Klimaat van angst
In 1765 voerde de Britse regering een nieuwe belasting in voor de Noord-Amerikaanse kolonies: het zegelrecht. Op alle wettelijke documenten, vergunningen, testamenten, contracten, kranten enzovoort moest een zegel worden geplakt dat de Amerikanen moesten kopen bij officiële zegelverkopers. De verontwaardiging was groot. Het ging niet alleen om het geld, maar ook om het principe. De Amerikanen voelden zich door deze belasting, om het eens modieus te zeggen, tot slaaf gemaakt. ‘If the Stamp Act must take place, we are all slaves,’ zoals een tijdgenoot het noteerde.
Er werden comités opgericht, toespraken gehouden, betogingen georganiseerd, congressen samengeroepen. De huizen van de zegelverkopers werden aangevallen en leeggeplunderd. Ook iemand die geen testament of vergunning nodig had, en die niet wist hoe een zegel eruitzag, wond zich op over dat vreselijke zegelrecht dat een bedreiging vormde voor álle Amerikanen. Het was al zegelrecht wat de klok sloeg.
Een Amerikaanse landheer vroeg zijn knecht om na valavond iets uit de schuur te halen. ‘Ik durf niet,’ zei de knecht, ‘ik ben bang.’ ‘Bang waarvoor?’vroeg de landheer. Waarop de knecht, met een klein stemmetje: ‘Bang voor het zegelrecht, meneer.’
Uilen en duiven
Toen we naar de bosrand verhuisden, 35 jaar geleden, is mijn leefomgeving grondig veranderd. Ik zag voor het eerst van mijn leven eekhoorntjes die elkaar razendsnel achtervolgden, springend van de ene boom naar de andere. ’s Avonds hoorde ik het oe-oe-oe van de uilen.
Door een terloopse opmerking van mijn vrouw enkele weken geleden, besef ik nu dat dat oe-oe-oe gewoon van bosduiven komt. Zij had dat al die tijd geweten.
Gelukkig ben ik niet de enige die dat zo fout voorhad. Op de FB-pagina van Joachim Stoop lees ik: ‘Pas diep in mijn volwassenheid ontdekte het de oorsprong van het oe-oe-geluid dat van hogerop neerdaalde. Het bleken geen uilen, maar duiven.’
Mijn eerste betoging
Ik herinner mij mijn eerste betoging. Ik was 16, en een progressieve leraar nam ons mee in zijn auto naar Antwerpen. Het ging over Vietnam. Die ellendige trotskisten hadden de politiek-incorrecte maar tegelijk de best scandeerbare slogan: Ho-ho-Ho-Chi-Min. Na de betoging dronken we iets in een café. Twee tafels verder was een chique gezelschap van linkse BSP'ers en KP'ers luidruchtig bezig elkaar gelijk te geven, al verschilden ze van mening over details. Een verzorgde dame zei dat ze binnen een communistische partij nooit zou kunnen ‘functioneren.' Dat waren dus de saloncommunisten waar mijn vader altijd over sprak. Ik keek op hen neer.
Ferrari
Wie bij mooi weer zijn Ferrari aan het wassen is, kan erop rekenen dat voorbijgangers blijven staan voor een praatje. Een van onze buren heeft een model van midden de jaren 70, en ik zei hem dat ik ook wel zou overwegen zo’n auto te kopen, maar dat ik er tegen opzag om hem zelf te moeten wassen. Onze buur vertelde nog dat hij die auto gekocht had tijdens corona. Het was zijn vierde. Nu zou je denken: vier Ferrari’s, daar moet je toch heel rijk voor zijn. Maar dat is niet zo. Als je zo’n auto goed onderhoudt – 8.500 euro per beurt – behoudt hij zijn waarde. Je verkoopt gewoon na enkele jaren je model, en koopt met dat geld een ander.
Oorlogsmisdaden in Afghanistan
Volgens een BBC-onderzoek zouden Britse militairen zich tussen 2010 en 2013 schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden. Een bijzonder crapuleuze vorm van oorlogsmisdaad is als men gevangen vijanden doodschiet, en dat zou meermaals gebeurd zijn. Ik twijfel er niet aan. Er zijn legers waar zoiets dagelijks gebeurt en waar het door de leiding wordt aangemoedigd, en er zijn legers waar het uitzonderingen zijn. Laten we hopen dat het bij het Britse leger om uitzonderingen gaat.
In een artikel in De Standaard (13/5) lees ik iets interessants. ‘Het is ondenkbaar dat leidinggevenden in de ondereenheden, kapiteins of majoors, hier niet van op de hoogte waren.’ Dat lijkt mij een realistische inschatting: kapiteins en majoor wél -- vanaf kolonel wordt het moeilijk. Ik sprak daar ooit over met zo’n kolonel die in Afghanistan was geweest. ‘Als een journalist mij vraagt’, zei hij, ‘of ik honderd procent zeker weet dat mijn mannen vijftig kilometer verder niet een dorp aan het uitmoorden zijn, dan moet ik antwoorden: nee.’
Levenservaring
Qua levenservaring ben ik een provinciaaltje. Mijn vader had tenminste nog enkele jaren in de VS en in Duitsland gewoond, maar ik ken vreemde landen alleen als toerist. Je moet dan opletten als je in gezelschap komt van onbekenden. Je begint te vertellen over Senegal of Tanzanië omdat je daar toevallig een artikel over hebt gelezen, en dan blijkt dat de persoon met wie je spreekt daar geboren is, of er vele jaren heeft verbleven. Je kunt zoiets niet zien aan iemands gezicht.
Toen ik 17 was leerde ik op vergaderingen DR kennen. Ik kon met hem discussiëren alsof hij iemand was zoals ik. Nu pas verneem ik toevallig dat DR, die toen 16 was, gewoond had in Caïro en Hongkong, en ook in België op school was geweest in de drie verschillende regio’s van ons land. Terwijl mijn horizon niet verder reikte dan Wervik-Menen-Wevelgem.
Lafheid
In de aanloop naar Pasen publiceerde De Standaard een reeks essays over dat bijbelse verhaal. Christophe Vekeman had het over de lafheid van de mens. Ik voel mij dan persoonlijk aangesproken. Ik ben namelijk geen held. Dat was mijn grootvader ook niet, zoals mijn moeder vaak herhaalt. Misschien zou ik op bevel van hogerhand wel een heldendaad kunnen stellen, maar niet op eigen initiatief. Als er op de tram een ruzie ontstaat, hou ik mij afzijdig.
Bij veel mensen ligt dat anders. Die hebben minder last van lafheid. Ik heb minstens twee FB-vrienden van ongeveer mijn leeftijd die zich nog levendig herinneren hoe ze op de speelplaats van hun vroege jeugd in vuistgevechten gewikkeld raakten om zwakkere medeleerlingen te beschermen. De eerste keer dat ik op de speelplaats een vuistslag in mijn gezicht kreeg, schrok ik hevig. Ik deed er alles aan om herhaling van die pijnlijke ervaring te vermijden. En op de tram weet je nooit of iemand van de vechtende partijen soms geen mes bij zich heeft.
Een nieuw mei ’68
Wie graag glimlacht, vindt overal aanleidingen. Naast de brief van de leerkracht Nederlands staat er een brief van Luc van Herentals waarin hij aandringt op meer subsidies voor goedkope studentenkamers. Dat op zich vind ik treurig. Maar dan schrijft Van Herentals: ‘Toen de toenmalige minister van Onderwijs eind jaren ’70 het inschrijvingsgeld wilde optrekken tot 10.000 frank, beleefde Leuven met langdurige bezettingen van de universiteitsbibliotheek en massale betogingen zijn tweede mei ’68.’
Het mooiste is dat Luc hier verzwijgt dat hijzelf de Paul Goossens van dat nieuwe mei ’68 was. Hij heeft toen zelfs, samen met een andere activistische student, enkele dagen in de gevangenis doorgebracht. We trokken in ‘massale betogingen’ door de straten en we zongen uit volle borst: ‘Bolle vrij en Luc Van Herentals’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten