Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

maandag 13 oktober 2025

Kortjes, o.a. over ongelijk onderwijs ...

Ongelijkheid in ons onderwijs
      Enkele maanden geleden heeft het IMF een rapport uitgebracht over de financiële toestand van ons land. Het rapport is duidelijk: de belastingen kunnen helaas niet omlaag, de uitgaven in de sociale zekerheid moeten worden ‘gerationaliseerd’,  en de efficiëntie van de overheidsuitgaven moeten worden verhoogd.
   
     Over dat laatste zal iedereen het eens zijn. Toch? Totdat we de voorbeelden bekijken. Het IMF vindt dat onze onderwijsuitgaven efficiënter kunnen worden besteed door de ‘kansenongelijkheid’ te bestrijden. Er is nog veel ongelijkheid op basis van afkomst en herkomst, schrijft het rapport. Als het Belgische onderwijs even efficiënt zou zijn als het Duitse, kan er 1,38 procent van het bbp worden bespaard. Nu wordt er veel talent onbenut gelaten.
     Ik veronderstel dat die uitspraken met stevige statistieken onderbouwd worden. Maar ik zou het nog eens willen zien in de praktijk. Welke proxys heeft men gemeten? Als ik mag raden: men heeft niet de ongelijke kansen gemeten, maar de ongelijke resultaten. Dat is toch iets anders.
      Zeker is in elk geval dat het bestrijden van kansenongelijkheid ook heel wat centen kóst. Of die altijd efficiënt worden besteed, durf ik betwijfelen.

EU, vrije concurrentie, Trump
     De Europese Unie heeft veel gedaan om de vrije concurrentie binnen de Europese grenzen aan te wakkeren. Maar dat mag geen excuus zijn om de vrije concurrentie met andere economische blokken af te bouwen. De Europese Commissie broedt op een plan om de importtarieven voor goedkoop buitenlands staal – waarvan een groot deel uit China zou kunnen komen – op te trekken van 25 naar 50 procent. Economisch is dat een slecht idee. Protectionisme is niet alleen slecht als het van Trump komt.

Beschieten van ziekenhuizen
     Tijdens de Gaza-oorlog heeft het Israëlisch leger veel ziekenhuizen beschoten en gebombardeerd. Dat gaat in tegen het oorlogsrecht. Israël verdedigde de aanvallen met de bewering dat Hamas-strijders vanuit die ziekenhuizen opereerden. Hamas ontkent dat. Wie heeft er gelijk? In De Standaard (3/10) las ik een van opinie Artsen Zonder Grenzen dat zoiets ‘internationaal moet worden gecontroleerd.’ Dat lijkt mij niet in alle oorlogssituaties mogelijk. De opinie vermeldt verder de ‘bewijslast’  bij het Israëlische leger moet liggen. De eis is op zich niet onredelijk, maar helaas speelt een oorlog zich niet af in een rechtszaal.
     Zo’n idealistische visie op oorlog heeft zijn nut. Ze kan bijdragen tot een iets minder wrede manier van oorlogvoeren. Maar je kunt van generaals en kolonels niet vragen dat ze redeneren als artsen en advocaten. Zoals je van Hamas-strijders niet kunt vragen dat ze zich niét onder de burgerbevolking verschuilen. Nou ja, je kunt dat wel vragen natuurlijk.

Ive Marx en het economisch wonder
     Ive Marx beweerde ooit dat de coronacrisis een sociaal-economisch wonder op gang heeft gebracht. De uitkeringen stegen fors, de armoede daalde spectaculair, de economische groei trok aan, en de werkgelegenheid bereikte een recordhoogte. Hoe kan dat eigenlijk? Het gaat in tegen de supply-side economics waarin ik geloof. Je kunt je rijk produceren, maar je kunt je niet rijk consumeren.
      De gedachte bleef in mijn achterhoofd spelen. Ik heb het artikel waarin Marx zijn bewering deed opgezocht. Het stond in De Standaard van 18/3. Eén zinnetje was ik vergeten. ‘Een centrum-linkse regering die van Europa de budgettaire teugels mocht laten vieren volstond, zo lijkt het wel.’
     Aha. Dat was het addertje onder het gras. Een poosje meer uitgeven dan je verdient, dat kan wel. Je doet dan aan kapitaalconsumptie. Consumeren wat het economische apparaat opbrengt, zonder het te vernieuwen.

De vier P’s in het Russische leger
     Ruslandkenner Joris van Bladel vat het Russische militarisme samen in vier P’s: pijn, patriarchaat, patrimonalisme, patriottisme. De goede soldaat verdraagt pijn zonder klagen, is doordrenkt van een macho mentaliteit, zweert trouw aan de traditie, en gelooft dat Rusland een speciale zending heeft in de wereld. 

Militaire weerbaarheid
 
     Toen Bart De Wever het concept van militaire weerbaarheid aan kinderen moest uitleggen gebruikte hij een vergelijking. ‘Met wie zoekt niemand op de speelplaats ruzie? Met de sterken.’ Zo moet je ook, luidt de redenering, als land of blok sterk zijn, zodat niemand eraan denkt om je aan te vallen.
     Raf Njotea in De Standaard zag toen meteen de zwakke plek in de metafoor:

Het klopt dat kinderen op de speelplaats niet snel ruzie zullen zoeken met de sterken. Maar als ze er eenmaal ruzie mee hebben, zullen ze wellicht niet meteen massaal spieren proberen te kweken en wapens leren dragen. Ze zullen op zoek gaan naar andere manieren om te winnen. Ze zullen bogen op hun intelligentie of behendigheid om de pestkop te snel af te zijn, hun inventiviteit en creativiteit gebruiken om hem ultiem te vernederen.

     Het zwakkere kind op de speelplaats heeft inderdaad veel andere mogelijkheden dan vechten. Snel weglopen, bij zijn mama gaan uithuilen, een radde tong ontwikkelen, de lachers op zijn hand krijgen, de hulp van de leerkracht inroepen. ‘Wie niet sterk is, moet slim zijn,’ schrijft Njotea.
     Ook in de internationale arena kun je soms slim zijn. De diplomatieke neutraliteit van Franco tijdens de Tweede Wereldoorlog was zo’n slimmigheid. Maar die neutraliteit werkt niet altijd, zoals wij Belgen ons nog herinneren van de Eerste Wereldoorlog. De suggestie van Njotea is om Rusland heel slim de loef af te steken op economisch en technologisch vlak. Akkoord, maar juist als een grootheidswaanzinnige vijand economisch en technologisch wordt vernederd, zal hij nog meer geneigd zijn om zijn heil in de militaire sfeer te zoeken, zeker als het om een land gaat waar het militarisme niet, zoals in het Westen, is weggeërodeerd.
      Om ook eens een vergelijking te gebruiken: om een tango te dansen moet je met twee zijn, maar om een oorlog te beginnen is één belligerente partij genoeg. 

Het G-woord
     Niet iedereen bedoelt hetzelfde als hij het woord ‘genocide’ voor de Gaza-oorlog gebruikt. Voor sommigen gaat het om het aantal slachtoffers (3 % van de bevolking), anderen willen ontkennen dat de burgerslachtoffers vallen ten gevolge van een militair treffen tussen het IDF en Hamas, weer anderen willen benadrukken dat het militaire treffen geen rechtvaardiging inhoudt van het aantal burgerslachtoffers. En nog anderen gebruiken het woord vanwege de juridische, symbolische of overdrachtelijke betekenis. Ik heb ooit geantwoord op een stuk van Omer Bartov die ‘genocide’ in drie verschillende betekenissen door elkaar gebruikte: de algehele uitroeiing van de Palestijnen, de verdrijving van de Palestijnen uit hun heimat, en de vernietiging van de Palestijnse cultuur. Ik heb toen alleen voorspeld dat het eerste niet plaats zal vinden*.
     Zelf zal ik het woord ‘genocide’ voor Gaza niet gebruiken, ook niet na morele chantage, al ga ik bijvoorbeeld akkoord met één van de hierboven vermelde betekenissen: ‘het militaire treffen is geen rechtvaardiging van het grote aantal burgerslachtoffers.’ Ik vind het woord ongeschikt om die betekenis over te brengen, maar ik heb er geen probleem mee dat anderen het woord dan wel gebruiken.
     Over de juiste gedragswijze aangaande decoraties en erelinten bestaan verschillende adagia. Het mooiste vind ik: niet vragen, niet weigeren, niet dragen. Voor discussies over het G-woord zou ik zeggen: niet ontkennen, niet bevestigen, scherpstellen op de inhoud. Maar net als voor een tango moet je voor een redelijke discussie met twee zijn. 

* Mijn antwoord op Bartov: zie hier.

Feit en mening, en vice-versa
    Het debat over Israël-Palestina wordt op het scherp van de snee gevoerd. Dat leverde op Facebook enkele mooie ripostes op. Walter Zinzen schreef een artikel ‘Genocide is een feit, geen mening.’ LDC antwoordde: ‘Ik heb daar geen feit over.’ Brigitte Herremans schreef een artikel ‘Echte vrede is pas mogelijk als Israël het Palestijnse recht op zelfbeschikking niet langer betwist.’ ‘En vice-versa,’ antwoordde AL.

De kat van Schrödinger
     Ik las laatst voor de zoveelste maal een uitleg over het gedachte-experiment De kat van Schrödinger. ‘Een kat, opgesloten in een doos en bedreigd door een gif dat via een kwantumfysisch proces wordt toegediend, zou daardoor tegelijkertijd levend en dood zijn, zolang er niet in de doos wordt gekeken.’  (DS 8/10) De redenering is dat de uitkomst van een kwantumfysisch proces niet kan worden voorspeld en dat we hier dus met een anti-intuïtief gegeven te maken hebben.
     Maar het hele experiment sluit juist heel goed bij mijn intuïtie aan. Als je het gif in de doos laat vrijkomen door een hendel die met een roulette verbonden is – rood betekent gif en zwart betekent geen gif – dan zou ik ook niet weten of de kat dood is of niet. Ik moet, net als Schrödinger, de doos opendoen, en klaar is kees.
     Natuurlijk, mocht ik de precieze afmetingen van de roulette kennen, het gewicht van het balletje, de snelheid van het draaien, de luchtvochtigheid in de kamer en nog enkele honderden details, dan zou ik misschien wel kunnen voorspellen waar dat balletje terecht kwam, al schijnt dat ook niet voor de hand te liggen.
     Zo zie je maar: het gedachte-experiment van Schrödinger biedt aan ons, leken, voldoende aanknopingspunten om de conclusies te omzeilen. Het onbegrijpelijke kwantum-ding wordt in onze verbeelding een roulette-balletje; en een kat die, zolang we de doos niet opendoen, noch levend noch dood is, wordt een kat waarvan we niet wéten of ze levend of dood is. Hoe minder we van fysica en formules afweten, hoe makkelijker het is om het onbegrijpelijke ongemerkt te vervangen door het begrijpelijke. Het is iets wat we buiten de kwantumfysica voortdurend doen. We raken die reflex niet kwijt.

‘Niet alleen’
      In een stuk in De Morgen spreekt Patrick Loobuyck de stelling – hij noemt het een riedeltje – tegen dat ‘Trump er gekomen is door woke.’ Hij polemiseert daarmee tegen Bart De Wever, Mia Doornaert, Marc Elchardus en Maarten Boudry. Over de grond van de zaak, verklaar ik mij onbevoegd. Of de irritatie rond woke-excessen Trump die paar procent extra stemmen heeft opgeleverd, dat moet maar door politieke analisten die daarvoor betaald krijgen worden uitgemaakt. De stelling van Loobuyck lijkt te zijn dat Trump en Co een even grote bullebakken waren geweest als woke niet had bestaan. Wie zal dat betwisten?
     Het leukste aan het artikel vond ik de titel. ‘Het was niet (alleen) woke dat Trump grootmaakte.’ Met de toevoeging van ‘alleen’ vermijdt Loobuyck de stropop argumentatie – want niemand beweert natuurlijk dat woke alléén de doorbraak van Trump verklaart. Maar het heeft ook iets komisch. Het doet mij denken aan een lied van Joop Visser, en vooral aan de slotregel van het refrein. De eerste strofe gaat als volgt:

 

Louise, wat een mooie naam
Als zonnestralen door m
n raam

Wij kunnen t vast vinden saam

Louise
Louise, doe maar niet zo stug
Waarom schrik je nou zo vlug
Louise, trek je hand niet terug
Louise
Louise, doe niet zo gespannen
Ik ben niet zo als andere mannen
Louise, ik heb leuke plannen
En doe nou niet meteen
Of ik alleen maar neuken wil
Louise, hou je dan maar stil
Want dat wil ik niet, dat wil ik niet ... alleen

zondag 12 oktober 2025

Diane Keaton (1946-2025)

Diane Keaton (1946-2025)
    
 Op een of andere manier was Diane Keaton dé actrice van mijn generatie. Niet de mooiste, niet de beste, niet de veelzijdigste, gewoon dé. Charlotte Rampling, Susan Sarandon, Cher, Liza Minnelli, Candice Bergen zijn ook in 1946 geboren, maar dat zijn meer actrices van de generatie van mijn vader, vind ik, zoals Claudia Cardinale en Sophia Loren actrices zijn van die van mijn moeder. Ik vraag mij af wie dé actrice wordt van de generatie van mijn zoon. Emma Stone? Zoiets weet je pas als je de zestig voorbij bent. 
      Ik heb niet zóveel films van Keaton gezien, al was ik altijd blij als ze meespeelde. Maar het gaat natuurlijk om die ene film Annie Hall. Keaton was sexy, maar niet té – grappig, maar niet té – neurotisch, dat is ook belangrijk, maar niet té. Ze leek bereikbaar. Als je wat ouder was geweest, had ze, met veel geluk, en kortstondig, je lief kunnen zijn. Ik héb ooit een lief gehad die er wel wat op leek, en dat was voordat Annie, met haar ladeedah in mijn leven kwam.
     Er zijn duizenden mooie filmquotes, en honderden daarvan zijn erg kort:

           Frankly my dear, I don’t give a damn
           The future, Mr. Gittes, the future.
           Here’s looking at you kid
           I
ll have what shes having.
          That rug really tied the room together.
           You talking to me?
           An offer he can’t refuse
           Zed’s dead, baby, Zed’s dead.
           What a dump.
           Make my day.
           The Dude abides.

      Maar voor mij staat ‘Ladeedah’ bovenaan.

* Dé actrice van mijn vaders generatie was wellicht Vivien Leigh. Tien jaar ouder dan hijzelf, naam vastgeklonken aan een iconische film, en overrompelend écht. Helaas is haar Scarlett een beetje een kreng, zodat je er moeilijk een boontje voor kon hebben.

De score van enkele griezelfilms
     Ik heb enkele maanden geleden vrij kort na elk elkaar vijf griezelfilms gezien. Ik zal in wat volgt een score geven op 5 sterren.
      The Gorge (2023) * Een Amerikaanse spion en een Russische spionne moeten een ravijn bewaken die een onbekende dreiging bevat. Ik wou kijken vanwege Anya Taylor-Joy. In het eerste halfuur ontspint zich een aardige romance. De actiescènes die erna kwamen heb ik grotendeels in versneld tempo doorgespoeld.
     The Substance (2024) * Demi Moore volgt een onnatuurlijke verjongingskuur. Maatschappijkritisch en op een irritante manier voorspelbaar. De critici waren enthousiast.
     Nosferatu (2024) ** Een poging om het oude verhaal te vertellen met nieuwe accenten, interessante decors, en 19de-eeuwse dialogen. Stijlvol maar vervelend.
     Suspiria (2018) *** Een remake naar het schijnt. Intriges en machtspelletjes onder vampiers die een balletschool runnen. Spannend en best ontroerend. De enige film van het rijtje die ik wel eens wil terugzien.
     Abigail (2024) **** Gangsters ontvoeren het dochtertje van een rijke stinkerd. Dat dochtertje is, jawel, je raadt het al goede lezer, een vampier. Grappig, maar niet ha-ha grappig. De gangsters doen het domste wat je in een griezelfilm kunt doen: ze verspreiden zich. De oudste en beste truc om kijkers de daver op het lijf te jagen. 

zaterdag 11 oktober 2025

Extreem-links over Maxime Prévot, e.a.


Is Maxime Prévot een crapuul?
      Als op een Palestina-betoging 250.000 mensen meelopen kun je er zeker van zijn dat een grote meerderheid humanitairen zijn die eigenlijk alleen willen dat er zo spoedig mogelijk een liefst defintief einde komt aan de bombardementen, de beschietingen en de honger. Slechts een kleine minderheid van hen zijn ideologen die gedreven worden door radicale haat tegen het Westen.  Tussen die twee uitersten bevindt zich een iets grotere minderheid die humanitaire bekommernis aan ideologische vooringenomenheid koppelt. Die laatste strekking liep trouwens niet alleen mee in de betoging; ze was ook erg aanwezig in onze pers.
       Nu er kans is op een vredesproces, gaan de strekkingen weer uit elkaar. Journaliste Inge Vrancken noemt de vredesbesprekingen ‘heel erg positief’ al moeten we ‘voorzichtig blijven’. Extremistische ideologen zoals Ludo De Witte zijn daar boos om. Ze hebben vele maanden kunnen teren op de stemmingmakerij door de grote media, maar nu slaan die media een gematigder toon aan. Ook het Palestina-commentaar van De Standaard op 7 oktober kon ik zonder ergernis lezen. Hans Cottyn schrijft goed, en wát hij schreef was menselijk: ‘De tijd van de wraak moet stoppen.’
      Ik hoop dat men die teneur zal kunnen aanhouden, en ik put enig vertrouwen uit de scheldpartij van Ludo De Witte aan het adres van Vrancken. ‘Het is de teneur, schrijft hij, die de westerse propaganda zal beginnen domineren.’ Wanneer men dus de anti-Israël artikels enigszins aanlengt met hoop op toegevingen en compromissen, vinden de extremisten dat ‘propaganda.’
     Overdrijf ik als ik Ludo De Witte in deze kwestie een ‘extremist’ noem? Het is misschien een scheldwoord, maar dan toch een minder erg dan ‘crapuul’, dat hij zelf op zijn FB-pagina gebruikt.

Een van die vredesapostels die twee jaar lang de facto de Israëlische moordmachine steunden, is minister BZ Maxime Prévot, die zich vanochtend (op Radio1) erg prematuur omgordde met de vredesmantel. Hij kon het alvast niet laten om na te trappen naar het burgerverzet tegen de genocide: hij zei dat de Belgische diplomaten veel consulair werk hebben gehad met de zorgen rond de Freedom Flotilla-initiatieven. Werk, zo zei hij, dat ze anders in hulp aan ‘de Palestijnen’ hadden kunnen steken. We worden geregeerd door crapuul.

     Crapuul? Maxime Prévot nog wel! Zoiets neigt volgens mij naar ‘haatspraak’, alhoewel ik voor de zoveelste keer herhaal dat zoiets wettelijk moet kunnen.
      Na de stevige ‘crapuul’-uitspraak voegt De Witte er nog een stuk marxistische analyse aan toe. ‘Om preciezer te zijn: [we worden geregeerd] door het personeel van de heersende klasse.’ Wat kan ik daarop antwoorden? Ik kan moeilijk schrijven: ‘Ludo De Witte is crapuul, of om preciezer te zijn: een betaalde agent van Hamas.’ Het eerste deel zou onbeschoft zijn en het tweede deel onwaar.

Code Rood
     Bestaat de mogelijkheid dat actiegroepen als Code Rood zich, naar aanleiding van Palestina-acties, ontwikkelen tot heuse terroristische organisaties? Ik maak mij daar eerlijk gezegd niet zoveel zorgen over. Maar er is een historisch voorbeeld. De terreurgroep Baader-Meinhof is ook niet ontstaan vanwege wantoestanden in het toenmalige West-Duitsland. Die wantoestanden – zoals indertijd  beschreven door Günter Wallraff – waren bij wijze van spreken niet erg genoeg. Het waren buitenlandse wantoestanden – de dictatuur in Iran, de oorlog in Vietnam – die de morele excuses voor het terrorisme leverden. 

De Europese eenheidsworst
     Sinds zijn laatste lezing aan de Gentse universiteit mogen we Bart De Wever nu ook een ‘goede Europeaan’ noemen. Meer bevoegdheden voor de Europese Gemeenschap vindt hij een ‘no-brainer’. Ik zal hem niet tegenspreken, want zaken als  Oekraïne, de asielmigratie en de handelsoorlog kunnen inderdaad maar best Europees worden aangepakt. Er zijn daarbij drie problemen: de scheefgegroeide Europese bureaucratie en juristocratie, het democratisch tekort van internationale beslissingsniveaus, en de overheersing van een groen-links-liberale traditie.
  
    Met die Europese bureaucratie werd indertijd flink de spot gedreven in de prachtige tv-reeks Yes, Minister (1980-1988). In de aflevering Party Games moet minister Jim Hacker de eer van Groot-Britannië verdedigen tegen de Brusselse pennenlikkers. Die hebben, onder druk van de continentale boeren, beslist dat de Britten hun worst geen ‘worst’ meer mogen noemen. De samenstelling voldoet niet aan de normen. De correcte naam zou zijn Emulsified High-Fat Offal Tube. Uiteindelijk komt er een compromis uit de bus: british saussage. Europees commissaris Maurice, een Fransman, proeft de woorden zijn tong: british sausage, saucisson anglais, salsicce inglese, britischer Wurst. Ja, dat klinkt goed.
 
    Nu heb ik alles wat ik afweet van politiek geleerd uit Yes Minister, maar ik ben er altijd vanuit gegaan dat ik de overdrijvingen ervan in mindering moest brengen. En wat lees ik vandaag in De Standaard Online? Het Europese Parlement heeft zojuist, onder druk van de vleesindustrie, beslist dat een vegetarische worst voortaan geen ‘worst’ meer mag worden genoemd. Hier is de werkelijkheid veel erger dan de satire. In Yes Minister werd ten minste nog ruimte gelaten voor het compromis. Maar hier is er helaas geen plaats voor vegetarian saussage, saucisson végétarien, salsicce vegetariane, vegetarische Wurst.

 De Wereld Morgen vs. Bart De Wever
    Het is mijn gewoonte niet, maar ik heb weer een heel Youtube-filmpje uitgekeken. Op de lezing van Bart De Wever in Gent stelde Seppe De Meuler, hoofdredacteur van De Wereld Morgen een vraag die daarna door De Wever werd beantwoord. Hier volgt een transcriptie van de vraag. 

  • De Meulder: Het is vandaag 7 oktober. Het is niet het onderwerp van uw lezing en dat zou kunnen verbazen dat u er eigenlijk niks over hebt gezegd. De genocide in Palestina is toen begonnen, ja?
  • Bart De Wever: Dat denk ik niet, meneer. Op 7 oktober is er iets anders gebeurd. 
  • De Meulder. Ja, oké, maar ik ga mijn vraag stellen, dan kunt u reageren. Dat is de logische volgorde. U hebt al lang gesproken hé.
  • Bart De Wever: (Schouderophalend): Tja, ik ben de referaathouder. Excuseer hé.
  • De Meulder:  Ik ga nu mijn vraag stellen. Dan kunt reageren. U zegt daar niks over, behalve soms in bescheiden kring. Op de boekvoorstelling van Maarten Boudry, daar zei u: ‘Als ik vertel wat mijn standpunt is over Israël, dan ben ik morgen geen premier meer.’ Enfin, zoiets. En toen zei u ook nog: ‘Dat zal u ongetwijfeld voor mij vertellen.’ Dat zegt u over genocidesupporter Maarten Boudry. Voor dat u premier was - ik heb ook begrepen uit de lezing dat u bepaalde dingen liever niet meer zegt - voor u premier was, was u daar heel duidelijk over. U zei: ‘We moeten ondubbelzinnig de kant van Israël kiezen, de kant van het licht, de kant van de democratie, tegen de krachten van de duisternis.’ Ik vraag mij af, u bent historicus, u zou moeten weten uit welke periode dat dat komt, zo’n discours en dat een gevecht tegen de krachten van de duisternis nooit veel heeft opgeleverd. Nooit veel positiefs heeft opgeleverd. Ik zal het zo formuleren. Ik vraag mij af hoe dat anders kan worden gezien dan als een goedkeuring van wat er daarna is gebeurd. En daarom is mijn vraag: je zou hier wel het standpunt kunnen delen dt u dit blijkbaar verborgen wil houden voor de bevolking, zodanig dat we het resultaat hebben, wat fijner zou zijn.
  • Bart De Wever (Bevestigend knikkend) Dus op 7 oktober is er zeker geen genocide gebeurd. Er is er misschien wel een gepleegd. Dat zijn juridische termen. Ik zal me er niet aan wagen, maar we weten wat er op 7 oktober is gebeurd. Wat die oorlog betreft is mijn opinie heel duidelijk. Ik ben er tegen. Ik was er al tegen voordat die oorlog begonnen is …  Ik denk dat daar een enorme fout is gebeurd en dat die oorlog gewenst was door Hamas. Dat was wat ze wilden. Dat Israël op die manier ten strijde zou trekken. Dat is een enorme valstrik geweest … Ik vind dat de regering in Israël toen moreel ontspoord is … Ik denk dat daar een opportuniteit gemist is, dat Israël met Arabische bondgenoten naar een oplossing had kunnen gaan om met veel minder geweld Hamas als terreurbeweging uit het bestuur van Palestina te verdrijven … Enzoverder*

     Ik ben geïnteresseerd in de inhoudelijke argumenten van het debat, maar dit keer wil ik het liever over de interactie en de retoriek hebben. Dat komt omdat ik in mijn radicaallinkse jeugd – in opdracht van de partij – vaak ‘kritische vragen’ ben gaan stellen aan sprekers. De rol van vragensteller is bijzonder moeilijk. Je bent zenuwachtig. Eigenlijk wil je geen vraag stellen, maar een klein betoog houden, vermomd als vraag. Het publiek wil eigenlijk niet horen wat jij te vertellen hebt, maar is gekomen om de spreker te horen. Het beste wat je dan kunt doen is een paar keiharde, onloochenbare cijfers te debiteren en heel duidelijk formuleren waarom die cijfers het discours van de spreker ondergraven. En dan pro forma eindigen met een vraag.
     De Meulder doet bijna alles fout. Ten eerste schudt hij tijdens het hele voorafgaande exposé van de spreker met zijn hoofd van nee. Hij had het omgekeerde moeten doen: ja knikken, als teken dat hij begreep wat er gezegd werd en dan de spreker verrassen. Ten tweede – zijn grootste fout – hij brengt een onderwerp ter sprake dat de spreker niet had aangeraakt. Dat werkt bijna altijd op de zenuwen van het publiek. Ten derde gebruikt hij in het midden van zijn uiteenzetting een vragende toon (‘de genocide is toen begonnen, ja?) waarmee je de spreker de gelegenheid biedt om daarop te antwoorden. Ten vierde is hij onnodig agressief (‘u hebt al lang gesproken hé’), wat je niet moet doen als je weet dat de spreker een betere polemist is dan je zelf bent.
     De vijfde fout is zowel ingewikkeld als typisch. De Meulder wil een uitspraak van De Wever tegen hemzelf gebruiken. De Wever heeft ‘in bescheiden kring’ iets gezegd en nu zal De Meulder dat openbaar maken, en daarmee De Wever confronteren en hem ontmaskeren. En wát heeft De Wever gezegd? De Meulder moet dat nu in de directe rede formuleren, wat op zichzelf al een moeilijke overgang is. De Wever heeft dus gezegd: ‘Als ik vertel wat mijn standpunt over Israël is, ben ik morgen geen premier meer.’ In het extreemlinks milieu waarin De Meulder verkeert, slaat zo’n uitspraak in als een bom. Zie je wel! Zie je wel! Hij zegt het zelf! Terwijl een normaal mens denkt: Ha, weer zo’n cynisch De Wever-mopje, je moet daar geen grote conclusies uit trekken
.
     En eigenlijk weet De Meulder dat ook. Hij mist dan ook op het beslissende ogenblik de brutaliteit – die Hedebouw wel zou hebben gehad – om onmiddellijk zijn vraag te stellen: ‘Wat is dan dat standpunt, meneer de Wever, dat u verborgen houdt en dat u het premierschap zou kosten?’ In de plaats daarvan gaat hij zenuwachtig improviseren: ‘… genocidesupporter Maarten Boudry … uit uw lezing begrepen …  u bent historicus … goedkeuring van wat daarna (!) gebeurd is …’ En dan pas aan het einde stelt hij nogmaals de vraag naar het ‘verborgen standpunt’ van De Wever, zonder het gevaar voor zijn premierschap opnieuw te vermelden. De Wever heeft nu voldoende tijd gehad om zijn antwoord voor te bereiden.
    Ik heb als ‘kritische vragensteller’ allerlei soorten replieken van sprekers of moderatoren moeten incasseren: het goedmoedige mopje-naast-de-kwestie (Herman De Croo), de hautaine sneer (Walter Zinzen), de sadistische grijns (Eric Corijn), de zakelijke uitleg (Willy Courteaux) ... De Wever bespeelt vooral het register van de zakelijke uitleg. Terwijl de vraag gesteld wordt, maakt hij een notitie, waaruit moet blijken dat hij de vraag ernstig neemt. Hij antwoordt zonder omwegen op de vraag, namelijk wat zijn standpunt over Gaza is. Slechts aan het einde van zijn antwoord vermeldt hij dat de vragensteller niet aansloot bij het sociaal-economische onderwerp van de lezing**.
      Eigenlijk zou ik in deze kwestie sympathie willen hebben voor De Meulder omdat hij de underdog was, die ik in vergelijkbare omstandigheden zo vaak ben geweest. Maar hij maakt het mij moeilijk door de superieure grijns die hij aanhield tijdens het antwoord van De Wever. Het is de grijns van de zelfoverschatting en van het grote gelijk***. ‘Geef mij pen en papier, en ik kan alles wat De Wever hier zegt weerleggen. Wacht maar tot mijn stuk op De Wereld Morgen verschijnt. Daar zal hij niet van terug hebben.’
     Mocht de lezer ondertussen nieuwsgierig zijn naar de ‘verborgen standpunten’ van De Wever die hem, mocht hij ze openbaren, zijn premierschap zouden kosten, dan wil ik die wel proberen te raden. ‘De vernietigende oorlog van Israël is immoreel, maar is geen genocide. De Gaza-berichtgeving in onze media is eenzijdig. Sommige politieke partijen, ook binnen mijn coalitie, nemen extreme anti-Israël-standpunten in om stemmen te winnen onder de moslimbevolking. Ook mét de onrechtvaardige oorlog, blijft Israël het meest liberaal-democratische land van de regio.’ Dát kan je als premier niet zeggen. 

  * Het hele filmje met het uitgebreide antwoord staat hier. Het meest interessante onderdeel voor mij was het volgende: ‘We waren met ons land deze zomer pro rata wereldkampioen in het aanleveren van humanitaire hulp aan de Palestijnen. We hebben ook veel extracties gedaan van gewonden … Dat is wat we doen. Ik denk dat dat wel iets betekent.’ 

** Bij het beantwoorden van een andere PVDA-achtige vraag besluit De Wever respectvol: ‘Ik vrees dat we van mening zullen blijven verschillen. Dat is niet oneerbaar.’

*** Die grijns zal De Meulder nooit helemaal wegkrijgen, maar hij kan er wel aan werken.

donderdag 9 oktober 2025

Jane Austen Festival


Jane Austen Festival
     
 Op het Jane Austen Festival in Bath was het hoogtepunt, naast de parade in Regency kostuums, de première van het toneelstuk Emma, gebaseerd op de gelijknamige roman. De dialogen waren geschreven in de stijl van een comedy of manners, en, wat nog sterker is, het werk ook zo opgevoerd. Ik werd warm van binnen telkens als Emma opkwam en enthousiast Hello, hello door de zaal liet galmen.  De kijker kon denken dat hij naar een contemporaine uitvoering van een Oscar Wilde-stuk stuk aan het kijken was, en dat op het einde de auteur zelf op het podium zou worden geroepen om enkele kwinkslagen in het publiek zou gooien.
      Ook heel aardig was de muzikale komedie Almost Austen. De innemende zangeres Louise Geller komt op en belooft dat ‘I’m going to tell you all about my hapless love live’ en dat ze dat zal doen met tal van verwijzingen naar en citaten uit Austens roman Northanger Abbey. Af en toe onderbreekt ze haar vertelling om een lied te zingen dat haar gemoedsgesteldheid op zeker punt in het verhaal illustreert: Händel, Mozart, Gounod, Loyd Webber. Ik was vooral onder de indruk van een lied waarvan ik zeker wist dat ik het nog nooit gehoord had. Toen ik het later opzocht bleek het van Kurt Weil te zijn. Die ken ik wel, met mijn linkse verleden*****.

**** Een korte filmclip als reclame voor Emma vindt men hier. Enkele hoogtepunten uit Almost Austen vindt men hier Een uitvoering van het Kurt Weil-lied I’m a Stranger Here Myself staat hier, al is het bij een andere gelegenheid opgenomen. In de zaal kon ik elk woord verstaan, maar als ik het lied op Youtube beluister heb ik de tekst nodig (zie hieronder).


 

Tell me, is love still a popular suggestion

Or merely an obsolete art?

Forgive me for asking this simple question

I’m unfamiliar with his heart

I am a stranger here myself

 

Why is it wrong to murmur I adore him

When it's shamefully obvious I do?

Does love embarrass him or does it bore him?

I'm only waiting for my cue

I'm a stranger here myself

 

I dream of a day, of a gay warm day

With my face between his hands

Have I missed the path? Have I gone astray?

I ask, and no one understands

 

Love me or leave me, that seems to be the question

I don't know the tactics to use

But if he should offer a personal suggestion

How could I possibly refuse

When I'm a stranger here myself?

 

Please tell me, tell a stranger

By curiosity goaded

Is there really any danger

That love is now outmoded?

I'm interested especially

In knowing why you waste it

True romance is so fleshly

With what have you replaced it?

What is your latest foible?

Is gin rummy more exquisite?

Is skiing more enjoyable?

For Heaven's sake, what is it?

 

I can't believe that love has lost its glamor

That passion is really passé

If gender is just a term in grammar

How can I ever find my way

Since I'm a stranger here myself?

 

How can he ignore my available condition?

Why these Victorian views?

You see here before you a woman with a mission

I must discover the key to his ignition

And then if he should make a diplomatic proposition

How could I possibly refuse

When I'm a stranger here myself?

  

One Battle After Another

    One Battle After Another is als film is zeer geschikt om in de zaal te zien, maar ga dan niet te dicht bij het scherm zitten. Filmnostalgici zullen begrijpen waarom ik bij een bepaalde scène aan Bullitt (1968) moest denken. Maar wat P.T. Anderson met die scène doet is van een ander kaliber. Wie graag actiefilms ziet, zal zijn hart kunnen ophalen. Wie niet graag actiefilms ziet, ook. En wie zich soms laat verleiden om naar een actiefilm te kijken, maar achteraf met een bittere nasmaak achterblijft, die mag dit keer gerust zijn. De nasmaak zal niet bitter zijn. Twee bijkomende voordelen: One Battle is een vrolijke film én het is een gemakkelijke film. Van Mission Impossible – The Final Reckoning heb ik geloof ik maar een derde begrepen, ook al leggen de personages voortdurend aan elkaar uit hoe alles in elkaar zit. Van One Battle heb ik álles begrepen.
      De film is geïnspireerd op de roman Vineland van Thomas Pynchon. De held in die roman is een ex hippie-radicaal Zoyd Wheeler. Ik heb mij die tot nu toe altijd voorgesteld als Jeff Bridges in The Big Lebowski. Ik zou dat beeld nu moeten vervangen door Leonardo di Caprio die het personage speelt in One Battle, zij het dat hij nu Pat, later Bob, heet in plaats van Zoyd. Voorlopig blijk ik vasthouden aan de Dude, omdat die cooler is, en omdat ik Lebowski al zo vaak heb gezien. Daar staat tegenover dat ik One Battle ook nog wel enkele keren zal zien.
     In De Standaard (23 september) schrijft Ruben Aerts dat de film een ‘satire’ is en een ‘politiek pamflet’. De film houdt ‘het Amerika van nu een spiegel voor.’ Dat is allemaal best mogelijk, maar ik ben daar enigszins blind voor, zoals ik dat ook ben voor ‘symbolen’ in de literatuur. Zeker, de film raakt het probleem aan van de illegale immigratie in de VS. Linkse terroristen en humanitaire mensensmokkelaars zijn vóór open grenzen. Een geheime club van samenzwerende hooggeplaatste über-racisten is tégen. Het levert geweldige cinema op, maar wie op zoek is naar bezinningsmateriaal om zich te oriënteren tegenover ‘het Amerika van nu’ of tegenover de dilemma’s van de migratiepolitiek, zal hier weinig aantreffen waar hij iets mee kan aanvangen.
      Aerts schrijft nog: ‘In de beste films zie je de tijdgeest door de kieren gluren, en dat is bij Anderson niet anders.’ Dat is waar en niet waar. Het is waar omdat de tijdgeest in álle films – ook de allerslechtste – door de kieren gluurt. Het is niet waar omdat juist de beste films de tijdgeest ruim overstijgen. Het is de reden waarom lezers vandaag, in 2025, nog altijd plezier beleven aan Vineland, een roman die verscheen in 1990 en de tijdgeest ademde van de hippies en yippies 1965. En het is ook de reden waarom kijkers in 2065 evenveel plezier zullen beleven aan One Battle als de kijkers van nu.

 

woensdag 8 oktober 2025

Ramsey Nasr en het vrije woord, e.a.


Om de vredesbesprekingen in Egypte niet in de weg te lopen, zal ik ook nu weer proberen mijn toon te matigen, zelf al gaat het over Israël-Palestina.

 Ramsey Nasr en het vrije woord.
     Ramsey Nasr ontving op 4 oktober de Arkprijs voor het Vrije Woord. Daar hoort een dankwoord bij. Het was voorspelbaar dat de Palestijnse auteur zijn roots zou eren en zijn haat voor de staat Israël zou uitspreken. Dat laatste brengt ons misschien niet dichter bij een oplossing, maar wie kan het hem kwalijk nemen? Wel werd ik onaangenaam getroffen door een citaat dat ik telkens weer tegenkwam op de sociale media: ‘Als het vrije woord genocide goedpraat, ben ik tegen het vrije woord.’
      Pleitte Nasr nu voor wettelijke censuur? Ik heb ondertussen het hele dankwoord gelezen, en ik weet het nog altijd niet. Nasr geeft een fragmentarisch overzicht van het Israël-Palestina conflict in het verleden en nu. Hij doet dat naar mijn smaak op een eenzijdige manier, maar daar wil ik dit keer niets over zeggen, al was het maar omdat hij de situatie veel beter kent dan ik, die nog nooit in Gaza of op de Westbank geweest ben, en die op een kaart moet zoeken waar Hebron ligt, en Akka, Jenin, Massafer Yatta en al die andere plaatsen die hij in zijn toespraak vermeldt.
     Maar ik heb een probleem met Nasrs retoriek. De prijs die hij kreeg, beloont het ‘Vrije Woord’, en nu wou de auteur denkelijk, als dank aan de inrichters van de prijs, de kwestie van het ‘vrije woord’ als motief in zijn toespraak weven. Hij verwijt de Israëlische regering dat ze zich bezondigt aan leugens, framing, propaganda en cultuurvernieting, en dat ze dat alles doet onder het voorwendsel van het ‘vrije woord’. Maar hier worden twee verschillende zaken met elkaar verward. Leugens, framing, propaganda … enzovoort hebben natuurlijk met woorden en taal te maken. En het is gebruikelijk dat politieke vijanden elkaar verwijten dat ze woorden en taal te misbruiken. Maar het ‘vrije woord’ is iets helemaal anders.
     De verwarring begint al bij de tweede zin van de toespraak.

Wat is het vrije woord precies? We hebben er allemaal wel een beeld bij: iets met vrijheid van meningsuiting en typisch westerse waarden, het klinkt ook een tikkeltje heldhaftig. Maar wat betekent het?

      Voor Nasr zelf is het echte vrije woord niets anders dan de taal van het ‘verzet tegen het kolonialisme.’ Maar dat is een partijdige definitie. De correcte definitie is degene waar Nasr zo licht over heen gaat – ‘iets met vrijheid van meningsuiting.’ En die definitie is bovendien veel preciezer is dan Nasr door zijn formulering laat uitschijnen. Het is het recht om élke mening te uiten – tegen het kolonialisme, vóór het kolonialisme – ook als Nasr of ik die mening verachtelijk vinden. Of nog preciezer: de overheid (en sommige andere autoriteiten) mogen meningen niet verbieden. Interdit d’interdire. Zo mag de overheid Nasr niet verbieden om de Israëlische bombardementen en beschietingen ‘genocide’ te noemen, mag dezelfde overheid mij niet verbieden om die bombardementen en beschietingen géén genocide te noemen, en mag alweer dezelfde overheid Nasr niet verbieden om mij daarom medeplichtig aan genocide te verklaren. Enzovoort.
      We moeten in onze eigen landen vasthouden aan het vrije woord, zodat Nasr en ik kunnen zeggen wat we willen. Het zou een goede zaak zou zijn als het principe ook in Israël behouden blijft. En mocht er een Palestijnse staat komen, dan moeten we hopen dat er ook daar plaats voor is. 

De flotilla en de Spaanse Burgeroorlog.
     Gwendolyn Rutten zei op De Afspraak dat ze een ‘raar gevoel had bij activisten zoals Greta Thunberg die elke keer voor iets anders op straat komen.’ Het leek voor haar op ‘professioneel activisme’. Anderen zullen denken aan mensen die de ene hobby voor een andere inruilen.
      Dat rare gevoel is niet helemaal gerechtvaardigd. Activisten kunnen best oprecht door verschillende thema’s gegrepen worden. Het wordt alleen wat moeilijk als het de boegbeelden van een beweging zijn die zich omscholen, en die hun krediet van de ene rekening op de andere overschrijven, terwijl die eerste rekening nog lang niet afgesloten is. Het is alsof Jane Goodall midden de jaren zestig haar chimpansees in de steek had gelaten om voorzitster te worden van het Vietnam-tribunaal.
     Van de schrijfster Lillian Hellman zei regisseur Fred Zinneman dat ze in haar gedachten de helft van de Spaanse burgeroorlog (1936-1939) voor haar rekening nam. De andere helft was voor Hemingway. Met Greta Thunberg heb ik dat ook een beetje, al wil ik de helft best tot enkele procenten terugbrengen. ‘I’m not the story,’ zegt ze bescheiden, nadat ze heeft verteld over de manier waarop ze behandeld werd in een Israëlische gevangenis*. Maar bescheiden of niet, ze moet ondertussen toch ook weten hoe de media werken.
     Trouwens, die hele flotilla waarmee Thunberg en haar strijdmakkers naar Gaza voeren, doet mij op zich ook al denken aan de Spaanse Burgeroorlog en aan de Internationale Brigades. Generaal Franco was druk doende om met zijn opstandig leger een rechtse dictatuur te vestigen, en linkse activisten van het hele Westen trokken naar Spanje om de Republikeinse regering te steunen, zoals de westerse activisten van nu in boten en bootjes naar Gaza trokken.
      Er is echter een verschil. De flotilla-actie was van symbolische aard, terwijl de activisten van de Internationale Brigades zich indertijd aanmeldden om mee te vechten in het leger. Om de vergelijking van de flotilla en de Internationale Brigades volledig te maken zouden Thunberg en Co zich moeten aanmelden bij Hamas om vanuit huizen, hospitalen en scholen op Israëlische soldaten te schieten. Thunberg en Co doen dat niet, misschien omdat ze niet durven, misschien omdat ze daarvoor te pacifistisch zijn, maar hoogstwaarschijnlijk ook omdat ze deep down wel weten dat Hamas een organisatie van schurken is die mee verantwoordelijk is voor het leed van de Palestijnse bevolking.

* Gelukkig was de gevangenis waar Thunberg werd opgesloten geen van het Franco-type.

Anti-israëlisme
     Bij de pro-Palestijnse activist Ludo De Witte vond ik een interessant woord dat ik niet kende: anti-Israëlisme.

De aanslag op een synagoge in Manchester is allicht geen antisemitische misdaad, maar een misdaad die vooral is ingegeven door wat Pascal Boniface ‘anti-Israëlisme’ noemt. Anti-Israëlisme: de agressie richt zich niet tegen Joden omdat ze Jood zijn, maar tegen Joden omdat ze met de Israëlische staat worden geïdentificeerd … Het zijn niet-gepolitiseerde mensen die zulke daden plegen … In werkelijkheid is antisemitisme een volkomen marginaal fenomeen. Het zondebok-principe dat in de periode voor de Tweede Wereldoorlog van de Joden de bron van alle kwaad maakte (antisemitisme) is vandaag vervangen door islamofobie: moslims als bron van alle kwaad.

     Voor wat De Witte en Boniface ‘anti-Israëlisme’ noemen, heb ikzelf ooit het begrip ‘emotioneel antisemitisme’ gebruikt*. ‘Politiek-emotioneel antisemitisme’ zou misschien nog beter zijn. Zowel het begrip van De Witte als dat van mij houdt in dat de haat zich in een eerste fase richt tegen de staat Israël. De vraag is hoe die haat daarna evolueert.
     Kijk, volgens De Witte hebben anti-Israëlisme – zelfs als het zich manifesteert door aanslagen op synagoges – niets met antisemitisme te maken. Dat ligt nochtans, geloof ik, psychologisch veel complexer. Wie zich laat meeslepen door haat tegen Israël kan makkelijk ten prooi vallen aan racistische haat tegen de Joden. Of dat effectief op grote schaal gebeurt, is iets wat moet worden onderzocht door sociologen. Mijn vermoeden is dat veel Palestijnen ter plekke en in het buitenland dat onderscheid tussen haat tegen de Joodse staat en haat tegen de Joden niét maken of nooit gemaakt hebben en dat het antisemitisme in die middens helemaal geen ‘volkomen marginaal fenomeen’ zijn. Onder de ‘gepolitiseerde’ buitenlandse Palestina-sympathisanten is dat wellicht anders.
     De Witte brengt in een adem de ‘islamofobie’ ter sprake, die hij meteen verkeerd definieert: ‘moslims als bron van alle kwaad.’ Wie wil mag mij gerust islamofoob noemen. Dat betekent dat ik niet hoog oploop met openbaringsreligies, dat ik van de drie ‘godsdiensten van het Boek’ de islam de minst sympathieke vind, dat ik de moeizame integratie van islamitische migranten in het Westen met bezorgdheid gadeslag, en dat ik bang ben (fobie!) voor een mogelijke opkomst van het politiek islamisme. Maar ik vind dus niet dat ‘moslims de bron zijn van alle kwaad’ zijn. Wel geloof ik dat islamofoben zoals ik goed moeten oppassen dat ze geen racistische moslimhaters wórden. Zoals antizonisten moeten oppassen dat ze geen antisemieten wórden, of het nu van de politiek-emotionele of van de racistische soort is.

* Over ‘emotioneel antisemitisme’, zie hier en uitgebreider hier, in mijn polemiek tegen Brusselmans.  

Palestina-betoging
     Op de Palestina-betoging in Amsterdam waren 250.000 mensen aanwezig. Een van hen was mijn gewaardeerde FB-vriend J.S. Op zijn FB-pagina wijdt hij enkele interessante bespiegelingen aan zijn deelname: dat nuance belangrijk is, dat teveel nuance dodelijk is, dat massamanifestaties een aangenaam collectief oceaangevoel kunnen veroorzaken. Wat dat laatste betreft moet ik hem gelijk geven. Ik heb dat in mijn activistische jeugd vaak mogen ervaren en ben er sindsdien op mijn hoede voor.
    J.S. werpt, naast politieke, ook enkele filosofische vragen op, waar ik geen antwoord op heb. Hij is niet geneigd om de bloedige Hamas-raid van 7 oktober te vergeten, maar, schrijft hij, ‘hoeveel 7 oktobers passen er in een volkerenmoord? Is deze gehele kwestie uiteindelijk niet even zeer een kwestie van [slachtoffers] téllen?’ Een heel moeilijke vraag.
     Terwijl J.S. in de betoging meeliep, werd hij bang dat toeschouwers in hem een Hamas-sympathisant zouden zien. Maar dan herpakte hij zich. 

Wat een lul ben ik soms! Zal ik gaan meedelen aan een Palestijns jongetje van zeven (de leeftijd van mijn eigen zoontje) dat zijn papa, mama en zusjes levend onder het puin begraven liggen terwijl zijn been zonder verdoving zal moeten geamputeerd worden: ‘Wees blij dat je in ieder geval niet in een moslimstaat moet leven.’

     Dat is heel treffend geformuleerd. Je kunt je als verwende Westerling moeilijk het leed van de Palestijnse jongetjes voorstellen zonder in gewetensnood te komen. Maar los daarvan moeten we allemaal hopen op een Palestijnse toekomst zónder Hamas, en zonder Israëlische bezetting. De bevolking zal beter af zijn in een gematigde moslimstaat dan in een fanatieke jihadistenstaat. Je kunt jongetjes van zeven wier papa’s, mama’s en zusjes levend onder het puin begraven werden, niet verbieden om op te groeien en later de wapens op te nemen tegen de ‘Israëlische entiteit’. Zij zullen die keuze zelf moeten maken. Maar als ze voor islamisme en wraak kiezen, is de kans niet gering dat binnen 10 jaar opnieuw papa’s, mama’s en zusjes onder het puin begraven worden.
     En laten we nu maar hopen dat de vredesbesprekingen in Egypte iets opleveren. 
   

Toneel- en filmrecensies

     Ik heb altijd graag toneel- en filmrecensies gelezen. In de vroege jaren 70 van vorige eeuw schreef Jan Ceuleers dat soort stukken in het ledenblad van de Vlaamse Toeristenbond. Ik was toen vijftien jaar, en hoewel ik nog nooit een toneelstuk had gezien, las ik aandachtig al die besprekingen. Het waren ook de enige stukken die ik las in het blad.
     Een van de vragen die bij mij soms opkomen is of een recensent in de eerste plaats zijn verstand of zijn gevoel moet volgen. Als hij alleen zijn gevoel volgt, krijg je meestal ingenieuze parafrases van ‘ik heb die film of dat toneelstuk graag  of niet graag  gezien.’ Als hij alleen zijn verstand volgt, bestaat het gevaar dat hij gaat rationaliseren*.
      De kwestie werd mooi geïllustreerd in De Standaard van 21 maart. Het was een stukje van Max De Moor over de Bob Dylan-film A Complete Unknown Ik heb het uitgeknipt. De Moor schrijft dat de film ‘een ongevaarlijk hollywoodvehikel’ is, met ‘aangedikt sentiment.’ Dat is helemaal waar. De film biedt geen ‘inzicht’ maar schept een mythologie. Maar dan gaat De Moor verder: ‘Mijn hoofd snapt dat wel, maar mijn hart zat elders. Dat zat bij de muziek, de cast en de sfeerschepping.’ Dat is een mooie bekentenis.
     Misschien moet ik de recensie die Tom Heremans wijdde aan de tv-serie The Girlfriend (DS 22/9) ook zo lezen.  ‘Zo slecht,’ schrijft hij, ‘dat je wel moet blijven kijken.’ Nu vond ik de serie helemaal niet zo slecht, in een genre dat ik af en toe wel lust: over rijke mensen die in mooie huizen wonen. Maar smaken verschillen. Heremans vindt dat Robin Wright (de moeder) en Laurie Davidson (de zoon) erbarmelijk acteren, terwijl Olivia Coocke (de vriendin) een geloofwaardige feeks neerzet. Ik vond juist die vriendin ongeloofwaardig. Heremans vond de plot voorspelbaar, terwijl ikzelf niet kon raden welke van de 5 of 6 mogelijke verhaaleindes men zou kiezen. Zoals gezegd: smaken verschillen.
    Or do they? Natuurlijk blijf je soms naar een slechte film kijken uit plichtsbesef, uit nieuwsgierigheid (‘blijft het zo slecht?) of vanwege de reeds geïnvesteerde tijd. Maar is dát wat Heremans hier overkomen is.

Vreemd genoeg heeft het ons weinig moeite gekost om deze rit van zes keer bijna een uur uit te zitten. Erger: we konden er niet van wegkijken. Dat komt door de hoge pulpfactor (zal hij met zijn mama kussen?) en de snelle opeenvolging van totaal, maar dan ook totaal ongeloofwaardige plottwists.

       Hebben we hier ook niet een hoofd dat zei: ‘ongeloofwaardig’ en een hart dat zei ‘more, more’? Was het misschien het hoofd van Heremans die hem influisterde dat de film slecht was, terwijl zijn hart hem verplichtte om te blijven kijken? Is dat misschien wat de Engelsen in die context een guilty pleasure noemen, de Fransen een péché mignon, en wij een pekelzonde? En dan moeten we een onderscheid maken tussen de pekelzonden die wel of niet een slechte nasmaak achterlaten. Ook die nasmaak is meer een kwestie van hart dan van verstand.*

* De recensent kan nog altijd met zijn verstand proberen uit te zoeken door welke eigenschappen zijn gevoel werd beïnvloed.

** In de film Good Will Hunting heb ik ooit wel gezien komt die mooie uitspraak: Rationalization is more important than sex. Ever gone a week without a rationalization?



Confronterende Netflix-film 'Steve'

     Recensent Floris Baeke, zo blijkt uit zijn bespreking van Groenten uit Balen*, een groot voorstander van ‘rauwe sociale kritiek’ die ons verplicht om ‘naar onszelf te kijken.’ Een indringend voorbeeld van die aanpak is de nieuwe Netflix-film Steve, over een school voor adolescenten met extreme gedragsproblemen. Leerkrachten en psychologen doen hun uiterste best om die adolescenten te helpen hun leven weer op orde te krijgen. Aardrijkskundeleerkracht Steve (Cilian Murphy) is directeur van de school. Zijn mooiste eigenschap is dat hij zichzelf geen haar beter vindt dan de adolescenten die hij moet begeleiden. Ook zijn collega Amanda (Tracey Ullman) heeft geen last van hypocriet idealisme: ze houdt gewoon ontzettend veel van die kinderen, daar kan ze niets aan doen.
      Daardoor wordt een kijker zoals ik inderdaad verplicht naar zichzelf te kijken. Zelfs bij het bekijken van de film krijg ik mijn afkeer voor die jongens niet onder controle. Hoe zou dat dan in het echte leven zijn? Ik werd nog liever vuilnisman dan les te moeten geven aan die kerels. En zelfs als ik niet anders kon dan er les aan geven, dan is de kans klein dat ik van hen zou kunnen houden – tenminste niet als ze zijn zoals de film ze ons toont. Dat is een confronterend inzicht. Baeke schrijft dat brave opvoeringen van Groenten uit Balen één vraag in de lucht laten hangen: ‘En nu?’ Ik heb dat gevoel met rauwe films.
     Ergens in de film zegt Amanda: ‘We are underpaid, we’re understaffed, we’re chronically under-resourced.’ Ze heeft tweehonderd procent gelijk. Maar de film laat niet na om langs de neus weg te vermelden dat de school jaarlijks 30.000 pond per kind ontvangt – eind de jaren 90. Laten we afronden tot 40.000 euro nu. Kan een dergelijk probleem wel opgevangen worden met nog méér geld?
     De kracht van de film bestaat erin dat er geen moeite wordt gedaan om de adolescenten sympathiek voor te stellen. In andere films over een vergelijkbaar onderwerp doet men dat vaak wel. De film eindigt met een monoloog van Steve waarin hij opsomt hoe hij de jongens ziet. 

  • ‘Ash is so smart and funny.’ 
  • ‘Benny is a grieving kid.’ 
  • ‘Riley is a fascinating, beautiful kid.’ ‘
  • ‘Nabeel, you gotta love Nabeel. He’s Mr. Cool.’ 
  • ‘Jamie is insightful and wise. He can read people.’
  • ‘Shy is so sharp and insightful when he wants to be. And he’s got like a generous pain, if that makes sense.’
     Het sterke van de film is nu dat er weinig moeite wordt gedaan om die goede eigenschappen te laten zien. Het is alsof alleen Steve en Amanda en hun collega’s zien hoe ‘smart’, ‘funny’, ‘ beautiful’, ‘cool’, ‘insightful’ en ‘wise’ die jongens zijn. 

* Over die recensie, zie mijn commentaar hier.