donderdag 5 mei 2016

Een polemiek moet kort zijn

Karel van het Reve, meester van de korte polemiek
      Een goede polemiek is scherp, grappig, kort - en wordt best niet ingegeven door rancune. Zelfs uitmuntende schrijvers laten hier soms een steek vallen. Daar is bijvoorbeeld Schopenhauer. Ik wil niet beweren dat zijn zeventig bladzijden tellend schotschrift tegen de ‘universiteitsfilosofie’ langdradig is – dat zal ik nooit beweren – maar ’t is wel erg lang.
     Karel van het Reve heeft het goed aangepakt in zijn polemiekje ‘Wat waren ze kwaad’.  Karel had in een kerk iets onwelwillends over de literatuurwetenschap gezegd en niet minder dan zeven literatuurwetenschappers hadden daarop lange, taaie stukken gepubliceerd als antwoord. Karel nam een potlood, nummerde de argumenten, en wijdde aan elk van zijn tegenstanders een paar vrolijke alinea’s.
     Hoe het niet moet leren we uit de ‘Epistola ad Augienses’ van Gunzo van Novara (hier). Gunzo was een Italiaanse geleerde die in januari 964 op uitnodiging van Otto I naar Duitsland trok. Daar logeerde hij in het klooster van Sankt-Gallen. De gesprekken tussen Gunzo en de Duitse monikken verliepen vanzelfsprekend in het Latijn en tijdens zo’n gesprek maakte de Italiaan een klein grammaticaal foutje – een accusativus in plaats van een ablativus. Een jonge monnik maakte daarover een spottende opmerking. Gunzo trok wit weg van woede – of misschien liep hij wel rood aan – verhuisde naar een ander klooster en schreef de rest van het jaar aan een omstandig verweerschrift waarmee hij de monniken van Sant-Gallen aan de hoon van het nageslacht overleverde.
     Ja, hij had een accusativus gebruikt waar een ablativus gebruikelijk was. Dat kwam omdat zijn Italiaanse moedertaal zo dicht bij het Latijn lag; daardoor was enige verwarring bij wijlen onvermijdelijk en zeker vergeeflijk. Maar zo’n foutje had niets met geleerdheid of gebrek daaraan te maken. De spottende opmerking van de jonge monnik bewees dat het jonkie niets van echte geleerdheid begrepen had en wellicht niet eens wist dat dezelfde foute accusativus, als die al fout was, enkele keren gebruikt was geweest door Vergilius, Horatius en Cicero. En wat echte geleerdheid wel was, kwam je te weten bij Servius, Donatus, Priscianus, Boethius, Martianus Capella, Hieronymus en vele, vele anderen … 
     ...
die door Gunzo allemaal uitgebreid werden geciteerd en becommentarieerd. Gunzo stond erom bekend dat hij honderd boeken bezat en voor elk boek vond hij wel een gelegenheid om er lang en breed uit te citeren. Tenslotte bewees Gunzo zijn grondige kennis van het Latijn door aan zijn polemiek een gedicht in hexameters toe te voegen waarin hij God vroeg om de monniken van Sankt-Gallen te verlossen van hun bekrompenheid.
     In deze tijden van internet is het niet moeilijk om een geannoteerde uitgave van Gunzo’s boek thuis te laten bestellen, maar zulke uitgaven bestaan, vrees ik, alleen in het Latijn. Gelukkig vinden we een smakelijke samenvatting ‘in eigen woorden’ in het zeventiende hoofdstuk van Von Scheffels Ekkehard (hier). Von Scheffel schrijft: ‘De geschiedenis heeft haar luimen die zij toont zowel in het bewaren als in het vernietigen van feiten en zaken. De Duitse zangen en heldensagen die door de zorg van Karel de Grote werden opgetekend, moesten in de loop der tijden verloren gaan. Gunzo’s werk, dat nog aan niemand die het las enige vreugde verschafte, is voor het nageslacht bewaard gebleven.’
     Toch heb ikzelf wel enige vreugde, of althans een zekere genoegdoening, beleefd aan Gunzo’s woordenstrijd.  Dat zit zo. Ik sprak onlangs met mijn vader over Ekkehard. ‘Comparing notes’ heet dat in het Engels. Ik had het boek een paar weken voordien gelezen, hij meer dan zeventig jaar voordien. Zoals te verwachten was, had mijn vader het boek uit zijn jeugd veel helderder voor ogen dan ik. Hij wist nog precies wie Praxedis, Wiboroda, Moëngal, Audifax en Hadumoth waren terwijl ik bij wijze van spreken al blij was dat ik mij de naam Ekkehard herinnerde, en Hadwig. Het hielp natuurlijk dat mijn vader enkele jaren in Singen-am-Hohentwiel had gewoond, waar de straten namen hebben als Hadwigstrasse, Praxedisstrasse, Audifaxstrasse en Hadumothstrasse.
     Listig bracht ik het gesprek toen op Gunzo. Ik gokte erop dat het hoofdstuk over een wrokkige man van letteren geen diepe indruk zou hebben nagelaten op een romantische ziel. Het was een juiste gok. Van die hele Gunzo wist mijn vader niets meer. Terwijl ik mij dat hoofdstuk, alweer bij wijze van spreken, binnen zeventig jaar nog zal herinneren.



 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten