In de nieuwe aan hem gewijde biografie wordt essayist Karel van het Reve een ‘zelfdenker’ genoemd*. Dat voelt juist aan, maar wat betekent het eigenlijk? Denken we niet allemaal zelf na – ten minste af en toe? Denk zelfs ik niet zelf na als ik probeer de betekenis van het woord ‘zelfdenker’ te achterhalen? Vermoedelijk wel. Maar ’t is een kwestie van gradaties.
Om een échte zelfdenker te zijn moet je vooreerst graag nadenken. Meestal oordelen we en hebben we ‘een eigen mening’, maar over dat oordeel of die ‘eigen mening’ willen we liefst niet te veel nadenken. ‘Hoe vond je de film?’ vraagt je vrouw, en je antwoordt: ‘Best aardig, een beetje langdradig, een beetje ouderwets.’ Het laatste waar je zin in hebt, is om na te denken waaróm je de film aardig, langdradig en ouderwets vindt. Als je zou moeten nadenken over elk oordeel dat je je in de loop van de dag vormt, dan zou je nog weinig tijd hebben om iets anders te doen. Je zou geen tijd meer hebben om naar een film te kijken.
Of neem een willekeurige eerstejaarstudente in de letterkunde die een college volgt over literatuurwetenschap, met uitleg over vertellersstandpunt, metaforiek, structuuranalyse, dieptepsychologie enzovoort. Vraag je zo’n studente wat zij van dat college vindt, dan is de kans niet gering dat zij antwoordt: ‘Heel interessant,’ want zij heeft zich nu eenmaal ingeschreven voor het vak, de professor is sympathiek, studeren lukt makkelijker als je jezelf wijsmaakt dat iets interessant is, en bovendien, als het vak niet interessant was, waarom zou het dan aan de universiteit worden gedoceerd? Zo’n studente kan op een examen goede punten halen, maar haar vooruitzicht op ‘zelfdenken’ is klein. Daarvoor is ze te braaf.
We zoeken dus beter een student die hetzelfde vak volgt en er wat opstandig uitziet: zijn haar is te lang of te kort, hij is te slordig of te raar gekleed, en hij kijkt ontevreden. Ook aan hem stellen we de vraag wat hij van het vak vindt, en nu is het antwoord: ‘Saai.’ Die student zegt dat omdat hij een reputatie hoog te houden heeft, of omdat hij zich bij hoorcolleges moeilijk kan concentreren, of omdat hij als kind al van lezen hield en daar geen wetenschap voor nodig had. De student heeft dus al minstens de hoogmoed en het slechte karakter die voor zelfdenken noodzakelijk zijn. Maar dat is niet genoeg. De student blijft negen keer op de tien hangen in het dwarsdenken.
En dan hebben we Karel, die zowel college over literatuur gevolgd als gegeven heeft, en daar een heel leven over heeft nagedacht, en dan, als hij 57 is, zijn beroemde Huizinga-lezing houdt waarin hij uiteenzet waaróm literatuurwetenschap onzin is. Hij denkt terug aan het begin van zijn loopbaan en zegt, in dat heldere, natuurlijke, goed lopende Nederlands van hem: ‘Een van de dingen die ik mij toen afvroeg, en die ik mij nog steeds afvraag, een vraag die toen in mij opkwam en waarop ik nog steeds het antwoord niet weet, is deze: Wat moet ik de kinderen vertellen over literatuur?’
Karel heeft twintig jaar en zelfs langer gekauwd op een vraag om dan een met redenen omkleed antwoord te geven. Dat is veel meer dan dwarsdenken, dat is doordenken. En ook al was het antwoord van Karel in wezen hetzelfde als dat van de ontevreden student, hij heeft de hele literaire wereld van Nederland verplicht stelling in te nemen, en hij heeft elke literatuurwetenschapper verplicht te reageren. De helft van die reacties bestond overigens uit verkeerde interpretaties van wat Karel gezegd had, wat wijst op slechte wil, gebrekkige leesvaardigheid of lage intelligentie. Laten we barmhartig veronderstellen dat het het eerste was.
We zien dezelfde verhouding van dwarsdenken en doordenken bij Karels polemiek tegen het marxisme. Karel kwam als kleine jongen al in aanraking met die leer. Zijn grootvader, die inwoonde, vond het ‘allemaal droossies, kwakerij van niks!’ maar zijn vader was een trouwe marxist. Zelf heeft Karel ook, tot hij bijna 30 was, in het marxisme geloofd, maar toen hij voor zijn doctoraat het marxisme begon te bestuderen, vond hij al snel dat allerlei zaken niet klopten.
Dat was geen originele conclusie. Alhoewel het marxisme toen erg in de mode was binnen de ‘menswetenschappen’, was er niemand, buiten een harde kern, die het hele marxisme nog met huid en haar lustte. Men vond het marxisme ‘interessant’, op enkele punten ‘achterhaald’, af en toe ‘eenzijdig’, en in elk geval aan een ‘nieuwe interpretatie’ toe. Karel had zich gemakkelijk bij die menswetenschappers kunnen aansluiten. Maar hoe meer hij erover nadacht, hoe meer hij tot een andere conclusie was: dat héle marxisme was waardeloos van, a tot z. Wat waardevol was vond je evengoed bij de voorlopers en tijdgenoten van Marx, en de rake observaties van Marx waren alleen raak als ze met zijn ‘syteem’ weinig te maken hadden.
Karel is er dan vele jaren mee bezig geweest om de marxistische leer tot zijn essentie te herleiden en aan een logische en feitelijke kritiek te onderwerpen. Dat leidde uiteindelijk tot zijn meesterwerk Het geloof der kameraden dat om onbegrijpelijke redenen alleen in het Nederlands is uitgegeven. De Pravda heeft Karel van het Reve wel eens een agent van de CIA genoemd. Mocht dat waar zijn geweest, dan had de CIA ongetwijfeld Karels boek in vijftig talen laten vertalen en op miljoenen exemplaren laten drukken. Maar dat heeft de Amerikaanse spionnenorganisatie niet gedaan.
Het geloof der kameraden bevat geen voetnoten, en amper een literatuurlijst. We komen daarmee bij de kern van Karels zelfdenken: zijn weerzin om anderen na te praten, zijn koppigheid om het allemaal zelf uit te zoeken. Natuurlijk heeft Karel wel enkele boeken van en over Marx gelezen, maar veel minder dan je van een specialist zou verwachten**. Het nadeel van die methode is dat Karel zo allerlei zaken ontdekt die al vóór hem door anderen zijn ontdekt. Een mooi voorbeeld is hoe hij onafhankelijk van Popper in de buurt komt van diens falsificatietheorie zonder eerst Poppers boek over bijvoorbeeld Plato en Marx te hebben gelezen. Misschien is er welbeschouwd wel niets van wat Karel over het marxisme schrijft dat je niet ook ergens anders kunt vinden. Maar omdat hij het denkwerk allemaal zelf deed, waren de formulering, de toon, de samenhang, en de schifting van hoofd- en bijzaken, volstrekt origineel en briljant.
Biograaf Willem Melching zegt dat Karel in zijn polemieken tegen het marxisme, het freudianisme, het darwinisme en de christelijke theologie eigenlijk alleen de populaire versies van die theorieën aanvalt. Dat is een misverstand. Het is waar dat Karel een soort ‘ideologische antropologie’ beoefende. Hij was inderdaad meer geïnteresseerd in de populaire versies van theorieën dan in een filologische studie van de oorspronkelijke teksten. Het waren de populaire versies die de geschiedenis bepaalden. Onder de Russische en Chinese revolutionairen waren er weinig die alle drie delen van Het kapitaal en ook nog eens de Grundrisse gelezen hadden. En menig orthodox psychoanalyticus zal door zijn drukke praktijk en skivakanties niet aan het Verzameld Werk van Freud zijn toegekomen. Maar Karel had al snel ondervonden dat de vulgaire versies en de ‘ware leer’ op essentiële punten veel minder van elkaar verschilden dan specialisten in de materie graag wilden geloven.
Een buitengewoon voordeel van die zelfdenkerij is dat je je bezig kunt houden met de vragen waar je zelf mee zit. Veel Marx-specialisten behandelden de conventionele vragen die verondersteld werden tot het onderzoeksgebied te behoren. Wat is de verhouding tussen de ‘jonge’ en de ‘oude’ Marx? Hoe ver reikte de invloed van Hegel op Marx? Wat is de specifieke bijdrage van het ‘austromarxisme’? Is er een ‘synthese’ mogelijk tussen het marxisme en andere moderne denkstromingen, zoals het freudianisme, het structuralisme en de analytische filosofie***?
Karel kon al die kwesties onaangeroerd laten en zich bezig houden met de vragen die hijzelf interessant vond. Zijn de leerstellingen van het marxisme juist? Is de fameuze ‘dialectiek’ beter dan de klassieke logica? Kan de theorie als zou de stand van de economie de vorm en inhoud van de cultuur bepalen op een of andere manier getest worden? Of kan ze alleen geïllustreerd worden met lange reeks van willekeurige voorbeelden?
Het zijn de vragen die Karel zich stelde, en het zijn de vragen die de geïnteresseerde leek zich stelt. Maar daarover schrijf ik iets meer in een volgend stukje.
* Mijn andere stukjes naar aanleiding van de Karel van het Reve-biografie staan hier,
** Een voor de hand liggend nadeel van veel te lezen is dat er minder tijd overblijft om te denken. Karel citeerde wel eens de uitroep van Schopenhauer: ‘O, wie wenig muss doch einer zu denken gehabt haben, damit er soviel hat lesen können!’
*** Bijvoorbeeld: Willhelm Reich, Louis Althusser, Jon Elster, in die volgorde.
Ik vind het niet zo'n mooi woord, "zelfdenker". Maar als je gewoon "denker" schrijft, kan dat ook staan ten opzichte van "doener", terwijl we hier de tegenstelling zoeken met de "volger". Ik denk er nog eens over na straks in de zelfrijdende auto. (Dieter)
BeantwoordenVerwijderenSchopenhauer heeft het woord Selbstdenker gemunt (waarbij hij waarschijnlijk aan zichzelf dacht). Bovendien krijgt het in de context van de Van het Reves een ironische klank. Zoals in de titel: 'Zelf kamperen' enz.
Verwijderen'Rangen vervoegen'? Als in 'ik rang, jij rangt, hij rangt...'? Een hardnekkig gallicisme voor 'zich voegen bij, zich vervoegen bij'. https://taaladvies.net/vervoegen-of-zich-vervoegen-bij/
BeantwoordenVerwijderenBedankt, ik heb het aangepast. Op de middelbare school gebruikten we vaak van die archaïsche uitdrukkingen zoals 'vervoegen' en 'laten geworden.'
Verwijderen