Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn
donderdag 30 juli 2020
Jelle De Beule en de Romeinse invloed
zondag 26 juli 2020
Links, rechts en corona
Sommigen zijn boos geworden om die verwijzing naar ‘natuurlijke selectie’. Dat hoeft niet, want Van Ranst heeft zich geloof ik alleen wat ongelukkig uitgedrukt. Je schrikt natuurlijk even als je die woorden hoort. Je denkt een ogenblik lang dat Van Ranst graag die extreemrechtsen aan corona zou zien overlijden. Maar de context wettigt die lezing niet. Het is waarschijnlijker dat onze viroloog zich bij zijn uitspraak vergist heeft van bioloog. Waarschijnlijk dacht hij niet aan Darwin en zijn Soorten, maar aan Pavlov en zijn Reflex – en het is er verkeerd uitgekomen. De hond hoort een bel en begint te kwijlen. Een extreemrechtse jongen hoort Van Ranst iets zeggen, en roept: ‘Onzin!’ Ik zie een stuk van Peter Mijlemans en denk: ‘Dat moet ik eens lezen om te weten hoe de niet in elkaar zit.’ Velen van ons hebben last van zulke vooroordelen (hier). Of het vooroordeel tegen Van Ranst zo bepalend is als hijzelf zelf denkt, is natuurlijk een andere kwestie.
En die persoonlijke levenssfeer? Ja, dat is … euh … nogal persoonlijk. Mijn eigen leven gaat, ondanks corona, zijn gewone gangetje. Ik woon in een landhuisje aan de rand van een bos, heb weinig vrienden, zing niet, dans niet, vermijd feesten, ga amper op café of restaurant, en mijn vrouw knipt het weinige haar dat ik nog heb. Veel is er dus niet veranderd. Ik heb een paar maanden mijn ouders niet bezocht, de pianolessen zijn opgeschort, en ik ga niet meer dagelijks naar de winkel, maar probeer mijn aankopen te groeperen. Voor mijn vrouw was het ingrijpender omdat ze vroeger wekelijks haar vader opzocht in het verre West-Vlaanderen, en door de quarantaine in ziekenhuis en revalidatiecentrum werd dat nu onmogelijk. En voor Conner Rousseau ten slotte die wel veel vrienden heeft, wel graag danst, zingt en feest, en die nog al zijn haar heeft, zijn de maatregelen nog veel ingrijpender, en moet hij af en toe stoom kunnen aflaten (hier).
Of misschien in gevaar. Misschien blijkt later dat Koen Tanghe gelijk had (hier en hier), en dat de mondkapjes tot niets dienden, en dat ándere maatregelen nodig waren. Misschien blijkt later dat de Zweedse viroloog Tegnell gelijk had (hier) en dat het voor de langere termijn beter was om het virus wat meer vrijheid te geven. Maar ik doe ondertussen braaf wat mijn regering, gouverneur of burgemeester beslist. Ik ben dan wel een libertair, maar ik ben ook een gehoorzame jongen. Gehoorzaam, zonder enthousiasme.
woensdag 22 juli 2020
Hoe Conner Rousseau het racismeprobleem kan oplossen
Gelukkig zijn er een aantal waarheden die we a priori mogen aannemen. We mogen aannemen dat racisme kan bestaan zonder victimisme, en victimisme zonder racisme, maar áls ze samen bestaan, zullen ze elkaar aanwakkeren. Als een nieuwkomer bij elke sollicitatie geweigerd wordt – racisme - zal hij verongelijkt terugplooien op een vervangingsinkomen – victimisme - en daarmee het vooroordeel voeden dat vreemdelingen lui zijn - racisme. En omgekeerd werkt het ook. Als het racisme afneemt, zal ook het victimisme afnemen, en daarna weer het racisme, enzovoort. Omdat er zoveel meer meespeelt, kunnen er ook averechtse effecten optreden, maar ceteris paribus moet de stijging of daling op langere termijn rechtevenredig zijn.
De tweede waarheid is deze. Racisme en victimisme zijn twee menselijke reflexen die je nogal moeilijk weg krijgt, en je kunt dat alleen doen bij jezelf en in je eigen omgeving. Iemand anders kan dat moeilijk in je plaats doen. Als er dus iets moet gebeuren aan het racisme van de modale Vlaming, dan zal dat van de modale Vlaming moeten komen, en als er iets moet gebeuren aan het victimisme van de modale vreemdeling, dan zal dat van de modale vreemdeling moeten komen.
Die laatste kan daarvoor in de leer gaan bij Conner Rousseau. In het vijfde jaar van het middelbaar kreeg Conner een c-attest en moest hij zijn jaar overdoen. Conner was, zou je kunnen zeggen, een slachtoffer van ons onderwijssysteem. Zijn verongelijkte woede over zoveel onrecht, moet grenzeloos zijn geweest, en hij had de muren van zijn school kunnen besmeuren met verf, of de ruiten ervan ingooien, of de auto van de directeur in brand steken. Maar Conner deed het anders. ‘Ik ben het systeem beginnen te kloten door in alles keihard mijn best te doen. Ik wou tonen dat ik het wél kon. Was ik niet blijven zitten, dan was ik nu geen voorzitter. Dat is in mijn korte leven het beste wat mij overkomen is.’ (Zie hier) Conner heeft, met andere woorden, het meritocratische model omarmd.
De Conner-methode zal niet alle problemen oplossen. Er zullen nog altijd blanke racisten zijn. En sommigen nieuwkomers zullen ook na een geslaagde carrière en in een mooi huis zichzelf slachtoffer blijven voelen of noemen. (Zie hier) Maar ze zullen het ten minste niet meer zijn.
maandag 20 juli 2020
Afscheid van meester
En meester is nu dood, verneem ik van klasgenoot Arnold.
Hij was een mooie, rijzige man, die haast altijd glimlachte. Dat kwam goed uit, want we kregen van hem Latijn, Grieks, Frans en Godsdienst, samen bijna twintig uur. Dan is een mooie, rijzige, glimlachende man vooraan in de klas leuker dan een lelijke, zure ukkepuk. Hij was netjes gekleed, maar niet helemaal conservatief. Tot grote woede van mijn vader droeg hij een broek waarvan de kleur naar mauve neigde. Een das droeg hij slechts bij uitzondering, en als hij er een aan had, lachten we hem uit. ‘Dat is om mij warm te houden’, zei hij dan.
Als leraar had hij grote gebreken. Ik heb, geloof ik, van hem weinig Latijn of Grieks geleerd. Hij liet een zin voorlezen en wou dan dat wij die zouden vertalen. ‘Dat is veel te moeilijk,’ zeiden we. ‘Dat is voor mij ook moeilijk,’ antwoordde hij, ‘ik heb daar gisteravond bij het voorbereiden serieus over moeten nadenken. Waarom doen jullie dat ook niet?’ Maar wij geloofden dat niet, dat hij had moeten nadenken. Een leraar wist àlles van zijn vak, hij moest daar helemaal geen moeite voor doen.
De Franse lessen waren de beste. De nadruk lag op toneelteksten en hij las veel voor, en liet ook ons voorlezen - met rolverdeling -, stukken van Sartre, Camus, Claudel, Montherlant. Vooral Montherlant. We moesten naast die toneelteksten ook enkele romans lezen uit een lijst, en op die lijst was Montherlant erg goed vertegenwoordigd. Het toeval wilde dat het jaar dat wij les hadden, net het jaar was dat Montherlant vergif innam en zich voor de zekerheid ook nog een kogel door hoofd schoot. Onze leraar Frans stond die dag lijkbleek voor de klas.
Hij maakte op zijn leerlingen een grote indruk. Je zag dat hij het goed met je meende. Andere leraren meenden het wellicht ook goed, maar aan hen zag je het niet zo duidelijk, en er waren er genoeg bij aan wie je het helemáál niet zag. Maar hij deed er overduidelijk alles aan om een leerling niet te kwetsen of te kleineren. Het zat gewoon niet in hem om zoiets te doen. Hij deed het geloof ik ook niet achter de rug van een leerling, in de lerarenkamer of op een klassenraad.
Dat is voor een leraar niet altijd gemakkelijk. Wat doe je bijvoorbeeld als je een stelletje maoïstische snotneuzen in je klas hebt? Die behandel je dus met respect. Je komt hen tegemoet met een lessenreeks over de klassenstrijd in het oude Rome, die overigens behoorlijk saai was. Als ze per sé over de havenarbeidersstaking willen discussiëren, dan stop je de discussie, en je laat hen een les voorbereiden over het thema. En als ze in een fabriek willen gaan werken, vraag je voorzichtig of ze niet ‘ten minste’ eerst rechten zouden studeren.
Ondanks zijn minzaamheid had meester veel vijanden. Er werd veel kwaad over hem gesproken. Collega’s waren jaloers op zijn moeiteloze populariteit. De plaatselijke middenstand beschouwde hem als een jeugdverderver. Mijn eigen ouders dachten dat mijn maoïsme door hem was ingeblazen of althans was aangewakkerd, terwijl ik de grootste minachting had voor de ‘wereldopvatting’ van meester. Verbazend is eigenlijk dat fanatieke jongens zoals ik, ondanks ons maoïsme en ondanks zijn slappe linksigheid, respect bleven behouden voor hem als mens. Dat was anders onze gewoonte niet.
Meester werd later aangesteld tot directeur van het Begijnhof in Leuven. Ik heb hem daar een of twee keer opgezocht. Zijn relatie met de kerk was grondig verstoord en hij was ook uitgetreden en getrouwd. Hij bleef minzaam maar ik bespeurde een zeker bitterheid die ik bij hem niet had verwacht. Later zag ik die ook bij andere mensen die met de kerk in onmin waren geraakt. En verder hield hij een zekere afstand die ik respecteerde, te meer omdat ik mij nog altijd schaamde om mijn politieke drijverijen rond zijn overplaatsing.
ik heb je nooit voor het leven behoed
maar bij jou vond ik rust
bij jou werd alles goed.
“Ik bewaar aan Bernard heel warme
herinneringen. Hij slaagde erin om mij beter te doen voelen. Als intern in het
college te Menen voelde ik me echt niet goed, niet thuis, kortom ongelukkig.
Maar toen leerde ik Bernard kennen in de derdes (nu 4e jaar) omdat hij geregeld
(wekelijks of minder vaak, dat weet ik zo goed niet meer) bezoekjes bracht aan
de internen, ’s avonds, in de bar van het college tussen half acht en half
negen. Wat een verademing voor ons internen; de andere priester-leraars en
subregenten waren cipiers die tegen hun gedacht op de werkvloer gedropt leken.
Zijn rust, zijn zachtheid, zijn wijsheid zorgden ervoor dat ik me wat meer ging
thuis voelen op het college. Ik ging de (college)wereld wat rooskleuriger zien.
Elke ongelukkige dag was een verloren dag. Telkens ik Bernard zag, werd ik daaraan
herinnerd. Het was aan mij om me beter te voelen i.p.v. me te wentelen in
gevoelens van ongeluk.
Ja, ik keek
op naar Bernard, letterlijk, want Bernard was, zoals Philippe schrijft, een
rijzige man. Bovendien liep hij altijd met de rug kaarsrecht, niet krampachtig
gebocheld zoals veel malcontenten. Ik herinner me zijn blik die wijd om zich
heen keek, niet wantrouwig, met iets van het Latijnse ‘circumspicere’. En hij
verwoordde zijn ideeën en gevoelens met veel nuance.
Bernard was
ook een beetje ‘groen’ avant-la-lettre. Hij bestuurde geen wagen ( en toch
raakte hij overal, wat ik zeer bewonderde) en dat was een milieuvriendelijke
reflex. Auto’s gingen ook niet zo snel vooruit wist hij ons eens te vertellen:
als je alle werkuren om een auto te ontwerpen, te assembleren en te onderhouden
erbij telde, dan haalde dat de gemiddelde snelheid flink naar beneden. Dat was
een ideetje dat ik eens terloops hoorde en geen mantra waarmee hij tegen onze
kapitalistische industrie ten strijde trok.
Trouwens,
strijden en vechten waren woorden die hij niet in de mond nam, die niet bij
zijn natuur hoorden. Daar heb ik ook dikwijls aan gedacht en ik ben gelukkig
met die gedachte. Je ijvert beter voor iets dan je ervoor vecht. Bernard was
priester maar niet klerikaal, daar keek ik echt naar op. Streven naar macht om
de macht en de meedogenloze ambitie die daar aan de grondslag van ligt, het
zijn geen leuke dingen en ze hebben al vele mensen diep ongelukkig gemaakt en
hun persoonlijkheid aangetast.
zaterdag 18 juli 2020
Handen schudden
Bij mijn lessen over Tjsip van Elsschot hoorde een uitleg over handen schudden. Je kon daar, zei ik, op twee manieren iets indrukwekkends van maken. Je hield je hand eerst op schouderhoogte en liet die dan een sierlijke duik maken naar het punt waar het schudden plaats moest vinden. Of je deed het als de vader van Bennek, die Laarmans een ‘klauw als een grijpemmer’ toestak – vanuit de diepte dus. Die levensles is nu waardeloos geworden. We geven geen hand meer, en volgens Van Ranst zullen we dat ook in de toekomst niet meer doen.
zondag 5 juli 2020
Conner Rousseau wil investeren
Conner Rousseau komt uit een traditioneel socialistisch gezin – moeder in het parlement en vader in de mutualiteit, als directeur van een vakantiecentrum. Maar zijn stijl is minder traditioneel. Hij lacht gemakkelijk voor de camera, draagt turnschoenen, zegt ‘matekes’ in plaats van ‘kameraden, gezellinnen’, en spreekt over ‘Fluppe’ nadat hij bij de koning op audiëntie is geweest. Ook heeft hij een ongewone voornaam. Ik heb nooit een leerling gehad die ‘Conner’ heette. Ik ken de naam eigenlijk vooral van ‘John Connor’ en ‘Sarah Connor’ van de Terminator-films, en daar is het een familienaam.
Hij is redelijk goed in het verzinnen van leuzen en sound bites. Hij spreekt van een ‘New Social Deal’, en geld uitgeven noemt hij ‘massaal investeren’. ‘Beter slim investeren dan dom besparen’ is zijn lijfspreuk. Dat is waar: slim is vaak beter dan dom. Probeer het maar: slim autorijden is beter dan dom fietsen, slim reizen is beter dan dom thuisblijven, slim weggeven is beter dan dom krijgen, en als je het omdraait is het ook telkens waar. Zo is ook slim besparen beter dan dom investeren, en het beste is nog slim besparen én slim investeren.
In een dubbelinterview met Stijn Baert geeft Rousseau een argument voor zijn massale investeringen. ‘Tijdens de financiële crisis hebben we massaal bespaard; dat heeft ons niet veel welvaart en welzijn opgeleverd.’ Ja, nee, als je bespaart, verhoog je het welzijn niet. Je probeert gewoon niet meer uit te geven dan er binnenkomt, en ondertussen betaal je je schulden af. Als je echter meer uitgeeft dan er binnenkomt, verhoog je misschien tijdelijk je welzijn, maar zul je later nog meer schulden moeten afbetalen, ten koste van je toekomstige welzijn.
Rousseau sneert verder dat het relanceplan van ons land ‘nog gieriger is dan dat van de Hollanders’. Alhoewel ik de cijfers niet ken, geloof ik Rousseau op zijn woord. Maar de Hollanders hebben in het recente verleden wel veel meer – slim of dom – bespaard waardoor ze nu meer reserve hebben voor een relanceplan.
Wat Rousseau echt bedoelt, is dat investeren slim, en besparen dom is. Of dat waar is, weet ik niet. ’t Is een moeilijke kwestie en de economen hebben daar verschillend over gedacht.* Maar het zou in elk geval nuttig zijn om het woord ‘investeren’ correct te gebruiken. Wikipedia definieert ‘investering’ als een ‘opoffering in geld, tijd of mankracht (personeel) ten behoeve van een doel dat pas op lange termijn wordt behaald.’ Soms gebruikt Rousseau die correcte betekenis als hij bijvoorbeeld vraagt dat de overheid dringend ‘de kmo’s en de kleine zelfstandigen’ zou beginnen steunen. Alleen: waar moet het geld van die steun vandaan komen? Zou dat niet, nu of op termijn, in de eerste plaats komen van extra belastingen op dezelfde kmo’s en kleine zelfstandigen?