Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

zaterdag 24 mei 2025

Egon Friedell vertelt

 Congres van Wenen
     Enkele maanden geleden ben ik begonnen aan deel I van Friedells Kulturgeschichte der Neuzeit – in het Engels – en ik begin nu eindelijk aan deel III toe. Godfried Bomans nam het boek mee toen hij, kort voor zijn dood, een week ging kamperen op het onbewoonde eiland Rottumerplaat. Het is algemeen bekend dat Bomans daar een psychologische crisis heeft doorgemaakt, maar ik heb nergens teruggevonden of hij dat boek nu uitgelezen heeft of niet.
     Friedell is niet goed in inleidingen. Ook deel III begint saai, met een theoretische uitleg over geschiedschrijving. Friedell verzet zich tegen de wetenschappelijke pretenties van de ‘historische methode’, weet niet goed wat zijn argumenten zijn, en verliest zich in zijn paradoxen. Hoe meer hij de gaten in zijn redenering probeert te stoppen, hoe meer hij ze verknoeit.
     Daarna wordt het weer leuk. Hij zegt enkele scherpzinnige zaken over de romantiek, bijvoorbeeld. Dat de vroege romantiek (vóór 1815) en de late romantiek (tussen 1815 en 1830) niets met elkaar te maken hebben. Dat de Franse romantiek nooit heeft bestaan. Dat romantiek in essentie bestaat uit een overdreven artistieke visie op het leven. Ik weet niet of dat allemaal waar is, maar ik lees het graag.
     Nog beter wordt het als hij over het Congres van Wenen vertelt. Dat was niet alleen een diplomatieke gebeurtenis van het grootste belang, het was ook het langstdurende society evenement van de geschiedenis.’ Het werd later een geliefd onderwerp van kostuumfilms, zoals de klassieker uit 1931 Der Kongress tanzt, waarvan de titel voortborduurt op een uitspraak van Charles-Joseph de Ligne: ‘Der Kongress tanzt, aber er kommt nicht vorwärts’. Sommige adellijke dames zijn geloof ik heel hun  verdere leven doodongelukkig geweest omdat het dansende Congres voorbij was. Hen bleef alleen de herinnering.
       De royalty was goed vertegenwoordigd. Er namen aan de diplomatieke en feestelijke activiteiten twee keizers en vier koningen deel. In dat verband haalt Friedell een bon mot aan dat ik niet kende. ‘De tsaar van Rusland bemint - wij zouden zeggen neukt - voor iedereen, de koning van Pruisen denkt voor iedereen, de koning van Denemarken spreekt voor iedereen, de koning van Beieren drinkt voor iedereen, de koning Würtenberg eet voor iedereen, en de keizer van Oostenrijk betaalt voor iedereen.’
     Ook mooi is de verschijning van Friedrich Ludwig Jahn, de vader van de turnclubs, die op de elegantste bals verscheen zonder kniekousen en gehakte schoenen, maar met beslijkte laarzen. Kwatongen beweerden dat het slijk er voor elk bal zorgvuldig werd opgesmeerd. Zo’n verhaal kan bijna niet waar zijn. Maar het doet mij denken aan Mao die alleen versleten schoenen wou dragen en een mannetje in dienst had om nieuwe schoenen te verslijten. Of aan mijn eigen garderobe waar een jeansbroek bij is met een zorgvuldig aangebrachte scheur. Ik stel mij dan altijd voor dat die scheur is aangebracht in een sweatshop, ergens in een land waar nog kinderarbeid voorkomt.
     Ik ben ondertussen aan bladzijde 31 van deel III.

Lodewijk XIII
     We hebben natuurlijk allemaal een mening over Lodewijk XIV, Lodewijk XV, Lodewijk XVI en Lodewijk XVIII, maar hoe zit dat met Lodewijk XIII? Volgens Egon Friedell was het een ‘pathologische nietsnut, een paspop in koningskleren, wiens enige goede eigenschap was dat hij zich blind onderwierp aan het superieure verstand van kardinaal Richelieu.’ Zo’n terloopse karakterisering is gevaarlijk. Als Friedell een lang requisitoir houdt tegen Filips II van Spanje of uitvoerig de wijsheid van Frederik II van Pruisen bewierookt, dan is de lezer op zijn hoede. Misschien worden die personen wel eenzijdig belicht. We kennen Friedell ondertussen. Maar zo’n opmerking langs de neus weg neem je voetstoots aan zonder erbij stil te staan.
     Gelukkig was ik tegelijkertijd aan het lezen in dat aardige boekje van Laetitia Strauch-Bonart, La gratitude. Et si vous étiez de droite vous-aussi?  En daar lezen we dat er in de geschiedenis vorsten zijn opgestaan die hun macht rechtvaardig hebben gebruikt: Cyrus de Grote, de Indische keizer Ashoka, of, ‘dichter bij ons, Lodewijk XIII, die minder flamboyant was dan zijn vader en zijn zoon, maar die zijn leven heeft gewijd aan Frankrijk.’
     Wie moeten we geloven? Heeft Laetitia Strauch-Bonart een biografie over Lodewijk XIII gelezen die toevallig positief uitviel voor de vorst? Heeft ze er als studente een paper over geschreven? Ik weet het niet. Bij Friedell sluit ik niet uit dat zijn harde oordeel teruggaat op de lectuur van De drie musketiers.

Tot in de puntjes verzorgd
     In zijn uitgebreide lofzang op de grote antiliberale historicus Carlyle, wijdt Egon Friedell ook enkele welwillende alinea’s aan zijn liberale tijdgenoot Macaulay. Hij wil vooral de oppervlakkigheid van die laatste afzetten tegen de diepzinnigheid van Carlyle, maar hij wil ook niet ondankbaar zijn: met Macauley heeft hij zich geweldig geamuseerd, terwijl hij tegelijk veel bijleerde. Dat is ook wat ongeveer iedere lezer van Macaulay zal hebben ondervonden. Verder prijst Friedell Macaulays nauwkeurigheid en zin voor detail. Hij houdt zelf ook van details, maar zijn nauwkeurigheid vertrouw ik minder. Zo schrijft hij: ‘He was always the lord, in dress as in other things, well-groomed, courteous, full of tact and good taste.’
     Well-groomed ...  k
lopt dat wel? Ik meen mij te herinneren dat de Victorianen zelf Macaulay een beetje een sloddervos vonden, waarbij we echter niet mogen vergeten dat de normen van die tijd heel hoog lagen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten