Ik heb nu al verschillende stukjes en kortjes aan onze landbouw gewijd, de neerslag van wat lezen en nadenken over een kwestie die in normale tijden mijn hart niet beroert. Nu weet ik ongeveer wat ik wil weten, want mijn nieuwsgierigheid kent grenzen. Ik heb voor mijzelf een aantal rudimentaire antwoorden gevonden waar ik tevreden mee ben. Tijd om afscheid te nemen, met nog snel enkele bedenkingen.
De landbouwpolitiek van De Standaard
Gisteren heb ik mij opgewonden over een stuk in De Standaard (14 januari) waarin eenzijdig een linkse expert aan het woord kwam over de ‘winsten van de voedingsbedrijven’. De dag erna volgde een nieuw stuk, van dezelfde auteur, dat bijna op een rechtzetting leek. Daarin kwamen andere specialisten aan het woord: Christophe Vermeulen, van de federatie van aardappelhandel en -industrie en Mark Wulfrancke van het Algemeen Boerensyndicaat. Veel van wat deze specialisten zeggen, had de leek eigenlijk al kunnen raden: dat de inval in Oekraïne tot schokgolven in de markt leidde, dat die schokgolven verschilden sector per sector – afhankelijk bijvoorbeeld van de omstandigheid of er met langlopende dan wel kortlopende contracten wordt gewerkt –, dat de winststijging ook te maken heeft met innovatie en schaalvergroting, dat de buitenlandse markt vaak een grotere rol speelt dan de binnenlandse, en dat precies in de sectoren waar de industrie veel winst maakt, ook de boeren het goed doen.
Landbouw en vrije markt
Onze landbouw is zo georganiseerd is dat ze vaak (1) de concurrentie niet aan kan met buitenlandse landbouwproducten en (2) de zwakke schakel vormt in de binnenlandse economische keten. Meer vrije markt en minder staatstussenkomst zou, bij gelijkblijvende ecologische wetgeving, tot sanering dwingen, met gedeeltelijk andere producten tot gevolg, en andere technologieën, andere eigendomsvormen, andere verdienmodellen, andere relaties tussen de verschillende actoren, en ten slotte schommelende winsten, redelijke lonen en een goede prijs-kwaliteitverhouding*.
Als het in andere sectoren kan, waarom zou het in de landbouw niet kunnen?
Voedselzekerheid
‘Voedselzekerheid kun je niet louter aan de vrije markt overlaten,’ schrijft Lieven Sioen in De Standaard. Ach so! En waarom niet eigenlijk? Ik vermoed dat Sioen vooral denkt aan het belang van voedsel om te kunnen overleven. Dat zou een rare redenering zijn. Als de vrije markt de efficiëntste manier is om producten te produceren en te verdelen – áls dat dus zo is – dan geldt dat zowel voor televisiereeksen als voor voedingsproducten, zoals de wet van de zwaartekracht geldt voor vogelveren en rotsblokken. Ik zou zeggen: hoe belangrijker en levensnoodzakelijker een sector is, hoe groter de noodzaak om de zaak efficiënt aan te pakken.
Ik las ooit iets over de consumptie van kippenvlees in Manhattan**, een plek op aarde waar weinig kippen worden gekweekt. Toch wensen de inwoners van Manhattan op tijd en stond chicken chow mein, coq-au-vin, of kippensoep op of in hun bord. Duizenden mensen werken samen om tegemoet te komen aan die wensen, van vrachtwagenchauffeurs tot restaurantuitbaters, supermarkt managers en kippenkwekers in Arkansas. Dat lukt allemaal zonder dat de overheid het moet plannen***. En de uitkomst is dat de hoeveelheid kippenvlees die Manhattan binnenkomt precies genoeg is, niet te veel, niet te weinig, op enkele procenten na, om de gemiddelde bewoner zijn zestig pond kippenvlees per jaar te leveren. Als er tijdelijk schaarste is aan kippenvlees, kan de restauranthouder de prijs wat opslaan, zodat de klanten liever kalfsvlees bestellen. Of misschien verkoopt hij zijn kippenvlees gedurende een korte tijd met verlies om zijn klanten te vriend te houden.
Ik wil de mogelijkheid overwegen om gelijk welke sector – gezondheid, onderwijs, treinverkeer, defensie, energie, voedselvoorziening – aan de vrije markt te onttrekken en het efficiëntieverlies voor lief te nemen, maar het levensbelang van een product of dienst vind ik als argument onvoldoende.
Of toch ongeveer. Er kunnen situaties ontstaan waarin de voedselzekerheid wegvalt en een ongelijke verdeling van voedsel kan leiden tot de hongerdood van velen. Dat komt niet door de vrije markt maar bijvoorbeeld door oorlogen of natuurrampen. Dan is het moreel verantwoord om de vrije voedselmarkt tijdelijk te vervangen door een systeem van voedselbonnen, met alle gevolgen van dien, zoals verminderde productie, zwarte markt, en bureaucratische one-size-fits-all regelingen. Wat dat laatste betekent, werd duidelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Gezinnen met veel opgeschoten jongens waren de klos, want elk gezinslid kreeg evenveel bonnen en die opgeschoten jongens hadden honger voor drie.
Nu het woord ‘oorlog’ is gevallen, nog een woord over de voedselonafhankelijkheid. Mocht Europa in een oorlogssituatie terechtkomen, dan kunnen we alleen hopen dat de verschillenden landen de wil en de mogelijkheid hebben om hun onderlinge voedselhandel verder te zetten. Als de handel verstoord raakt, komt de ravitaillering in het gedrang. Een land, maar ook een provincie, streek of stad zonder landbouw, zal het moeilijk hebben. Maar je kunt in die dingen ook té vooruitziend zijn. Een staat die zijn hele landbouw afstemt op plaatselijke autarkie om een mogelijke oorlogssituatie het hoofd te bieden, doet een beetje denken aan een prepper die zijn bunker volstouwt met conserven. Het is niet irrationeel, maar het is niet noodzakelijk proportioneel. Wel kan een staat twee keer nadenken voor ze de landbouwgrond op kunstmatige manier beperkt ten voordele van natuurdomeinen.
Franse landbouw
Op Knack.be zie ik een rare kop verschijnen. ‘Eerlijke prijzen voor landbouwproducten: hoe Frankrijk de weg kan wijzen.’ Ik neem het mijzelf kwalijk dat ik daarom moet lachen. Ik kan het stuk beter eens lezen. Maar zo komt er van mijn voornemen om afscheid te nemen van de landbouw weer niets terecht.
* Deze schets is geen idyllisch toekomstbeeld. Zulke veranderingen zijn vaak pijnlijk voor degenen die er het dichtst bij betrokken zijn. Mogelijke nadelen op sociologisch en politiek gebied, heb ik in een vorig stukje aangehaald. Zie hier.
** Zie William D. Eggers & John O’Leary (2009), If we Can Put a Man on the Moon ... Getting Big Things Done in Government, hoofdstuk 7, blz. 209-210.
*** De overheid legt natuurlijk algemene regels op in verband met ecologie, volksgezondheid en dierenwelzijn, maar aangezien die voor iedereen in gelijke mate gelde, verstoren ze de vrije markt niet, althans niet binnen de sector.
Historisch (b.v. WO II) had je ook zeer veel kleine gemengde bedrijven, die in oorlogstijden altijd wel een kip of varken konden verstoppen voor slechtere tijden. Een industriële stal kan je evenwel maar één keer leegmaken.
BeantwoordenVerwijderenDe gedecentraliseerde landbouw schiep allerlei mogelijkheden. Mijn grootouders hadden goede contacten met plaatselijke boeren. Ze kweekten clandestien een eigen varken, hadden een eigen molen om graan te malen en een zelf gemetste oven om brood te bakken. (En ze hadden zoals veel mensen in die tijd een moestuin, en kippen uiteraard).
VerwijderenDe landbouw zoals u hier schetst hield op te bestaan aan het einde van de jaren vijftig en kreeg tien jaar later de genadeslag met het plan Mansholt. Ik ben uit de Kempen en heb de “keuterboerkes” van vroeger nog gekend. Geloof me vrij, naar dat soort bedrijfjes wil niemand terug, ook al konden ze misschien een beetje foefelen tijdens de bezetting.
BeantwoordenVerwijderenAlle bedrijfstakken zijn enorm geëvolueerd en de landbouw en veeteelt maken daarop geen uitzondering. Vroeger behoorde een gedeelte van de landbouw in de armere gebieden tot een overlevingseconomie en was ze tot op zekere hoogte zelfbedruipend. Nu kan men veel beter spreken van een zeer kapitaalintensieve bio-industrie die meedraait in een globale economie. De vraag is hoe lang familiebedrijven, die drijven op de werkkracht van een koppel, hierin gaan kunnen meedraaien. Waarschijnlijk gaan ze de weg op van de overige middenstanders: wanneer ze met pensioen gaan hebben ze geen opvolging meer. De boerderij wordt woon- of vakantiehuis en de gronden worden verkocht aan een groter bedrijf. Het zal niet lang duren eer een groot gedeelte van de bio-industrie in handen is van buitenlandse ondernemingen, als dat al niet het geval is. Autarkie of nationale zelfvoorziening is in dat perspectief een zeer onwezenlijke droom. Ik had bijna geschreven “gazettenpraat”.
Wat de autarkie betreft. Blijkbaar is het nog nooit in iemand opgekomen dat België en Nederland over een gigantische veestapel beschikken (zie hiervoor https://www.vlaanderen.be/statistiek-vlaanderen/landbouw-en-visserij/veestapel) omdat de havens van Antwerpen-Gent en Rotterdam een constante aanvoer van veevoer garanderen. Zelf zouden we nooit voldoende voedsel kunnen produceren om die beesten te voeren. Vreemd genoeg worden de havens geviseerd door de betogende boze boeren.
Geloof me vrij: we zijn nog lang niet uit de discussie over de impact van de bio-industrie op het leefmilieu.
Er is - altijd - een transformatie aan de gang van de economie, productie, technologie en consumptie. Dat ging in de oude tijd heel traag, en sinds de laat-Middeleeuwen en vnl. het begin van de industrie gaat dat veel sneller. Tegenwoordig kan binnen de tijdspanne van één beroepsleven veranderingen plaats vinden die aanpassing vergen van dezelfde persoon,
BeantwoordenVerwijderenOp het eerste zicht lijkt dit moeilijk (je hebt een opleiding, vak en beroep, en je kan er niet zomaar mee verder de rest van je leven). Dit strookt niet met de opvattingen van vorige tijden.
De mens kan makkelijk meer fleksibel zijn, als men "er zo over denkt", en systemen maakt die dat "bemogelijken".
Wat heeft dit met de landbouw te maken? Het huidige systeem van landbouw zal moeten transformeren. De tijden veranderen. Het probleem is natuurlijk: hoe precies? En het is makkelijker te blijven doen wat men doet, inertie.
Vrije markt of niet, het is niet voor de hand liggend in welke richting de ontwikkeling gaat, daarom is een geleidelijke beheersdheid nodig, maar degenen die bereid zijn zich aan te passen zullen 'overleven'.
Dit is een groot gebrek bij Belgische vakbonden en belangen organisaties: zij willen steeds meer van hetzelfde, en verzaken om mee te denken en doen aan de ontwikkeling.