In een
interview met De Zondag, een blad met
1.619.774 lezers, vertelt Herman Van Rompuy (CD&V) waarom hij voorstander
is van meer immigratie. ‘Dit continent zal 50 miljoen inwoners verliezen de
komende vijftig jaar.’ In de redenering van Van Rompuy moeten we dat verlies dus
goedmaken door 50 miljoen nieuwe immigranten binnen te laten. Zo interpreteer
ik toch zijn woorden. Als hij iets anders bedoelt, mag hij het mij melden.
Of 50 miljoen mensen meer of minder
een probleem zijn, weet ik niet, maar ik heb wel eens gehoord dat er een
probleem zal ontstaan door het dalend aandeel van de actieve bevolking, omdat
we in Europa altijd maar ouder worden en minder kinderen krijgen. Daar zijn
verschillende oplossingen voor: meer kinderen krijgen, langer werken voor wie
dat nog kan, korter studeren voor wie daar niet geschikt voor is, ons allemaal
tevreden stellen met wat minder, meer inzetten op automatisering, en ja, de Van
Rompuy-oplossing, migranten naar hier halen vanuit Afrika. Ik ben van dat laatste
geen groot voorstander, maar ik wil de zaak vandaag vanuit een ander oogpunt benaderen.
Ik vind namelijk dat Van Rompuy de
migratiekwestie te gemakkelijk voorstelt. ‘Wat Europa moet doen, is illegale
migratie vervangen door legale migratie. Alleen als je illegale migratie stopt,
zal je een draagvlak vinden voor legale migratie.’ Van Rompuy ziet de kwestie dus als een
draagvlakprobleem – hij is daar politicus voor – maar ze is echt wel ingrijpender
dan dat. Van Rompuy’s scenario kan maar werken als door een wonderlijke harmonia
praestabilita het aantal Afrikanen dat we nodig zouden hebben – 50 miljoen – mooi
overeenkomt met het aantal Afrikanen dat wil oversteken. Maar dat is
onwaarschijnlijk. Van Rompuy zegt, terecht geloof ik, dat Afrika aan de
vooravond staat van een bevolkingsexplosie. Het is dus best mogelijk dat er in
de volgende halve eeuw niet 50 miljoen, maar 100 miljoen of 200 miljoen
Afrikanen naar Europa willen, of nog meer. Als we dan 50 miljoen Afrikanen
legaal binnenlaten, dan zijn er nog 50 of 100 of 150 miljoen anderen die íllegaal
binnenwillen. Voor hen moeten we dan zelfs in het Van Rompuy-scenario de grenzen
gesloten houden.
Van Rompuy zegt: ‘De grenzen sluiten
is een illusie.’ Strikt genomen klopt dat niet. De communistische landen hebben
laten zien dat het perfect mogelijk is om grenzen hermetisch te sluiten. Er kon niemand naar buiten. Maar
dan moet je bereid zijn om overtreders neer te schieten, of in ons geval, die
boten op de Middellandse Zee te torpederen. Aangezien we geen voorbeeld willen
nemen aan de communisten, moeten we aanvaarden dat de grenzen inderdaad nooit
hermetisch zullen dichtgaan.
Maar de grenzen kunnen wel veel béter
gesloten worden dan nu. En daarvoor zullen – naast internationale
overeenkomsten met herkomst- en doorgangslanden, en opvangkampen in eigen regio
– vooral striktere wettelijke criteria en regelingen noodzakelijk zijn. Nu zijn
de wettelijke regelingen zó dat de helft van degenen die hier als vluchteling binnenkomen
een legaal statuut krijgen en dat de procedures om de andere helft uit het land
te zetten heel zwaar zijn. Die criteria, wettelijke regelingen en procedures zijn
bedacht in een ander tijdperk en voor andere problemen.
Als Van Rompuy en zijn partij de
immigratie in de volgende halve eeuw tot 50 miljoen wil beperken, zouden ze met
hart en ziel moeten meewerken aan een striktere wetgeving in plaats van zoiets
aan N-VA alleen over te laten. Dan kunnen ze met die laatste partij nog altijd
van mening verschillen over de 50 miljoen zelf.
Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn
▼
zondag 30 september 2018
zaterdag 29 september 2018
Het visitekaartje van Groen
Noch Carl Devos, noch ikzelf,
kunnen de uitslag van de verkiezingen met enige precisie voorspellen. Maar als
je ons ná de verkiezingen vraagt waaróm de ene partij enkele procenten gewonnen
of verloren heeft, dan zullen we daar wél op kunnen antwoorden. ’t Is redelijk
eenvoudig. Elke partij heeft electoraal sterke en zwakke punten. Als een partij
wint, leggen we dat uit door te wijzen op die sterke punten, als ze verliest
brengen we de zwakke punten op tafel.
Ik lees dat volgens een groots opgezette opiniepeiling de partij Groen mag vooruitkijken op een mooi resultaat. In een interview met Het Nieuwsblad leveren Bart De Wever en Wouter Van Besien commentaar bij die peiling. De journalisten stellen een vraag over de migratie. De Wever antwoordt: ‘Hoe meer het daarover gaat, hoe liever. We moeten flink doorfietsen om aan de bevolking daarover het vertrouwen te vragen.’ Van Besien antwoordt: ‘Dat is niet de grootste uitdaging. Deze verkiezingen gaan over gezonde lucht.’
Ik geloof dat De Wever gelijk heeft met zijn migratie, maar Van Besien heeft dan weer met zijn gezonde lucht het beste visitekaartje in handen. Het probleem met die visitekaartjes is dat je er niet veel tekst op krijgt en dat je zelf niet helemaal bepaalt wat er op komt. Bij n-va en Vlaams Belang is dat ‘minder migratie’, bij de socialisten is het ‘hogere sociale uitkeringen’, bij de liberalen is het ‘minder belastingen’, bij cd&v zou ik het niet weten, en bij de groenen is het ‘gezonde lucht’.
N-va, Vlaams Belang, de socialisten en de liberalen hebben dus iets waarover je kunt discussiëren. Er is voor en tegen. Je hebt twee kampen. Misschien geloof je dat verdere migratie uit moslimlanden moet stoppen om maatschappelijke onrust te vermijden, of – omgekeerd – vind je dat je arme drommels die op de vlucht zijn voor iets niet mag buitenhouden. Misschien ontvang je zelf een uitkering, of – omgekeerd – heb je tot nu vooral geld afgedragen om uitkeringen voor anderen te betalen. Misschien worden je belastingen automatisch van je loon afgehouden, en merk je niet eens dat je ze betaalt, of – omgekeerd – moet je elke drie maand een flinke som overschrijven van je eigen rekening naar die van de staat.
Je kunt over al die zaken – migratie, sociale uitkeringen, belastingen – discussiëren tot je een ons weegt, maar de kwestie is dat niet iedereen van discussie houdt. Veel mensen maken weinig verschil tussen discussie en ruzie. Voor hen biedt de ‘gezonde lucht’ van Groen een uitweg. Daar is geen voor en tegen. Daar kun je niemand boos mee krijgen. Daar kun je geen ruzie over maken.
In werkelijkheid is het natuurlijk veel ingewikkelder. Alle partijen – niet alleen Groen – ijveren voor gezonde lucht. De luchtvervuiling is de laatste vijftien jaar stevig gedaald* ook zonder groenen in de regering. Er moet in het beleid een zekere afweging worden gemaakt tussen materieel comfort, kostprijs en luchtkwaliteit. Groen verzet zich tegen kerncentrales die een van de beste garanties zijn voor betere lucht. Bovendien heeft de partij nog heel wat andere programmapunten dan gezonde lucht, als daar zijn: mild immigratiebeleid, multiculturaliteit, egalitair onderwijs en welvaartsspreiding door hogere belastingen. Over al die zaken kun je ook discussiëren tot je een ons weegt, of ruzie maken. Maar ze kunnen niet allemaal op een visitekaartje.
En nu zie ik dat De Standaard Weekend, twee weken voor de verkiezingen, over de hele eerste pagina bloklettert: ‘Hoe gezond is de lucht in uw straat?’ Dat is een mooi cadeau en ik hoop dat Groen hier dankbaar voor is.
* Zie blz. 11-15 van het Jaarrapport
Luchtkwaliteit in Vlaanderen 2017.
Ik lees dat volgens een groots opgezette opiniepeiling de partij Groen mag vooruitkijken op een mooi resultaat. In een interview met Het Nieuwsblad leveren Bart De Wever en Wouter Van Besien commentaar bij die peiling. De journalisten stellen een vraag over de migratie. De Wever antwoordt: ‘Hoe meer het daarover gaat, hoe liever. We moeten flink doorfietsen om aan de bevolking daarover het vertrouwen te vragen.’ Van Besien antwoordt: ‘Dat is niet de grootste uitdaging. Deze verkiezingen gaan over gezonde lucht.’
Ik geloof dat De Wever gelijk heeft met zijn migratie, maar Van Besien heeft dan weer met zijn gezonde lucht het beste visitekaartje in handen. Het probleem met die visitekaartjes is dat je er niet veel tekst op krijgt en dat je zelf niet helemaal bepaalt wat er op komt. Bij n-va en Vlaams Belang is dat ‘minder migratie’, bij de socialisten is het ‘hogere sociale uitkeringen’, bij de liberalen is het ‘minder belastingen’, bij cd&v zou ik het niet weten, en bij de groenen is het ‘gezonde lucht’.
N-va, Vlaams Belang, de socialisten en de liberalen hebben dus iets waarover je kunt discussiëren. Er is voor en tegen. Je hebt twee kampen. Misschien geloof je dat verdere migratie uit moslimlanden moet stoppen om maatschappelijke onrust te vermijden, of – omgekeerd – vind je dat je arme drommels die op de vlucht zijn voor iets niet mag buitenhouden. Misschien ontvang je zelf een uitkering, of – omgekeerd – heb je tot nu vooral geld afgedragen om uitkeringen voor anderen te betalen. Misschien worden je belastingen automatisch van je loon afgehouden, en merk je niet eens dat je ze betaalt, of – omgekeerd – moet je elke drie maand een flinke som overschrijven van je eigen rekening naar die van de staat.
Je kunt over al die zaken – migratie, sociale uitkeringen, belastingen – discussiëren tot je een ons weegt, maar de kwestie is dat niet iedereen van discussie houdt. Veel mensen maken weinig verschil tussen discussie en ruzie. Voor hen biedt de ‘gezonde lucht’ van Groen een uitweg. Daar is geen voor en tegen. Daar kun je niemand boos mee krijgen. Daar kun je geen ruzie over maken.
In werkelijkheid is het natuurlijk veel ingewikkelder. Alle partijen – niet alleen Groen – ijveren voor gezonde lucht. De luchtvervuiling is de laatste vijftien jaar stevig gedaald* ook zonder groenen in de regering. Er moet in het beleid een zekere afweging worden gemaakt tussen materieel comfort, kostprijs en luchtkwaliteit. Groen verzet zich tegen kerncentrales die een van de beste garanties zijn voor betere lucht. Bovendien heeft de partij nog heel wat andere programmapunten dan gezonde lucht, als daar zijn: mild immigratiebeleid, multiculturaliteit, egalitair onderwijs en welvaartsspreiding door hogere belastingen. Over al die zaken kun je ook discussiëren tot je een ons weegt, of ruzie maken. Maar ze kunnen niet allemaal op een visitekaartje.
woensdag 26 september 2018
Alsmaar beter of alsmaar slechter
Op de Nacht van de Vrijdenker
– ik zal er niet bij zijn – zullen Maarten Boudry en Philipp Blom elkaar
tegenspreken over de vraag of het met de wereld alsmaar beter of alsmaar
slechter gaat. Boudry heeft er een goed oog op, maar Blom denkt dat de mensheid
aan de rand van de afgrond staat. Aan de rand van de afgrond – dan moeten we
maar hopen dat die mensheid geen sprong voorwaarts maakt, want dan kan ze zich
ernstig bezeren.
Vooruitgang of achteruitgang, ’t is een vraagstuk dat ik al ken van mijn kinderjaren. Mijn vader was bioscoopuitbater, wat betekent dat hij contracten onderhandelde met Metro-Goldwyn-Mayer en Warner Bros, wekelijks naar Brussel reed om een tiental loodzware rollen pellicule op te halen, affiches en filmfoto’s ophing in de inkomhal, en ticketjes verkocht aan de kassa. In die tijd werden ticketjes meestal enkele uren vóór de voorstelling gekocht en de mensen reserveerden meteen ook de stoel die ze wilden hebben. Sommige vaste klanten stonden bekend als nr. 32 of nr. 43.
Eén ding deed mijn vader niet: het projectieapparaat bedienen. Dat gebeurde door O., of als O. ziek was, door mij of door één van mijn broers. Mijn vader kwam wel af en toe in de projectiecabine, maar dat was om met O. te discussiëren over de toestand in de wereld. Mijn vader vond dat het met de wereld bergaf ging, en O. vond dat we nooit betere tijden hadden gekend. Die standpunten waren sterk gekleurd door hun levenservaring. O. had in zijn jonge jaren gewerkt als seizoenarbeider in Frankrijk. Na de tweede wereldoorlog had hij zich in de werkloosheid genesteld, verdiende hij wat bij met klusjes, en kon hij zich verder helemaal wijden aan de duivenmelkerij. Bij de gemeenteraadsverkiezingen werd hij zenuwachtig als de kandidaten openbare werken aankondigden want dan kon hij enkele maanden worden opgeëist om kasseien te leggen, maar voor de rest leefde hij in de best mogelijke wereld. Mijn vader daarentegen was in de jaren 50 een poosje in de Verenigde Staten geweest, had genoten van een vrije, levendige en gracieuze omgeving en kon daarna nog moeilijk aarden in het bekrompen, wantrouwige en ongelikte West-Vlaanderen. Zijn wereld was er inderdaad op achteruitgegaan.
Ik heb over die kwestie van vooruitgang of achteruitgang geen uitgesproken mening. De tandartsen zijn geloof ik beter geworden. Allerlei zaken zijn goedkoper geworden, zoals draagbare telefoons, die vroeger een fortuin kostten en alleen in de auto konden worden gebruikt. En de computer heeft veel veranderd. Dankzij de computer kan ik nu een stukje schrijven en dat aan een beschaafd publiek ter lezing kan voorleggen. Met de hand of met een typemachine zou ik dat stukje niet geschreven hebben, en ik zou niet geweten hebben naar wie ik het had moeten toesturen. Maar of ik nu gelukkiger ben door de computer weet ik niet. Soms zie ik op de televisie van die oude zwart-witbeelden, en de mannen, vrouwen en kinderen die daarop rondlopen lijden zo op het oog niet onder hun gebrek aan harde schijven, beeldschermen of klavieren.
Of we nu vóór- of áchteruitgaan is in elk geval een debat dat geen van de partijen gemakkelijk kan winnen. De vooruitgangsmensen hebben, geloof ik, wel de cijfers aan hun kant: we leven langer, zijn gezonder en de geluksstatistieken vertonen een stijgende trend. Maar de doemdenkers hebben de meeste grote woorden: zedenverwildering, verknechtende structuren, machtsconcentratie, fake news, crisis, falend beleid, consumentisme, populisme*. Het zijn begrippen die niet erg bevorderlijk zijn voor diep nadenken. Een heel klein beetje nadenken is daarentegen wel genoeg om met enkele voorbeelden de indruk te wekken dat het om een belangrijk, allesomvattend verschijnsel gaat.
Ik zie die grote woorden ook opduiken in de aankondiging van het vrijdenkersdebat van hierboven. Volgens Blom kan de toestand van de wereld als volgt worden samengevat: klimaatcrisis, ongebreideld neoliberalisme en automatisering. Die brengen volgens hem ‘onherroepelijke problemen’ met zich mee. Waarschijnlijk heeft Blom over die drie onderwerpen interessante zaken te melden. Maar, één, in het klimaat is er geen crisis, of toch niet in de betekenis van ‘plotselinge ineenstorting’ of ‘ernstige ontwrichting van korte duur’. De temperatuur op aarde is de laatste honderd jaar geleidelijk gestegen met 1° en zal waarschijnlijk de komende honderd jaar geleidelijk blijven stijgen met nog eens 1°. Daar zullen geleidelijk maatregelen tegen worden genomen, hetzij om die opwarming af te remmen, hetzij om met de gevolgen ervan om te gaan. Twee, als iemand een aantal veranderingen van de laatste dertig jaar ‘neoliberaal’ wil noemen, vooruit dan maar. Zolang echter de helft van ons inkomen via belastingen door de staat besteed en verdeeld wordt, is het woord ‘ongebreideld’ erg misplaatst. En drie: automatisering? Is dat nu ook al een onherroepelijke ramp? Wordt dát de vijfde ruiter van de Apocalyps, naast Oorlog, Honger, Pest en Dood? Dan vond ik die eerste vier toch erger.
Die automatisering als onherroepelijk probleem deed mij even denken aan een boekje dat ik bezit in een uitgave van de jaren 70, maar dat geschreven is in de jaren 20. De auteur van de achterflaptekst, blijkbaar iemand van het kamp van de doemdenkers, wijst erop dat het onherroepelijke probleem van de jaren 20 en dat van de jaren 70 eigenlijk hetzelfde is: een wereld die ‘geteisterd wordt door de technologie’. Jawel, door de technologie. En geteisterd nog wel. In de jaren twintig had je de technologie van de projectieapparaten; later kwam die van de televisie, dan die van de video, dan die van de dvd, en nu vinden we alles op Netflix. Het gaat alsmaar slechter.
* Het andere kamp kan daar enkele v’s tegenoverstellen:
voorspoed, vooruitgang, vernieuwing.
Vooruitgang of achteruitgang, ’t is een vraagstuk dat ik al ken van mijn kinderjaren. Mijn vader was bioscoopuitbater, wat betekent dat hij contracten onderhandelde met Metro-Goldwyn-Mayer en Warner Bros, wekelijks naar Brussel reed om een tiental loodzware rollen pellicule op te halen, affiches en filmfoto’s ophing in de inkomhal, en ticketjes verkocht aan de kassa. In die tijd werden ticketjes meestal enkele uren vóór de voorstelling gekocht en de mensen reserveerden meteen ook de stoel die ze wilden hebben. Sommige vaste klanten stonden bekend als nr. 32 of nr. 43.
Eén ding deed mijn vader niet: het projectieapparaat bedienen. Dat gebeurde door O., of als O. ziek was, door mij of door één van mijn broers. Mijn vader kwam wel af en toe in de projectiecabine, maar dat was om met O. te discussiëren over de toestand in de wereld. Mijn vader vond dat het met de wereld bergaf ging, en O. vond dat we nooit betere tijden hadden gekend. Die standpunten waren sterk gekleurd door hun levenservaring. O. had in zijn jonge jaren gewerkt als seizoenarbeider in Frankrijk. Na de tweede wereldoorlog had hij zich in de werkloosheid genesteld, verdiende hij wat bij met klusjes, en kon hij zich verder helemaal wijden aan de duivenmelkerij. Bij de gemeenteraadsverkiezingen werd hij zenuwachtig als de kandidaten openbare werken aankondigden want dan kon hij enkele maanden worden opgeëist om kasseien te leggen, maar voor de rest leefde hij in de best mogelijke wereld. Mijn vader daarentegen was in de jaren 50 een poosje in de Verenigde Staten geweest, had genoten van een vrije, levendige en gracieuze omgeving en kon daarna nog moeilijk aarden in het bekrompen, wantrouwige en ongelikte West-Vlaanderen. Zijn wereld was er inderdaad op achteruitgegaan.
Ik heb over die kwestie van vooruitgang of achteruitgang geen uitgesproken mening. De tandartsen zijn geloof ik beter geworden. Allerlei zaken zijn goedkoper geworden, zoals draagbare telefoons, die vroeger een fortuin kostten en alleen in de auto konden worden gebruikt. En de computer heeft veel veranderd. Dankzij de computer kan ik nu een stukje schrijven en dat aan een beschaafd publiek ter lezing kan voorleggen. Met de hand of met een typemachine zou ik dat stukje niet geschreven hebben, en ik zou niet geweten hebben naar wie ik het had moeten toesturen. Maar of ik nu gelukkiger ben door de computer weet ik niet. Soms zie ik op de televisie van die oude zwart-witbeelden, en de mannen, vrouwen en kinderen die daarop rondlopen lijden zo op het oog niet onder hun gebrek aan harde schijven, beeldschermen of klavieren.
Of we nu vóór- of áchteruitgaan is in elk geval een debat dat geen van de partijen gemakkelijk kan winnen. De vooruitgangsmensen hebben, geloof ik, wel de cijfers aan hun kant: we leven langer, zijn gezonder en de geluksstatistieken vertonen een stijgende trend. Maar de doemdenkers hebben de meeste grote woorden: zedenverwildering, verknechtende structuren, machtsconcentratie, fake news, crisis, falend beleid, consumentisme, populisme*. Het zijn begrippen die niet erg bevorderlijk zijn voor diep nadenken. Een heel klein beetje nadenken is daarentegen wel genoeg om met enkele voorbeelden de indruk te wekken dat het om een belangrijk, allesomvattend verschijnsel gaat.
Ik zie die grote woorden ook opduiken in de aankondiging van het vrijdenkersdebat van hierboven. Volgens Blom kan de toestand van de wereld als volgt worden samengevat: klimaatcrisis, ongebreideld neoliberalisme en automatisering. Die brengen volgens hem ‘onherroepelijke problemen’ met zich mee. Waarschijnlijk heeft Blom over die drie onderwerpen interessante zaken te melden. Maar, één, in het klimaat is er geen crisis, of toch niet in de betekenis van ‘plotselinge ineenstorting’ of ‘ernstige ontwrichting van korte duur’. De temperatuur op aarde is de laatste honderd jaar geleidelijk gestegen met 1° en zal waarschijnlijk de komende honderd jaar geleidelijk blijven stijgen met nog eens 1°. Daar zullen geleidelijk maatregelen tegen worden genomen, hetzij om die opwarming af te remmen, hetzij om met de gevolgen ervan om te gaan. Twee, als iemand een aantal veranderingen van de laatste dertig jaar ‘neoliberaal’ wil noemen, vooruit dan maar. Zolang echter de helft van ons inkomen via belastingen door de staat besteed en verdeeld wordt, is het woord ‘ongebreideld’ erg misplaatst. En drie: automatisering? Is dat nu ook al een onherroepelijke ramp? Wordt dát de vijfde ruiter van de Apocalyps, naast Oorlog, Honger, Pest en Dood? Dan vond ik die eerste vier toch erger.
Die automatisering als onherroepelijk probleem deed mij even denken aan een boekje dat ik bezit in een uitgave van de jaren 70, maar dat geschreven is in de jaren 20. De auteur van de achterflaptekst, blijkbaar iemand van het kamp van de doemdenkers, wijst erop dat het onherroepelijke probleem van de jaren 20 en dat van de jaren 70 eigenlijk hetzelfde is: een wereld die ‘geteisterd wordt door de technologie’. Jawel, door de technologie. En geteisterd nog wel. In de jaren twintig had je de technologie van de projectieapparaten; later kwam die van de televisie, dan die van de video, dan die van de dvd, en nu vinden we alles op Netflix. Het gaat alsmaar slechter.
zondag 16 september 2018
Is een beschaafd debat mogelijk tussen links en rechts?
Enige tijd geleden schreef ik een stekelig
commentaartje op een stuk van Ruben Mersch in De Standaard. Ik vond dat de auteur een subtiele drogreden had
gebruikt. Ik kreeg een vriendelijk antwoord van de aangevallene, waarop ik op
mijn beurt vriendelijk antwoordde, waarna alweer een vriendelijk antwoord
volgde. We weken geen millimeter af van ons standpunt, maar we waren wel
vriendelijk. Ik was de vriendelijkste, vond ik, want ik liet hem het laatste
woord.
Nu heeft Mersch een heel boek geschreven over hoe je vriendelijk met elkaar kunt discussiëren. Ik heb dat boek – boekje eigenlijk, 143 blz. – gelezen, en er staat veel waars in. Dat we ons in discussies laten meeslepen door emoties, dat onze argumenten vaak gelijken op handige excuses achteraf, dat we onze eigen kennis en goed karakter overschatten, dat we de argumenten van de tegenstander geen eerlijke kans geven*, dat we niet weten waarom we debatteren.
Op die laatste vraag geeft Mersch zelf een antwoord dat ik hier parafraseer. We debatteren om verschillende redenen: om een tegenstander te vloeren en op het lichaam van die idioot te dansen; om populariteit te verwerven in een groep van geestesgenoten; om anderen te overtuigen van het eigen gelijk; en ten slotte: om samen met de tegenstander naar een waarheid te zoeken die misschien wel de tegengestelde standpunten overstijgt.
Geen van die vier beweegredenen is mij vreemd, maar het mooiste lijkt mij een combinatie van drie en vier. Je probeert de ander te overtuigen, maar je houdt tegelijk de mogelijkheid van je eigen ongelijk open. Zouden zulke discussies ook echt plaatsvinden? Er schiet mij op dit moment maar één voorbeeld te binnen: dat van Walter Block die als jonge socialist in discussie ging met de libertair Nathaniel Brandon. Brandon stelde twee voorwaarden aan de discussie. Eén: Block moest het boekje lezen ‘Economics in One Lesson’ van Henry Hazlitt. Twee: ze zouden blijven discussiëren, desnoods wekenlang, tot men het eens was. Het was uiteindelijk Block die zwichtte en libertair werd.
Het boekje van Mersch helpt ons om die wonderlijke uitkomst van het debat te verklaren. Brandon speelde het slim. Hij vermeed de discussie te voeren op het vlak van uitgangspunten en morele waarden**. Mersch noemt zo’n discussies ‘contraproductief’. Met zijn keuze voor ‘Economics in One Lesson’ bracht Brandon de discussie op het vlak van de gevolgen en van de logica. Met die morele waarden loopt het immers vaak mis. Alles gaat goed, zolang men waarde per waarde neemt, want dan blijkt men allebei voorstander van vrijheid én van veiligheid. Maar zodra die waarden worden gecombineerd in één of andere hiërarchie of, erger nog, ‘visie’, wordt een discussie met andersgezinden haast onmogelijk. Dan moet je als gentlemen uit elkaar gaan, agree to disagree, of beginnen schelden als kapitein Haddock.
Mersch reikt een andere element aan waarmee we de bekering van Block kunnen verklaren. Block was genetisch voorbeschikt om zich te laten overtuigen. Toen Block ‘Economics’ las, riep hij uit: ‘This book is so me!’ Die standpunten waren blijkbaar op één of andere manier al in zijn DNA ingebakken, zoals men dat vandaag zegt. Er bestaat bijvoorbeeld onderzoek dat een verband legt tussen politiek-conservatieve standpunten enerzijds en genetische karakterkenmerken anderzijds – zoals ‘nood aan orde’ en ‘angst voor vernieuwing’. Mersch, die bioloog is van opleiding, gaat een heel stuk mee in dergelijke verklaringen. Zelf ben ik nogal terughoudend. Hoe vaak is dat onderzoek al gerepliceerd? Wat betekent politiek-conservatief? Hoe groot is die genetische invloed precies?*** En ook: wélke karaktertrekken heeft men allemaal onderzocht en welke niet? Bij Block zal ‘nood aan orde’ geloof ik geen grote rol gespeeld hebben. Maar hij lijkt wel een bovengemiddelde behoefte te hebben gehad aan intellectuele consistentie. Ook zo’n karaktertrek kan een politiek wereldbeeld beïnvloeden, zonder dat die daarom de poort naar de waarheid wijd openzet. ‘Niemand is er nog in geslaagd,’ schrijft Bertrand Russell, ‘een filosofie te ontwikkelen die zowel geloofwaardig als consistent is.’
Wie, zoals Mersch en ik, af en toe een discussiedraad op Facebook volgt, schudt vaak meewarig het hoofd. Mersch ergert zich het meest aan (1) schelden, (2) meningen afvuren zonder argumenten, en (3) over iets anders beginnen. Dat schelden kan ik nochtans tot op zekere hoogte begrijpen. Een tegenstander vernederen, geeft voldoening. Het lucht op. Het heeft iets eerlijks, want je meent wat je zegt als je de andere een onbenul noemt. Fijne ironie, waar ik mij soms aan bezondig, heeft iets gluiperigs.
Meningen zonder argumenten, begrijp ik ook. Die mensen van meningen-zonder-argumenten voelen misschien niet de drang om anderen te overtuigen. Misschien hebben ze een speciaal talent om meningen scherp en bondig te formuleren en halen ze dáár hun plezier uit. De grote aforisten van de zeventiende en achttiende eeuw zoals La Rochefoucauld, Vauvenargues en Chamfort hielden zich ook niet bezig met zoiets saais als argumenten.
Maar de neiging om over iets anders te beginnen – daar breek ik mij het hoofd over. Waar komt díe vandaan? Een rechtse jongen verdedigt mening A door argument X te gebruiken. En een linkse meid die mening B aanhangt, antwoordt meteen met argument Y. Waarom doet die niet eerst de moeite om argument X te weerleggen of zelfs maar te erkennen? Hier zijn verschillende verklaringen mogelijk. Argument Y kan een stokpaardje zijn van de linkse meid. Elke gelegenheid is goed om het te voorschijn te halen. Of, de linkse meid wil die rechtse jongen niet overtuigen, neen, ze wil een neutrale toeschouwer aan haar kant krijgen. Daarvoor gebruikt ze háár sterktste argument, en dat is Y. En er is nog een derde verklaring: de linkse meid wil cognitieve dissonantie vermijden. Door zo snel mogelijk argument X, waar ze geen weg mee weet, te vergeten, houdt ze haar harmonie der sferen vrij van schurende geluiden. Het kiezelsteentje in de schoen wordt snel verwijderd. Ze kan vrolijk verder stappen.
Ik sprak hierboven over meningen A en B en over argumenten X en Y. Mersch probeert in zijn boekje die meningen en argumenten wat aanschouwelijker te maken door voorbeelden te geven. Die voorbeelden zijn niet altijd gelukkig gekozen. Zo haalt hij enkele keren het rechtse argument aan als zouden de politieke vluchtelingen onze jobs komen inpikken. Ik ben ter rechterzijde vooral het tegenovergestelde argument tegengekomen, namelijk dat die vluchtelingen geen job zoeken en in de leefloonwereld terechtkomen. Hij schrijft ergens dat president Bush geen graten zag in seksuele vernedering als geavanceerde ondervragingstechniek. Dat lijkt mij erg onwaarschijnlijk, als ik denk aan zijn geschokte reactie op de Abu Ghraib-foto’s. Bush lijkt mij juist iemand die veel meer bezwaren had tegen seksuele vernedering, dan tegen eenzame opsluiting, slaapdeprivatie en waterboarding.
Mersch doet wat smalend over voorbeelden en anekdotes als discussiemateriaal. Hij citeert de bekende uitspraak ‘the plural of anecdote is not data’. Met voorbeelden kun je alles bewijzen, zei een van onze leraren in het middelbaar. Zelf hou ik echter van anekdotes. Mersch vertelt af en toe over zijn verleden in de farma-industrie, over ruzies met zijn vrouw, over zijn veranderde houding tegenover bedrijfswagens toen hij er zelf een kreeg. Ik lees dat graag. Ergens vertelt hij van een bonte avond die hij heeft bijgewoond, samen met allemaal hoogopgeleide blanke progressievelingen. In het toespraakje vooraf ging het over diversiteit en dergelijke. Een zinnetje sprong eruit: ‘Het is goed dat er mensen zoals wij bestaan. Mensen die niet in hokjes denken.’ Als ik binnenkort alles vergeten ben wat in het boekje van Mersh staat, zal ik die anekdote onthouden hebben. Ik zou ze ook onthouden als ze niet in mijn overtuiging paste dat links door de bank genomen moreel zelfgenoegzamer is dan rechts. Ik heb meestal een goed geheugen voor anekdotes, cijfers en treffende verwoordingen die mijn wereldbeeld tegenspreken. Die dissonante geluiden draag ik dan mee. Ik denk er soms aan. Het gebeurt dat ik na enige tijd met mooie woorden een geluiddicht kastje in elkaar timmer waar ik ze kan wegstoppen. Maar soms ook blijven ze zachtjes schuren. Ik laat er mijn slaap niet door.
Als anekdotes ons niet echt vooruithelpen, wat dan wel? Mersch somt het op: ‘We kunnen dingen meten, experimentjes uitvoeren en er desnoods een hele zwik statistische analyses tegenaan gooien. Wetenschap heet dat dan. In principe kunnen onze vragen zo beantwoord worden, in de praktijk valt dat weleens tegen.’ Hier zou je de vraag kunnen stellen of je eigenlijk wel het recht hebt om aan een discussie deel te nemen als je niet tot de wetenschappelijke top behoort in het betreffende domein.**** Ik meen van wel. Je kunt ook als niet-wetenschapper op de hoogte zijn van enkele basisgegevens: dat ons land 7 % moslims telt, geen 3 % en geen 20 %; dat de extreme armoede in de wereld de afgelopen 20 jaar gehalveerd is, en niet verdubbeld; dat steenkoolenergie meer mensenlevens kost dan kernenergie – ik neem de voorbeelden over van Mersch.
Bovendien kun je vaak met huis-tuin-en-keukenlogica laten zien dat bepaalde argumenten geen steek houden. Eind de jaren 60 kwam Karel van het Reve tussen in het marxismedebat, hoewel hij daarin minder gespecialiseerd was dan vele anderen. Toch kon hij dat marxisme aardig weerleggen omdat die leer ‘waaraan miljoenen mensen geloven en die soms door zeer ontwikkelde mensen wordt aangehangen, stellingen bevat waarvan een kind de onredelijkheid kan inzien.’ Karel speelde de rol van dat kind en toonde die onredelijkheid aan in eenvoudige woorden, zinnen en redeneringen. Wie wou kon daarna blijven geloven in het communistische ideaal, maar dan moest hij andere argumenten verzinnen dan die van het marxisme.
Het boekje van Mersch staat vol goede raad voor wie een opbouwend debat wil aangaan met de overkant. Veel van die raad neem ik nu al ter harte. Sta niet stil bij de vraag wiens schuld het allemaal is. Herleid je tegenstander niet tot zijn standpunt. Bedenk dat die rechtse zakken en die gutmenschen, die imams en die avant-gardekunstenaars, ook mensen zijn die houden van hun vaders en moeders, hun zonen en dochters, hun echtgenoten en echtgenotes, hun minnaars en minnaressen. Misschien houden ze wel van dezelfde muziek als jij, of van dezelfde boeken, of van dezelfde films. Maak geen karikatuur van meningen die je niet lust. Laat je niet voorstaan op zekerheden waar je niet zeker van bent. Claim geen moreel monopolie. Hou verschillende zaken een beetje uit elkaar. Hecht niet te veel belang aan positief of negatief gekleurde woorden, en gebruik die kleur nooit als argument. Als je je met alle geweld je superioriteit wil bewijzen, ga je gang, maar overdrijf niet te erg. Je bent geen Einstein. Dat logische raadsel op blz. 137 van Mersch zijn boek heb je voor de zoveelste keer niet kunnen oplossen. Verder zou ik er nog de regel van Popper aan toevoegen: verbeter eerst zelf kleine foutjes in de argumentatie van de tegenstander en val dan die verbeterde constructie aan.
Mersch formuleert helder de kwestie van de ‘glijdende schaal’. Die stelt zich vooral bij ja-nee-vragen. Is glyfosaat kankerverwekkend? Is de dader toerekeningsvatbaar? Is Brussel een gevaarlijke stad? Die vragen noemt hij ‘onbeantwoordbaar’. Het is alsof je je bij avondschemering afvraagt of het al nacht is of nog altijd dag. ‘In dat geval,’ schrijft Mersch, ‘kun je er beter een lichtmeter bijhalen en samen bepalen waar op het continuüm jullie je bevinden.’ Ook wijst hij erop hoe dicht het ja-antwoord en het nee-antwoord bij elkaar kunnen liggen. Wie op de vraag of glyfosaat kankerverwekkend is ‘ja’ antwoordt, bedoelt eigenlijk dat de kans op enkele types kanker bij massale blootstelling aan het spul misschien een heel klein beetje zou kunnen stijgen. Volgens sommige studies. Het verschil tussen ‘ja’ en ‘nee’ is hier dus een cijfer ver na de komma. De vraag blijft overigens of je met Mersch zijn oproep tot nuanceren, tellen, meten en wegen ook iets kunt dóen. De waarschijnlijkheid is namelijk groot dat je tegenstander iemand is die graag proclameert dat je ‘niet een beetje zwanger kunt zijn’ en dan triomfantelijk om zich heen kijkt. Ik heb me ook ooit van die uitspraak bediend en triomfantelijk om me heen gekeken, en ik schaam me daar diep voor.
Er zijn twee raadgevingen van Mersch waar ik het moeilijker mee heb. Hij wijst terecht op ontsporingsgevaar als we discussiëren over symbolen zoals Zwarte Piet en de hoofddoek. Wij zouden die symbolische laag moeten ‘afpellen’ en het debat ‘verplaatsen van het symbool zelf naar datgene waar het naar verwijst’. Dat vond ik vroeger ook. Nu geloof ik echter dat een symbolenstrijd op een bepaald moment een machtsstrijd wordt. Dat is geen prettig gezicht, maar die strijd wórdt gestreden. Als alle redelijken dan het debat verlaten, komt de overwinning toe aan het kamp waar meest onredelijkheid heerst.
Ook vindt Mersch het een sterke zet om in een debat een vraag te stellen in plaats van een argument aan te brengen. In een polemisch debat zou ik zo’n vraag vermijden als ik het antwoord zelf níet wist, want dan zou mijn zwakheid worden uitgebuit door de tegenstander. En in een vriendschappelijk debat zou ik de vraag vooral vermijden als ik het antwoord wél wist. Ik zou de vraag in elk geval nooit stellen als strategie. Eerst vragen hoe hoog men het percentage moslims schat en dan, nadat de tegenstander verkeerd geraden heeft, triomfantelijk met het juiste cijfer komen aandragen? Zo’n vernedering zal weinig openingen creëren vrees ik.
Bij de goede raad van Mersch hoort ook de regel: ‘Doe het liever niet online’. Dat is kort en krachtig en waar. Het zijn echter juist mensen zoals ik, die díe raad in de wind zullen slaan, die met de rest van het boekje het meeste voordeel zullen doen.
* Mersch geeft drie strategieën waarmee je de argumenten van de tegenstander kunt wegredeneren. Je overtuigt jezelf ervan dat de tegenstander achterlijk is, dat hij een slecht mens is, of dat hij spreekt uit eigenbelang. Ikzelf denk altijd dat die tegenstander niet goed heeft nagedacht.
** Bruno De Witte wees mij erop dat Block ook nog een ander boek moest lezen: Atlas Shrugged van Ayn Rand. Aangezien dát boek wel een sterke moraliserende component bevat, schiet mijn voorbeeld dus een half metertje naast het doel. Het laat dus eigenlijk zien dat, wat Mersch en ik ook mogen beweren, mensen zich wél door moraliserende verhalen laten overtuigen.
*** Tussen de 15 en de 40 % – heel goed weet men het dus nog niet. Het doet denken aan die klimaatvoorspellingen waar ook altijd ruime marges bestaan. Het doet anderzijds ook denken aan die rabbijn die hoorde dat geleerden onder elkaar twistten over de vraag of de aarde nu 8 of 4 miljard jaar oud was. Met een foutenmarge van 4 miljard, redeneerde de rabbijn, konden we beter aannemen dat de aarde gewoon 6 duizend jaar oud was, zoals sinds eeuwen in eerbiedwaardige boeken stond opgetekend.
**** ‘Show me your PhD,’ las ik eens op een discussiedraad. Nu wist ik toevallig dat de bestemmeling inderdaad een PhD had, maar hij had de goede smaak om dat ook in de verdere discussie niet te vermelden.
Nu heeft Mersch een heel boek geschreven over hoe je vriendelijk met elkaar kunt discussiëren. Ik heb dat boek – boekje eigenlijk, 143 blz. – gelezen, en er staat veel waars in. Dat we ons in discussies laten meeslepen door emoties, dat onze argumenten vaak gelijken op handige excuses achteraf, dat we onze eigen kennis en goed karakter overschatten, dat we de argumenten van de tegenstander geen eerlijke kans geven*, dat we niet weten waarom we debatteren.
Op die laatste vraag geeft Mersch zelf een antwoord dat ik hier parafraseer. We debatteren om verschillende redenen: om een tegenstander te vloeren en op het lichaam van die idioot te dansen; om populariteit te verwerven in een groep van geestesgenoten; om anderen te overtuigen van het eigen gelijk; en ten slotte: om samen met de tegenstander naar een waarheid te zoeken die misschien wel de tegengestelde standpunten overstijgt.
Geen van die vier beweegredenen is mij vreemd, maar het mooiste lijkt mij een combinatie van drie en vier. Je probeert de ander te overtuigen, maar je houdt tegelijk de mogelijkheid van je eigen ongelijk open. Zouden zulke discussies ook echt plaatsvinden? Er schiet mij op dit moment maar één voorbeeld te binnen: dat van Walter Block die als jonge socialist in discussie ging met de libertair Nathaniel Brandon. Brandon stelde twee voorwaarden aan de discussie. Eén: Block moest het boekje lezen ‘Economics in One Lesson’ van Henry Hazlitt. Twee: ze zouden blijven discussiëren, desnoods wekenlang, tot men het eens was. Het was uiteindelijk Block die zwichtte en libertair werd.
Het boekje van Mersch helpt ons om die wonderlijke uitkomst van het debat te verklaren. Brandon speelde het slim. Hij vermeed de discussie te voeren op het vlak van uitgangspunten en morele waarden**. Mersch noemt zo’n discussies ‘contraproductief’. Met zijn keuze voor ‘Economics in One Lesson’ bracht Brandon de discussie op het vlak van de gevolgen en van de logica. Met die morele waarden loopt het immers vaak mis. Alles gaat goed, zolang men waarde per waarde neemt, want dan blijkt men allebei voorstander van vrijheid én van veiligheid. Maar zodra die waarden worden gecombineerd in één of andere hiërarchie of, erger nog, ‘visie’, wordt een discussie met andersgezinden haast onmogelijk. Dan moet je als gentlemen uit elkaar gaan, agree to disagree, of beginnen schelden als kapitein Haddock.
Mersch reikt een andere element aan waarmee we de bekering van Block kunnen verklaren. Block was genetisch voorbeschikt om zich te laten overtuigen. Toen Block ‘Economics’ las, riep hij uit: ‘This book is so me!’ Die standpunten waren blijkbaar op één of andere manier al in zijn DNA ingebakken, zoals men dat vandaag zegt. Er bestaat bijvoorbeeld onderzoek dat een verband legt tussen politiek-conservatieve standpunten enerzijds en genetische karakterkenmerken anderzijds – zoals ‘nood aan orde’ en ‘angst voor vernieuwing’. Mersch, die bioloog is van opleiding, gaat een heel stuk mee in dergelijke verklaringen. Zelf ben ik nogal terughoudend. Hoe vaak is dat onderzoek al gerepliceerd? Wat betekent politiek-conservatief? Hoe groot is die genetische invloed precies?*** En ook: wélke karaktertrekken heeft men allemaal onderzocht en welke niet? Bij Block zal ‘nood aan orde’ geloof ik geen grote rol gespeeld hebben. Maar hij lijkt wel een bovengemiddelde behoefte te hebben gehad aan intellectuele consistentie. Ook zo’n karaktertrek kan een politiek wereldbeeld beïnvloeden, zonder dat die daarom de poort naar de waarheid wijd openzet. ‘Niemand is er nog in geslaagd,’ schrijft Bertrand Russell, ‘een filosofie te ontwikkelen die zowel geloofwaardig als consistent is.’
Wie, zoals Mersch en ik, af en toe een discussiedraad op Facebook volgt, schudt vaak meewarig het hoofd. Mersch ergert zich het meest aan (1) schelden, (2) meningen afvuren zonder argumenten, en (3) over iets anders beginnen. Dat schelden kan ik nochtans tot op zekere hoogte begrijpen. Een tegenstander vernederen, geeft voldoening. Het lucht op. Het heeft iets eerlijks, want je meent wat je zegt als je de andere een onbenul noemt. Fijne ironie, waar ik mij soms aan bezondig, heeft iets gluiperigs.
Meningen zonder argumenten, begrijp ik ook. Die mensen van meningen-zonder-argumenten voelen misschien niet de drang om anderen te overtuigen. Misschien hebben ze een speciaal talent om meningen scherp en bondig te formuleren en halen ze dáár hun plezier uit. De grote aforisten van de zeventiende en achttiende eeuw zoals La Rochefoucauld, Vauvenargues en Chamfort hielden zich ook niet bezig met zoiets saais als argumenten.
Maar de neiging om over iets anders te beginnen – daar breek ik mij het hoofd over. Waar komt díe vandaan? Een rechtse jongen verdedigt mening A door argument X te gebruiken. En een linkse meid die mening B aanhangt, antwoordt meteen met argument Y. Waarom doet die niet eerst de moeite om argument X te weerleggen of zelfs maar te erkennen? Hier zijn verschillende verklaringen mogelijk. Argument Y kan een stokpaardje zijn van de linkse meid. Elke gelegenheid is goed om het te voorschijn te halen. Of, de linkse meid wil die rechtse jongen niet overtuigen, neen, ze wil een neutrale toeschouwer aan haar kant krijgen. Daarvoor gebruikt ze háár sterktste argument, en dat is Y. En er is nog een derde verklaring: de linkse meid wil cognitieve dissonantie vermijden. Door zo snel mogelijk argument X, waar ze geen weg mee weet, te vergeten, houdt ze haar harmonie der sferen vrij van schurende geluiden. Het kiezelsteentje in de schoen wordt snel verwijderd. Ze kan vrolijk verder stappen.
Ik sprak hierboven over meningen A en B en over argumenten X en Y. Mersch probeert in zijn boekje die meningen en argumenten wat aanschouwelijker te maken door voorbeelden te geven. Die voorbeelden zijn niet altijd gelukkig gekozen. Zo haalt hij enkele keren het rechtse argument aan als zouden de politieke vluchtelingen onze jobs komen inpikken. Ik ben ter rechterzijde vooral het tegenovergestelde argument tegengekomen, namelijk dat die vluchtelingen geen job zoeken en in de leefloonwereld terechtkomen. Hij schrijft ergens dat president Bush geen graten zag in seksuele vernedering als geavanceerde ondervragingstechniek. Dat lijkt mij erg onwaarschijnlijk, als ik denk aan zijn geschokte reactie op de Abu Ghraib-foto’s. Bush lijkt mij juist iemand die veel meer bezwaren had tegen seksuele vernedering, dan tegen eenzame opsluiting, slaapdeprivatie en waterboarding.
Mersch doet wat smalend over voorbeelden en anekdotes als discussiemateriaal. Hij citeert de bekende uitspraak ‘the plural of anecdote is not data’. Met voorbeelden kun je alles bewijzen, zei een van onze leraren in het middelbaar. Zelf hou ik echter van anekdotes. Mersch vertelt af en toe over zijn verleden in de farma-industrie, over ruzies met zijn vrouw, over zijn veranderde houding tegenover bedrijfswagens toen hij er zelf een kreeg. Ik lees dat graag. Ergens vertelt hij van een bonte avond die hij heeft bijgewoond, samen met allemaal hoogopgeleide blanke progressievelingen. In het toespraakje vooraf ging het over diversiteit en dergelijke. Een zinnetje sprong eruit: ‘Het is goed dat er mensen zoals wij bestaan. Mensen die niet in hokjes denken.’ Als ik binnenkort alles vergeten ben wat in het boekje van Mersh staat, zal ik die anekdote onthouden hebben. Ik zou ze ook onthouden als ze niet in mijn overtuiging paste dat links door de bank genomen moreel zelfgenoegzamer is dan rechts. Ik heb meestal een goed geheugen voor anekdotes, cijfers en treffende verwoordingen die mijn wereldbeeld tegenspreken. Die dissonante geluiden draag ik dan mee. Ik denk er soms aan. Het gebeurt dat ik na enige tijd met mooie woorden een geluiddicht kastje in elkaar timmer waar ik ze kan wegstoppen. Maar soms ook blijven ze zachtjes schuren. Ik laat er mijn slaap niet door.
Als anekdotes ons niet echt vooruithelpen, wat dan wel? Mersch somt het op: ‘We kunnen dingen meten, experimentjes uitvoeren en er desnoods een hele zwik statistische analyses tegenaan gooien. Wetenschap heet dat dan. In principe kunnen onze vragen zo beantwoord worden, in de praktijk valt dat weleens tegen.’ Hier zou je de vraag kunnen stellen of je eigenlijk wel het recht hebt om aan een discussie deel te nemen als je niet tot de wetenschappelijke top behoort in het betreffende domein.**** Ik meen van wel. Je kunt ook als niet-wetenschapper op de hoogte zijn van enkele basisgegevens: dat ons land 7 % moslims telt, geen 3 % en geen 20 %; dat de extreme armoede in de wereld de afgelopen 20 jaar gehalveerd is, en niet verdubbeld; dat steenkoolenergie meer mensenlevens kost dan kernenergie – ik neem de voorbeelden over van Mersch.
Bovendien kun je vaak met huis-tuin-en-keukenlogica laten zien dat bepaalde argumenten geen steek houden. Eind de jaren 60 kwam Karel van het Reve tussen in het marxismedebat, hoewel hij daarin minder gespecialiseerd was dan vele anderen. Toch kon hij dat marxisme aardig weerleggen omdat die leer ‘waaraan miljoenen mensen geloven en die soms door zeer ontwikkelde mensen wordt aangehangen, stellingen bevat waarvan een kind de onredelijkheid kan inzien.’ Karel speelde de rol van dat kind en toonde die onredelijkheid aan in eenvoudige woorden, zinnen en redeneringen. Wie wou kon daarna blijven geloven in het communistische ideaal, maar dan moest hij andere argumenten verzinnen dan die van het marxisme.
Het boekje van Mersch staat vol goede raad voor wie een opbouwend debat wil aangaan met de overkant. Veel van die raad neem ik nu al ter harte. Sta niet stil bij de vraag wiens schuld het allemaal is. Herleid je tegenstander niet tot zijn standpunt. Bedenk dat die rechtse zakken en die gutmenschen, die imams en die avant-gardekunstenaars, ook mensen zijn die houden van hun vaders en moeders, hun zonen en dochters, hun echtgenoten en echtgenotes, hun minnaars en minnaressen. Misschien houden ze wel van dezelfde muziek als jij, of van dezelfde boeken, of van dezelfde films. Maak geen karikatuur van meningen die je niet lust. Laat je niet voorstaan op zekerheden waar je niet zeker van bent. Claim geen moreel monopolie. Hou verschillende zaken een beetje uit elkaar. Hecht niet te veel belang aan positief of negatief gekleurde woorden, en gebruik die kleur nooit als argument. Als je je met alle geweld je superioriteit wil bewijzen, ga je gang, maar overdrijf niet te erg. Je bent geen Einstein. Dat logische raadsel op blz. 137 van Mersch zijn boek heb je voor de zoveelste keer niet kunnen oplossen. Verder zou ik er nog de regel van Popper aan toevoegen: verbeter eerst zelf kleine foutjes in de argumentatie van de tegenstander en val dan die verbeterde constructie aan.
Mersch formuleert helder de kwestie van de ‘glijdende schaal’. Die stelt zich vooral bij ja-nee-vragen. Is glyfosaat kankerverwekkend? Is de dader toerekeningsvatbaar? Is Brussel een gevaarlijke stad? Die vragen noemt hij ‘onbeantwoordbaar’. Het is alsof je je bij avondschemering afvraagt of het al nacht is of nog altijd dag. ‘In dat geval,’ schrijft Mersch, ‘kun je er beter een lichtmeter bijhalen en samen bepalen waar op het continuüm jullie je bevinden.’ Ook wijst hij erop hoe dicht het ja-antwoord en het nee-antwoord bij elkaar kunnen liggen. Wie op de vraag of glyfosaat kankerverwekkend is ‘ja’ antwoordt, bedoelt eigenlijk dat de kans op enkele types kanker bij massale blootstelling aan het spul misschien een heel klein beetje zou kunnen stijgen. Volgens sommige studies. Het verschil tussen ‘ja’ en ‘nee’ is hier dus een cijfer ver na de komma. De vraag blijft overigens of je met Mersch zijn oproep tot nuanceren, tellen, meten en wegen ook iets kunt dóen. De waarschijnlijkheid is namelijk groot dat je tegenstander iemand is die graag proclameert dat je ‘niet een beetje zwanger kunt zijn’ en dan triomfantelijk om zich heen kijkt. Ik heb me ook ooit van die uitspraak bediend en triomfantelijk om me heen gekeken, en ik schaam me daar diep voor.
Er zijn twee raadgevingen van Mersch waar ik het moeilijker mee heb. Hij wijst terecht op ontsporingsgevaar als we discussiëren over symbolen zoals Zwarte Piet en de hoofddoek. Wij zouden die symbolische laag moeten ‘afpellen’ en het debat ‘verplaatsen van het symbool zelf naar datgene waar het naar verwijst’. Dat vond ik vroeger ook. Nu geloof ik echter dat een symbolenstrijd op een bepaald moment een machtsstrijd wordt. Dat is geen prettig gezicht, maar die strijd wórdt gestreden. Als alle redelijken dan het debat verlaten, komt de overwinning toe aan het kamp waar meest onredelijkheid heerst.
Ook vindt Mersch het een sterke zet om in een debat een vraag te stellen in plaats van een argument aan te brengen. In een polemisch debat zou ik zo’n vraag vermijden als ik het antwoord zelf níet wist, want dan zou mijn zwakheid worden uitgebuit door de tegenstander. En in een vriendschappelijk debat zou ik de vraag vooral vermijden als ik het antwoord wél wist. Ik zou de vraag in elk geval nooit stellen als strategie. Eerst vragen hoe hoog men het percentage moslims schat en dan, nadat de tegenstander verkeerd geraden heeft, triomfantelijk met het juiste cijfer komen aandragen? Zo’n vernedering zal weinig openingen creëren vrees ik.
Bij de goede raad van Mersch hoort ook de regel: ‘Doe het liever niet online’. Dat is kort en krachtig en waar. Het zijn echter juist mensen zoals ik, die díe raad in de wind zullen slaan, die met de rest van het boekje het meeste voordeel zullen doen.
* Mersch geeft drie strategieën waarmee je de argumenten van de tegenstander kunt wegredeneren. Je overtuigt jezelf ervan dat de tegenstander achterlijk is, dat hij een slecht mens is, of dat hij spreekt uit eigenbelang. Ikzelf denk altijd dat die tegenstander niet goed heeft nagedacht.
** Bruno De Witte wees mij erop dat Block ook nog een ander boek moest lezen: Atlas Shrugged van Ayn Rand. Aangezien dát boek wel een sterke moraliserende component bevat, schiet mijn voorbeeld dus een half metertje naast het doel. Het laat dus eigenlijk zien dat, wat Mersch en ik ook mogen beweren, mensen zich wél door moraliserende verhalen laten overtuigen.
*** Tussen de 15 en de 40 % – heel goed weet men het dus nog niet. Het doet denken aan die klimaatvoorspellingen waar ook altijd ruime marges bestaan. Het doet anderzijds ook denken aan die rabbijn die hoorde dat geleerden onder elkaar twistten over de vraag of de aarde nu 8 of 4 miljard jaar oud was. Met een foutenmarge van 4 miljard, redeneerde de rabbijn, konden we beter aannemen dat de aarde gewoon 6 duizend jaar oud was, zoals sinds eeuwen in eerbiedwaardige boeken stond opgetekend.
**** ‘Show me your PhD,’ las ik eens op een discussiedraad. Nu wist ik toevallig dat de bestemmeling inderdaad een PhD had, maar hij had de goede smaak om dat ook in de verdere discussie niet te vermelden.
zondag 9 september 2018
S&V-infiltratie in N-VA
N-VA heeft begrijpelijkerwijze nogal fel
gereageerd op de S&V-rel. Stevige uitspraken van De Wever, Francken en
Demir: ‘opkuisen’, ‘afgrijselijk’, ‘mensonterend’, ‘heel sterk veroordelen’,
‘gevaarlijk’. Hart, nieren en ondergoed worden geschouwd van al wie binnen de
partij ooit in de verte iets met S&V te maken heeft gehad. Kandidaten voor
de gemeenteraadsverkiezingen worden van de lijst geschrapt. Er wordt een streep
getrokken in het zand. ‘Een lidmaatschap van Jong-N-VA en N-VA is niet
verenigbaar met het lidmaatschap van S&V,’ zegt Tomas Roggeman in Het Nieuwsblad. Mij doet dat denken aan
het ‘Congres van de onverenigbaarheden’ van 1964, toen de Belgische
Socialistische Partij zich zuiverde van ultra-linksen en federalisten.
Door die felle reactie wordt het moeilijk om N-VA nog geloofwaardig in verband te brengen met S&V. Je kunt erop wijzen dat ze allebei Vlaams-nationalistisch zijn, maar de meeste Vlamingen vinden Vlaams-nationalisme een aanvaardbare politieke stroming, zoals liberalisme, socialisme, ecologisme en christen-democratie dat ook zijn. Wouter Beke en Alexander Decroo zien een verband tussen de ‘ruwe’ of ‘deshumaniserende’ uitspraken van N-VA’er Francken en het extremisme van S&V. Je zou haast geloven dat er binnenkort verkiezingen zijn. En het zijn dan altijd dezelfde twee of drie tweets die worden geciteerd: die over het ‘opkuisen’ van het Sint-Maximiliaanpark’ en die over ‘Arabische jongeren en stenen …’ Over die eerste uitspraak heb ik al iets geschreven. Van die tweede heb ik pas onlangs begrepen dat ermee verwezen werd naar de Palestijnse Intifada-toestanden. Maar de tweet blijft een verregaande veralgemening, en daar moet je mee oppassen.
Zulke redeneringen waarbij de ene zaak (een tweet van Francken) langs allerlei tussenstappen aanleiding geeft tot een andere zaak (het ontstaan van een extreem-rechtse organisatie) noemen we een hellend vlak. Meestal zit daar iets van waarheid in, maar dat iets stelt meestal niet zo heel veel voor. Anders moet je al snel alle socialisten verantwoordelijk stellen voor rode terreurdaden, alle katholieken voor de IRA-aanslagen van vroeger, en alle moslims voor de islamistische terreur van nu. Wie vurig pleit voor een betere behandeling van dieren is dan enigszins aansprakelijk als er morgen een bom ontploft in een farmaceutisch bedrijf waar dierenproeven plaatsvinden.
Wie een hellend-vlakredenering aanwendt, speculeert over een reeks causale verbanden. Dat mag. Ik doe het voortdurend. Het komt er dan op aan een beetje kritisch te blijven voor je eigen speculaties. Je moet af en toe een stapje achteruitzetten en met de ogen half dichtgeknepen de eigen constructie eens opnieuw bekijken.
Iemand die dat niet vaak doet is, geloof ik, Peter Mijlemans.
In Het Nieuwsblad van vrijdag 7 september stelt Peter zich de volgende vraag: ‘Waarom is N-VA zo geliefd bij leden van Schild en Vrienden?’ Dat is een redelijke vraag, die hij zelf retorisch beantwoordt met een reeks andere vragen. ‘Is het louter het kiezen voor de grootste partij? Of de manier van communiceren van kopstukken? Of is het de polarisatie die de partij als strategie durft uit te spelen?’ En Peter besluit: ‘Het zijn vragen waarop enkel N-VA een echt antwoord kan geven.’
Maar Peter toch. Hoe kan N-VA dat nu weten? En dan nog ‘enkel N-VA’? Het zijn enkel de mensen van S&V die daar een ‘echt antwoord’ op kunnen geven. En de mogelijke antwoorden die Peter suggereert hebben ook al niet veel om het lijf. De grootste partij? Dat kan nooit de enige reden zijn. De manier van communiceren? Sinds de Pano-uitzending weten we dat S&V zelf een heel ándere ‘manier van communiceren’ hanteert. En wat dat ‘polariseren’ betreft, wat dat ook moge betekenen, het zal in elk geval iets anders zijn voor N-VA dan voor S&V.
Mag ik vanuit mijn extreem-linkse verleden een ander antwoord voorstellen? Leden van S&V sluiten zich bij N-VA aan om die partij te infiltreren. Dat deden communisten ook met vakbonden en linkse partijen. Lenin heeft dat uitdrukkelijk opgedragen in zijn boekje ‘De linkse stroming’. Zo’n infiltratie lukt het beste als er een overlapping bestaat tussen het programma van de geïnfiltreerde en dat van de infiltrant. Die overlapping was er tussen communisme, socialisme en vakbond, en die overlapping is er ook tussen N-VA en S&V, namelijk het Vlaams-nationalisme en de idee dat de immigratie moet worden beperkt.
Het doel van de infiltratie is dan tweeërlei: aan de ene kant in die geïnfiltreerde partij leden werven voor de eigen organisatie, aan de andere kant het beleid van de geïnfiltreerde partij beïnvloeden of via die partij meer invloed te krijgen op de samenleving.
De mensen van S&V konden met hun infiltratiepogingen twee richtingen uit: die van Vlaams belang of die van N-VA. Als ze vooral nieuwe leden wilden werven, was Vlaams Belang de beste kandidaat wegens grotere ideologische overlapping. Maar misschien is dat niet hun eerste doel. Ze wekken de indruk meer belang te hechten aan de ‘kwaliteit’ van hun ‘normies’, ‘rekruten’ en ‘strijders’, dan aan de kwantiteit. ’t Moeten vooral hárde kerels zijn, met stalen zenuwen en getrainde lichamen. Meer Verdinaso dan VNV, als ik mij als leek in die materie zo mag uitdrukken. Als het waar is wat men beweert, dat S&V-mensen de voorkeur geven aan N-VA boven Vlaams Belang, dan zou dat erop wijzen dat ze met hun infiltratie meer beïnvloeding dan rekrutering nastreven.
Dat alles in de veronderstelling dat de infiltratie gebeurt door de leden van de harde kern, mensen die op de hoogte zijn van de red-pil-ideologie achter de schermen. Een gewone S&V hangaround die van de prins geen kwaad weet en nog nooit over die rode pillen heeft gehoord, kan zich op een N-VA-lijst verkiesbaar stellen omdat het programma van die partij hem wel wat lijkt. Maar ook die zal het mogen komen uitleggen, geloof ik.
Door die felle reactie wordt het moeilijk om N-VA nog geloofwaardig in verband te brengen met S&V. Je kunt erop wijzen dat ze allebei Vlaams-nationalistisch zijn, maar de meeste Vlamingen vinden Vlaams-nationalisme een aanvaardbare politieke stroming, zoals liberalisme, socialisme, ecologisme en christen-democratie dat ook zijn. Wouter Beke en Alexander Decroo zien een verband tussen de ‘ruwe’ of ‘deshumaniserende’ uitspraken van N-VA’er Francken en het extremisme van S&V. Je zou haast geloven dat er binnenkort verkiezingen zijn. En het zijn dan altijd dezelfde twee of drie tweets die worden geciteerd: die over het ‘opkuisen’ van het Sint-Maximiliaanpark’ en die over ‘Arabische jongeren en stenen …’ Over die eerste uitspraak heb ik al iets geschreven. Van die tweede heb ik pas onlangs begrepen dat ermee verwezen werd naar de Palestijnse Intifada-toestanden. Maar de tweet blijft een verregaande veralgemening, en daar moet je mee oppassen.
Zulke redeneringen waarbij de ene zaak (een tweet van Francken) langs allerlei tussenstappen aanleiding geeft tot een andere zaak (het ontstaan van een extreem-rechtse organisatie) noemen we een hellend vlak. Meestal zit daar iets van waarheid in, maar dat iets stelt meestal niet zo heel veel voor. Anders moet je al snel alle socialisten verantwoordelijk stellen voor rode terreurdaden, alle katholieken voor de IRA-aanslagen van vroeger, en alle moslims voor de islamistische terreur van nu. Wie vurig pleit voor een betere behandeling van dieren is dan enigszins aansprakelijk als er morgen een bom ontploft in een farmaceutisch bedrijf waar dierenproeven plaatsvinden.
Wie een hellend-vlakredenering aanwendt, speculeert over een reeks causale verbanden. Dat mag. Ik doe het voortdurend. Het komt er dan op aan een beetje kritisch te blijven voor je eigen speculaties. Je moet af en toe een stapje achteruitzetten en met de ogen half dichtgeknepen de eigen constructie eens opnieuw bekijken.
Iemand die dat niet vaak doet is, geloof ik, Peter Mijlemans.
In Het Nieuwsblad van vrijdag 7 september stelt Peter zich de volgende vraag: ‘Waarom is N-VA zo geliefd bij leden van Schild en Vrienden?’ Dat is een redelijke vraag, die hij zelf retorisch beantwoordt met een reeks andere vragen. ‘Is het louter het kiezen voor de grootste partij? Of de manier van communiceren van kopstukken? Of is het de polarisatie die de partij als strategie durft uit te spelen?’ En Peter besluit: ‘Het zijn vragen waarop enkel N-VA een echt antwoord kan geven.’
Maar Peter toch. Hoe kan N-VA dat nu weten? En dan nog ‘enkel N-VA’? Het zijn enkel de mensen van S&V die daar een ‘echt antwoord’ op kunnen geven. En de mogelijke antwoorden die Peter suggereert hebben ook al niet veel om het lijf. De grootste partij? Dat kan nooit de enige reden zijn. De manier van communiceren? Sinds de Pano-uitzending weten we dat S&V zelf een heel ándere ‘manier van communiceren’ hanteert. En wat dat ‘polariseren’ betreft, wat dat ook moge betekenen, het zal in elk geval iets anders zijn voor N-VA dan voor S&V.
Mag ik vanuit mijn extreem-linkse verleden een ander antwoord voorstellen? Leden van S&V sluiten zich bij N-VA aan om die partij te infiltreren. Dat deden communisten ook met vakbonden en linkse partijen. Lenin heeft dat uitdrukkelijk opgedragen in zijn boekje ‘De linkse stroming’. Zo’n infiltratie lukt het beste als er een overlapping bestaat tussen het programma van de geïnfiltreerde en dat van de infiltrant. Die overlapping was er tussen communisme, socialisme en vakbond, en die overlapping is er ook tussen N-VA en S&V, namelijk het Vlaams-nationalisme en de idee dat de immigratie moet worden beperkt.
Het doel van de infiltratie is dan tweeërlei: aan de ene kant in die geïnfiltreerde partij leden werven voor de eigen organisatie, aan de andere kant het beleid van de geïnfiltreerde partij beïnvloeden of via die partij meer invloed te krijgen op de samenleving.
De mensen van S&V konden met hun infiltratiepogingen twee richtingen uit: die van Vlaams belang of die van N-VA. Als ze vooral nieuwe leden wilden werven, was Vlaams Belang de beste kandidaat wegens grotere ideologische overlapping. Maar misschien is dat niet hun eerste doel. Ze wekken de indruk meer belang te hechten aan de ‘kwaliteit’ van hun ‘normies’, ‘rekruten’ en ‘strijders’, dan aan de kwantiteit. ’t Moeten vooral hárde kerels zijn, met stalen zenuwen en getrainde lichamen. Meer Verdinaso dan VNV, als ik mij als leek in die materie zo mag uitdrukken. Als het waar is wat men beweert, dat S&V-mensen de voorkeur geven aan N-VA boven Vlaams Belang, dan zou dat erop wijzen dat ze met hun infiltratie meer beïnvloeding dan rekrutering nastreven.
Dat alles in de veronderstelling dat de infiltratie gebeurt door de leden van de harde kern, mensen die op de hoogte zijn van de red-pil-ideologie achter de schermen. Een gewone S&V hangaround die van de prins geen kwaad weet en nog nooit over die rode pillen heeft gehoord, kan zich op een N-VA-lijst verkiesbaar stellen omdat het programma van die partij hem wel wat lijkt. Maar ook die zal het mogen komen uitleggen, geloof ik.
vrijdag 7 september 2018
De Pano-uitzending over Schild en Vrienden
Een ploeg van Pano-VRT heeft de beweging
Schild en Vrienden (S&V) een half jaar lang gevolgd. Een half jaar lang!
Wat we te zien kregen was voor het grootste deel een oppervlakkig, partijdig
werkstuk met een sensatiebeluste inleiding: ‘We willen u waarschuwen voor het
harde taalgebruik en de soms schokkende inhoud.’
Om maar te zeggen dat ik mij gestoord heb aan de eerste dertig minuten van de reportage: banaliteiten gepresenteerd als onthullingen en voorzien van een hooghartig commentaartje. Ik leerde op een saaie manier een lesje dat ik al kende: bij S&V lopen nogal wat rechtse jongen rond, en bij de VRT nogal wat linkse jongens. Maar de laatste tien minuten heb ik allerlei dingen bijgeleerd die ik nog niet kende. De pano-ploeg was namelijk binnengebroken in een privé-chatgroep op Discord waar een beperkte elite van 190 S&V-leden met elkaar communiceert. De berichten die men liet zien, gaven een heel ander beeld van de beweging en zijn leiders. De keurige Van Langenhove sprak plots, nu hij zich onbespied waande, over ‘vrouwelijke makakken’. De geheime Discord-groep hanteert een hiërachie die oploopt van normies, rekruten en strijders tot veteranen en een ‘eindbaas’, Van Langenhove zelf. Het doet wat denken aan de vroegere scoutsbeweging, met haar hopmannen, vaandrigs, verkenners, hoofdwartiercommissarissen en groepsleiders. Het doet ook wat denken aan de SA van Hitler, met zijn Sturmmannen, Rottenführers, Sharfürhres en Oberscharführes.
Van Langenhove en zijn vertrouwelingen bespreken in de Discord-groep hun propagandatechniek en de noodzaak om hun extreme standpunten te verbergen voor de buitenwacht. In redevoeringen, in manifesten en op Facebook en Twitter bepleiten zij de integratie van eerste-, tweede- en derde-generatie-immigranten. In besloten kring vinden ze die integratie echter onmogelijk, want die immigranten ‘horen hier niet thuis’. Je vraagt je achterdochtig af wat dan moet gebeuren met die mensen met een migratie-achtergrond – mensen die weliswaar hier geboren zijn, de Belgische nationaliteit hebben, maar ‘hier niet thuis horen’. Moeten ze worden gedeporteerd? Moeten ze worden afgezonderd? Moeten ze … ? In elk geval, wat de S&V-kern er ook over moge denken, zij zijn blijkbaar niet van plan het aan ons te vertellen. Ik vind dat onwaardig. Dat je je boodschap wat aanpast aan het medium, het tijdstip of het publiek is één zaak. Maar dat je je echte doelstellingen verbergt voor het grote publiek is een heel andere.
Er zijn ook betrekkelijk onnozele dingen die mij een ongemakkelijk gevoel gaven. Van Langenhove schrijft ergens in de geheime groep dat ‘wie niet sport om een gezond lichaam te bekomen, de idealen van S&V niet heeft’. Of korter: ‘Ik kan niet begrijpen hoe iemand dik en rechts kan zijn.’ Er is niks mis geloof ik met enerzijds het sportieve ideaal van een gezond lichaam en anderzijds het politieke ideaal van rechts. Maar verschillende idealen – esthetisch, ethisch, filosofisch, politiek– voor een hele groep volgelingen samenvoegen tot één allesomvattend geheel, dat ruikt naar totalitarisme. Als daar ook nog eens het sportieve bijkomt, denk ik onwillekeurig aan Leni Riefenstahl, aan de Olympische spelen van 1936, en aan zekere Oostenrijkse fanaticus.
Het meest verontrustend vond ik een uitwisseling tussen Van Langenhove en zijn vriend Louis De Stoop. Die laatste beklaagde zich erover dat er twee ‘bruinzakken’ op de trein zaten die ‘voor heel de wagon muziek afspeelden.’ Dat zou ik ook vervelend vinden. De Stoop wilde op die jongens afstappen, maar durfde niet. Het was twee tegen één. Van Langenhove antwoordde: ‘Binnen 2 jaar kan je de mobiele brigade bellen die hen dan opwacht aan het het volgende station.’ Ik maak mij daar een bepaalde voorstelling van. Een groepje nette jongens met blauwe T-shirts stappen op de luidruchtige Arabieren af en vragen beleefd maar beslist om de muziek af te zetten. Doen ze dat niet, dan worden de Arabieren langdurig geslagen en getrapt. Wellicht zijn het dezelfde brigades die van Van Langenhove naar de supermarkten wil sturen om die ‘Golden Dawn-gewijs te zuiveren van halal’. De brigadeleden kunnen dan beleefd vragen aan de filiaalhouder om de ongewenste producten te verwijderen. Gebeurt dat niet, dan sneuvelen de ruiten. Ook nu moet ik even aan de SA denken.
En niet alleen aan de SA, maar ook aan de extreem-linkse leider Ludo Martens die indertijd, net als Van Langenhove nu, van de universiteit werd getrapt. Ik heb, toen ik zelf nog extreem-links was, Martens tientallen keren horen vertellen dat geweldadige uitbarstingen in de toekomst onvermijdelijk waren en dat je daar beter op voorbereid kon zijn. In zijn fantasie zou dat geweld plaatsvinden tussen de klassen. Nu lees ik dat Van Langenhove ook gelooft dat zo’n geweld in de toekomst onvermijdelijk is, maar dan eerder tussen rassen of identitaire gemeenschappen. ‘De dag van het geweld komt nog wel hoor,’ schrijft hij. ‘Ik weet welke kant voorbereid zal zijn en welke niet.’ Tja, heel misschien heeft hij gelijk. Dat zo’n geweld eraan komt, kunnen we nooit helemaal uitsluiten. Heel misschien komt er ooit zo’n klassenoorlog of zo’n rassenoorlog. ‘t Zou vreselijk zijn, maar alles kan. Tegelijk echter vind ik de gretige zekerheid waarmee Martens en Van Langenhove dat geweld voorspelden en voorspellen een verdorven trekje van die twee.
Van Langenhove heeft in een uitgebreid filmpje de pano-ploeg beschuldigd van ‘framing’. De argumenten die hij aanhaalt zijn goed verwoord, logisch en geloofwaardig. Maar hij zegt niets – geen halve zin, geen woord – over zijn berichten op de Discord-groep.*** Als hij ooit overtuigend kan bewijzen dat die berichten in de Discord-groep vervalsingen zijn – áls – dan hebben we weer een ander verhaal. Maar ondertussen staat hij in mijn boekje genoteerd bij de vijanden van de vrije samenleving.
*** Op React.be (hier) verscheen op 7 September een interview met advocaat Rob Verreycken. Hij neemt het op voor Dries Van Langenhove. Verreycken beweert niet dat de berichten uit de Discord-groep vervalst zijn, wél dat die hoegenaamd niet schokkend zijn. Dat vind ik niet. De drie uitspraken van Van Langenhove die ik uitgebreid besproken heb, vind ik inhoudelijk schokkender dan de vulgaire memes die eraan voorafgaan.
De camera volgde leider Dries Van
Langenhove, een jongen die het kapsel heeft van een Mormoonse zendeling, gekleed
is als een Amerikaanse autoverkoper, praten kan als Brugman, altijd een brede
glimlach etaleert en ook zijn volgelingen oproept voortdurend te
glimlachen. Hij brengt een conservatieve boodschap, verheerlijkt het
traditionele gezin, maakt zich zorgen over de Islam en komt op voor een Vlaamse identiteit. Hij loopt voorop bij
‘acties’ en geniet ervan, gaat spreken voor Wevelgemse bejaarden, en slaagt
erin een paar minuutjes in beeld te komen naast Victor Orban. In Roemenië
oefent hij met enkele vrienden in een schietclub.
Bij het begin van de reportage werd Van Langenhove verweten – niet rechtstreeks, maar door een commentaarstem – dat hij bij het monteren van filmpjes dreigende muziek op de achtergrond plaatst. Pano deed in haar uitzending hetzelfde. We kregen beelden te zien van volgelingen die luisterden naar de leider. Zowel de leider als de volgelingen hadden een soort uniform aan, een korte broek en een blauw T-shirt waarop een embleem stond afgedrukt: een gestileerde V en S die samen een driehoek vormen waarvan de de punt naar beneden wijst.
Ook had Pano 67 000 berichten en memes verzameld op Facebook- en Twitter-accounts van S&V. De memes die getoond werden, waren erg grove grappen die verband hielden met de zwarte medemens, de jood, de vrouw, de allochtoon en Hitler.* Ik vind die dingen erg choquerend, maar ik ben een oude man. Pubers en corpsballen, weet ik uit ervaring, vinden zoiets vaak grappig. Dingen als: ‘Mumba is een negerjongetje van 8 jaar … Hij leeft in Somalië en doet er 3 uur over om naar school te komen. Met jouw steun van 5 euro kunnen we een zweep kopen en zorgen dat die luie tyfus neger binnen een kwartier op school is!’ Nou ja, die laatste is wel redelijk grappig door de parodie, maar de grap blijft – ik zeg het er vlug even bij – moreel verwerpelijk.
De berichtjes en memes werden eindeloos in beeld gebracht, herhaald en ook voorgelezen, zodat zelfs de slechtziende kijker er wat aan had. Op zeker moment werd een collage gemaakt van de allerstrafste berichtjes die de mensen van Pano hadden gevonden. De berichtjes werden getoond op het scherm en de commentaarstem maakte duidelijk dat het hier ging om de allerhatelijkste haatboodschappen die je waar ook kon vinden. Ik lijst ze even op:
Bij het begin van de reportage werd Van Langenhove verweten – niet rechtstreeks, maar door een commentaarstem – dat hij bij het monteren van filmpjes dreigende muziek op de achtergrond plaatst. Pano deed in haar uitzending hetzelfde. We kregen beelden te zien van volgelingen die luisterden naar de leider. Zowel de leider als de volgelingen hadden een soort uniform aan, een korte broek en een blauw T-shirt waarop een embleem stond afgedrukt: een gestileerde V en S die samen een driehoek vormen waarvan de de punt naar beneden wijst.
Ook had Pano 67 000 berichten en memes verzameld op Facebook- en Twitter-accounts van S&V. De memes die getoond werden, waren erg grove grappen die verband hielden met de zwarte medemens, de jood, de vrouw, de allochtoon en Hitler.* Ik vind die dingen erg choquerend, maar ik ben een oude man. Pubers en corpsballen, weet ik uit ervaring, vinden zoiets vaak grappig. Dingen als: ‘Mumba is een negerjongetje van 8 jaar … Hij leeft in Somalië en doet er 3 uur over om naar school te komen. Met jouw steun van 5 euro kunnen we een zweep kopen en zorgen dat die luie tyfus neger binnen een kwartier op school is!’ Nou ja, die laatste is wel redelijk grappig door de parodie, maar de grap blijft – ik zeg het er vlug even bij – moreel verwerpelijk.
De berichtjes en memes werden eindeloos in beeld gebracht, herhaald en ook voorgelezen, zodat zelfs de slechtziende kijker er wat aan had. Op zeker moment werd een collage gemaakt van de allerstrafste berichtjes die de mensen van Pano hadden gevonden. De berichtjes werden getoond op het scherm en de commentaarstem maakte duidelijk dat het hier ging om de allerhatelijkste haatboodschappen die je waar ook kon vinden. Ik lijst ze even op:
-
‘Vandalisme noemt men dat in de volksmond, niet meer, niet minder.’
- ‘Mensen die aanstoot nemen aan prentjes op het internet, grow a pair.’
- ‘Fake News. Geen vesten te zien.’
- ‘Dit clubje dweept met racisten zoals Che Guevara, bekend van uitspraken als: “De neger is traag en lui, en spendeert zijn geld aan frivoliteiten, terwijl de Europeaan vooruitziend, georganiseerd en intelligent is.’*
- Communisten zijn de kanker van de maatschappij.’
- ‘Only 805 immigrants out of 46995 who arrived in Italy from January to April came from countries at war’.
- ‘Groep opgehitste jongeren met een extreemlinkse tunnelvisie. De intolerantie van de zogenaamde toleranten, is een goede omschrijving voor deze beweging. Over twintig jaar zullen ze schrikken als ze de foto’s terugzien van hun eigen studententijd.
- ‘Wel, wel Jef. Je toont weer eens aan hoe hysterisch achterlijk jullie sossen wel zijn. Ik weet niet hoe je ooit in de politiek geraakt bent met zo’n gatachterlijke conclusies. Rode rakker.
- ‘Het enige
waar die mannen voor vochten was het verhinderen van een overname door de
USSR.’**
Om maar te zeggen dat ik mij gestoord heb aan de eerste dertig minuten van de reportage: banaliteiten gepresenteerd als onthullingen en voorzien van een hooghartig commentaartje. Ik leerde op een saaie manier een lesje dat ik al kende: bij S&V lopen nogal wat rechtse jongen rond, en bij de VRT nogal wat linkse jongens. Maar de laatste tien minuten heb ik allerlei dingen bijgeleerd die ik nog niet kende. De pano-ploeg was namelijk binnengebroken in een privé-chatgroep op Discord waar een beperkte elite van 190 S&V-leden met elkaar communiceert. De berichten die men liet zien, gaven een heel ander beeld van de beweging en zijn leiders. De keurige Van Langenhove sprak plots, nu hij zich onbespied waande, over ‘vrouwelijke makakken’. De geheime Discord-groep hanteert een hiërachie die oploopt van normies, rekruten en strijders tot veteranen en een ‘eindbaas’, Van Langenhove zelf. Het doet wat denken aan de vroegere scoutsbeweging, met haar hopmannen, vaandrigs, verkenners, hoofdwartiercommissarissen en groepsleiders. Het doet ook wat denken aan de SA van Hitler, met zijn Sturmmannen, Rottenführers, Sharfürhres en Oberscharführes.
Van Langenhove en zijn vertrouwelingen bespreken in de Discord-groep hun propagandatechniek en de noodzaak om hun extreme standpunten te verbergen voor de buitenwacht. In redevoeringen, in manifesten en op Facebook en Twitter bepleiten zij de integratie van eerste-, tweede- en derde-generatie-immigranten. In besloten kring vinden ze die integratie echter onmogelijk, want die immigranten ‘horen hier niet thuis’. Je vraagt je achterdochtig af wat dan moet gebeuren met die mensen met een migratie-achtergrond – mensen die weliswaar hier geboren zijn, de Belgische nationaliteit hebben, maar ‘hier niet thuis horen’. Moeten ze worden gedeporteerd? Moeten ze worden afgezonderd? Moeten ze … ? In elk geval, wat de S&V-kern er ook over moge denken, zij zijn blijkbaar niet van plan het aan ons te vertellen. Ik vind dat onwaardig. Dat je je boodschap wat aanpast aan het medium, het tijdstip of het publiek is één zaak. Maar dat je je echte doelstellingen verbergt voor het grote publiek is een heel andere.
Er zijn ook betrekkelijk onnozele dingen die mij een ongemakkelijk gevoel gaven. Van Langenhove schrijft ergens in de geheime groep dat ‘wie niet sport om een gezond lichaam te bekomen, de idealen van S&V niet heeft’. Of korter: ‘Ik kan niet begrijpen hoe iemand dik en rechts kan zijn.’ Er is niks mis geloof ik met enerzijds het sportieve ideaal van een gezond lichaam en anderzijds het politieke ideaal van rechts. Maar verschillende idealen – esthetisch, ethisch, filosofisch, politiek– voor een hele groep volgelingen samenvoegen tot één allesomvattend geheel, dat ruikt naar totalitarisme. Als daar ook nog eens het sportieve bijkomt, denk ik onwillekeurig aan Leni Riefenstahl, aan de Olympische spelen van 1936, en aan zekere Oostenrijkse fanaticus.
Het meest verontrustend vond ik een uitwisseling tussen Van Langenhove en zijn vriend Louis De Stoop. Die laatste beklaagde zich erover dat er twee ‘bruinzakken’ op de trein zaten die ‘voor heel de wagon muziek afspeelden.’ Dat zou ik ook vervelend vinden. De Stoop wilde op die jongens afstappen, maar durfde niet. Het was twee tegen één. Van Langenhove antwoordde: ‘Binnen 2 jaar kan je de mobiele brigade bellen die hen dan opwacht aan het het volgende station.’ Ik maak mij daar een bepaalde voorstelling van. Een groepje nette jongens met blauwe T-shirts stappen op de luidruchtige Arabieren af en vragen beleefd maar beslist om de muziek af te zetten. Doen ze dat niet, dan worden de Arabieren langdurig geslagen en getrapt. Wellicht zijn het dezelfde brigades die van Van Langenhove naar de supermarkten wil sturen om die ‘Golden Dawn-gewijs te zuiveren van halal’. De brigadeleden kunnen dan beleefd vragen aan de filiaalhouder om de ongewenste producten te verwijderen. Gebeurt dat niet, dan sneuvelen de ruiten. Ook nu moet ik even aan de SA denken.
En niet alleen aan de SA, maar ook aan de extreem-linkse leider Ludo Martens die indertijd, net als Van Langenhove nu, van de universiteit werd getrapt. Ik heb, toen ik zelf nog extreem-links was, Martens tientallen keren horen vertellen dat geweldadige uitbarstingen in de toekomst onvermijdelijk waren en dat je daar beter op voorbereid kon zijn. In zijn fantasie zou dat geweld plaatsvinden tussen de klassen. Nu lees ik dat Van Langenhove ook gelooft dat zo’n geweld in de toekomst onvermijdelijk is, maar dan eerder tussen rassen of identitaire gemeenschappen. ‘De dag van het geweld komt nog wel hoor,’ schrijft hij. ‘Ik weet welke kant voorbereid zal zijn en welke niet.’ Tja, heel misschien heeft hij gelijk. Dat zo’n geweld eraan komt, kunnen we nooit helemaal uitsluiten. Heel misschien komt er ooit zo’n klassenoorlog of zo’n rassenoorlog. ‘t Zou vreselijk zijn, maar alles kan. Tegelijk echter vind ik de gretige zekerheid waarmee Martens en Van Langenhove dat geweld voorspelden en voorspellen een verdorven trekje van die twee.
Van Langenhove heeft in een uitgebreid filmpje de pano-ploeg beschuldigd van ‘framing’. De argumenten die hij aanhaalt zijn goed verwoord, logisch en geloofwaardig. Maar hij zegt niets – geen halve zin, geen woord – over zijn berichten op de Discord-groep.*** Als hij ooit overtuigend kan bewijzen dat die berichten in de Discord-groep vervalsingen zijn – áls – dan hebben we weer een ander verhaal. Maar ondertussen staat hij in mijn boekje genoteerd bij de vijanden van de vrije samenleving.
* Die memes kunnen niet
zomaar als onbelangrijk en studentikoos worden weggezet aangezien Van
Langenhove in een geheime groep schrijft: ‘Memes zijn een middel, niet het doel
op zich. Verlies dat niet uit het oog.’
**Wellicht een verwijzing naar de Oostfrontstrijders. *** Op React.be (hier) verscheen op 7 September een interview met advocaat Rob Verreycken. Hij neemt het op voor Dries Van Langenhove. Verreycken beweert niet dat de berichten uit de Discord-groep vervalst zijn, wél dat die hoegenaamd niet schokkend zijn. Dat vind ik niet. De drie uitspraken van Van Langenhove die ik uitgebreid besproken heb, vind ik inhoudelijk schokkender dan de vulgaire memes die eraan voorafgaan.
zaterdag 1 september 2018
De mannenlingerie van Theo Francken
Theo Francken is om zijn
mannenlingerietweet aangevallen vanuit progressieve en conservatieve hoek.
Progressieven verwijten hem zijn onbegrip of onverdraagzaamheid tegenover afwijkend
gedrag; conservatieven verwijten hem mee
verantwoordelijk te zijn voor de liberale genderkeuzewet*. Laat mij Theo, voor
de verandering eens aanvallen vanuit een middenpositie.
Theo zegt dat hij met zijn tweet niet aan de holebigemeenschap dacht. Dat geloof ik, en wel hierom. Ik hoorde voor het eerst over die tweet van mijn verontwaardigde zoon. Ik probeerde hem uit te leggen dat Theo zich nu eenmaal stoort aan mannen met make-up, zoals ik mij stoor aan opzichtige tattoeages, achterstevoren gedragen baseballpetjes en laaghangende broeken. ‘Maar papa,’ zei Jan, ‘begrijp je dan niet dat homo’s zich hierdoor beledigd zullen voelen.’ Nee, dat had ik niet begrepen – Theo dus ook niet – omdat de homo’s die ik ken er heel gewoon uitzien. Maar Jan had natuurlijk gelijk. Een aantal homo’s voelt zich wel degelijk door zulke boodschappen geschoffeerd.
Dat er met de tweet iets fout zat, heeft Theo ondertussen begrepen, want hij heeft hem eerst herhaaldelijk aangepast en daarna verwijderd. Maar wat was er precies fout? Dat Theo zo dénkt? Dat hij zoiets zégt? Of dat hij zoiets openbaar verkondigt terwijl hij een politieke functie bekleedt? Dat laatste wellicht, maar de eerste twee – denken en zeggen –, daar is ook iets mee. ‘Iedereen mag opinies hebben over alles,’ zegt De Wever. Dat is de zuiverste waarheid, maar sommige opinies zijn en blijven fout en afkeurenswaardig, of ze nu geuit worden of niet. Als ik in mijn diepste binnenste de Joden een minderwaardig volkje vind, maar ik verzwijg die opinie uit lafheid, dan ben ik niettemin heel erg fout.
Daarmee heb ik niet willen zeggen dat Jodenhaat en afkeer voor verwijfd mannenondergoed zich in hetzelfde morele laagland bevinden. Ook wil ik de kwestie van het mannenondergoed niet als onbelangrijk terzijde schuiven, nu ik bij Bas Haring heb gelezen wat een gemiddelde man in zijn leven aan ondergoed (onderbroeken, hemden, sokken) uitgeeft, namelijk een half jaarloon.
In de televisiereeks How I Met Your Mother wordt Ted Mosby door zijn vrienden vaak uitgelachen om zijn verwijfd gedrag. Hij citeert Dante in het Italiaans, heeft Bordeau laarsjes, en is urenlang in de weer met zijn haar. En hij draagt make-up. ‘It’s not make-up.’ zegt hij, ‘It’s a sunscreen with a subtle tint. It’s made for men.’ En dan lachen zijn vrienden nog harder. En ook als Marshall last heeft van zijn heup omdat hij vaak danspasjes maakt, wordt hij om zijn verwijfdheid uitgelachen. ‘So, tell me, do any of the other little girls in your class have dancer's hip?’ vraagt Robin. ‘I have more of a technical question,’ zegt Ted. ‘Is it easier to dance when you don’t have external genitalia?’ ‘Guys, come on,’ zegt ten slotte Lily. ‘Marshall didn’t get this injury from dancing. Clearly, the stirrups were set a little too wide during his last trip to the gynecologist.’ De meest uitgesproken criticaster van verwijfde mannen in de reeks is Robin Sherbatsky. ‘All New York guys are like ten percent girl,’ zegt ze misprijzend.
Waarom stoor ik mij in deze kwestie niet aan Robin en wel aan Theo, terwijl ze ongeveer hetzelfde denken en zeggen? Gedeeltelijk natuurlijk omdat Robin in mijn ogen weinig fout kan doen. Maar er is nog iets anders. De manier waarop je je kleedt en opmaakt heeft, geloof ik, altijd wel iets met seksualiteit te maken. Korte rokken die veel laten zien, of lange rokken die niets laten zien, het maakt niet veel verschil uit. De man die een baard laat staan, draagt een geslachtskenmerk in zijn gezicht, en de man die zich scheert, heeft een geslachtskenmerk verwijderd. Je vraagt je af wat het ergste is.
Het gemakkelijkste is dan te doen wat iedereen doet. Nu dringt onze samenleving niet aan op een al te grote uniformiteit. Je kunt als man vandaag met lang haar rondlopen, of je kaalscheren als een oosterse eunuch, en niemand die het merkt. Ik kan als man met een boodschappentas in de hand over straat lopen en niemand zal me nakijken. Als mijn grootvader door mijn grootmoeder om boodschappen werd gestuurd, hield hij die tas onder de arm. Tas in de hand was verwijfd. Maar vandaag bestaan daar allemaal geen normen meer voor.
Toch bestaat er ook nu nog altijd een zekere mate van normaliteit. Voor de man van vandaag is dat lange broek, open hemd en bloothoofs. Draag je in plaats daarvan een hoed, een das of een baljurk, zoals Iggy Pop op die beroemde foto, dan ben je in minder of meerdere mate een exhibitionist. Nu behoort het tot de goede toon om, als je op straat zo’n exhibitionist met hoed, das of baljurk tegenkomt, daar niet met de vinger naar te wijzen. Als je daar luidkeels opmerkingen over maakt, of erover tweet, ben je zelf een beetje een exibitionist. De ene exhibitionist zegt: kijk naar mij, ik doe iets geks. En de andere zegt: kijk naar mij, ik doe gewoon.
* Typisch progressieve reacties vinden wij bij Peter Decuypere en, binnen de N-VA zelf, bij Zuhal Demir. Een conservatieve reactie kwam er van Fernand Keuleneer die voorzichtig bij CD&V schijnt aan te leunen. In De Standaard van vandaag schrijft hij althans: “De partij die het meest in aanmerking komt om conservatieven te herbergen, is niet de N-VA, maar CD&V”.
Theo zegt dat hij met zijn tweet niet aan de holebigemeenschap dacht. Dat geloof ik, en wel hierom. Ik hoorde voor het eerst over die tweet van mijn verontwaardigde zoon. Ik probeerde hem uit te leggen dat Theo zich nu eenmaal stoort aan mannen met make-up, zoals ik mij stoor aan opzichtige tattoeages, achterstevoren gedragen baseballpetjes en laaghangende broeken. ‘Maar papa,’ zei Jan, ‘begrijp je dan niet dat homo’s zich hierdoor beledigd zullen voelen.’ Nee, dat had ik niet begrepen – Theo dus ook niet – omdat de homo’s die ik ken er heel gewoon uitzien. Maar Jan had natuurlijk gelijk. Een aantal homo’s voelt zich wel degelijk door zulke boodschappen geschoffeerd.
Dat er met de tweet iets fout zat, heeft Theo ondertussen begrepen, want hij heeft hem eerst herhaaldelijk aangepast en daarna verwijderd. Maar wat was er precies fout? Dat Theo zo dénkt? Dat hij zoiets zégt? Of dat hij zoiets openbaar verkondigt terwijl hij een politieke functie bekleedt? Dat laatste wellicht, maar de eerste twee – denken en zeggen –, daar is ook iets mee. ‘Iedereen mag opinies hebben over alles,’ zegt De Wever. Dat is de zuiverste waarheid, maar sommige opinies zijn en blijven fout en afkeurenswaardig, of ze nu geuit worden of niet. Als ik in mijn diepste binnenste de Joden een minderwaardig volkje vind, maar ik verzwijg die opinie uit lafheid, dan ben ik niettemin heel erg fout.
Daarmee heb ik niet willen zeggen dat Jodenhaat en afkeer voor verwijfd mannenondergoed zich in hetzelfde morele laagland bevinden. Ook wil ik de kwestie van het mannenondergoed niet als onbelangrijk terzijde schuiven, nu ik bij Bas Haring heb gelezen wat een gemiddelde man in zijn leven aan ondergoed (onderbroeken, hemden, sokken) uitgeeft, namelijk een half jaarloon.
In de televisiereeks How I Met Your Mother wordt Ted Mosby door zijn vrienden vaak uitgelachen om zijn verwijfd gedrag. Hij citeert Dante in het Italiaans, heeft Bordeau laarsjes, en is urenlang in de weer met zijn haar. En hij draagt make-up. ‘It’s not make-up.’ zegt hij, ‘It’s a sunscreen with a subtle tint. It’s made for men.’ En dan lachen zijn vrienden nog harder. En ook als Marshall last heeft van zijn heup omdat hij vaak danspasjes maakt, wordt hij om zijn verwijfdheid uitgelachen. ‘So, tell me, do any of the other little girls in your class have dancer's hip?’ vraagt Robin. ‘I have more of a technical question,’ zegt Ted. ‘Is it easier to dance when you don’t have external genitalia?’ ‘Guys, come on,’ zegt ten slotte Lily. ‘Marshall didn’t get this injury from dancing. Clearly, the stirrups were set a little too wide during his last trip to the gynecologist.’ De meest uitgesproken criticaster van verwijfde mannen in de reeks is Robin Sherbatsky. ‘All New York guys are like ten percent girl,’ zegt ze misprijzend.
Waarom stoor ik mij in deze kwestie niet aan Robin en wel aan Theo, terwijl ze ongeveer hetzelfde denken en zeggen? Gedeeltelijk natuurlijk omdat Robin in mijn ogen weinig fout kan doen. Maar er is nog iets anders. De manier waarop je je kleedt en opmaakt heeft, geloof ik, altijd wel iets met seksualiteit te maken. Korte rokken die veel laten zien, of lange rokken die niets laten zien, het maakt niet veel verschil uit. De man die een baard laat staan, draagt een geslachtskenmerk in zijn gezicht, en de man die zich scheert, heeft een geslachtskenmerk verwijderd. Je vraagt je af wat het ergste is.
Het gemakkelijkste is dan te doen wat iedereen doet. Nu dringt onze samenleving niet aan op een al te grote uniformiteit. Je kunt als man vandaag met lang haar rondlopen, of je kaalscheren als een oosterse eunuch, en niemand die het merkt. Ik kan als man met een boodschappentas in de hand over straat lopen en niemand zal me nakijken. Als mijn grootvader door mijn grootmoeder om boodschappen werd gestuurd, hield hij die tas onder de arm. Tas in de hand was verwijfd. Maar vandaag bestaan daar allemaal geen normen meer voor.
Toch bestaat er ook nu nog altijd een zekere mate van normaliteit. Voor de man van vandaag is dat lange broek, open hemd en bloothoofs. Draag je in plaats daarvan een hoed, een das of een baljurk, zoals Iggy Pop op die beroemde foto, dan ben je in minder of meerdere mate een exhibitionist. Nu behoort het tot de goede toon om, als je op straat zo’n exhibitionist met hoed, das of baljurk tegenkomt, daar niet met de vinger naar te wijzen. Als je daar luidkeels opmerkingen over maakt, of erover tweet, ben je zelf een beetje een exibitionist. De ene exhibitionist zegt: kijk naar mij, ik doe iets geks. En de andere zegt: kijk naar mij, ik doe gewoon.
* Typisch progressieve reacties vinden wij bij Peter Decuypere en, binnen de N-VA zelf, bij Zuhal Demir. Een conservatieve reactie kwam er van Fernand Keuleneer die voorzichtig bij CD&V schijnt aan te leunen. In De Standaard van vandaag schrijft hij althans: “De partij die het meest in aanmerking komt om conservatieven te herbergen, is niet de N-VA, maar CD&V”.