dinsdag 11 juni 2024

Migratie: Paul Colliers 'Exodus' (longread)



Lezen en schrijven over migratie
     Over ernstige kwesties zoals de migratiestroom van arme naar rijke landen, is het goed af en toe een écht boek te lezen en dat heb ik nu gedaan. Exodus van Paul Collier probeert een redelijke middenweg te zoeken tussen xenofobie en multiculturalisme, en mag dus op veel tegenstanders rekenen. Die tegenstanders kunnen, als ze geen andere argumenten vinden, erop wijzen dat het boek ‘gedateerd’ is. Het is immers van 2013.
     Dat het boek al wat ouder is, mag voor mij geen bezwaar heten. Collier beklaagt er zich over dat het cijfermateriaal inzake immigratie erg gebrekkig is. Het zou mij verwonderen als het sindsdien zoveel beter was. De coronastatistieken hebben mij daaromtrent enig pessimisme bijgebracht. Bovendien werkt hij, als econoom, met logica, analyse en morele beginselen*, en met de houdbaarheid daarvan valt het nogal mee.
     Vanuit mijn standpunt bekeken is Collier een man van links, met een sterk geloof in ‘herverdeling’ en staatsingrijpen. Een rechts-liberaal als ikzelf moet dan op de tanden bijten: als ik het boek doorloop, erger ik mij voortdurend aan hier een baksteen en daar een steunbalk, maar het grondplan, de muren, het dak en het huis in zijn geheel, daar heb ik minder moeite mee. Collier heeft bovendien dezelfde boeken gelezen als ik, en dat schept een band: Acemoglu & Robinson, Pinker, Haidt, Putnam, Kahneman. Ook heeft hij de moed, die ik niet altijd heb maar altijd in anderen bewonder, om verder te redeneren ‘wherever the argument leads’.
     Je moet het boek met een zekere welwillendheid lezen. Collier schrijft ongedwongen en niet al te precies. Als hij spreekt over immigratie, bedoelt hij soms alle immigratie, en soms alleen immigratie vanuit arme naar rijke landen, en soms rekent hij er zelfs het tijdelijk verblijf van buitenlandse studenten bij. Als hij spreekt van arme landen, bedoelt hij soms de héél arme landen, ‘the bottom billion’ – een term die hijzelf gemunt heeft, maar soms rekent hij er ook de middengroep bij: landen als Turkije en Mexico. Hij verduidelijkt dat niet altijd. Als je wil kun je hem dus gemakkelijk op tegenstrijdigheden betrappen, maar dat zijn er, geloof ik, meer naar de letter dan naar de geest. Neem je de context erbij, dan lossen ze zichzelf meestal op.
     Collier heeft gezocht naar wetenschappelijke boeken en artikels over het onderwerp, maar dat is tegengevallen. ‘De literatuur,’ schrijft hij, ‘is op enkele uitzonderingen na ofwel beperkt en technisch, ofwel sterk ideologisch gekleurd.’ Bij dat laatste kan ik mij iets voorstellen. Sociologen die migratie als een ‘onomkoombaar gegeven’ voorstellen, dat ‘van alle tijden is’, en bovendien ‘verrijkend’. En die daarrond dan een verzameling aanleggen van goed geselecteerde feiten die mooi in het gelid worden opgesteld. 
     Collier heeft anders gewerkt. Migratie is voor hem geen ‘onomkoombaar gegeven’ maar een kwestie van keuzes, van individuen, van families en van het beleid. En keuzes hebben gevolgen die voordelig en nadelig kunnen zijn en meestal zijn ze de twee tegelijk. Die voor- en nadelen kunnen tegen elkaar worden afgewogen, en moreel getoetst. En met dat afwegen en toetsen heeft hij zich beziggehouden, met cijfers waar het kon, met speculaties waar het moest. En als hij speculeert, dan zegt hij dat erbij. Dat vind ik eerlijk.

* Het morele beginsel van de economie is het utilitarisme: het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal. Collier heeft daar veel bedenkingen bij, maar ook bij hem is het de grondmelodie. 


19 waarheden over migratie

     Ik vind het erg aangenaam om vast te stellen dat een topeconoom – Paul Collier in dit geval – tot dezelfde conclusies komt als ikzelf. Hij pluisde daarvoor lijvige studies en rapporten uit, en ik heb het met stukken uit de krant moeten doen, en toch is het resultaat hetzelfde. Aardig. Misschien is het gewoon de waarheid?
     Het is wel een nadeel als ik er een stukje over wil schrijven. Ik wil dan voortdurend stellingen citeren en zeggen: zie je wel, Collier zegt het ook. En met die stellingen overtuig ik niemand, want ze zijn eindpunten van telkens een hele rij argumenten die ik moeilijk allemáál kan weergeven. Dan zou ik immers het hele boek moeten overschrijven.
    Maar omdat er zoveel specialisten en politici zijn die het niet zeggen, voor één keer een lijstje stellingen van één die het wél zegt. 

1.     De grote inkomenskloof tussen arme en rijke landen houdt de migratie op peil en versnelt ze. Volgens de bekende Gallup-enquête zou 40 procent van de arme Afrikanen willen emigreren. Collier denkt dat dat een onderschatting is.

2.     Het zijn niet de armsten uit de arme landen die naar hier komen, maar zij die voldoende financiële middelen hebben om de reis te financieren.

3.     Als de inkomenskloof tussen arme en rijke landen in de eerste decennia verder vermindert, zal de immigratie tóch toenemen. De kloof zal nog lang groot genoeg blijven om de migratie aan te drijven, en tegelijk zullen er meer mensen zijn die de reis kunnen bekostigen.

4.     De Westerse landen zullen in de toekomst ongetwijfeld de immigratie veel strikter gaan beperken. De vraag is alleen of ze dat tijdig (en doordacht) zullen doen.

5.     De enigen die economisch grote winst halen uit migratie zijn de migranten zelf. Hun inkomen stijgt met honderden procenten. Andere spelers – de autochtonen, de achterblijvers – kunnen door immigratie enkele procenten aan inkomen winnen of verliezen. De arme autochtonen verliezen.

6.     Als migranten vanuit arme landen ongeschoold en ongemotiveerd arriveren, is dat nadelig voor het land van aankomst. Zijn ze geschoold en gemotiveerd, dan is het nadelig voor het land van herkomst. 

7.     De migratie creëert een niet-geïntegreerde diaspora in het land van aankomst. Hoe groter die diaspora, hoe meer mensen zij verder aantrekt uit het land van herkomst, en hoe moeilijker ze te integreren valt. 

8.     De groei van de diaspora wordt voor een groot deel bepaald door de zogenaamde ‘gezinshereniging’. 

9.     Een niet geïntegreerde diaspora vergroot het wantrouwen tussen autochtonen en allochtonen en tussen autochtonen onderling. Dat gebrek aan vertrouwen ondermijnt de algemene levenskwaliteit, de sociale solidariteit en de productiviteit van de economie.

10.   Multiculturalisme betekent in de praktijk apartheid. Collier spreekt van ‘separatisme’, maar dat heeft in de Belgische context een andere betekenis.

11.   Voor migranten zijn vervangingsinkomens aantrekkelijker dan voor autochtonen. Die inkomens zijn wel laag, maar nog altijd veel hoger dan wat de migranten gewoon waren in het land van herkomst.

12.    Migranten stemmen in het land van aankomst met een grote meerderheid voor linkse partijen.

13.  Vanuit economisch standpunt zijn culturen en instituties niet gelijkwaardig. De zakelijke burgercultuur van het Westen heeft gezorgd voor de economische welvaart waardoor de migranten aangetrokken worden.  De eer- en clancultuur* van het land van oorsprong veroorzaakt de economische stagnatie waar migranten van wegvluchten.

14.   Ook als de inkomenskloof tussen arme en rijke landen verdwijnt, en de migratie stilvalt –  zeg binnen 100 jaar –, dan kan een grote niet-geassimileerde diaspora voor problemen blijven zorgen.

15.   Vrijhandel, vrije investering en vrije immigratie zijn verschillende dingen. Ze hebben elkaar niet nodig. Meer zelfs, met vrijhandel en vrije investering bereik je dezelfde economische voordelen van immigratie, maar zonder de sociale nadelen.**

16.   Immigratie is geen remedie tegen de vergrijzing – of hoogstens heel tijdelijk.

17.   Het aantal asielzoekers is vermoedelijk tien keer groter dan het aantal dat echt aan de criteria voldoet. Dat is een heel andere verhouding dan die tussen geweigerde en toegelaten asielzoekers die vaak fifty-fifty is. In de woorden van Collier: ‘Het aantal asielzoekers is waarschijnlijk een orde van grootte meer dan het wettige aantal. Dat komt omdat het zo moeilijk het is om verklaringen [van asielzoekers] over vervolging te controleren.’***

18.  De criteria voor uitwijzing zijn te streng. Britse rechtbanken willen slechts uitwijzingen uitspreken naar 4 van de 54 Afrikaanse landen. Alle andere regimes zijn niet democratisch genoeg. 

19.   Het standpunt van een groot deel van links kun je als volgt samenvatten: stel de kwestie als onbelangrijk voor, laat zoveel migratie toe ‘as you can get away with’, en zeg dat iedereen er voordeel bij heeft.

* De eer- en clancultuur is nauw verbonden met het victimisme. Een typische Westerse houding is die van Clinton, die verkiezingen won met het zinnetje ‘It’s the economy, stupid’. Plaats daartegenover een typisch Afrikaans zinnetje: ‘De Dinka is onrecht aangedaan door de Nuer.’ Vroeger waren alle culturen eerculturen.

** Collier heeft het voorbeeld van de textielindustrie. Op een bepaald ogenblik is die industrie niet meer productief genoeg om voldoende hoge lonen uit te betalen. Dan kun je arbeiders aantrekken uit lage loonlanden. Je kunt echter beter meteen die industrie verplaatsen naar dat lage loonland.

*** Het is uit de context niet duidelijk wat Collier met asielzoekers bedoelt: iedereen die een aanvraag doet, of iedereen die goedgekeurd wordt. Ik denk het eerste.


Immigratie, ontwikkelingshulp en de kost-voor-ons

    Helemaal aan het begin van zijn boek, schrijft Collier dat er een morele verplichting bestaat om arme mensen van andere landen te helpen, maar dat dat niet inhoudt dat die mensen zich vrij in ons land mogen vestigen. De twee delen van de stelling zijn een aardig doelwit voor wie tot kritiek geneigd is.
     Neem het eerste deel. Móeten we de armen in andere landen helpen, meer zelfs, kúnnen we de armen in andere landen helpen? Collier is een specialist terzake en geeft toe dat die hulp vaak erg weinig zoden aan de dijk zet. Toch blijft hij voorstander van zo’n hulp, omdat ze toch iets oplevert – alle beetjes helpen – en omdat hij zich beter in zijn vel voelt  in een hulpvaardige, solidaire samenleving, dan in een egoïstische elk-voor-zich maatschappij.* 
     Zo’n houding komt dicht in de buurt van het ‘helpen voor het eigen goede gevoel’ dat Jan Van Duppen graag over de hekel haalt. Maar dat goede gevoel is natuurlijk de reden waarom we bijna alles doen: eten, drinken, seks, hardlopen met douche achteraf, op Youtube naar filmpjes kijken waarin iemand uitglijdt over een bananenschil. Waarom dan niet lekker allemaal samen mensen helpen? Excuses verzinnen om niet te helpen, doe je ook voor het goede gevoel, en dat lijkt mij moreel iets minder. Dan liever helpen.**
     Daarmee komen we aan deel twee. Het binnenlaten van immigranten uit arme landen is zonder enige twijfel een vorm van hulp. Voor de migranten zelf, want als ze in een Westers land werken, kunnen ze met dezelfde arbeidsinspanning gemakkelijk 400 % meer verdienen dan in het land van herkomst, zonder dat daar iemand anders iets bij verliest. Het is, zegt Collier, wat in de economie het dichtste komt bij een ‘free lunch’. Bovendien zullen ze een deel van dat inkomen doorstorten naar de familie in het land van herkomst, gemiddeld jaarlijks 1000 dollar per persoon***, samen 400 miljard dollar per jaar, wat vier keer meer is dan alle ontwikkelingshulp samen.
     Toch zijn die geldstortingen vandaag geen argument voor een ruimer immigratiebeleid. Het tegenovergestelde is waar. Het is juist een strikt immigratiebeleid dat samengaat met hogere stortingen, en een ruim migratiebeleid met lagere stortingen. Dat komt vooral doordat men in dat laatste geval gewoon de familieleden laat overkomen, in plaats van geld voor hen te storten.
     Die geldstortingen laten zien dat willen helpen onvoldoende is voor goed beleid. Voor je het weet, bereik je het tegenovergestelde van wat je nastreeft. En dat is een eerste reden om hulp aan arme landen en vrije immigratie niet op één hoopje te gooien. De tweede reden ligt voor de hand: met een ruim immigratiebeleid helpen we alleen een beperkt aantal individuen uit de arme landen, en dan nog degenen die de hulp minder nodig hebben dan de achterblijvers. Wellicht kunnen we dus, als we goed nadenken, met eenzelfde kost voor ons, meer hulp bieden aan hen die ze het meest nodig hebben.
    Die kost-voor-ons is een belangrijk gegeven in de redenering van Collier en beslaat deel twee van het boek. Weegt die kost op tegen het onmiskenbare voordeel die migranten halen uit hun verhuis? Zo’n vraag schept een utilitaristisch kader, en Collier wil het moreel debat niet tot dat kader verengen. Hij betrekt er het bestaansrecht van de natie bij, en past een soort Gouden Regel toe op de betrekkingen tussen gemeenschappen, waarbij de voordelen niet uitsluitend aan één kant mogen liggen.  Maar zelfs zonder de omweg van de Gouden Regel en het bestaansrecht van naties, brengt hij genoeg elementen aan om een afweging te maken.
     Langs de kant van de migrant wordt het torenhoge economische voordeel enigszins getemperd door de lage sociale positie die hij inneemt in de nieuwe maatschappij. En langs de kant van de autochtoon stapelen de nadelen zich op. Wellicht is er ooit een direct economisch voordeel geweest, in de tijd van de ‘gastarbeid’, maar dat veranderde in een nadeel naarmate de tewerkstellingsgraad van de migranten verminderde. Belangrijker nu zijn de sociale nadelen: meer wantrouwen, verhoogde criminaliteit, vandalisme, profitariaat ... Dat zijn allemaal kwalen die ook zonder immigratie voorkomen, maar ze nemen er wel door toe, zowel onder allochtonen als, misschien verrassend, onder autochtonen.
     Uiteindelijk moeten die sociale nadelen ook tot economische nadelen leiden. Meer wantrouwen bijvoorbeeld leidt tot stijgende ‘transactiekosten’. Er zijn altijd maar meer advocaten nodig. Leraren en scholen moeten zich beter indekken met papierwerk en dossiers, ziekenhuizen moeten een groter deel van hun inkomsten apart leggen voor processen wegens – soms kleine –  medische fouten. En wie gaat de schade betalen die juf Magalie geleden heeft? Niet de ouders die klacht neerlegden, want die hebben, naar het schijnt, ‘correct en zorgvuldig gehandeld.’ **** Moet er dan een fonds worden aangelegd voor de toekomstige Magalies?
     Hoe hoog lopen die sociale kosten eigenlijk op als je ze samentelt? Collier klaagt niet graag over het verleden. Wat gebeurd is, gebeurd. Gedane zaken nemen geen keer. Maar als het om de toekomst gaat, hoopt hij vurig op een succesvol afremmen van de migratie en op een spoedige en succesvolle integratie van de diaspora. Als praktisch ingesteld man, heeft hij voor die integratie een aantal redelijke voorstellen, maar hoe snel die resultaat kunnen opleveren, daarover durft hij niet te speculeren.
     Ik zie op Facebook soms landkaarten passeren, gepost door global warmers, waarop heel Vlaanderen in de toekomst overspoeld is door de Noordzee. Dat is sneu voor Vlaanderen. Wat zijn de equivalente doemscenario’s voor migratie? Die bestaan: de ‘rivers of blood’ van Enoch Powell, de ‘soumission’ van Houellebecq, de rechtse dictaturen in dystopische films als ‘Children of Men’ of ‘V for Vendetta’, waar respectievelijk de migranten en de moslims gewelddadig worden onderdrukt. Je weet niet wat erger is: die rivieren, die onderwerping of die onderdrukking.
         Dystopische voorspellingen komen meestal niet uit. Dat weet Collier, en hij is voorzichtig. In zijn slot verwoordt hij het zo: ‘Het is mogelijk dat een permanent toenemende culturele diversiteit  geleidelijk de zorg voor elkaar ondermijnt en dat niet-geïntegreerde diaspora’s blijven vasthouden aan disfunctionele aspecten van de sociale modellen van hun thuislanden … Zoiets zou wel eens verrassende gevolgen kunnen hebben.’ 
     Wie het gehele stuk doorneemt, zal zien wat met die verrassende gevolgen bedoeld wordt: een blijvende economische ineenstorting en stagnatie. Dat is dan een serieuze kost-voor-ons. 

* Hij geeft terloops nog een derde argument. Een deel van de ontwikkelingshulp zou kunnen worden gezien als een compensatie voor de opleiding die migranten ontvangen hebben in de landen van herkomst, waar de landen van aankomst dan van profiteren. De kost van die opleiding is volgens Collier van dezelfde ordegrootte als de ontwikkelingsbudgetten. 

** Er is natuurlijk een heel verschil tussen de morele plicht om te helpen en de wettelijke verplichting om belastingen te betalen voor ontwikkelingshulp. Dát is weer een heel ander probleem. 

*** De bedragen die migranten storten aan familie in de landen van herkomst variëren erg. Senegalezen in Spanje storten 50 procent van hun inkomen, Salvadoranen en Mexicanen in de VS respectievelijk 38  en 31 %, Marokkanen in Frankrijk 10 procent en Turken in Duitsland 2 procent. 

**** Dat was de uitspraak van de rechtbank. ‘Correct en zorgvuldig’ verwijst hier naar juridische normen, de enige die mogen meespelen in een proces. De rechter had dus waarschijnlijk gelijk. Maar in een gewone morele context, was het gedrag van de ouders allesbehalve ‘correct en zorgvuldig’. 

 Het nationalisme, de profiterende kosmopoliet en de plumpudding

     Ik heb mij af en toe negatief uitgelaten over de Belgisch-nationalistische retoriek van Open-Vld*. Dat is niet erg moeilijk, want tegen élke nationalistische retoriek is wel iets in te brengen, zeker ook tegen de Vlaamse. Die bezwaren worden voor mij goed samengevat door Boudewijn Bouckaert: ‘Als Vlaamsgezinde liberale politicus zag ik Vlaanderen … als een Gesellschaft, een civiele politieke entiteit verbonden door een rechten- en plichtenstructuur, maar niet als een Gemeinschaft verbonden door wederzijdse diepe affecties. Gemeinschaften zijn voor mij families, vriendschappelijke verbanden en verenigingen waarin de leden elkaar kennen ...* Wie een Geselschaft zoals Vlaanderen behandelt alsof het een Gemeinschaft zou zijn, komt terecht in gevaarlijk collectivistisch en zelfs totalitair vaarwater. Op de veronderstelde solidariteitsgevoelens … worden dan beleidslijnen geënt en wie die niet volgt is een slechte Vlaming die zijn gemeenschap verraadt.’**
     De waarschuwing van Bouckaert is terecht. Naties en nationalisme kun je niet wegtoveren, maar ze kunnen verstikkend zijn en aanleiding geven tot uitsluiting, discriminatie, xenofobie en racisme tegenover wie niet als lid van de natie wordt bekeken. Als er dan toch nationalisme moet zijn, dan hoort het inclusief te zijn. Tot daar ga ik akkoord. Maar is de strikte tweedeling Geselschaft-Gemeinschaft ook terecht?
     Ik geloof het niet. Het boek van Paul Collier heeft mij overtuigd dat veel zaken best geregeld worden binnen het kader van de natiestaat. Stamverbanden zoals in Afrika bieden niet de juiste schaalgrootte, en supranationale instellingen zoals de Europese Gemeenschap en de Verenigde Naties zijn politiek te heterogeen.
     Nu kun je in principe die natiestaten bij elkaar houden met redelijke argumenten en democratisch gestemde wetten, een ‘rechten- en plichtenstructuur’. ‘Diepe affecties’ lijken daarbij niet noodzakelijk. Burgers die solidair belastingen betalen, ambtenaren die hun best doen ook al staat daar geen loonsverhoging tegenover, jongeren die gehoorzamen aan politiebevelen, parkbezoekers die geen vuilnis laten slingeren – het kan allemaal rationeel worden verantwoord en in wetten en reglementen worden gegoten. 
     Maar zo werkt het niet, zegt Collier. Zo autistisch zijn de mensen niet. Gevoelens zet je niet tussen haakjes. Nochtans, als het om zijn gevoelens gaat, is Collier allesbehalve een nationalist. Hij voelt zich een wereldburger. In zijn gezin hebben ze paspoorten met drie verschillende nationaliteiten. Hij werkt meer in het buitenland dan thuis. Hij kent Afrika wellicht even goed als zijn eigen land. Kortom, zijn levensstijl is die van een kosmopoliet.
     Maar, en dat is het leuke, Collier beseft dat hij tot de uitzonderingen behoort. Hij voelt zich een beetje een profiteur, een parasiet.*** Hij denkt dat zijn levensstijl maar mogelijk is omdat zijn uitvalsbasis Engeland wordt samengehouden door het nationaal gevoel van de gewone burgers die geen kosmopolieten zijn, mensen die zich in een nationale identiteit herkennen, die emotioneel gehecht zijn aan gewoonten en tradities: the queen, plumpudding, cricket, snooker, ingewikkelde inhoudsmaten, een gecentraliseerd gezondheidssysteem, alsook de rationele waarden van democratie, rechtsstatelijkheid, tolerantie en wetenschap.
     Wie, zoals Collier en ik, die rationele waarden als de kern van onze westerse beschaving beschouwt, moet niet spuwen op de verdedigingsmuur errond. Die muur staat daar goed. De stenen ervan moeten niet te gelijkvormig zijn. En de muur mag natuurlijk af en toe worden opgekalefaterd. In Vlaanderen heeft men het vendelzwaaien achter zich gelaten. In Engeland mag het gezondheidssysteem wel wat vrijer. En als ik in London kom, eet ik liever een Indische rijsttafel dan een pudding met – bah – pruimen.

 *   Het Belgisch nationalisme heeft nooit erg diepe wortels gehad. Paul Collier vertelt terloops van een Belgische ambassadeur die er trots op was dat hij zich géén Belg voelde. Als hij per sé een plaats moest noemen waar hij zich het beste thuis voelde, dan dacht hij aan een welbepaald dorp in Frankrijk. Dat zou je een Franse diplomaat nooit horen zeggen, schrijft Collier. En hij voegt er een verklaring aan toe: dat België en Canada met hun geografisch gescheiden taalgroepen geen twee, maar vier landen zijn. ‘Four states,’ schrijft hij wat voorbarig. En binnen elk van die vier landen is dan wél een grotere nationale cohesie aanwezig.

** De constante van Dunbar stelt dat het aantal personen met wie we een zinvolle relatie kunnen onderhouden, ongeveer 150 is. 

*** Professorale belevenissen van Boudewijn Bouckaert (2017), Acco, Leuven.

*** ‘Levensstijlen zoals die van mijn gezin,’ schrijft Collier, ‘zijn afhankelijk van – en parasiteren mogelijk op – de mensen van wie de identiteit wél vast ligt en die ons daardoor de levensvatbare samenlevingen bieden waaruit wij kunnen kiezen.’

Het collectieve denkkader van Paul Collier

     Bij het lezen van Paul Colliers boek over migratie, werd ik meer dan eens getroffen door een merkwaardig verschijnsel. Met de meeste van Colliers uitgangspunten ben ik het oneens, met de meeste van zijn conclusies ben ik het eens. Wellicht komt dat laatste omdat we dezelfde feiten en oorzakelijke verbanden aanvaarden.
     Collier argumenteert herhaaldelijk tegen ‘extreme utilitaristen en libertairen’, terwijl ik, zonder extreem te zijn, nogal utilitaristisch en libertair ben ingesteld (1). Daartegenover plaatst Collier een collectief denkkader. Volgens hem kan ‘het principe van gelijke behandeling van migranten en autochtonen zowel individueel als groepsgewijs worden toegepast (2).’ Een voorbeeld van zo’n groepsgewijze toepassing is wanneer men voor migranten een procentueel deel van de sociale woningen reserveert dat niet kleiner maar ook niet groter is dan het procentueel aandeel van de migranten in de bevolking. De redenering stoot mij tegen de borst alleen al omdat ik sociale woningen op zich niet zo’n goede manier vind om de beste huisvesting voor iedereen te krijgen. Maar als men het met alle geweld zo wil aanpakken, dan heb ik toch liefst dat het gebeurt volgens individuele noden.
     In hoofdstuk 6 bespreekt Collier de productiviteit in de westerse samenlevingen.  Die productiviteit, argumenteert Collier, komt voort uit onze onze ‘inclusieve politieke instituties’, ze zijn het resultaat van ‘harde politieke strijd’, ‘van demonstraties en protesten in het verleden, die de macht van de uitbuitende elites hebben gebroken.’ Dat is inderdaad overtuigend aangetoond door Acemoglu en Robinson, vooral voor de Engelse Glorious Revolution. Misschien kan onze strijd voor het algemeen stemrecht daar ook bij worden gerekend, al is het verband met de stijgende productiviteit dan minder duidelijk. Maar in elk geval, als de migrant van vandaag niet mee heeft gedaan aan de demonstraties van 1893, 1902 en 1913, ik ook niet. En mijn overgrootouders evenmin, als ik goed ben ingelicht.
     Collier gaat in zijn collectivisme zelfs zover dat hij de morele argumenten voor een extra belasting op werkende immigranten afweegt. Als onze productiviteit een soort collectief bezit is, zijn de autochtonen volgens hem de collectieve eigenaars, die voor het gebruik ervan een vergoeding kunnen vragen. Als dus een migrant, dankzij onze geavanceerde techniek en arbeidsorganisatie goed werk levert en veel waarde produceert, heeft hij, zo gaat de redenering, ‘geen exclusieve aanspraken op de voordelen van de toegenomen productiviteit.’ (p. 154) Vanuit die redenering zou de immigrant dan extra belasting moeten betalen (3). Dat vind ik moeilijk om te aanvaarden. Uiteindelijk verwerpt Collier - gelukkig - zijn eigen voorstel, maar met een in mijn ogen erg ontoereikend argument.
     Dat argument gaat als volgt: ‘Een immigrantenbelasting … zou als effect kunnen hebben dat de vijandigheid van de autochtone bevolking tegenover immigranten erdoor vergroot wordt … De politieke krachten die intuïtief vijandig staan tegenover migranten, zouden die belasting ongetwijfeld interpreteren als een erkenning … dat immigratie schadelijk is geweest (4).’ Je zou het iets scherper kunnen verwoorden: aparte maatregelen aangaande de migranten leiden door de perceptie errond tot racisme. Dat gevaar bestaat inderdaad (zie hier). Maar dan kunnen de meeste maatregelen die Collier zelf voorstelt ook leiden tot racisme, om te beginnen met zijn strikte immigratiepolitiek. Daar zal dus iets anders op moeten worden gevonden.
      Ook bij een aantal van Colliers beleidsvoorstellen heb ik bedenkingen. De auteur is in het algemeen niet zo afkerig van dwangmaatregelen als ik. Zulke maatregelen wil ik desnoods aanvaarden, maar alleen als er echt geen andere mogelijkheid is. Immigratiebeperking is zo’n dwangmaatregel die ik aanvaard, goedkeur en omarm. Maar maatregelen tot gedwongen integratie, verplicht aanleren van de taal, regels over waar migranten wel of niet mogen wonen, een opgelegde ‘sociale mix’ op de scholen (5), quota bij aanwervingen … dat alles beperkt de vrijheid van de allochtoon of autochtoon en meestal van allebei. Daar wil ik toch nog eens twee keer over nadenken.

 (1) Als je op de standpunten van Collier doorredeneert kom je ook bij een genuanceerde vorm van utilitarisme, zonder hetwelk discussie tussen andersdenkenden erg moeilijk is. 

 (2) Zijn collectieve beginsel zie je ook als Collier argumenteert dat Europa zich niet verplicht moet achten om vreemdelingen op te nemen uit een land dat zelf geen vreemdelingen opneemt – een soort Gouden Regel op groepsniveau. Hij probeert zelfs de categorische imperatief van Kant op groepen, naties en landen toe te passen.

(3) Dat standpunt werd ook verdedigd door de Indische econoom Jagdish Bhagwati, zelf een immigrant, die de opbrengst wou reserveren voor de landen van herkomst. Volgens Collier zou ze ook gebruikt kunnen worden voor de uitbreiding van collectieve voorzieningen die door de immigratie noodzakelijk zijn geworden

(4) Om die reden wil Collier niet graag toegeven dat de te ruime immigratie van het verleden schadelijk is geweest. Let bygones be bygones – die mensen zijn er nu. Maar hij argumenteert met verve dat een verdere te ruime immigratie met zekerheid schadelijk wordt in de toekomst. Wij zijn nu natuurlijk al 7 jaar in de toekomst vergeleken met het tijdstip toen het boek geschreven werd.

(5) Collier is, geloof ik, voorstander van ‘forced busing’ (hier) zoals dat in de VS bestaat, het verplichte busvervoer voor blanken en zwarte kinderen naar aangeduide geïntegreerde scholen (blz. 111). Hij beseft overigens waar dat toe kan leiden. ‘De kinderen van migranten die de taal van het gastland niet spreken, hebben extra aandacht nodig, maar dat geldt ook voor de kinderen met een achterstand van autochtone ouders. Een zorgvuldige besteding van het budget zou tot op zekere hoogte het probleem kunnen oplossen, maar in de praktijk zullen onderwijzers worden geconfronteerd met moeilijke keuzes: welke behoefte verdient prioriteit?’ (blz. 117-118)

Immigratie beperken: ja, maar hoe?

    Ik wil mijn stukjes over migratiespecialist Paul Collier graag afronden voor het einde van het jaar, zodat, als ik mijn teksten bundel en inbind, ze naast elkaar staan in het deeltje ‘Clericks Weblog 2020’. Dit wordt dus het laatste over dat onderwerp. Ik wil de hele geschiedenis uit mijn systeem hebben, zoals men zegt.
     Een kernbegrip bij Collier, dat in al zijn grafieken terugkomt, is dat van de diaspora. Daarmee bedoelt hij een niet-geïntegreerde gemeenschap van migranten van eenzelfde streek, land of continent. Het gaat dus niet om bijvoorbeeld álle Marokkanen of Turken in ons land, maar om dat deel dat niet geïntegreerd is. Hoe groter die diaspora, hoe kleiner de kans dat ze zich op korte termijn integreert, omdat men er genoeg heeft aan elkaar,  en hoe groter de kans dat ze nieuwe migranten aantrekt vanuit het thuisland, waar ze zich verbonden mee voelt.
     De diaspora kan worden beperkt op twee verschillende manieren: door meer migranten te integreren óf door minder migranten toe te laten. Collier spreekt zich kordaat uit voor de twéé oplossingen: integratie met aanpassing aan het gastland, zonder multiculturele utopie, én scherp beveiligde buitengrenzen. Vooral dat laatste ligt moeilijk bij progressieven, die hem verwijten dat hij ‘muren wil bouwen rond Europa’. Als Collier die opwerping hoort, antwoordt hij droog dat die muren nog zo’n onzinnig idee niet zijn.
 Maar hoe doe je dat, die muren bouwen? Hieronder geef ik zeven ideeën die Collier moreel onderzocht en afgewogen heeft.  Voor wie geïnteresseerd is in een debat waar ‘limited evidence collides with strong passions.’
     1. Grenscontroles behouden en desnoods verscherpen. Omdat er zoveel illegalen door de grenscontroles glippen, krijgen we de indruk dat de controles niet werken. Maar dat is een misvatting. De controles zijn inderdaad niet waterdicht en zullen dat nooit zijn, maar ze zijn veel effectiever dan we denken. Volgens de bekende Gallup-enquête wil 40 procent van de bevolking van de arme landen emigreren naar de rijke landen. Dat dit niet gebeurt, komt door de grenscontroles en de wettelijke barrières. Collier geeft het voorbeeld van de Turks-Cyprioten (blz. 171). Die konden ongehinderd immigreren naar Engeland. Het gevolg was dat Turks-Cyprus na de Tweede Wereldoorlog bijna helemaal leegliep (maar weer werd aangevuld met nieuwe immigranten uit Turkije).
      2. Alleen voordelige migratie bevorderen. Voorbij een bepaald punt heeft algemene migratie meer nadelen dan voordelen voor gastland én thuisland. Er zijn twee uitzonderingen. Voor een arm thuisland is het altijd voordelig als het zijn jongeren tijdelijk kan laten studeren in een rijk gastland, en voor een gastland is het altijd voordelig om economisch waardevolle immigranten aan te trekken. Dat laatste kan men bewerkstellingen door een puntensysteem. Men komt dan in aanmerking voor immigratie volgens punten voor opleiding, beroepsprofiel, voorafgaand contract met een bedrijf …. (blz. 264 e.v.) Die economische criteria zijn over het algemeen voldoende om ook migratie te weren uit culturen die voor een grote moeilijk integreerbare diaspora zorgen.
       3. Gezinshereniging afremmen. ‘It is a truth universally acknowledged’, schrijft Collier, (at least in countries of origin) that an unmarried migrant in a high-wage country is in want of a wife.’ (blz. 162) Liefhebbers van Jane Austen zullen de parodie herkennen. Migranten die een bruid, bruidegom of ander familielid laten overkomen zijn de stuwende kracht achter de ongewenste migratie. Het ondermijnt elk mogelijk puntensysteem. Het heeft ook negatieve gevolgen voor de financiële transfers naar het thuisland: waarom zou je je familie geld opsturen, als je ze kunt laten overkomen. Bovendien, al maken ook autochtonen gebruik van het recht op gezinshereniging, bepaalde allochtone gemeenschappen maken disproportioneel gebruik van dat recht, zodat er minstens een plafond moet worden vastgelegd*.
      4. Het vluchtelingenstatuut loskoppelen van migratie. Er bestaat een schrijnend vluchtelingenprobleem in de wereld, maar permanente migratie is geen oplossing. Als vluchtelingen uit oorlogsgebieden of uit wrede dictaturen worden opgenomen, is dat onder de voorwaarde dat ze na de normalisatie van de toestand terugkeren naar het thuisland. Die terugkeerders kunnen dan een positieve rol spelen in de heropbouw van hun land (blz. 267).
     5. Bootmigranten terugsturen. Migranten zijn zo gedreven om een bepaald gastland binnen te komen dat ze hun leven riskeren op wat Collier ‘lekke boten’ noemt. Een deel van hen verdrinkt. Er bestaat een morele verplichting om vluchtelingen op lekke boten zoveel mogelijk te redden. Er bestaat echter géén morele verplichting om die vluchtelingen daarna op te nemen als migrant. Doet men dat wel, dan riskeert men nog meer vluchtelingen op lekke boten aan te trekken, wat kan leiden tot nog meer verdrinkingsdoden. Het uitreiken van verblijfsvergunningen wordt dan een beloning voor risicovol gedrag, een stand van zaken die men in het verzekeringswezen kent als ‘moral hazard’ (blz. 253).
     6. Illegalen legaliseren. Hier heeft Collier mij van een naïeve misvatting genezen. Ik heb lang gedacht dat de beste oplossing erin bestond om eerst de grenzen goed te sluiten, en dan een laatste grote regularisatie door te voeren, zodat de illegaliteit, met de bijhorende problemen van uitbuiting en criminaliteit in een klap zou verdwijnen. Als ik het zo neerschrijf, zie ik hoe onnozel de redenering is. De grenzen kunnen, om te beginnen, nooit ‘goed’ gesloten worden, of je moet muren, prikkeldraad en scherpschutters inzetten. Dat is meer iets voor communisten. Collier adviseert de illegalen een soort tijdelijk gastarbeiderstatuut toe te kennen (blz. 269 e.v.), waarbij ze legaal kunnen werken, belastingen betalen, maar geen sociale voordelen genieten, of althans niet meer dan een toerist. Dat is een erg onaantrekkelijke situatie, vergelijkbaar met het vagevuur. De illegalen moeten vrijwillig het statuut aanvragen. Als ze dat niet doen, en ze worden gevat, dan worden ze zonder recht op beroep uitgewezen. Verder worden die gastarbeiders op een wachtlijst gezet zodat ze na enkele jaren vagevuur met wat geluk wel volledig legaal migrant kunnen worden. Díe legalisering is echter onderworpen aan het plafond dat voor de totale immigratie geldt, met inbegrip van de gezinshereniging bijvoorbeeld**. 
     7. Fiscaliteit en sociale zekerheid onder controle houden. Dit is een ideetje dat Collier niet suggereert, maar dat je wel enigszins kunt afleiden uit zijn onderzoek. Hij wijst er namelijk op dat hooggeschoolde migranten de voorkeur geven aan landen met lage belastingen en lage uitkeringen, terwijl laaggeschoolde migranten de voorkeur geven aan landen met hoge belastingen – die ze niet zelf moeten betalen – en hoge uitkeringen – waar ze disproportioneel van genieten. (Blz. 152) Het resultaat is dat bijvoorbeeld de Verenigde Staten meer hooggeschoolde, en Europa meer laaggeschoolde migranten aantrekt. Milton Friedman beweerde indertijd dat sociale zekerheid en  vrije migratie niet goed samengaan. Dat betekent veel dingen maar zeker ook dit: dat een ruime sociale zekerheid de immigratie kunstmatig in de hoogte stuwt***. Of dat ook een voldoende reden is om de sociale zekerheid te beperken is natuurlijk een andere kwestie. Daar kunnen neoliberalen en sociaaldemocraten nog lang over ruziën.
     En daarmee komt voor mij ook deze saga aan zijn einde. Lezers die in Paul Collier geïnteresseerd zijn, kunnen met enkele interessante interviews beginnen: hier en hier.

 De vermelde bladzijden, ook van de Engelstalige citaten, verwijzen naar de Nederlandstalige uitgave (Collier, P., 2013, Exodus, Houten, Spectrum).

 * Het systeem van plafonds past in het collectieve ethisch denkkader van Collier (hier). Je zou het ook kunnen toepassen op het dubbel burgerschap. Aangezien autochtonen slechts beperkt een beroep doen op dubbel burgerschap, zou dat dubbel burgerschap ook slechts beperkt toegestaan worden aan autochtonen. Plafonds zijn overigens niet de enige manier om de gewenste beperking te bereiken. Het Deense regeringsbeleid bevat concrete maatregelen die, zonder numerieke plafonds, maar door allerlei voorwaarden, ook financiële, de gezinshereniging minder aantrekkelijk maken.

 ** Collier merkt op dat onder dergelijke voorwaarden de pro-immigratielobby die zich het lot van illegalen aantrekt misschien zelf zal aandringen op strengere grenscontroles (blz. 270). Zo zijn we mooi elk om beurt naïef. 

 *** Collier haalt ook Koopmans aan die onderzocht heeft hoe een ruimhartig stelsel van sociale uitkeringen niet alleen de immigratie bevordert maar ook ‘de integratie afremt, omdat het migranten verleidt om onderaan de sociale ladder te blijven staan. Natuurlijk verleiden die uitkeringen ook de autochtone bevolking, maar voor migranten zijn die uitkeringen verleidelijker omdat zij gewend zijn aan een veel lagere levensstandaard. Zelfs het bescheiden inkomen dat een bijstandsuitkering biedt, lijkt aantrekkelijker, en dus is de motivatie om het inkomen te verhogen door een baan te zoeken, zwakker. (blz. 111) 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten