Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

dinsdag 27 december 2022

Het had voor mijn grootvader slechter kunnen aflopen


     Het boek van Arnold Seynnaeve Verzet en collaboratie in de regio* bevat een apart hoofdstukje over de Wevelgemse geestelijken tijdens de oorlog: pastoor Iserbyt, pastoor Pil, de onderpastoors Goethals, Naessens, Butaye, Maenhout ... Sommige van die namen ken ik alweer. Maenhout was de wiskundeleraar van mijn vader, in de wandel Maentje genoemd. En de anderen kende ik van de verhalen van mijn grootvader die koster was in Wevelgem. Pastoor Iserbyt was een minzame aristocraat die niet opzag tegen enig financieel gesjoemel. Hij had nooit geld op zak. De onderpastoors waarschuwden mijn grootvader dat hij daarom af en toe vijf frank zou proberen te lenen, die hij dan niet teruggaf. ‘Als hij dat doet, haal dan gewoon het gevraagde geld uit de schaal,’ zeiden ze. Zijn voornaamste verdienste in de ogen van mijn grootvader was dat hij een liefhebber was van muziek en bereid was om flink te investeren in het onderhoud van het orgel. Ook hield Iserbyt van korte missen. ‘Kort en bondig, koster,’ zei hij voor de mis begon, en dan wist mijn grootvader dat hij van de liturgische gezangen alleen de eerste strofe moest spelen. Zijn opvolger, pastoor Pil, was financieel correcter en bracht de sociale zekerheidsbijdragen voor mijn grootvader met terugwerkende kracht in orde. Verder: Vlaamsgezind. Zijn broer was Duitsgezind. Zijn zuster was een geleerde vrouw die voordrachten gaf.
     Eén incident, waar mijn grootvader bij betrokken was, wordt door Arnold niet vermeld. Het verhaal begint op het oksaal van de kerk. Als kind kwam ik daar wekelijks en zat op een stoeltje te kijken naar hoe  mijn grootvader de melodieën van een fuga op twee verschillende klavieren speelde en nog een derde partij op het pedaal. Ik was daar de enige toeschouwer, maar voor en tijdens de oorlog was dat anders geweest. Toen was daar ook een ‘koor’ aanwezig, dat wil zeggen, enkele zangers en een heleboel sympathisanten die tijdens de zondagsmis een klein feestje bouwden, hoog boven de hoofden van de brave gelovigen beneden.
     In zulke mannengezelschappen ging het al snel over de politiek, en tijdens de oorlog was het niet anders. De Engelsgezinden voerden het hoge woord, en mijn grootvader voerde het hoogste woord van allemaal. De Engelsen zouden ons komen bevrijden. Het zou even duren, maar de Amerikanen zouden de Engelsen nooit in de steek laten. De Duitsers konden een oorlog in Rusland nooit winnen. Ze zouden omkomen in de sneeuw. Kijk maar naar wat er met het leger van Napoleon gebeurd was. En had iemand gehoord wat gisteren op Radio Londen was gezegd over de slag rond Sebastopol?
     De Duitsgezinden in het gezelschap moesten op hun tong bijten. Een van hen is het te machtig geworden, en hij is de subversieve oksaalpraatjes gaan melden bij de bekende Menense collaborateur R.B. Die heeft daar op zijn beurt een verslag van gemaakt en doorgegeven aan de Duitse autoriteiten. 
     Nu wordt het spannend. Als gevolg van het verslag van R.D. wordt in de vroege ochtend aan de huizen van de subversieve oksaalbende aangebeld door Feldwebels. Zo ook aan het huis van mijn grootvader, die op dat moment echter al in de kerk is om de mis voor te bereiden. Mijn grootmoeder doet open, krijgt het bevel tot huiszoeking onder de neus geduwd, ziet de naam van R.B., en moet verder toezien hoe de Duitsers alle kasten onderzoeken, zij het nogal oppervlakkig. Een van de Feldwebels stormt het slaapkamertje van mijn 14-jarige moeder binnen, brult haar toe ‘Keine Angst haben’, en kijkt onder het bed of daar geen wapens verborgen zijn. Er waren geen wapens verborgen. De Feldwebels gaan weer weg.
     Enkele dagen later volgt dan het klassieke scenario. Mijn grootvader en de zangkoorleden moeten zich aanmelden bij de Duitse autoriteiten in Kortrijk, krijgen een uitbrander met veel geschreeuw van ‘letzte Warnung’ en ‘erschiessen’, dat laatste voor de Duitsonkundigen plastisch ondersteund met de gekende mitraillette-gebaren. En dan weer met de tram naar Wevelgem. Bij thuiskomst heeft mijn grootvader het zangkoor onmiddellijk ontbonden. Hij was wel Engelsgezind, maar geen held. De deur van het oksaal werd voortaan zorgvuldig op slot gedaan.
    Het had anders kunnen lopen. Mijn grootvader hád voor de oorlog immers een pistool om zich bij nachtelijke verplaatsingen op verre, onverlichte wegen te verdedigen tegen stropers, smokkelaars en ander onguur volk**. Bij het begin van de oorlog waren alle wapens door de Duitse bezetter opgeëist geweest. Mijn grootvader had dat niet vertrouwd en was voor de zekerheid het pistool zelf in de Leie gaan gooien. In elk geval, toen de hierboven beschreven huiszoeking plaatsvond, lag het pistool al enige tijd niet meer in zijn nachtkastje maar op de bodem van de rivier. Was dat anders geweest, dan was de liefste man die ik ooit heb gekend misschien nooit in mijn leven gekomen.
     Het verhaal kreeg nog een staartje. Na de oorlog kwam de moeder van R.B., een gewezen Menense schoonheidskoniging, bij mijn grootmoeder smeken om haar zoon niet aan te geven vanwege zijn verraad. ‘Hij had met die hele zaak niets te maken,’ zei ze. ‘Zijn naam stond wel op het papier,’ zei mijn grootmoeder. ‘Ja, dat wel,’ moest de moeder toegeven. ‘Maar wees gerust,’ zei mijn grootmoeder subtiel, ‘wij zijn geen verklikkersvolk.’ Die zat. De rest van de oksaalbende moet daar ook zo over hebben gedacht. Niemand heeft klacht ingediend tegen R.B. Anders zou die klacht wel in het boek van Arnold terecht zijn gekomen.

 

* Over het boek van Arnold, zie ook mijn stukjes hier en hier. Zie ook hier voor een ouder stukje over oorlog en na-oorlog in Wevelgem.

** Zie ook mijn stukje hier.

1 opmerking:

  1. "Menense schoonheidskoningin" Kom je quasi nergens tegen, men heeft het altijd maar over (het volgens mij foutieve) Meense...

    BeantwoordenVerwijderen