maandag 26 december 2022

Oorlog in het dorp


     Ik zat ooit op de trein met in het coupé naast mij een ouder en een jonger echtpaar dat Nederlands en Engels door elkaar praatte. Ik begreep dat het oudere echtpaar geboren Vlamingen waren die naar de Verenigde Staten waren uitgeweken en nu op Europese rondreis waren met zoon en schoondochter. Ze hadden zojuist Brussel bezocht en waren op weg naar hun geboortedorp Wevelgem. ‘Je zal zien,’ zei de oudere man, ‘dat Wevelgem kleiner is dan Brussel, maar het is er wel properder.’
     Over dat propere Wevelgem, en omstreken, heeft mijn klasgenoot Arnold Seynnaeve nu een lijvig boek – 534 grote bladzijden – geschreven: ‘Verzet en collaboratie in de regio’. Ik heb het half in trance gelezen. De straatnamen alleen al brengen mijn jeugd weer tot leven: de Lauwestraat, de Kijkuitstraat, de Kweekstraat, de Cesar Gezellestraat, de Lode de Boningestraat, de Kozakstraat, de Kezelberg. En de wonderlijke mensen die die straten bewoonden: de Byttebiers, de Clinckemaillies, de Vuylstekes, de Craeynesten, de Debaeres, de Masselissen, de Vannestes, de Vervennes, de Wallaysen, allemaal mensen die ik kende van de verhalen die ik erover hoorde van mijn grootmoeder en van de morele oordelen die ze over hen velde. Die en die waren verstandige mannen, die en die waren onnozele ventjes, die en die waren domme trienen, die en die waren slechte vrouwen, die en die waren dulle juffrouwen, enz. 
     Zulke kordate typeringen zul je in het boek van Arnold Seynnaeve niet aantreffen. Dat is zijn stijl niet. Enkele jaren geleden liep ik met Arnold door Wevelgem. Dat is een plezierige ervaring. Bij elk huis staat Arnold stil om uitgebreid over de bewoners, hun ouders en hun kinderen te vertellen, smakelijk, maar zonder te oordelen of te veroordelen. In zijn boek gaat hij daarin nog verder en verdwijnt als auteur bijna volledig achter het materiaal dat hij voor ons ontsluit: autobiografische schetsen, brieven, notities, vonnissen, arresten, krantenverslagen, genadeverzoeken.
     We hebben van de tweede wereldoorlog een episch beeld door films, series en Maurice De Wilde. We maken ons daardoor een grandioze voorstelling van collaboratie, verzet en repressie. Dat beeld is niet fout en komt ook naar voren in het boek van Arnold: bombardementen, moordaanslagen, ontsnappingen, folteringen, verraad, represailles. Maar die grootse gebeurtenissen waren niet de regel, maar de uitzondering. In het begin van het boek wordt een ruzie geschetst tussen een ‘witte’ en een ‘zwarte’. De ‘witte’ pocht over de Engelsen die gaan komen ‘om ons te bevrijden’, en de ‘zwarte’ antwoordt hem dat hij zijn grote mond moet dichthouden, want straks zou er nog een Engelse parachutist in kunnen landen: kleuters op de speelplaats – alleen gaat de ‘zwarte’ van die ruzie verslag doen bij de Duitse autoriteiten, wordt de ‘witte’ daarna verhoord en weer vrijgelaten, en komt er na de oorlog een proces waarop de ‘zwarte’ wordt veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf.
     Het is de verdienste van Arnold dat hij zijn materiaal en vrac aanbiedt. Van zodra je gaat schiften en selecteren, gaat de aandacht vanzelf naar alles wat spectaculair was. Neem het verzet. Er werd ondergedoken, er werd vergaderd, er werd brand gesticht (‘de rode haan kraait’), er werden vlugschriften gedrukt zoals De Vrije Vlasman. Daarnaast vervalste men documenten, deed men treinen ontsporen, en hielp men Russische krijgsgevangenen ontsnappen, en verborg men Engelse piloten zoals we dat kennen van de komische reeks Allo! Allo! Enkele maanden voor de bevrijding werd een gehate collaborateur doodgeschoten langs de weg. Tijdens de bevrijding werd de brug tussen Lauwe en Wevelgem enkele uren ingenomen door de PA, de partisans armés. Dat kan allemaal zó in een spannende film. Maar veel vaker ging het verzet om het kapotgooien van lampen, het dichtdraaien van waterkranen, het doorprikken van fietsbanden en het vergiftigen van ‘honden, kiekens en konijnen welke aan de Duitse soldaten toebehoorden.’
     Of neem de collaboratie. Je denkt aan kampbeulen die Joden en politieke gevangenen slaan, folteren en uithongeren. Maar op dorpsniveau waren dat uitzonderingen. In heel het boek van Arnold komen geloof ik maar drie of vier collaborateurs voor die zich schuldig maakten aan mishandelingen. In de honderden vonnissen, arresten, rechtbankverslagen enzovoort gaat het meestal om lidmaatschap van Verdinaso, VNV of DeVlag, of van organisaties als ‘Germanische freiwillige Helferinnen des Deutsches Rotes Kreuz’. Er wordt uitgebreid gedocumenteerd of, en hoelang, de veroordeelden geabonneerd waren op Volk en Staat of op De SS-man, dan wel of ze alleen losse nummers kochten van die Nieuwe Orde-publicaties. Met veel zin voor detail wordt nagegaan of ze een uniform droegen, welke kleur dat uniform had, of ze het overdag droegen of alleen op nachtelijke drinkgelagen, of er een pistoolholster bij hoorde en of in die holster wel een pistool zat.
     Een heel markante kwestie is die van ‘verklikking’. Ook hier is het spektakel de uitzondering. Er waren in Wevelgem geen Joden* die konden worden verklikt, en de weerstanders hielden hun organisatie geheim. Het verklikken betrof dus meestal kleine diefstallen, fraude en zwarte handel, iets wat ook in vredestijd enthousiast gemeld wordt aan de autoriteiten. Aangezien het om pekelzonden ging, leiden dergelijk verklikkingen meestal tot een korte gevangenisstraf. Ook stapte men naar de autoriteiten om vermoedens uit te spreken van verborgen wapenbezit of van Engelsgezindheid. Zulke wapens werden nooit gevonden, omdat ze er niet waren, waardoor de verklikker soms zelf in moeilijkheden kwam. En wie beschuldigd werd van naar de Engelse radio te luisteren kwam er van af met dreigementen. Er zijn slechts enkele gevallen gedocumenteerd waar het verraad eindigt met iemand die doodgeschoten wordt tijdens een achtervolging, of die in een concentratiekamp terecht komt. 
     Na de bevrijding, kwam de repressie. Het boek van Arnold bevat honderden gerechtelijke uitspraken tegen collaborateurs. Het is geen geheim dat de uitspraken van de eerste en tweede golf buitenproportioneel streng waren, en meestal vele jaren gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit de burgerrechten inhielden. Maar bijna al die strenge straffen werden na enkele jaren gemilderd. 10 jaar buitengewone hechtenis werd bij een herziening algauw verminderd tot 2 jaar, en wie tot de doodstraf met de kogel veroordeeld was, moest al veel pech hebben als hij na 5 jaar nog in de gevangenis zat. Ook burgerrechten werden hersteld zodat de veroordeelden weer onbelemmerd aan het economische leven konden deelnemen.
     Een apart literaire genre zijn de genadeverzoeken die na de veroordelingen werden ingediend. Het zijn meesterstukjes van minimalisering. In die verzoeken was plots niemand ooit Duitsgezind geweest, was iedereen misleid geweest, had men hoogstens om den brode enkele dagen of weken met de bezetter samengewerkt, en dan nog vooral om sabotage te kunnen plegen of om inlichtingen te verzamelen zodat men bevolking kon waarschuwen voor komende acties**. Men had zich bij de SS aangesloten om te kunnen trouwen met een Duits meisje. Men had het uniform, waarvan zich een bonnetje in het dossier bevond, nooit gedragen, maar onmiddellijk verknipt om er een pak van te maken voor zijn zoontje. Men had ammunitie aan Duitsers of collaborerende milities verkocht, maar alleen slechte, vochtige kogels die niet meer konden ontbranden.
     De heel genereuze selectie die Arnold uit het verzamelde materiaal heeft gemaakt, hangt een beeld op van wat Louis-Paul Boon zijn ‘kleine oorlog’ noemde. Hoe meer details, hoe kleiner de oorlog, want het zijn de details die de grote gebeurtenissen op de achtergrond duwen en die de dorpse schaal van alles duidelijker laten uitkomen. Neem twee antagonisten in het verhaal: de collaborerende burgemeester Byttebier en de leider van het Onafhankelijkheidsfront, onderwijzer Silverans. De twee stonden vóór de oorlog aan het hoofd van twee rivaliserende toneelverenigingen: de eerste van het gezelschap ‘Ik Dien’ en de tweede van het gezelschap van de Christen Volksbond, dat optradt in de ‘pasterszaal’ en om redenen van zedelijkheid alle vrouwenrollen door mannen liet spelen. Tijdens de oorlog moest de burgemeester zijn huis laten bewaken tegen mogelijke aanslagen van de partizanen van de onderwijzer. Na de oorlog en na de repressieperikelen werden het weer gewone rivalen, zoals elk dorp er enkele heeft. ‘Wit’ en ‘zwart’ groetten elkaar weer op straat. Velen waren dat ook tijdens de oorlog blijven doen. Het dorp was altijd het dorp gebleven: kleiner dan Brussel, maar properder.

* Wel was er een verordening die verbood dat de gemeente bedienden zou aannemen die opgenomen waren in het Hebreeuwse register.
** Ook populair: men had alleen gecollaboreerd om de verdenking van anti-Duitse gezindheid te ontkrachten.

 

Het boek kost 43 euro en kan besteld worden via arnoldseynnaeve@gmail.com. Meer informatie vind je op de Facebookpagina van Arnold en ook hier: https://www.hebban.nl/boek/verzet-en-collaboratie-in-de-regio-arnold-seynnaeve. Arnold schrijft ook uitgebreid over het drama van de Nachtegaalstraat, waar nipt een bloedbad vermeden werd. Daar zeg ik iets over in mijn stukje van morgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten