Memoires van schrijvers en denkers, waarin ze hun eigen leven vertellen, vallen wel mee, maar biografieën óver hen bestaan vaak voor de helft uit kommer en de andere helft uit kwel. De typische biograaf is een debunker. Hij hangt een somber beeld op van het menselijk karakter en van het menselijk bestaan. Het laatste hoofdstuk is het ergste, en het eindigt met de dood van de protagonist.
Ik las laatst het boek van Paul Johnson Intellectuals. Het bevat de levensbeschrijving van een reeks invloedrijke mannen en vrouwen: Rousseau, Shelley, Marx, Ibsen, Tolstoi, Hemingway, Brecht, Russell, Sartre, Edmund ‘Bunny’ Wilson, Victor Gollancz, Lillian Hellman en nog enkele anderen. Johnson behandelt zijn onderwerpen niet zoals een moderne biograaf, die zelfs over Shakespeare, waar niets over geweten is, enkele honderden bladzijden uit zijn pen wringt. Hij gaat meer te werk als de antieke biografen Suetonius, Cornelius Nepos, Tacitus en Plutarchus: kort en beknopt.
Johnson heeft een ongunstig oordeel over intellectuelen. Hij vertrouwt ze maar zover hij ze ziet. Ze stellen ideeën boven mensen, willen van alles veranderen, varen uitsluitend op het kompas van hun eigen redeneringen en hebben lak aan tradities. Als een intellectueel dat allemaal niet doet, dan is hij volgens Johnson geen intellectueel, maar een ‘man of letters’. Dan is het oké. En natuurlijk voldoet zijn eigen lijst mooi aan zijn eigen definitie, al zou je je vragen kunnen stellen bij Ernest Hemingway. Verder is iedereen op de lijst op een of andere manier links, wat Johnson goed uitkomt, want hijzelf is rechts en houdt van een een stevige polemiek.
Over de ideeën van zijn intellectuelen heeft Johnson niet veel te vertellen. Hij vindt het ergerlijke onzin waar hij niet veel woorden aan vuil maakt. Leuker vindt hij het om erop te wijzen dat zij stuk voor stuk, ondanks hun mooie praatjes, een weinig stichtelijk privéleven hebben geleid. Zij groeiden op als verwende kinderen, hadden een ongezonde relatie met hun ouders, waren ijdel, egoïstisch, megalomaan, paranoïde, manipulatief, seksueel promiscue, en ze logen alsof het gedrukt stond. En verder konden ze zichzelf goed verkopen.
Nu vind je zulke mensen natuurlijk ook onder Hollywoodsterren, of onder tandartsen en vuilnisophalers. Je kunt Johnson zelfs verwijten dat hij zijn besprokenen gekozen heeft met het oog op een zo groot mogelijk aantal ondeugden. Hij erkent natuurlijk dat zij getalenteerd en belangrijk waren, zal dat talent en belang indien nodig overdrijven – hij houdt van superlatieven –, en voor de aardigheid vermeldt hij ook een paar goede karaktereigenschappen. Alleen bij Brecht heeft hij die laatste niet gevonden.
De levensbeschrijvingen van Johnson zijn dus erg eenzijdig en boosaardig. Toch zijn ze ook overtuigend. Van veel van de besprokenen had ik eerder al dikke biografieën gelezen, en het beeld dat Johnson van hen schetst is meestal, in al zijn boosaardige eenzijdigheid, het beeld dat ik mijzelf ongeveer had gevormd. Ik stel mij voor hoe Johnson te werk is gegaan. Eerst las hij van al zijn auteurs een paar biografieën, autobiografieën en brievenbundels. Misschien maakte hij enkele aantekeningen. En daarna begon hij te schrijven, zonder al te veel naar die aantekeningen te kijken. De ene gedachte bracht de andere mee en wat er in de herinnering bovenuit stak, was meestal het interessantste om te vertellen. Ik denk niet dat hij achteraf veel controleerde.**
Toen ik nog les gaf, liet ik elke leerling van het zesde jaar een biografie presenteren van een belangrijke auteur. Ik gaf daarbij enkele richtlijnen: vertel weinig over school en diploma’s, weinig over broers en zussen, weinig over verblijfplaatsen en reizen, weinig over gezondheid en ziektes, maar vertel veel over karakter, opvattingen, excentriek gedrag, drank, drugs, seks en relaties. Doe dat aan de hand van anekdotes. Zorg voor een goed evenwicht tussen algemeen bekende zaken, die je op Wikipedia vindt, en minder bekende zaken waar je wat verder voor moet zoeken. Vertel liever veel over weinig dan weinig over veel. Zeg alleen iets over de ‘laatste woorden’ als je er iets speciaals van kunt maken.
Ik weet niet wie van mijn leerlingen die richtlijnen heeft doorverteld aan Johnson, maar hij volgt ze op de letter. Hij vertelt over de kledingstijl van Tolstoi en Brecht en over de persoonlijke hygiëne van Hemingway en Sartre. Hij houdt nauwkeurig van iedereen het aantal echtgenotes, minnaressen en minnaars bij. Van de laatste woorden van Ibsen geeft hij eerst de officiële versie: ‘Mijn liefste vrouw, wat ben je goed voor mij geweest.’ Daarna haalt hij de verzorgende arts aan die in zijn dagboek schreef dat Ibsen de hele namiddag in coma was en niet kon spreken. En hij besluit met nóg een andere bron volgens dewelke Ibsens laatste woorden kort, krachtig en tekenend luidden: ‘Wel integendeel!’***
* Zie ook hier.
** Zo noemt hij de Spaanse POUM – Partido Obrero de Unificación Marxista – meer dan een keer ‘anarchisten’, wat niet helemáál fout is, maar ook niet helemaal nauwkeurig. Een marxist is geen anarchist, in geen enkel land ter wereld.
*** Als antwoord op de commentaar dat het met hem iets beter ging.
Prachtig boek. Niet voldoende geïnteresseerd in biografische weetjes om ze te gaan verifiëren, maar op niveau zeer onderhoudend.
BeantwoordenVerwijderen