Het is een vreselijk idee om ’s morgens bij het ontbijt de krant te lezen. Bijna alles wat ik lees, wekt mijn strijdlust op. Ik weet niet eens met wat eerst te beginnen.
Saturday Night Live
Saturday Night Live is een Amerikaans sketchprogramma dat voor het eerst werd uitgezonden in 1975. Over de hectische sfeer die aan die eerste uitzending voorafging is nu een film gemaakt die op Netflix te zien is. In de spreadsheet waarin ik alle geziene films en reeksen noteer heb ik erbij geschreven: ‘de moeite waard om opnieuw te bekijken.’
Maar nu schrijft Sam De Wilde in De Standaard (8/4) een vernietigende kritiek op de film. De film is alleen grappig vindt hij voor mensen die de het sketchprogramma kennen.
Dat John Belushi geen bijenpak wilde aantrekken, is alleen maar leuk voor mensen die weten hoeveel legendarische staaltjes comedy de betreurde grappenmaker nadien in dat bijenpak afgeleverd heeft. En wie hem of zijn collega’s Dan Ackroyd en Chevy Chase überhaupt niet kent, heeft in deze film al helemaal niets te zoeken.’
Wat een rare recensent is toch die Sam De Wilde. Hij heeft blijkbaar wel de nodige voorkennis over het bijenpak van John Belushi, en toch vindt hij de film maar niets. Ik van mijn kant heb bij wijze van spreken nog nooit van John Belushi, Dan Ackroyd en Chevy Chase gehoord, en vind alles even prachtig. Er moet ergens iets fout lopen met zijn criterium.
Als De Wilde de film niet graag zag, wat zijn goed recht is, dan had hij toch dieper moeten nadenken over de reden waarom dat zo is. Of werd zijn pret bedorven door de gedachte dat ik geen pret aan de film kon beleven? Dan vergist hij zich. Ik kan alvast een reden geven waarom ik de film wél graag zag. Ik hou van films waarin mensen iets proberen te máken.
NGO’s
Er is een kritisch rapport verschenen over de EU-financiering van ngo’s. Er zou te weinig transparantie zijn. Krantenstukken waarin het woord ‘transparantie’ voorkomt, sla ik meestal over. Maar de citaatkopt in De Standaard (8/4) vind ik wel leuk. Bruno Tobback: ‘Ik vrees dat het rapport misbruikt zal worden door partijen uit rechtse en uiterst rechtse hoek.’
Verdachte cijfers
Ik hecht veel belang aan cijfers, maar mijn vertrouwen erin is sterk aangetast door de Corona-periode. Mijn argwaan wordt nog het meest gewekt als de cijfers onvoldoende breed zijn. Je leest dat de werkloosheidscijfers in de VS laag zijn: 4,2 procent. Dat is prima, maar eigenlijk gaat dat alleen over de mensen die werk zoeken. Het totaal aantal mensen die niet werken is veel hoger: vroegtijdig gepensioneerden, langdurig zieken, eeuwige studenten, gevangenen, huismoeders, bijstandstrekkers … Een breder cijfer is dus dat van het totale aantal ‘actieven’ en ‘non-actieven’.
Ook ben ik snel achterdochtig als cijfers die die met elkaar vergeleken worden. In De Standaard (8/4) lees ik op de economiebladzijden iets wat ik moeilijk kan geloven.
Met 59,9 procent hebben de VS een zeer lage werkgelegenheidsgraad. België bijvoorbeeld zit aan 67 procent. Ongeveer 90 miljoen Amerikanen tussen de 16 en de 65 jaar werken niet.’
Verdacht is vooral de categorie ‘tussen de 16 en de 65 jaar’. Ik lees wel eens cijfers over de Vlaamse, Waalse en Brusselse werkgelegenheidsgraad, maar de 16-jarigen worden daar nooit bijgerekend. Ik heb dus gevraagd aan Copilot om het eens te berekenen volgens ‘gelijke maatstaven’. Dit is het antwoord:
De werkgelegenheidsgraad van 20-64-jarigen in België bedraagt 72,3% in 2024. De werkgelegenheidsgraad in de VS varieert per bron en methode, maar ligt doorgaans rond 70-75% voor dezelfde leeftijdsgroep.
Nu weet ik wel dat die Chatbots nogal oppervlakkig omspringen met cijfers, maar Copilot is minstens op de hoogte van de verschillen volgens ‘bron en methode’.
Een eerlijke stem van links over het protectionisme
Veel van de linkse kritiek op het protectionisme is opportunistisch. Men is tegen omdat Trump voor is, en men vergeet dat men vroeger ook voor was. Het is dan ook verfrissend om het stuk van John Vandaele te lezen (DS 8/4). Vandaele verbrandt niet wat hij gisteren aanbad. Hij blijft bij de oude kritiek op de wereldwijde goederenstroom, met zijn ‘gebrek aan ecologische of sociale normen’. Trump is een gevaar niet vanwege zijn aanval op de vrije handel maar omdat hij de ‘stabiliserende’ organisaties ondermijnt die de vrije handel omkaderden. Of nog duidelijker: ‘Landen hebben het recht om zich meer regionaal te oriënteren en minder mondiaal.’ Landen hebben met andere woorden ‘het recht’ om regionaal importheffingen in te voeren.
Vandaeles kritiek op de monetaire strategie van Trump komt overeen met wat ik elders lees.
Aangezien de meeste landen de dollar als mondiale reservermunt willen aanhouden, is er altijd veel vraag naar en is haar koers altijd wat sterker dan de economie van de VS. Daardoor is de interest die nodig is om geld op te kunnen halen ook wat lager.
Over zulke alinea’s moet ik lang nadenken. Dan begrijp ik ze gedurende enkele minuten. Hoe eenvoudig ze ook verwoord zijn, ik moet ze voor mijzelf nog eenvoudiger verwoorden. Alle landen willen dus een voorraad dollars in reserve hebben. Omdat iedereen die dollars wil, zijn ze duur. De VS kunnen daardoor gemakkelijk leningen aangaan in het buitenland, en wel hierom. Als ze beloven die lening in dure dollars terug te betalen, moeten ze slechts een lage interest lener. Degene die het geld uitleent aan de VS denkt: beter een kleine interest in een sterke munt, dan een hoge interest in een waardeloze munt. Maar nu wil Trump zijn export stimuleren. Je kunt dat, leerden we op school, door je munt in waarde te doen dalen. Maar als Trump dat doet, wordt zijn goedkope dollar minder interessant als reservemunt. En toch wil hij dat de dollar de reservemunt blijft om te blijven profiteren van leningen aan een lage interest.
Vandaele noemt die politiek terecht: van twee walletjes willen eten. Hij lijkt zoiets onrechtvaardig te vinden omdat Trump de belangen van de VS boven de internationale samenwerking stelt. Ik vind het onrechtvaardig omdat het economische betrekkingen, die vrij zouden moeten zijn, onderwerpt aan chantage door de Amerikaanse overheid. Zonder chantage of overheidstussenkomst leiden zuiver economische betrekkingen van nature tot wederzijds voordeel – ook die tussen ‘zwakke’ en ‘sterke’ landen.
Trump en Musk
Met mijn commentaren over Trump maak ik veel mensen ongelukkig, omdat ik Trump te veel verdedig, omdat ik hem te weinig verdedig, omdat ik mij moei met zaken die mij niet aangaan, of omdat ik altijd hetzelfde schrijf. Die laatste kritiek komt hard aan, omdat ik dat probeer wat variatie in mijn schrijfsels te brengen. Maar ik begrijp het wel. Men kijkt naar de bottomline, trekt daar een eigen conclusie uit, en wonder boven wonder is dat altijd een conclusie die in de woordjes ‘pro’ of ‘contra’ kan worden samengevat. En dié woordjes bieden niet veel ruimte voor variatie.
Eerlijk gezegd heb ik weinig zin in die pro-contra discussie. Ik weet te weinig van Amerika om te oordelen. Een lezer verweet mij onlangs dat ik ‘prat ging’ op mijn gebrek aan Amerikaanse kennis. Dat is een misverstand. Ik schaam mij voor die gebrekkige kennis, ik geef ze voor alle duidelijkheid toe, en stel er Bjorn Soenens, Steven De Foer en De Standaard verantwoordelijk voor. Als die beter hun best deden om voor- en tegenstanders van Trump aan het woord te laten, zou ik het veel makkelijker hebben om bijvoorbeeld hard core Trump-tegenstander te worden, of juist niet.
Maar af en toe is er iets waar ik zeker van ben. Trump had zijn verkiezingsnederlaag moeten aanvaarden. Trump zit fout met zijn importheffingen. En als er ooit een ruzie komt tussen Trump en Musk (DS 8/4) sta ik aan de kant van Musk.
Onverkiesbaarheid
Als zich een actuele kwestie voordoet, gebeurt het dat ik daar mijn mening over wil geven wil reageren. Eigenlijk hoeft dat niet, want als ik even wacht zijn er genoeg andere mensen die dat doen, en daar zal altijd wel een mening bij zijn die gelijkt op die van mij. Een student wordt veroordeeld, zonder straf, omdat hij in dronken toestand geslapen heeft met een meisje dat ook dronken was. Ik weet ongeveer op voorhand dat daarover heel wat inkt zal vloeien, en ik ken de drie, vier argumenten die aan beide kanten zullen worden naar voren geschoven. Ik kan gerust mijn mond houden.
De kwestie deed zich weer voor toen Franse rechtbank aan Marine Le Pen de straf van onverkiesbaarheid oplegde. Ook daar moest ik niets over schrijven. Mia Doonaert en Boudewijn Bouckaert zouden dat wel voor mij doen. Toch zag ik hier mijn kans schoon om twee excentrieke gedachten in het debat te brengen. Dat men voor partijsubsidiëring even goed soepele dan wel strenge regels kan hanteren. Wat kan het de Franse kiezer schelen of subsidies nu gaan naar FN-mensen die dossiers vreten als medewerker van een Europese verkozene of als medewerker van het partijbestuur? En dan die straf die erin bestaat om iemand zijn politieke rechten af te nemen. Waarom moet men het stemrecht van een pedofiel afnemen? Is men bang dat hij zijn stem zal gebruiken om een voor pedofielen gunstige wetgeving door te drukken?
Mijn FB-vriend Koen Heynen verwoordde op kernachtige manier mijn probleem met de straf die politieke rechten opschort. ‘De strafmaat,’ schreef hij, ‘moet zich bevinden op hetzelfde vlak van het misdrijf.’ Precies: dat was het wat mij dwarszat: ik vind dat helemaal niet. In De hel van Dante worden zondaars gestraft volgens het principe van de contrapasso. Mensen die vroeger heel erg trots waren, moeten nu in de hel met loden kappen over hun hoofd lopen, zodat ze nederig naar de grond kijken. Van waarzeggers die de toekomst voorspelden wordt het hoofd omgedraaid zodat ze alleen het verleden kunnen zien.
Ik begrijp dat het principe in de rechtspraak en in de opvoeding soms onvermijdelijk is. Een hardrijder krijgt een rijverbod opgelegd. Een frauduleus failliet verklaarde mag geen handel meer drijven. Een belastingontduiker krijgt een boete. Een pedofiel mag niet meer met jongeren in contact komen. Een leerling die kauwgum in zijn mond heeft, moet alle kauwgum op de speelplaats verwijderen. Een hardhandige echtgenoot moet uit de buurt van zijn ex-vrouw blijven. Een auto waarin drugs vervoerd werden, wordt in beslag genomen. Een student die spiekt op een examen krijgt een nul. Een doctorandus die plagiaat pleegde verliest zijn kans op de begeerde titel. En wie steelt wordt uiteraard de hand afgehakt.
Het is allemaal zo evident, maar net het opvoedkundige, symbolische en zelfs praktische aspect verminderen in mijn ogen de rechtvaardigheid van de straf. Neem nu de student die spiekt bij een examen met twintig vragen. Veronderstel dat komt vast te staan dat hij bij negentien vragen niet gespiekt heeft, dan stoort het mij dat hij een nul krijgt voor alle vragen. Het gaat er mij niet om dat de straf te licht of te zwaar is – het gaat mij om de aard van de straf. Moet een leerling die tijdens de examens op de speelplaats vecht ook een nul krijgen op zijn examen? Goed, dit alles was behoorlijk excentriek. Maar over de kern van de zaak neem ik een zo traditioneel mogelijk standpunt in: dat er een scheiding moet zijn tussen de machten. Het is niet aan de rechtbank om te beslissen om kandidaten goed te keuren of te weren. En het is niet aan de wetgever om die macht via een slechte wet aan de rechtbank toe te kennen.
Pieter van Rooij en Florian Van Tichelt zijn het daar niet mee eens. Die twee doctoraatsassistenten hebben samen een opiniestuk geschreven (DS 8/4). Ik citeer:
Een democratie moet zichzelf kunnen beschermen … De onverkiesbaarheid heeft als straf dus zeker haar plaats in het wetboek … als het misdrijf de democratische rechtstaat aantast: terreurmisdrijven, kiesfraude, ambtsmisdrijven, de verduistering van publieke middelen. Wie zulke misdrijven pleegt, geeft blijk van een gebrek aan democratisch normbesef. Maar het komt nog altijd de rechter toe te oordelen of de onverkiesbaarheid ook in dat concrete geval een gepaste straf is … En zelfs is de straf noodzakelijker naarmate de kans groter is dat de dader een belangrijk politiek mandaat krijgt.
Door de wet omschreven misdaden moeten worden gestraft, ook als het politici zijn die ze begaan. Natuurlijk. En de democratie moet zichzelf kunnen beschermen. Uiteraard. Maar niet door de rechter macht te geven die aan de kiezer toekomt. In een democratie moet een kiezer zich zelf kunnen beschermen, en moet hij niet tégen zichzelf worden beschermd. Als we de redenering van de doctoraatsassistenten volgen, dan zou een goede rechter zelfs de kiespeilingen moeten volgen om te weten hoe populair een kandidaat is, en zou hij strenger moeten zijn voor de kandidaten van wie voorspeld wordt dat ze veel stemmen zullen halen.
De huidige discussie klampt zich vast aan het geval Le Pen. Maar laten we een ‘veil of ignorance’ werpen over kwestie. Of, als dat te moeilijk is, laten we de discussie verplaatsen naar de VS. Ik lees hier en daar dat Trump erop uit is om zoveel mogelijk hem welgezinde district attorneys en rechters te laten benoemen. Zou men dan die door Trump benoemde magistraten zomaar vertrouwen als ze een Democratische kandidaat veroordelen voor kiesfraude, verduistering of machtsmisbruik. En zou men het dan niet fijn vinden dat het publiek die Democratische kandidaat ondanks de veroordeling toch kon verkiezen als afgevaardigde?