vrijdag 2 februari 2024

Het boerenvraagstuk

 


Het boerenvraagstuk

     De lezer die in dit stukje een definitief antwoord zoekt op het boerenvraagstuk, moet ik teleurstellen. Ik kan hem of haar eventueel doorverwijzen naar het klassieke boekje van Friedrich Engels Die Bauernfrage in Frankreich und Deutschland (1894). Ik heb het niet gelezen, en dat is een van de redenen dat ik het antwoord op het vraagstuk schuldig moet blijven. De andere reden is dat bij het boerenvraagstuk vandaag  zaken komen kijken als stikstof, biodiversiteit, klimaat. Die zaken hebben op hun beurt te maken met natuurkunde, scheikunde, biologie en statistiek, en ik wil niet graag de indruk wekken dat ik daar iets van afweet.
     Nochtans is het een kwestie die mij al heel mijn leven achtervolgt. In de aardrijkskundeles maakte de leraar elk jaar opnieuw propaganda voor het ‘Plan Mansholt’ dat ervoor zou zorgen dat er rationeel en efficiënt geproduceerd werd, zonder boterbergen en melkplassen. Vandaag gaat het in die lessen geloof ik over duurzaamheid en gentrification. Is er wel vooruitgang, vraag je je soms af. Later, toen ik mijn eerste stapjes zette in het militante leven, moest ik leren discussies voeren over de grote boerenbetogingen.
      Met die discussies was het een moeilijke zaak. Je had binnen de maoïstische beweging twee strekkingen. De Waalse maoïsten van UCMLB vonden de boereneisen reactionair. Ze stonden de economische vooruitgang in de weg en een marxist moest die vooruitgang omarmen in plaats van tegen te werken. De Vlaamse maoïsten van Amada vonden dat naast de kwestie. We leefden in een kapitalistische staat, en elke actie die die staat kon ondermijnen was mooi meegenomen. Je moest aan die boereneisen wat eisen van eigen makelij toevoegen, iets tegen het ‘grootkapitaal’ en het ‘verraad van de Boerenbond’, en dan hopen op prerevolutionaire confrontaties. De economische vooruitgang, dat was voor na de revolutie. Dan konden we de relevante werken van Jozef Stalin toepassen in ons eigen landbouwbeleid.
     En nu roeren de boeren zich dus weer. Het is begonnen in Nederland, tegen de stikstofbeperking. De Noord-Limburgse schrijver Ton van Reen schreef op zijn FB-pagina meeslepende stukken vóór de natuur en tégen de boeren. Rijke stinkerds waren het, en grote egoïsten. Op andere pagina’s las ik dat de boeren gelijk hadden en dat meer stikstof juist goed was voor mens en natuur.
      In Vlaanderen beperkte de strijd zich op dat moment tot politique politicienne. CD&V en N-VA hadden ongeveer hetzelfde standpunt – er moest een evenwicht gezocht worden tussen landbouw en natuur – maar het verschil in cijfers na de komma zorgde voor spektakel en politieke crisissen. Misschien was het daarbij gebleven, als de Franse boeren hun fatsoen hadden gehouden. Maar die Fransen staan altijd op de rand van de burgeroorlog. Voor de boeren betekent dat dan blokkades van de wegen, colonnes van tractoren, het storten of spuiten van mest, het aan de galg hangen van poppen, het stoken van vuurtjes. Wat helaas ontbreekt zijn de hooivorken, de dorsvlegels en de zeisen van weleer.
       Wat het Nederlandse voorbeeld niet vermocht, kregen de Franse boeren wel voor elkaar. Hun Vlaamse en Waalse collega’s kwamen op straat, met wegblokkades, tractoren, galgen, mest en vuur. En daardoor bleek nu plots de noodzaak aan een debat over de zaak.  Maar hoe voer je zo’n debat? vroeg iedereen zich af. Goede raad was duur. Gelukkig kwam er een antwoord van professor Eric Corijn op X: ‘Kunnen we de landbouwdiscussie niet wat meer kwaliteit geven? Wat wordt vandaag juist geproduceerd? Wie eet dat op en waar? Wat is de staat van voeding van de bevolking. Kunnen we de scheefgegroeide vraag en aanbod niet beter afstemmen? Duurzame transitie? Voedselbeleid? Echt plan?’
     Daar kwam veel reactie op. Alain Grootaers stelde voor om naar stalinistisch voorbeeld een systeem van sovchozen in te voeren 'omdat dat zo goed gewerkt had.' Geraard Goossens gaf een gedetailleerde lijst van zijn eigen voedselbeleid van die dag: een chocoladekoek, ontbijtgranen van de Färm, noten van de Colruyt, pasta met broccoli en zalm. De noten had hij tijdens een wandeling opgegeten. Op mijn eigen vraag of ik nu, om de scheefgegroeide vraag en aanbod recht te trekken, meer of minder moest eten, had Goossens een gedetailleerd plan voor voedselbonnen, die eventueel konden worden ingeruild voor tickets waarmee je een voorstelling in de KVS kon gaan zien.
    Die scherts en luim waren nog maar een begin van het debat. Mijn eigen kwaliteitskrant publiceert nu al een hele week elke dag meerdere stukken die bijdragen tot de kwaliteitsvolle landbouwdiscussie. Ik heb ze allemaal gelezen, hier en daar een streepje gezet, en af en toe een bedenking genoteerd.

1. Eén procent van de bevolking
     De boeren produceren ongeveer 0,7 procent van het BBP en maken ongeveer één procent uit van de bevolking. Eén procent: dat kan ik onthouden. Het laatste cijfer dat ik in mijn hoofd had, dateert van begin de jaren 80. We hadden op ons appartement de Vlaamse revolutionair Ludo Martens en de Congolese revolutionair Félix Mukulubundu te gast. Mukulubundu vroeg aan Ludo Martens of zijn partij, de PVDA, veel leden had onder de boerenstand. Martens antwoordde dat daar niet veel revolutionair potentieel aanwezig was, omdat de boeren maar ‘deux virgule quatre pour cent’ van de bevolking vertegenwoordigden.
     Ik moest trouwens gisteren aan die één procent denken toen ik een boer op de radio hoorde zeggen dat ‘de industrie’ meer stikstof produceerde dan ‘alle boeren samen.’ 

2. Milieureglementering
     Hoewel de stikstofbeperking en de milieureglementering een belangrijke rol speelt, houd ik mij ver van die discussie. Het blijft de hete brij waar ik als een kat omheen loop. Ik ga er dus voor het gemak even van uit dat die milieureglementen allemaal levensnoodzakelijk zijn voor de overlevingskansen van onze kinderen en kleinkinderen. Ik geloof dat maar half, maar wat ik geloof of niet geloof doet hier weinig ter zake.

3. Milieureglementering en vrije markt
     In het algemeen zou de milieureglementering geen invloed mogen hebben op de marktwerking. Als de productie meer kost door de reglementen, moeten de boeren meer vragen voor hun aardappelen, en moeten wij er meer voor betalen, anders moeten we zelf aardappelen kweken of geen frietjes meer eten op vijrdagavond – je weet niet wat erger is. Eigenlijk is het eenvoudig: de kost die milieuzorg met zich meebrengt moet altijd worden betaald door de consument en dat is maar rechtvaardig. Het zijn immers de kinderen en kleinkinderen van de consument wier toekomst, volgens het groene gedachtegoed, veilig moet worden gesteld door de reglementering.

4. Protectionisme
     De excuses voor landbouwprotectionisme zijn talrijk, en oud: geopolitieke onafhankelijkheid, oneerlijke concurrentie door lage-loonlanden*, eigen volk eerst, ik koop Belgisch, achetez français … Toch wil ik even opmerken dat de meeste voedingsproducten die in de winkel liggen wel degelijk van eigen nationale bodem zijn en dat Vlaanderen ongeveer 10 procent meer landbouwproducten uitvoert dan invoert**. Consequent protectionisme zou dus onze eigen boeren benadelen. En verder vind ik dat de regering de burger moet vrijlaten welke producten hij koopt: alleen plaatselijke producten, alleen Vlaamse producten, alleen Belgische producten, alleen Fair Trade-producten of alleen producten uit Pakistan of Bangladesh.

5. Milieureglementering en protectionisme
     Er wordt ook een nieuwe excuus aangehaald voor het landbouwprotectionisme: in de arme landen heeft men niet dezelfde strenge normen van milieuwetgeving. Ik zou het niet graag aanhalen als reden waarom producten van de Marokkaanse of Egyptische boer hier niet zouden mogen worden ingevoerd.

6. Inkomen
     Het inkomen van boeren schommelt sterk van jaar tot jaar, en van sector tot sector. Er is een vrij groot verschil tussen landbouw en tuinbouw. Volgens de officiële cijfers verdient een tuinbouwer 50 % meer, en een landbouwer 30 % minder dan een gemiddelde werknemer. Een van de moeilijkheden om die cijfers te vergelijken is het aparte ‘fiscale regime’ dat in de landbouw van kracht is. Ik vermoed dat boeren gemiddeld meer verdienen dan aangegeven in de officiële cijfers, maar ik ben zeker van dat ze veel meer uren werken dan de gemiddelde werknemer. Hun ‘uurloon’ ligt bijna zeker lager dan dat van werknemers. 

7. Subsidie
     25 procent van het inkomen van boeren bestaat uit premies en subsidies***. Je mag mij een dogmatische neoliberaal noemen, maar ik vind dat geen goede zaak. Toch twee bedenkingen. Ten eerste kwam mijn eigen inkomen als leraar helemaal van de staat. Is dat ook geen subsidie?  Mja. Veronderstel dat een leraar aan de staat 25 procent meer verdient dan hij in het privé-onderwijs zou verdienen, dan kun je die 25 procent inderdaad als een ‘subsidie’ beschouwen. Maar of dat zo is, weet ik niet. Het onderwijs moet de concurrentie aangaan met privébedrijven om leraren aan te trekken en moet zijn arbeidsvoorwaarden toch min of meer op die concurrentie afstemmen.
     Ten tweede kan de landbouwsubsidie in de huidige omstandigheden desnoods beschouwd worden als een schadevergoeding voor de milieureglementering die wordt opgelegd. The European Union giveth and the European Community taketh away. Maar economisch is dat niet gezond. Uiteindelijk maakt de subsidie de producten goedkoper dan ze zouden zijn zonder subsidies. Wat de klant wint aan de kassa, verliest hij – en meer – op zijn belastingsbrief.

8. Rijke boeren
     Zijn er in ons land veel rijke boeren – koelakken in het jargon van mijn jeugd? Wie zal het zeggen? Een boer mag graag klagen over zijn inkomen, maar over zijn geld op de bank is hij minder mededeelzaam. Mocht hij inderdaad rijk zijn, zal het in elk geval slechts een klein beetje aan de subsidies liggen. Als hij rijk is, zal dat vooral zijn omdat hij heel veel uren gewerkt heeft, slimme leningen heeft afgesloten, verstandig geïnvesteerd heeft in materieel, en verder spaarzaam geleefd heeft en vooruitziend was in zijn beleggingen. Ook belangrijk is dat hij soepel op de vraag inspeelde, met zijn productie en zijn diversificatie, iets wat voor tuinbouwers wellicht makkelijker is dan voor varkenskwekers, die immers vastgeketend zijn aan één product. Misschien verklaart dat waarom tuinbouwers gemiddeld meer verdienen dan varkenskwekers.  

9. Eerlijke prijs
     Een van de kreten die mij in het debat het meeste tegenstaan is die van de ‘eerlijke prijs’. Ik hoorde het Mieke Schauvliege van Groen zeggen op de radio. ‘De boeren moeten een eerlijke prijs krijgen voor hun producten.’ Veel mensen geloven daar in, maar ik niet. Die eerlijke prijs bestaat niet. Er bestaat een hoge prijs, die de producent graag zou willen krijgen, en een lage prijs, die ik graag zou betalen. De uiteindelijke prijs ligt ergens in het midden.
   Bovendien is de prijs in een vrije economie geen optelsom van productiekosten plus een gemiddelde vergoeding voor het geleverde werk. De prijs is in de eerste plaats een signaal. Als de prijs van een bepaald product systematisch hoog uitvalt, is dat een aanwijzing voor de producenten om zich op dat product toe te leggen. Valt de prijs systematisch laag uit, dan is dat een aanwijzing dat ze beter iets anders gaan produceren. Als de prijs voor varkensvlees systematisch te laag ligt, dan zal een deel van de varkenskwekers moeten uitkijken naar een andere bron van inkomsten. De overblijvers zullen meer kunnen vragen voor hun varkens.

10. Olygopsonie
   
      Misschien zit er toch een kern van waarheid in het protest tegen de ‘oneerlijke prijs’ die de boeren voor hun producten krijgen. Er zijn voor landbouwproducten heel veel producenten, en heel veel consumenten, maar die consumenten worden in eerste instantie vertegenwoordigd door slechts enkele afnemers – bijvoorbeeld de grootwarenhuisketens. Zo’n situatie noemt men een olygopsonie: veel aanbieders, een beperkt aantal afnemers. Dat plaatst de aanbieders in een slechte onderhandelingspositie. Ze krijgen dan niet altijd een goede prijs. 

11. Korte keten
      Een andere kreet die mij tegenstaat is die van de ‘korte keten’. De redenering die daar achter steekt is dat de boer te weinig geld krijgt en de klant te veel betaalt omdat allerlei middle men met het grote geld gaatnlopen. Maar de tussenkomst van de middle man – van de arbeider in de vleesverwerkende nijverheid over de vrachtwagenchauffeur tot de kassierster in het grootwarenhuis – gaat terug op het hoogst efficiënte principe van de arbeidsdeling. Anders ging de varkenskweker zelf wel van deur tot deur met zijn tot plakjes spek verwerkt varken. Dat belet ons niet om soms eens inkopen te doen in het winkeltje van een bioboerin, een beetje zoals we ons eigen interieur schilderen tijdens de vakantie. Niet efficiënt, maar leuk. Af en toe. 

12. Administratie
        Een van de ergernissen van de boeren die ik perfect begrijp is die over het teveel aan administratie. Die mensen zijn geen boer geworden om formulieren in te vullen, zoals ik geen leraar ben geworden om dat te doen. Maar die administratie terugdringen is niet makkelijk. Ze heeft verschillende mogelijke redenen

  1. de milieuwetgeving
  2. het streven naar transparantie om fraude tegen te gaan
  3. de mentaliteit van bureaucraten die graag regels verzinnen
  4. de technocratische elite die de onafhankelijke boerenstand kapot wil pesten.

     In dat moedwillig kapotpesten geloof ik niet. Over de eerste reden zeg ik principieel niets. En de derde reden lijkt mij moeilijk te onderscheiden van de eerste twee.  

13. Een ‘beetje’ duurder
     Bij de eerlijke-prijs-mensen heb je de demagogen die de ‘agrobusiness’ gaan aanpakken en degenen die nuchter toegeven dat het geld uiteindelijk van de klant moet komen. Die zou dan een ‘beetje meer’ moeten betalen. Men kan dat zelfs verdedigen door voor dat beetje meer geld een beter product te beloven: smakelijker en ecologischer. ‘Een eerlijke prijs voor een eerlijk product.’
      Hoeveel is dat beetje meer? De vorige Vlaamse Bouwmeester Leo van Broeck heeft dat voor ons uitgerekend. In een interview in De Morgen zei hij ooit: ‘We moeten naar een lokale, duurzame biolandbouw, met voedsel dat minstens drie keer duurder wordt.’ Een gezin van 3 personen dat nu 600 euro per maand uitgeeft aan voedsel**** zou volgens Leo van Broeck 1800 euro moeten uitgeven. Voor ‘eerlijk voedsel’ uiteraard. Een daling van de koopkracht met ongeveer 30 procent.

14. Dure grond
      Het inkomen van de boeren en de prijs voor hun producten wordt ook bepaald door de duurte van de grond. Ook voor dat probleem kunnen we bij Van Broeck ten rade gaan. Het Vlaamse bodemgebruik ziet er als volgt uit: wegen en industrie: 10 %, woongebied: 15 %, bos en natuur: 15 %, landbouw 60 %. De radicale ecologist Van Broeck wil 20 procent overhevelen van landbouw naar bos en natuur. Ik weet niets van stikstof of van klimaat, en hou van bos en natuur, maar ik ben tegen die overheveling.  

15. Het spontane alternatief
      We weten ongeveer hoe de huidige toestand is. We weten ongeveer waar radicale ecologisten als Leo van Broeck naartoe willen. Maar wat zou er spontaan met onze landbouw gebeuren als we niet ingrijpen. Dat wordt mooi uitgelegd in een stuk van Joost Dessein, hoofddocent rurale sociologie van de Gentse universiteit. ‘Als de huidige trend aanhoudt, dan zijn er binnenkort geen ‘boeren’ meer. Dan blijven er, behalve enkele niche-producenten, alleen nog grote industriële bedrijven over, die ondernemen vanuit een neoliberaal, op efficiëntie en optimalisatie gebaseerde insteek. Er zal heus nog voldoende voedsel zijn, en … dat model kan zelfs de natuur ten goede komen.*****’
     Daarna blijkt dat Dessein tegen het geschetste model is. Het zou nochtans veel oplossen: de natuur blijft behouden, er komt een gegarandeerd inkomen van de agrarische producent, er worden betere prijzen onderhandeld met de  olygopsonies, en de administratie wordt gedaan door boekhouders die daar aardigheid in hebben. Het belangrijkste argument van Dessein is geloof ik dat de huidige boeren die evolutie niet wensen, en als je daar geen rekening mee houdt, zal hun beweging gekaapt worden door radicaal-rechts.

16. Way of life
     Aangezien Dessein vaag blijft met zijn tegenargumenten tegen de spontane ‘neoliberale’ evolutie, zal ik die argumenten zelf maar zoeken. Een eerste argument is dit. De boerenstiel is hard labeur, maar het is een eigen keuze, van mensen die met de voeten in de klein of in de mest willen staan, die geen baas boven zich willen, die niet achter een bureau of een kassa hun dagen willen slijten, die willen leven op het ritme van de seizoenen, die het beroep willen verderzetten dat hun ouders en grootouders koppig hebben uitgeoefend. Die mensen zijn gehecht aan hun way of life, zoals de mijnwerkers dat waren aan hun way of life, in de put en in de cités. Zoals de kruidenier dat was in zijn winkeltje. Zoals de uitbater van een buurtbioscoop dat was, die zelf wekelijks de films ging halen in Brussel, die de toegangstickets verkocht, de plaatsen controleerde en orde hield in de zaal.
     Ze zijn allemaal verdwenen, of bijna allemaal: de mijnwerker, de kruidenier, de buurtbioscoopuitbater. Er is een stuk gezelligheid verdwenen. Misschien zijn sommige van die mijnwerkers, kruideniers of buurbioscoopuitbaters wel voor radicaal-rechts gaan stemmen. Maar ik kan daar geen argument in zien om kernenergie te
 verbieden, of om mij de toegang tot een grootwarenhuis of een bioscoopcomplex te ontzeggen. De grotere keuze die ik daar vind zou ik niet meer kunnen missen. 

17. Zelfstandige ondernemers
     Een ander argument tegen de spontane ‘neoliberale’ evolutie in de landbouw is dat het aantal zelfstandigen in het geheel van de de maatschappij kleiner wordt. Ze worden steeds meer vervangen door werknemers. Je kunt je de vraag stellen of een liberale democratie kan overleven als de maatschappij alleen bestaat uit ambtenaren, werknemers en ceo’s. Democratie is meer dan een aantal spelregels, het is ook een mentaliteit, een wind die door de maatschappij waait en zonder zelfstandigen zou de wind misschien al te vaak uit dezelfde hoek waaien. Thomas Jefferson dacht dat een liberale democratie slechts kon overleven als de meerderheid van de maatschappij werd uitgemaakt door zelfstandige boeren. Dat mogen we dus al vergeten. We kunnen alleen hopen dat er altijd nieuwe zelfstandige beroepen ontstaan die de oude vervangen. En als dat niet gaat, zullen we iets anders moeten verzinnen om de geest van onafhankelijkheid levend te houden.  

* Over de concurrentie van de lage-loonlanden heb ik hier een stukje geschreven. 

** Meer landbouwuitvoer dan -invoer: zie hier.

*** Die subsidie is ongelijk verdeeld over de verschillende sectoren: bij vleesveehouders is de subsidie bijna 75 procent van hun inkomen, bij glas- en tuinbouw rond de 5 procent.
**** Uit Statistiek Vlaanderen: 13 procent van huishoudbudget wordt besteed aan voeding. In 2022 besteedden de inwoners van het Vlaamse Gewest gemiddeld 12,7 procent van het huishoudbudget aan voedingswaren. Dat komt overeen met 2.226 euro aan voeding per jaar per inwoner. Dus 189 euro per maand.

***** Dat spontane model wordt iets ongunstiger voorgesteld door Ruben Moojman in De Standaard van 3-4 februari: Er zouden minder Europese boerderijen zijn, ze zouden groter zijn en zich sterker richten op producten waar veel geld mee te verdienen valt. De kans is groot dat er meer vlees, groenten en zuivel van buiten Europa zouden worden ingevoerd. Die producten zouden misschien goedkoper zijn, maar van lagere kwaliteit en minder duurzaam geproduceerd.  

1 opmerking:

  1. Inkomen van de staat, op zichzelf geen probleem, maar dan ben je onderhevig aan de regels van de staat. Europa besteedt ontzettend veel geld aan landbouw (de grootste budgetpost van de EU), omdat het een kritische sector is? Neen, omdat vooral Frankrijk protectionisme wil voor Franse boeren.

    Overregulering: de EU legt te veel regels op tegelijkertijd. Apart beschouwt kan je nogal wat van die doelstellingen verdedigen*, accumulatief werken ze verlammend. Fr. Timmermans is één van die personen die maar bleef doordrammen, zonder het groter geheel te bekijken - of enkel te bekijken vanuit zijn bril. Doch het is en blijft een probleem dat de EU lidstaten te veel kritiekloos aanvaarden.

    Het is altijd een slecht idee vanuit een ivoren kamertje plannen te maken om de wereld te veranderen, zonder eens te kijken hoe de werkelijkheid in elkaar zit.

    * theoretisch kan je niet tegen zijn dat er betere lucht, schoon water, groenten en fruit aan goedkope prijzen voor iedereen, minder ziekte, hoog inkomen voor iedereen, geen oorlog, geen ziektes, vrijheid en gelijkheid, geen misdaad, etc zijn. In de Westerse wereld is er heel veel vooruitgang op al die vlakken gemaakt, maar je moet het kind niet weggooien met het badwater.

    BeantwoordenVerwijderen