Het moeten niet altijd boeken van 800 bladzijden zijn, in vreemde talen, met voetnoten, bibliografie en namenindex. Het boekje van Jurgen Ceder Beter Begrip is in het Nederlands geschreven, telt 145 bladzijden en bevat geen nawerk: het houdt gewoon op als het ophoudt. Dat is ook eens leuk. De ondertitel luidt: 50 begrippen die je slimmer zullen maken en je kunt het voor 20 euro bij bol.com bestellen.
Met Ceder deel ik een heel klein stukje verleden. Rond 1980 was hij aangekondigd als spreker op een bijeenkomst van het Nationalistisch Studentenverbond (NSV) van Leuven. Ik was toen nog een hevige communist en ging op het kantoor van vicerector Servotte eisen dat ‘die antidemocraat’ niet zou spreken in een universitaire aula. Daarmee bewees ik – wat ik maar al te goed wist – dat ikzelf ook geen democraat was. Servotte was dat wel, en wou de bijeenkomst niet verbieden. Er is toen op een ‘actiecomité’ beslist om post te vatten voor de ingang van de zaal, om te proberen het publiek en de spreker tegen te houden, en als dat niet lukte, enkele infiltranten de zaal in te sturen om de spreker te interpelleren*. Het tegenhouden lukte niet en dus sloop ik met een groepje strijdmakers de zaal binnen. Ik was eigenlijk best onder de indruk van de zakelijke en ernstige manier waarop Ceder alle vijandige onderbrekingen beantwoordde, en van de bescheidenheid waarmee hij toegaf dat hij niet over alles de nodige gespecialiseerde kennis bezat.
Die zakelijke, ernstige en bescheiden toon vond ik later ook terug als Ceder en ik af en toe Facebookgewijs op elkaars commentaar reageerden. Ik schreef ooit dat mijn evolutie van communisme en socialisme naar liberalisme vergemakkelijkt werd door de lectuur van P.J. O’Rourke. Ceder antwoordde dat hij eveneens dankzij O’Rourke een vergelijkbare evolutie had doorgemaakt, ‘maar dan vanuit de andere richting.’ En die zakelijke toon vind ik nu ook terug in zijn boekje. Het beoogt niet meer te zijn dan een uiteenzetting van enkele denkfouten, paradoxen, effecten en ‘losse begrippen die ik gewoon opnam omdat ze mij interessant leken.’
Veel van die begrippen zijn afkomstig uit wetenschappelijke disciplines, maar daar gaat Ceder niet op in. Hij probeert het begrip alleen te verduidelijken met soms klassieke, soms originele voorbeelden, en streeft in de eerste plaats helderheid na. Neem zijn stukje over ‘de wet van Benford’. Daar heb ik zelf ook ooit een stukje over geschreven**. Als je die twee stukjes vergelijkt, zie je het verschil: Ceder gaat naar de kern van de zaak, ik dans eromheen.
De materie die Ceder behandelt is er een die mij in hoge mate interesseert. Dat heeft als nadeel dat ik veel van de begrippen die hij behandelt al ken, soms onder een andere naam: het scheermes van Ockham, het Dunning-Kruger-effect, het hek van Chesterton, de paradox van Peterson, de gok van Pascal … Maar ik leer wel altijd iets bij door de manier waarop Ceder ze benadert. Bij Dunning-Kruger bijvoorbeeld denk ik altijd aan de onbekwamen die zo onbekwaam zijn dat ze hun eigen onbekwaamheid niet inzien. Ik vergeet altijd het even belangrijke correlaat dat bekwamen soms zo bekwaam zijn dat ze alleen hun eigen tekorten zien.
Helpen al die begrippen je om slimmer te worden? ‘Een beetje wel,’ zegt Ceder, ‘maar het zware werk moet u toch nog altijd zelf verrichten: het inschatten op welke situaties deze concepten van toepassing zijn.’ Je kunt het nog anders formuleren. Voor wie niet kritisch én zelfkritisch is ingesteld, betekenen de begrippen van Ceder een eindpunt van het denken, een reeks dogma’s waarmee een discussie kan worden afgesloten. Voor anderen betekenen ze het startpunt voor een levenslange bezinning. En voor discussie.
Neem het hoofdstukje over ‘de gok van Pascal’. Ceder vat die wet als volgt samen: bij moeilijke keuzes moet je niet alleen denken aan de kans dat iets goed of slecht afloopt, maar ook aan de wanverhouding tussen de mogelijke gevolgen. Pascal gebruikte die redenering om te bewijzen dat je beter kon gokken dat God bestond. Als je fout gokte was, dan had je alleen wat tijd en energie verspild aan rituelen en verbodsbepalingen. Als je juist gokte en je leefde ernaar, dan wachtte je een ééuwige beloning, en vermeed je een ééuwige foltering in het hellevuur.
Je kunt de gok van Pascal gebruiken, schrijft Ceder, om bijvoorbeeld te waarschuwen voor artificiële intelligentie. We weten niet helemaal zeker of we die onder controle kunnen houden. Als we gokken dat het wel lukt, en we blijven AI ontwikkelen, dan worden enkele leuke zaken mogelijk. Is onze gok verkeerd, dan kan dat het einde van de mensheid betekenen. Zelfs een van de uitvinders van AI, Geoffrey Hinton, redeneert zo.
Er zijn tegen de gok van Pascal heel wat bezwaren geformuleerd. Mijn eigen bezwaar is dat de redenering te gemakkelijk kan worden ingezet om in alle mogelijke situaties voor een nulrisico te pleiten. Je kunt de gok van Pascal gebruiken als argument tegen genetische manipulatie, tegen kernenergie, tegen militaire steun aan Oekraïne, tegen elk gebruik van fossiele brandstoffen*. Dat zijn nochtans allemaal zaken waar ik min of meer voorstander van ben, omdat ik denk dat de ermee verbonden doemscenario’s erg onwaarschijnlijk zijn. Ook het doemscenario van Pascal zelf – het eeuwige hellevuur – vind ik onwaarschijnlijk. Ik hoorde aartsbisschop Léonard ooit vertellen dat de apokatastasis – het geloof dat niemand voor eeuwig in de hel komt – de ketterij was die hij onder alle ketterijen de aardigste vond.
Ceder schrijft: ‘Ik gebruikte het argument [de gok van Pascal] nog in een discussie op Facebook, met een verstandige man, over de vraag of de islam zichzelf kan hervormen … Hij denkt van wel. Ik denk van niet. Hij noch ik kunnen onze stelling bewijzen, hoogstens aannemelijk maken. Maar de wanverhouding tussen de mogelijke gevolgen is groot. Indien de Islam zich wel kan aanpassen hebben we een onnodig strikt beleid gevoerd. Maar wat zullen de gevolgen zijn indien de islamitische aanwezigheid in het Westen blijft toenemen en deze godsdienst onverbeterlijk blijkt?’
Het is niet onmogelijk dat de ‘verstandige man’ waar Ceder naar verwijst ikzelf ben, want ik heb over de kwestie wel eens met hem op Facebook gediscussieerd***. Er bestaat inderdaad onzekerheid, niet zozeer over de intrinsieke veranderbaarheid van de Islam – dat is een discussie over woorden en ‘essenties’ – maar over de vraag of de Islam ten goede zál veranderen, of die verandering plausibel is, en of die verandering in de nabije toekomst zal plaatsvinden. Zeker over dat laatste zijn Ceder en ik ongeveer allebei even pessimistisch.
De gok van Pascal schrijft in de praktijk meestal voor om, koste wat het kost, een worst case scenario te vermijden. Maar wat doe je als er, zoals in de kwestie van moslim-immigratie, twee tegenovergestelde worst case scenarios zijn? Het ene scenario wordt geschetst in Soumission van Houellebecq, waarin de islam uiteindelijk triomfeert in een gepolariseerd Frankrijk, en staatsgodsdienst wordt. Het andere scenario wordt geschetst in de televisiereeks Years and Years, waarin een anti-immigratiebeleid uiteindelijk leidt tot uitroeiingskampen.
Zelfs als de plausibiliteit van beide worst case scenarios ongelijk is, loont het de moeite om na te denken over een beleid dat ze allebei de pas afsnijdt. Ik ben voor een heel strikt migratiebeleid op het vlak van vluchtelingen en ‘gezinshereniging’ – met uitzonderingen die in de honderden in plaats van in de tienduizenden mogen lopen. Maar omgekeerd ben ik tegen wettelijke discriminaties****, massale gedwongen ‘remigratie’, hevige partijpolitieke propaganda tegen de islam, en grensbewaking met machinegeweren. De bootjes op de Middellandse Zee moeten terug naar hun plaats van vertrek worden geleid, akkoord, maar ze moeten niet lek worden geschoten, al is dat nog zo efficiënt.
Ik vrees dat ik voor het trekken van de grens tussen wat voor mij toelaatbaar en ontoelaatbaar is, weinig heb aan de gok van Pascal. Ik zal, zoals Ceder het noemt, ‘het zware werk zelf moeten verrichten.’ Gelukkig doe ik dat graag, nadenken.
* Ik meen mij te herinneren - maar misschien verwar ik met een andere gelegenheid - dat het ‘actiecomité’ een eigen protestbijeenkomst heeft georganiseerd de avond voor de NSV-bijeenkomst. Bij de sprekers waren ikzelf, Christian Dutoit, Piet Vermeylen en iemand van het Humanistisch Verbond. De man van het Humanistisch Verbond zat naast mij en noteerde alles in stenografisch schrift. De hoogbejaarde Piet Vermeylen sprak geloof ik als laatste. Hij was de enige die rechtop ging staan om het publiek toe te spreken. Het is een les in beleefdheid die mij is bijgebleven.
** Over de wet van Benford: zie mijn stukje hier.
*** Zie over die islam-discussie tussen Ceder en mij: hier.
**** Verschillende regelingen voor burgers en niet genaturaliseerde vreemdelingen is géén wettelijke discriminatie.
Apokatastasis. Ik herinner me het moment in de documentaire "De ketter en de kerkvorst" - en mijn verbijstering - toen Leonard zei: "Soms bid ik voor Hitler".
BeantwoordenVerwijderenJa, die uitzending was het. Dat bidden voor Hitler heeft op mij niet veel indruk gemaakt. Wel was ik gefascineerd door de muziekvoorkeuren. https://philippeclerick.blogspot.com/2015/10/neefjesverkrachters.html
Verwijderen