben ik de enige om die gelijkenisse  te zien? Ik google even op Black Dog en Fellini en nee, ik ben niet de enige.
     De soundtrack bevat enkele nummers van Pink Floyd.

Waves. 
     Over de Praagse Lente. Volgens mijn vrouw de mooiste film van het festival. Ik heb hem gemist vanwege een medische afspraak. Hopelijk komt de film snel op Canvas.

El Jockey. 
     Heerlijk absurde zwarte komedie over een drugverslaafde jockey die paarden berijdt van de Argentijnse maffia. 
     Ik ken Buenos Aires alleen van mijn dromen, van de literatuur en van de films. Misschien is dat een goede reden om de stad nooit te bezoeken. Alles in de film ademt Argentinië uit, zelfs de manier waarop de dassen van de maffiosi zijn geknoopt. Nou ja, actrice Úrsula Corberó blijkt later een Spaanse te zijn, maar ze articuleert even duidelijk als de Argentijnen, waardoor ik haar even goed kon verstaan als de andere acteurs. Ze is bovendien erg aardig. Mijn buurvrouw in de bioscoop wees mij erop dat zij het was die Tokyo speelde in Casa de papel. ’t Was nog waar ook.
     De lichte toon van de film doordringt elk aspect ervan. Het thema van non-binariteit bijvoorbeeld wordt aangeraakt zonder dat je ook maar even aan de verschrikkingen van woke denkt. Het is non-binariteit van vóór woke, zoals ze bijvoorbeeld in een Buñuel-film van de jaren 50 had kunnen voorkomen.
      Halverwege de film neemt het verhaal een bocht richting magisch realisme. Het blijft Latijns-Amerikaans natuurlijk. Nu heb ik de laatste maanden wat van dat magisch realisme achter de kiezen gehad: Cien años de soledad, The House of the Spirits, Pedro Páramo. Dat zijn stuk voor stuk familiesaga’s, maar El Jockey is dat niet. Ook zijn de bovennatuurlijke toestanden volkomen in harmonie met de absurditeit van het geheel. Ten slotte zorgt de magisch realistische wending voor een volkomen onvoorspelbaarheid van de verhaallijn. In het tweede deel van de film zou ongeveer elke scène een waardige afsluiter van het verhaal zijn. Vaak dacht ik: dit was het, nu komt de aftiteling. Maar dan volgde weer een nieuwe wending die overigens mooi aansloot bij wat voorafging.

September 5.  
     Over de Olympische spelen van 1972 en de dramatische gijzeling van Joodse atleten door Palestijnse terroristen –  of vrijheidsstrijders voor wie dat liever hoort.
     De invalshoek is niet de gijzeling zelf, maar de live berichtgeving erover. Een erg professioneel gemaakt newsroom drama. Ik zou de film zo opnieuw willen zien. In echte live berichtgeving zelf – ‘heet van de naald’ heette dat vroeger – ben ik minder geïnteresseerd. Er wordt bij die live berichtgeving voortdurend gezeurd over details die met de kern van de zaak niets te maken hebben. Er worden voorbarige berichten de wereld in gestuurd die achteraf fout blijken. Ook houd ik niet van de spanning die dan van mij bezit neemt. Ik lees over zulke zaken liever als het stof is gaan liggen.
 
     Een mooie rol in de film is weggelegd voor Leonie Benesh die moet tolken voor de Amerikaanse journalisten. Ze was ook al zo sympathiek in Das Lehrerzimmer.

 Sayat Nova (The Color of Pommegrenades) (1969). 
      Geen film maar een aaneenrijging van tableaux vivants die leven, werk en wereld van de 18de-eeuwse dichter en monnik Sayat-Nova oproepen. Geen dialoog, wel markante kleurcontrasten, ongewone kleren, bevreemdende decors, ritualistische choreografie.
     ‘Zulke films hebben voor- en tegenstanders,’ zei mijn vrouw. Ik behoor tot geen van de twee kampen: gefascineerd, maar niet meegesleept of ontroerd. Zo’n project behoort niet tot de filmtraditie van David Griffith tot Dennis VilleneuveHet is alsof men een camera in de handen heeft gestopt van een Kaukasische artiest van de late middeleeuwen, met alleen maar een korte handleiding over de werking van het apparaat. Zo’n kunstenaar maakt dan geen homevideo, maar iets wat aansluit bij muziek, dans, poëzie, schilderkunst en levensvisie van zijn tijd.
 
     De film doet enigszins denken aan Perceval le Gallois (1978) van Röhmer. In dié film is het alsof men de camera in handen heeft gestopt van een Middeleeuwse Franse miniaturist. Maar verder is het moeilijk om nog vergelijkbare films te vinden. Als je het aan de computer vraagt, krijg je voor de hand liggende titels als Tarkovski’s Andrei Roebljov (1966). Ja, heel in de verte gelijken de films wel op elkaar: middeleeuwse middeleeuwen, orthodox christendom, episodische structuur … De films zijn ook in dezelfde tijd tot stand gekomen.
      Op een of andere manier schijnen zulke bevreemdende films als Sayat Nova en Perceval een alternatief van waardigheid te bieden tegenover het vulgaire consumentisme van de moderne tijd. ’t Is een alternatief dat mij niet aanspreekt.

Quisling: The Final Days. 
     Ik ken de spreekwoordelijke naam Quisling al mijn hele leven, zonder verder iets van de man en zijn leven af te weten. Door de film heb ik nu minstens de Wikipedia-pagina gelezen. Een rare kerel! Een bekwaam manager. Heeft in de twintiger jaren veel mensen gered toen hongersnoden de Oekraïne teisterden. Ooit nog een sympathisant van het communisme geweest.
     De film zelf is erg beperkt van opzet en voelt claustrofobisch aan. Dat ligt niet alleen aan het verhaal dat zich grotendeels in een gevangeniscel afspeelt. Ik heb dat claustrofobisch gevoel ook met andere Scandinavische films. Zelfs een groot herenhuis voelt aan als een benepen woonkamer, en de natuur lijkt je in te sluiten in plaats van vrijheid te bieden. Misschien moet ik ooit eens naar zo’n Scandinavisch land gaan om te zien of mijn gevoel dan hetzelfde blijft.
     De thematiek van de film is eenvoudig: Quisling discussieert met een dominee. Hij weigert zich schuldig te voelen over zijn collaboratie met nazi-Duitsland omdat hij overtuigd is van zijn eigen goede bedoelingen. Dat is natuurlijk twee maal fout. Ten eerste zijn bedoelingen nooit helemáál goed. Ten tweede moet je ook rekening houden met de gevolgen van je goede bedoelingen en daarvoor een deel van de verantwoordelijkheid op je nemen. Je moet daarom niet zover gaan als Oedipoes die zich de ogen uitstak voor een fout die hij onbewust had begaan. Maar je mag ook niet overál de omstandigheden de schuld van geven.

A Complete Unknown
     Over de eerste Jaren van Bob Dylans carrière.
 
     Biografische films over muzikanten laat ik nooit aan mij voorbijgaan. Deze film heb ik met grote en niet aflatende ontroering bekeken, hoewel ik slecht bekend ben met het werk van Bob Dylan en de hele controverse over ‘folk’ versus ‘elektronisch’ aan mij is voorbijgegaan. Wel toont Chalamet mij Dylan precies zoals ik mij hem voorstel: a riddle wrapped in a mysterie inside an enigma. 
      Van Quisling beweren psychologen dat schuchterheid en zucht naar erkenning de wezenskenmerken zijn. Dylan schijnt daar geen last van te hebben. Hij is volledig his own man en trekt zich niets aan van wat de rest van de wereld over hem denkt. Zijn vriendin Sylvie noemt hem ‘a contrarian,’ maar dat is hij ook niet. Een contrarian trekt zich juist heel veel aan van wat anderen denken. Dylan zoekt noch het succes, noch de tegenslag. De film laat ons ook geen instinct voor zelfdestructie zien dat in andere films over echte of fictieve muzikanten zo uitvoerig wordt belicht.
     Bij het begin van het verhaal ontmoet Dylan zijn afgod Woody Guthrie in het ziekenhuis. Ook Pete Seeger, een folk-legende in his own right is aanwezig. Dylan zegt dat de muziek van Guthrie ‘struck me to ground’ en tegen Seeger zegt hij welwillend: ‘I liked yours to’. Dylan is dan 19 jaar oud. Guthrie vraagt of hij iets op zijn gitaar wil spelen. Dylan aarzelt even. Seeger vraagt: ‘You shy?’ –  ‘Not usually,’ antwoordt de snaak. Verder in de film vraagt Joan Baez: ‘Are you God, Bob?’ waarop Dylan antwoordt: ‘How many times do I have to say this? Yes.’
      Mijn respect voor Dylan zou minder zijn, als ik dacht dat hij over dat God-zijn loog. Hij reageert heftig bij elke uitdrukking die naar zijn smaak onvolkomen oprecht of precies is. Ze zeggen dat … wie zegt dat? Iemand die zichzelf vindt   hoe kun je nu jezelf vinden? En nee, hij didn’t drop out of college  ‘drop out’ is niet het juiste woord. 

La cocina. 
     Zwart-witfilm. Een massa-restaurant op Time Square, ik vermoed ergens aan het einde van de 20
ste eeuw. Er zijn geen mobieltjes. Een abortus in een lagere-klasse-ziekenhuis kost 800 dollar.
 
     Wie ooit in een groot toeristenrestaurant in New York heeft gegeten, zal zich wellicht al hebben afgevraagd wie die meisjes zijn die je ziet opdienen, en wie jongens zijn, en die je niet ziet en die de keuken bemannen. We leren ze een beetje kennen in de film. Het is een divers gezelschap, maar de latino’s zijn in de meerderheid. Ze doen hun best om Engels te spreken onder elkaar, maar ze voelen het aan als inauthentiek. De meesten zijn illegaal.
      De uitbater is een Turkse immigrant, die zegt dat hij zijn personeel ‘good money’ betaalt, maar dat hij daarvoor in ruil ‘hard work’ eist. Er is geen reden om aan te nemen dat hij liegt. Wel belooft hij zijn werknemers te helpen met hun naturalisatie en dat lijkt een valse belofte te zijn om hen aan het lijntje te houden. Verder is de boekhouder een blanke Amerikaan en de chef-kok een Spaanjaard die af en toe op algemeen verzoek Cara al sol zingt, het lijflied van de Spaanse fascisten. De manager is een niet onvriendelijke, maar lompe, latino van de tweede generatie. Hij wordt beschouwd als een collaborateur met de blanken en een verrader van zijn ras.
     Het leven in de keuken is niet alleen hard door het werk en door de stress de stress, maar ook door de voortdurende conflicten tussen de werknemers. Het zijn harde mensen, maar met een erecode. Je weigert niemand, ook je vijand niet, een sigaret. Maar zelfs als ze elkaar respecteren, maken ze liever ruzie dan hun respect uit te spreken. Een plaagstoot kan makkelijk ontaarden in een gevecht met messen. Als algemene regel geldt: hoe gevoeliger men is, hoe agressiever men zich gedraagt, tegenover de anderen en tegenover zichzelf. En niemand is zo emotioneel als Pedro. Hij is geestig en speels, maar ook een pest- en driftkop. Je moet hopen dat je nooit zo’n intens iemand als collega, huisgenoot of buurman hebt.
     De film aarzelt tussen realisme – meestal – en groteske vervorming – soms. Naar het einde van de film is er een poëtisch intermezzo dat de toneelmatige aanpak in de verf zet. Een zestal personeelsleden vinden elkaar in het zijstraatje naast het restaurant voor een rookpauze. Op vraag van Pedro vertelt iedereen welke droom hij of zij heeft. Een zwarte jongen vertelt over de ‘green flash of light’ die het leven van een mens kan veranderen. Het is een van de mooiste filmonologen die ik ken. De cadans van de zinnen had van Richard Burton of Peter O’ Toole kunnen zijn.
      Alles samen, een aangrijpende film, maar hij had mij meer had aangegrepen had ik hem 45 jaar geleden gezien. 

Queer. 
      Verfilming van een semi-autobiografische roman van Beat Generation-auteur William S. Burroughs.
 
     Een drug- en alcoholverslaafde Amerikaan van middelbare leeftijd, gespeeld door Daniel Craig, in een wit maar allesbehalve smetteloos pak, hangt rond in Mexicaanse bars, gaat op zoek naar jongemannen om het bed mee te delen, en botst op een Mooie Meedogenloze Jongen, een afgezwaaide militair. Hij reist met hem naar Zuid-Amerika, op zoek naar het ultieme geestverruimende middel. Craig, die zo vaak in de huid van James Bond is gekropen, is in de relatie degene die has to beg for sex onder meer omdat de Mooie Meedogenloze Jongen eigenlijk niet homoseksueel is. Proust heeft ergens gezegd geloof ik dat een homoseksueel niet iemand is die verliefd wordt op een andere homoseksueel, maar iemand wiens hart sneller slaat bij het zien van een militair in uniform.
       Er is weinig hoop of wanhoop in de film. Wel veel sfeer: groezelige hotelkamers en Mexicaanse kroegen zoals ze er in de jaren 50 moeten hebben uitgezien. Droombeelden en hallucinaties geven de film een vleugje Zuid-Amerikaans magisch realisme – dat echter niet doorsijpelt in de algemene strekking van het verhaal.

Dâne-ye anjîr-e ma’âbed (The Seed of de Sacred Fig). 
     Iraanse film van dissident Mohammad Basoulof.
 
     Iran kan bogen op een rijke filmtraditie zodat een regisseur, als hij dat wil, gerust een Hollywoodfilm kan maken, in de beste zin van het woord. Thematiek en decors in deze film lijken Europeser dan in andere Iraanse films als A Separation en A Hero.
     Het verhaal begint als een familiedrama en eindigt als actiethriller. Een vader wordt benoemd tot rechter. Eigenlijk moet hij dat geheim houden, want de Iraanse  leidende klasse gedraagt zich als een bende samenzweerders. Een van zijn taken is doodsvonnissen ondertekenen van opposanten, en dat op het moment dat de studenten op straat komen tegen de hoofddoekdracht en de theocratie. Hij brengt zijn gezin tóch op de hoogte van zijn aanstelling. Dat leidt tot spanningen met zijn vrouw, die hem verwijt dat hij zijn gezin verwaarloost voor zijn werk, en met zijn tienerdochters, die met de oppositie sympathiseren. Bij een conflict tussen een bezadigde vader en opstandige tienerdochters, kies ik zonder veel nadenken voor de vader, zeker als hij zich ook nog eens begripvol opstelt.  
     Het zogenaamde motorisch element van de film komt pas in het midden, als de vader zijn pistool niet terugvindt. Zoiets kan hem zijn carrière kosten of zelfs in de gevangenis brengen. Heeft hij het op een verkeerde plaats gelegd? Heeft zijn vrouw het weggenomen? Of één van zijn dochters? Ik had even gevreesd voor een open einde, maar die vrees was onterecht. 

Oxana. 
      Biografische film over Oxana Chatchko die in Oekraïne de protestorganisatie Femen oprichtte. Het verhaal begint met een vrolijk, artistiek, levenslustig meisje dat een sterk gevoel voor rechtvaardigheid heeft, een grote behoefte aan een Zaak om voor te strijden, en een goed ontwikkelde drang om Schuldigen te ontmaskeren. In het eigen gezin is de vader zo’n Schuldige, een lamlendige, alcoholistische werkloze die norse bevelen uitdeelt aan zijn vrouw. De gelukkigste dag in het leven van Oxana is die waarop haar moeder beslist om te scheiden. Zelf heeft Oxana zich voorgenomen nooit te trouwen.
     De Femen-beweging begint ludiek. De vrouwen lezen boekjes van Clara Zetkin, vergaderen in kroegen, zoeken een geschikte naam voor de organisatie, schilderen spandoeken tegen prostitutie, en beslissen op een gegeven moment om de aandacht van de pers te trekken door bij acties de borsten te ontbloten. Zolang ze die acties voeren in het corrupte, maar liberale, Oekraïne loopt alles goed. Maar daarna beslissen ze hun acties te verleggen naar het Wit-Rusland van Loekasjenko en het Rusland van Poetin. Die landen zijn ook corrupt maar minder liberaal. Oxana komt in de gevangenis terecht en wordt zwaar mishandeld. Ze moet emigreren om aan de KGB te ontsnappen, wordt depressief, verliest vrienden en bondgenoten. Het is pijnlijk om te zien hoe de happy warrior van weleer evolueert tot een verongelijkt slachtoffer. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten