Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

zaterdag 30 november 2024

Cordon rond VB én PVDA?


      Laatst legde Bart Eeckhout in De Morgen (13/11) de ‘goede reden’ uit waarom er een cordon ligt rond Vlaams Belang –  en niet rond PVDA, zoals blijkt uit de gemeentelijke coalities in Bergen, Vorst en Molenbeek. 

Er zijn goede politieke en ideologische redenen om grote bezwaren te uiten tegen een samenwerking met PVDA. Dat de partijtop er maar niet in slaagt de historische misdaden van Stalin … te veroordelen … is een luid alarmsignaal. Daarnaast zijn er zeer grote vragen te stellen bij de economische plannen van uiterst links en bij de riskante impact ervan op onze welvaart. Aan argumenten om niet met PVDA samen te werken is er heus geen gebrek. Toch is er een goede reden waarom er een cordon ligt rond Vlaams Belang en niet rond PVDA. Dat is geen politieke, maar een ethische kwestie. Kernpunt in het VB-programma is de afbraak van gelijke rechten voor mensen van vreemde afkomst en dus de ontkenning van menselijke gelijkwaardigheid, ongeacht afkomst.

      Over het ‘kernpunt’ in het VB-programma ben ik slecht op de hoogte. Als die partij een onderscheid maakt tussen mensen op basis van hun afkomst, is dat inderdaad een grove inbreuk op de liberale rechtstaat*. Maakt VB echter een onderscheid tussen burgers enerzijds en niet genaturaliseerde vreemdelingen anderzijds, dan is dat niet onverenigbaar met de liberale tradities. De mensenrechten (beschikking over het eigen lichaam en bezittingen, vrije meningsuiting, geen straf zonder op een proces vastgestelde wetsovertreding …) gelden voor iedereen, maar de sociale en politieke rechten (werkloosheidsuitkeringen, stemrecht …) kunnen verschillen voor burgers en voor niet-burgers.
     Eeckhout maakt een onderscheid tussen politieke en ethische kwesties. Dat is niet verboden, maar zelf vind ik dat een moeilijk onderscheid. Ik wil best de ongelijke behandeling van mensen volgens hun afkomst een ethische kwestie noemen. Maar is het ook geen ethische kwestie als de leiders van een partij er niet in slagen om de misdaden van het Stalin-regime ondubbelzinnig te erkennen en te veroordelen? Wat zou Bart Eeckhout schrijven als de leider van VB er niet in zouden slagen om de misdaden van het nazisme te erkennen en te veroordelen? Zou het dan wel een ethische kwestie zijn? Of is het massaal uitmoorden van mensen Joden en zigeuners een ethische kwestie terwijl het massaal uitmoorden van potentiële opposanten en weerspannige delen van de bevolking een politieke kwestie is?
     Linksliberalen als Eeckhout zijn meestal bereid de historische misdaden van het stalinisme en het nazisme op moreel ongeveer gelijke hoogte te plaatsen. Maar ze maken het zichzelf moeilijk door te veel gewicht te hechten aan mooie frasen als menselijke waardigheid. Zo’n frasen geven aan hypocrieten een oneerlijk voordeel. De wetten van Nürenberg schonden openlijk de menselijke waardigheid. De stalinistische grondwet van Stalin daarentegen was daarentegen in overeenstemming met het meest hooggestemde humanisme. Over die wet zou je kunnen zeggen wat Laurette Onckelinkx indertijd zei over de PVDA-PTB: ‘Au moins ils ne sont pas racisten.’ 

                                                    *

     Als linksliberalen het al moeilijk hebben om de de gelijke verwerpelijkheid van nazisme en stalinisme aan te voelen, dan is het voor linkse socialisten nog iets moeilijker. Neem nu Susan Neiman. Nergens blijkt dat uit haar boekje dat ze enige sympathie zou hebben voor het communisme zoals dat in Rusland en China in de praktijk werd gebracht. Wel werd ik getroffen door de passage waarin ze zich stoort aan mensen die ‘de visie geïnternaliseerd hebben dat communisme en fascisme identiek zijn.’ Ik neem hier even aan dat bedoeld wordt dat de fascistische en communistische regimes niet identiek zijn omdat de eerste erger zijn dan de tweede. Als Neiman die mening niet is toegedaan, bied ik haar mijn verontschuldigingen aan; er zijn er genoeg linkse socialisten die die mening wel zijn toegedaan zijn om er iets over te zeggen. 
     Bij wat nu volgt denk ik vooral aan de extreme gevallen van de Lenin-Stalin-Mao-regimes enerzijds en het Hitler-regime anderzijds. Mensen die al was het maar enkele procenten sympathie voor de Lenin-Stalin-Mao regimes voelen, vallen meestal terug op volgende argumenten

  1. De wreedheden van die regimes zijn te verklaren door de harde omstandigheden, vijanden dreigden van alle kanten
  2. Er was misschien wel veel repressie, maar de welvaart was tenminste beter verdeeld
  3. Het aantal nodeloze onschuldige slachtoffers viel in vergelijking nogal mee.
  4. De bedoelingen van het fascisme waren slecht, de bedoelingen van het communisme waren goed.

       Het eerste en het tweede punt laat ik onbesproken en over het derde punt heb ik al eens een pennenstrijd gevoerd met Charles Ducal**. Het komt hierop neer dat het aantal slachtoffers van Hitler en Stalin volgens de meeste historici van dezelfde ordegrootte zijn. En als die ordegrootte inderdaad gelijk is, dan kan het belachelijk lijken om nog op het vierde punt in te gaan: voor de miljoenen slachtoffers maakte het geen verschil of ze vermoord werden vanwege goede of slechte bedoelingen.
     Maar aangezien het argument van de ‘goede bedoelingen’ bij socialistisch links ‘geïnternaliseerd’ is, loont het toch de moeite om er wat langer bij stil te staan. In La grande parade noemt Jean-François Revel het communisme een ‘ideologie totalitaire médiatisée par l’utopie’, in tegenstelling tot het fascisme dat een ‘totalitarisme direct’ is. Je kunt het ook anders zeggen: de utopie van het communisme is ambitieuzer*** dan die van het fascisme. De fascistische utopie leunt dichter bij de bekende werkelijkheid aan. En je kunt het nóg anders zeggen: de utopie van het communisme valt in grote mate samen met die van het liberalisme; de utopie van het facisme is ermee in tegenspraak.
     Bekijken we eerst de fascistische utopie. Natuurlijk zal iedereen in die maatschappij een vruchtbaar en vreugdevol leven leiden.  Maar het zal een wereld zijn met een leider en met volgelingen, met een verschil van rang en stand, met meningen die toegelaten zijn en meningen die niet toegelaten zijn, met mensen mét en mensen zónder bestaansrecht. Af en toe zal er een vruchtbare oorlog gevoerd worden, die voor het fascistische menstype alweer een bron van vreugde zal zijn.
     De communistische utopie, heeft men uit een vage schets van Marx begrepen, is anders en gelijkt in niets op de communistische dictaturen die bestaan hebben.  Die waren slechts een overgangsstadium, een vagevuur waar men door moet om het  communistische einddoel te bereiken. En dat einddoel lijkt als twee druppels water op het liberale ideaal: geen staat, individuele vrijheid, pluralisme, grote welvaart, iedereen gelijke rechten en gelijke kansen. Het enige verschil is dat liberalen geloven dat er ook bij grote welvaart nog altijd onbevredigde behoeften zullen bestaan en dat de vrije markt best blijft instaan om de middelen efficiënt en zonder ruzie te verdelen. In de communistische utopie daarentegen is de overvloed zo groot, en zijn de mensen moreel zo volmaakt dat enige vorm van verdeling niet meer nodig is. Iedereen neemt wat hij nodig heeft. ‘Aan ieder volgens zijn behoeften.’
    Het communistische einddoel haalt dus een groot deel van zijn aantrekkingskracht uit zijn gelijkenis met het liberalisme: welvaart, vrijheid en pluralisme. Alleen is die gelijkenis gegrond op een loze belofte, een leugen, en een wensdenken van de sympathisanten.
       Dat het ideale communisme van de toekomst, met vrijheid en materiele overvloed, een loze belofte is, kan makkelijk worden vastgesteld. Chroestjov beloofde in 1960 dat het einddoel zou worden bereikt tegen 1980****.  Er kwam niets van terecht. De leugen van de utopie werd mooi geïllustreerd door de Stalinistische grondwet van 1936. Op papier was de Sovjetunie toen het meest vrije land ter wereld. In werkelijkheid was het een van de twee ergste dictaturen van dat moment, en stond het op de vooravond van de Grote Zuivering. Het wensdenken van de sympathisanten ten slotte komt hierop neer dat hún liberale invulling van de Marxiaanse schets een heel andere is dan die van de communistische leiders. Mensen als Stalin en Mao waren in zekere zin idealisten. Ze geloofden écht in de ideale communistische toekomst, maar die had even weinig met individuele vrijheid en pluralisme te maken als wat ze er zelf in de ‘voorbereidende fase’ van maakten. 

                                                            * 

    Hoewel Neiman het communisme en het fascisme niet identiek vindt, spreekt ze, zoals gezegd, nergens sympathie uit voor de communistische regimes. Dat is anders als het gaat om de communistische partijen die in het Westen actief waren. Ik denk bijvoorbeeld aan de volgende passages.  

De levendige, interraciale, socialistische beweging die van 1946 tot 1959 en later werd onderdrukt in de naam van het anticommunisme … W.E.B. Dubois wordt herinnerd als de grote zwarte intellectueel, maar als grote socialistische intellectueel wordt hij doodgezwegen … Wat de grote Afrikaans-Amerikaanse artiest Paul Robeson tot politiek activisme bracht was een ontmoeting met stakende mijnwerkers uit Wales …      

Zulke zinnetjes verdienen enige context. De levendige, interraciale, socialistische beweging – die inderdaad schandalig werd onderdrukt – was in de eerste plaats de communistische partij van Amerika. W.E.B Dubois heeft belangrijke boeken, artikels en lezingen gewijd aan het analyseren van racisme en kolonialisme, maar hij was ook een levenslange fellowtraveller van het communisme, hij bewierookte Stalin, en hij werd op hoge leeftijd nog lid van de communistische partij. Paul Robeson was niet alleen een getalenteerd zanger, maar ook, weet ik van mijn vader, een prominent communist, en in 1953 winnaar van de Stalinprijs voor de vrede.
     De lovende kwalificaties die Neiman voor de Amerikaanse communisten over heeft, zijn begrijpelijk. Het was een partij met een mooi programma voor hogere lonen, betere werkvoorwaarden, en raciale gelijkheid. En het bleef niet bij een programma, maar ze namen actief – heel, heel actief – deel aan ‘strijdbewegingen’ om die programmapunten te verwezenlijken. Veel van die zaken zijn vewezenlijkt: de lonen zijn hoger, de werkvoorwaarden zijn beter, en de raciale segregatie is afgeschaft. Moeten wij die Amerikaanse communisten niet een beetje bewonderen, ook al bewonderden zij op hun beurt massamoordenaar Stalin?
     Bewonderen kan men ze heel zeker, alleen al vanwege de moed van die mannen en vrouwen die zich als kleine minderheid niet gewonnen gaven. Een heel andere vraag is of hun invloed op de gemaakte vooruitgang alles samen genomen zo positief is geweest. Dat de lonen hoger zijn – waardoor de arbeiders meer producten kunnen kopen – dat komt vooral door het noeste werk en de inventiviteit van Amerikaanse arbeiders, ingenieurs en ondernemers. Dat veel zwarten welgestelde burgers zijn geworden is vaak omdat ze hard gestudeerd hebben. En als je houdt van dingen zoals de uitkeringen en subsidies voor de armsten, wie heeft daar dan in de VS voor gezorgd, de communisten of L.B. Johnson?
     Het is zelfs niet a priori zeker of de communisten de ‘strijdbewegingen’ überhaupt vooruitgeholpen hebben. De communisten waren onder de actiefste elementen, dat wel, maar ze hielden zich, zoals communisten dat doen, ook heel actief bezig met het infiltreren, manipuleren, politiseren en radicaliseren van die bewegingen. Als je ervan uitgaat dat de radicaalste beweging de meeste resultaten boekt, dan moet je inderdaad bij de communisten zijn. Maar je kunt ook té radicaal zijn, en zo het doel ondermijnen. De Amerikaanse communisten hebben in de crisisjaren stakingen geleid voor hogere lonen. Strike! Strike! Strike! riep de jonge Elia Kazan in een agitpropfilm van die tijd. Was dat op dát moment – toen werkloosheid het grootste probleem was – eigenlijk wel een goed idee? ’t Is aan de historici om daarover onder elkaar ruzie te maken. Of neem Europa. Zijn de sociale rechten beter ontwikkeld in de landen waar de communistische partijen het sterkst stonden? Het antwoord op zulke vragen zal wellicht genuanceerd zijn*****.

                                                *

     Ik durf mij als niet-historicus niet uitspreken over de uiteindelijke balans van de communistische activiteit in het Westen. Misschien hebben ze bijgedragen aan de sociale vooruitgang, misschien ook niet. Misschien hebben ze, samen met de socialisten, die sociale vooruitgang vooral in een bepaalde vorm gegoten, en is die vorm niet noodzakelijke de beste. En wat de PVDA betreft heb ik dezelfde reserves als Bart Eeckhout: ik stel mij ‘zeer grote vragen bij hun economische plannen en bij de riskante impact ervan op onze welvaart.’ Maar boven alles vind ik dat democratische partijen geen coalities moeten aangaan met een partij die een dubbelzinnige houding aanneemt in de kwestie van democratie en dictatuur. Dat lijkt mij, om de categorieën van Eeckhout te gebruiken, een ethische kwestie. 

     

 

 

* Ik citeer een twitterberichtjes van VB-kopstuk Sam van Rooy: ‘Ik wil de leugen uit de wereld dat VB iedereen met migratieachtergrond of andere huidskleur het land uit wil: scherper aflijnen wie kaf is, en wie koren. Het kaf: zij die de waarden van de islam in de praktijk brengen. Maar wie Vlaming is onder de Vlamingen, kan op ons rekenen.’ Ondanks de sluwe formulering vind ik dat een onverdraagzame uitspraak. Maar het is naar mijn smaak noch racisme, noch een inbreuk op de menselijke waardigheid. 

** Mijn polemiek met Charles Ducal staat hier.  

*** De onrealistische ambities van het communism vinden we bijvoorbeeld terug in Trotski’s Literatuur en revolutie: ‘Onder het toekomstige communisme zal de gemiddelde mens op gelijke hoogte komen met Aristoteles, Goethe en Marx. En boven dat gemiddelde zullen weer nieuwe pieken oprijzen.’ Met zo’n hoge toekomstverwachting is het begrijpelijk dat Trotski niet te zwaar tilt aan de noodzakelijke wreedheden van het overgangsstadium.  

**** Die welvaart onder het ideale communisme werd ook concreet voorgesteld: iedereen zou zeven paar schoenen, vijf kostuums en drie overjassen hebben.  Het doet denken aan het paradijs dat Mohammed zijn volgelingen voorspiegelde: overal zullen er daar schaduwrijke, vruchtendragende bomen staan, met daaronder rustbankjes. 

***** Wat je ook soms hoort is dat de communisten door hun revolutionaire taal alleen al de sociale vooruitgang hebben bevorderd. Ze predikten de revolutionaire opstand, en de kapitalisten deden ‘toegevingen’ om zo’n opstand te vermijden. Ook hier is aan de historici om de mogelijke oorzakelijke verbanden te bediscussiëren. Ik ga er ondertussen  vanuit dat het uit die redenering is dat Neiman enige sympathie voor de communisten put. 

De Stalin van Charles Ducal (longread)


In het reine komen met de Grote Zuivering

    Dat boek waarin dichter en ex-maoïst Charles Ducal de massamoordenaar Stalin min of meer goedpraat heb ik in een ruk uitgelezen. Ik ben, moet je weten, zelf ex-maoïst en ex-stalinist. Af en toe heb ik hard moeten lachen als ik een oude formulering of een oude redenering herkende. Ergens schrijft Ducal dat de revolutionairen onder Lenin ‘de massa’s organisatorisch aan zich te wisten te binden.’ Hoe mooi is dat!
      Maar het boek Koude oorlogsbuit is niet komisch bedoeld. Ducal heeft het geschreven in een eerlijke poging om met zijn verleden in het reine te komen. Hij heeft het aangevat als een onderzoek met een open einde. Ducal is een diepgelovig en levenslang tegenstander van het kapitalisme. Van zijn linksliberale vrienden op café krijgt hij te horen dat het kapitalisme, met al zijn gebreken, nog het minst slechte systeem is. Het enige alternatief dat ooit op grote schaal is uitgeprobeerd, zegt men hem, heeft geleid tot de moordpartijen van Lenin-Stalin-Mao.
    De zoektocht die Ducal heeft aangevat, kon in die omstandigheden maar drie uitkomsten hebben. Bij de eerste uitkomst zou hij ontkennen dat er slechts twee alternatieven waren. Hij kon kiezen voor een ‘derde weg’. Maar die derde weg is degene die West-Europa al vijftig jaar bewandelt, en die voor een koppige, rebelse idealist als Ducal weinig aantrekkelijks heeft. De tweede uitkomst was dat hij zijn links-liberale vrienden gelijk gaf als ze zeiden dat het kapitalisme met al zijn gebreken het minst slechte systeem was. (Dat nooit!) De derde uitkomst bestond erin te erkennen dat de weg van Lenin-Stalin-Mao nog zó gek niet was. Had Ducal mij op café van zijn plan verteld, op dan had ik hem kunnen voorspellen dat hij bij díe uitkomst zou eindigen.
     Ik had hem ook een methode voor zijn studiewerk aan de hand kunnen doen. ‘Kijk,’ beste Charles, ‘had ik gezegd. Je begint met een aantal bronnen te verzamelen die erg anti-Stalin zijn. Een paar sensationele televisie-reportages waar de vooringenomenheid van afdruipt, een paar gedateerde werken van Robert Conquest (een vriend van Thatcher!), de redevoering van Chroetsjov die zelf een schurk was, een opportunistische resolutie van het Europees Parlement, een recente populaire bestseller over de Oekraïense Hongersnood (1932-1933), dat soort werk. Als je daarmee klaar bent, ga je op zoek naar enkele dissidente academici die ‘het dominante beeld bijstellen’. Die zijn er altijd. Hou je daarbij ver van marxist-leninisten, maoïsten en excentriekelingen. En let vooral op Nieuw Archiefmateriaal.’  – Welnu, ’t is ongeveer de methode die Ducal heeft gevolgd*.
       Met zijn dissidente academici in de aanslag behandelt Ducal achtereenvolgens de Grote Zuivering van 1936-1938, de Oekraïense Hongersnood (1932-1933), Stalins pact met Hitler om Polen te verdelen (1939), de Grote Vaderlandse Oorlog (1941-1945), de Koude Oorlog (1946-1991) en de Goelag-strafkampen (1930-1953). Op sommige van die onderwerpen kan Ducal makkelijk punten scoren. Het pact met Hitler wás een verdedigbaar stukje Realpolitik, Stalin hééft met zijn leger dat van Hitler verslagen, de Koude Oorlog kwám niet van één kant, een aantal Goelag-strafkampen verschílden nogal van de uitroeiingskampen van de nazi’s, en de Oekraïense Hongersnood wás niet alleen het gevolg van beleid maar ook van een misoogst waar Stalin noch zijn weermannen of -vrouwen schuld aan hadden. 
    Eigenaardig genoeg begint Ducal zijn onderzoek niet met de Oekraïense Hongersnood waar hij gemakkelijk enkele overdrijvingen kan aantonen, maar met de krankzinnige repressie van 1936-1938 waarbij in anderhalf jaar tijd tussen de 950.000 en de 1.200.000 mensen omkwamen. Ducal gebruikt liever het cijfer van de gedocumenteerde executies: 681.692 doden, een mooi staaltje van nauwkeurige boekhouding hoewel het wezenskenmerk van de hele zaak er volgens Ducal op neerkwam dat het daar in Sovjet-Unie, zoals zijn vrouw het formuleert, ‘een zootje’ was.
     Ik probeer zuinig te zijn met ad hominems, maar ik vind het om te beginnen raar dat Ducal er als schrijver en dichter niet even bij stilstaat dat bij zijn 681.692 doden – waar blijft het cijfer na de komma?  –  ook een aantal bekende schrijvers en dichters waren zoals Osip Mandelstam, Isaac Babel en Boris Pilnjak. Denkt hij liever niet aan het lot dat hemzelf had kunnen treffen als hij in die tijd en op die plaats had geleefd? Of redeneert hij als een maoïstische vriend van mij die ooit zei: ‘Osip Mandelstam is voor mij niet meer waard dan een van de drie miljoen Bengalen die omkwamen bij de door Churchill georganiseerde hongersnood van 1943.’ Dat is misschien een wat autistisch maar in de grond redelijk argument, en ik ga in zo’n geval niet meteen op zoek naar dissidente academische bronnen die de rol van Churchill nuanceren, relativeren en contextualiseren – zoals Ducal dat doet met Stalins rol in de Oekraïense hongersnood.
     Ducal zelf geeft een mogelijke verklaring van zijn stilzwijgen over de ongelukkige dichters. Hij ontkent immers helemaal niet de menselijke drama’s die tijdens de Grote Zuivering hebben plaatsgevonden. Hij vindt ze net als iedereen verschrikkelijk. Maar er is al zo veel over geschreven. Ook vindt hij dat die drama’s ons niet mogen beletten om tegelijk in de archieven op zoek te gaan naar de correcte cijfers (681.692!), en verder naar de precieze verantwoordelijkheden, de verzachtende omstandigheden en de mogelijke verklaringen.
     Hier komen we bij een verhaal dat ik min of meer ken van in mijn maoïstische jeugd. De verantwoordelijkheid voor de moordpartijen lag niet bij Stalin maar bij zijn naaste medewerker Jezjov; de bureaucratische bestuurskanalen waren ‘een zootje’; de uitvoerders van het beleid waren ‘ongeschoold’; er waren rivaliteiten binnen de partij; en ten slotte Stalin heeft dan wel een flink deel van zijn collega’s van de oude partijleiding vermoord, maar zij waren op hun beurt van plan om Stalin te vermoorden. Je vraagt je af of je hier met verzachtende dan wel met verzwarende omstandigheden te maken hebt. Stalin zou dus een slecht mensenkenner geweest zijn, een organisatorisch warhoofd en een zwak manager. Ik geloof dat niet, maar ’t is mogelijk. En misschien was hij inderdaad niet de enige moordenaar binnen de oude partijleiding, maar waren de collega’s die hij liet liquideren dat ook.  Het maakt er echter de zaak van het socialisme 1.0 zoals Ducal het noemt niet veel beter op als álle oude leiders moordenaars waren, en niet alleen Stalin.
     De traditionele verdediging van de Grote Zuivering, die ik ken van in mijn jeugd, gaat nog een stap verder. De Zuivering was, in die redenering, noodzakelijk om een grote samenzwering te ontmantelen van in sabotage gespecialiseerde ingenieurs, een buitenlandse oppositie geleid door Trotski, de oude partijleiding die zich door Stalin aan de kant geschoven voelde, een aantal ambitieuze generaals en … Hitler die in het geheim alle betrokkenen financierde en omkocht.  Het is het soort wilde beschuldigingen die je vandaag op gespecialiseerde internetsites kunt aantreffen, met dit verschil dat de toenmalige beschuldigden, voornamelijk de oude partijleiders, vooraleer doodgeschoten te worden, op openbare processen hun snode complot openhartig bekenden.
     De houding van Ducal tegenover die complottheorie is ambivalent. Hij doet er ironisch over, vindt ze aan de andere kant weer niet zó gek, haalt feitjes aan die er verenigbaar mee zijn, stelt lastige vragen aan hen die ze verwerpen, lacht de ene keer met de Amerikaanse ambassadeur Davies die ze geloofde, maar lijkt een andere keer Davies ernstig te nemen. Boven alles probeert hij aannemelijk te maken dat de theorie, zelfs als ze niet klopt, dan toch door Stalin zelf oprecht werd geloofd. Dat is al het halve werk, schijnt Ducal te denken.
     Bij het lezen van het boek, heeft de dichter mij af en toe op de zenuwen gewerkt. Hij bespreekt bijvoorbeeld het quota-systeem dat gehanteerd werd bij de Grote Zuivering: een aantal slachtoffers dat vastgelegd werd per provincie. Hij wijst erop dat die quota maximavastlegden en geen minima. Dat is in die context, vind ik, een erg bot onderscheid. Maar dan denk ik weer aan Ducals prachtige verhaal De meesterknecht dat ik las toen ikzelf een maoïstische student in Leuven was. De ironisch-nuchtere beschrijving van het maoïstische studentenmilieu zorgde bij mij voor een klein barstje in mijn wereldbeeld, een wereldbeeld waarin alles samenhing – het verspreiden van vlugschriften, het organiseren van stakingen en het verheerlijken van Stalin. Er zouden nog heel veel barstjes moeten volgen voor het hele wereldbeeld aan diggelen viel, maar het was toch íets. Ik blijf er Ducal dankbaar voor. 

 

* Bij zijn keuze van academici heeft Ducal zich wat laten gaan. Een productieve maoïst als professor Losurdo Domenico kon hij links niet laten liggen. Ook citeert hij uitvoerig uit een zestal boeken van de wat excentrieke professor Furr Grover. Het zij hem vergeven. Zo’n excentriekelingen maken ook wel eens punt. Bij de film Denial voelde ik wel enige sympathie voor de Holocaust-ontkenner, meer dan voor die Amerikaanse professor die van het proces een emo show wou maken. 

Hannah Arendt en het totalitarisme

In zijn boek Koude Oorlogsbuit vat dichter Charles Ducal de totalitarisme-theorie van politiek filosofe Hannah Arendt samen in vijf kenmerken. Ik citeer:

  1. het streven naar wereldheerschappij, naar de totale onderwerping van de totale mensheid; 
  2. het creëren van een partij die ideologisch zo geïndoctrineerd is dat ze de bestaande werkelijkheid negeert en vervangt door een fictieve werkelijkheid waar ze blind in gelooft; 
  3. het vernietigen van het sociale weefsel, van de sociale klassen, die vervangen worden door een massa van geatomiseerde, geïntimideerde en volstrekt machteloze individuen; 
  4. constante zuiveringen, niet als terreurmiddel tegen echte opposanten, maar tegen iedereen die willekeurig tot ‘objectieve vijand’ kan worden uitgeroepen, teneinde te worden geliquideerd of naar een concentratiekamp gestuurd; 
  5. het vernietigen van familiale en persoonlijke relaties door fictieve aanklachten tegen een individu automatisch uit te breiden tot zijn omgeving, om op die manier ieder tot ieders potentiële vijand te maken en een systeem van zelfbescherming en valse beschuldiging in het leven te roepen. 

     Ik weet niet of dat een juiste samenvatting is van Arendts theorie, want ik heb Origins of Totalitarianism niet herlezen en mijn kennis ervan gaat terug op een lectuur van dertig jaar geleden. Ik weet ook niet of de kenmerken die Ducal hier opsomt logisch met elkaar verbonden zijn, of ze een goede basis vormen om nazisme en stalinisme te vergelijken, en of sommige ervan ook niet in andere politieke systemen aanwezig zijn. Maar het lijstje is in elk geval verdomd goed toepasbaar op het socialisme 1.0 van de Sovjet-Unie. Hoogstens zou je kunnen zeggen dat elk punt nuances verdient. Laten we eens kijken naar de nuances van Ducal, die hij als weerleggingen voorstelt. 

  1. Het stalinistische streven naar wereldheerschappij betekende niet dat de Sovjet-Unie zich in de nabije toekomst op een aanvalsoorlog voorbereidde. 
    Dat klopt. 
    Daar had Stalin op dat moment de middelen niet voor. Ducal gelooft verder dat Stalin hoopte op een vreedzame overwinning van het wereldcommunisme. Dat is mogelijk maar het verandert niets aan de redenering van Arendt*.
  2. De ideologische indoctrinatie ging niet zover dat elk onderscheid tussen werkelijkheid en fictie verdween. 
    Dat klopt. 
    Maar waar de waarheid niet paste in het kader, werd ze vervangen door leugens – tot en met het ‘weggommen’ van historische figuren in encyclopedieën. Die leugens moest je openbaar belijden, en voor je gewetensrust kon je ze beter ook geloven. De alomtegenwoordige alternative truth** leidde tot een alomtegenwoordige cognitieve dissonantie. De Sovjet-burgers die vanwege hun functie in het buitenland waren geweest, werden bij hun terugkeer gewantrouwd omdat ze in het Westen een realiteit hadden gezien die niet overeenkwam met de officiële versie***. Ze maakten bovengemiddeld kans om in een strafkamp terecht te komen.
  3. Ducal heeft geloof ik weinig problemen met dat ‘vernietigen van sociale klassen’. Elders in zijn boek merkt hij op dat die vernietiging niet betekende dat de mensen van die klassen allemaal fysiek werden geliquideerd. Van de ‘rijke boeren’ werd het land afgenomen en daardoor waren ze ‘als klasse’ vernietigd.
    Dat klopt. 
    Maar heel veel van die rijke boeren werden óók als fysieke persoon geliquideerd. (Voor de kwestie van ‘sociaal weefsel’ en ‘atomisering’, zie hieronder punt 5).
  4. Niet álle zuiveringen waren willekeurig. Er kunnen bij de honderdduizenden die werden terechtgesteld en de miljoenen die in kampen terechtkwamen, ook echte opposanten zijn geweest. Dat klopt. 
    Maar er wás voldoende willekeur om iedereen bijzonder onzeker te maken. Zelfs Molotov, de naaste medewerker van Stalin, moest dulden dat zijn vrouw zonder proces in de gevangenis verdween als staatsvijand. Hij kon nooit weten of en wanneer hijzelf aan de beurt zou zijn.
  5. Niet alle ‘sociaal weefsel’, niet alle vriendschappen, niet alle familiebanden werden vernietigd, zoals blijkt uit dagboeken van die tijd****. 
    Dat klopt. 
    Maar ook al blijven mensen altijd mensen en slaagt het totalitaire project nooit volledig, men deed zijn best. Ducal zal ongetwijfeld het voorbeeld kennen van Pavlik Morozov, de veertienjarige jongen die in 1932 door een familielid of meerdere familieleden werd vermoord, nadat hij zijn vader bij de autoriteiten als volksvijand had verklikt. Die vader was geëxecuteerd. Ik citeer uit nl. WikipediaPavlik groeide uit tot held van een propagandistische cultus. Verhalen, films, toneelstukken, biografieën, liedjes: keer op keer werd Pavlik geëerd als de perfecte Pionier, een waakzame partijactivist aan het thuisfront. De onzelfzuchtige moed die hij had getoond door zijn eigen vader op te offeren werd alle kinderen ten voorbeeld gesteld. 

Als ik alle nuances van Ducal samentel, kan ik maar één ding besluiten: Hannah Arendt overdreef. Maar niet veel. 

 

Let wel dat het hier gaat om het streven naar een wereldheerschappij. De nazis zongen van Heute gehort uns Deutschland, und morgen die ganse Welt en de communisten van de ‘sozialistische Weltrepublik. Het trachten naar een continentale heerschappij is, zoals Mearsheimer uitlegt, een ‘normaal’ streven van een Europese grootmacht, ongeacht de ideologie. Dat Hitler op militair vlak een grotere avonturier en gokker was dan Stalin, lijkt mij overigens een correcte vaststelling. 

** Dat is iets helemaal anders dan het Trumpiaanse en post-Trumpiaanse Amerika waar de ene helft van de bevolking oprecht in waarheid A gelooft, de andere helft in waarheid B, met daarnaast enkele opportunisten die liegen over waar ze echt in geloven. In Rusland moest iedereen doen alsof hij in waarheid A geloofde, tot de autoriteiten beslisten dat het toch waarheid B was.

*** Arendt geeft het voorbeeld van de metro van Moskou. Die werd als een grote overwinning van het socialisme voorgesteld. Dat ook andere landen een metro hadden, was een inconvenient truth. Arendt wijst erop dat de ultieme consequentie van zo’n cognitieve dissonantie erin bestaat om die andere metro’s te vernietigen. Ducal grijpt die hyperbool aan om de hele redenering over cognitieve dissonantie belachelijk te maken.

**** Terzijde: het voortbestaan van het sociale weefsel en menselijke solidariteit zou ongetwijfeld ook blijken uit Duitse dagboeken uit de Hitlertijd.


De Siberische strafkampen

     Een van de minder prettige kanten van het stalinistisch regime bestond uit de Siberische strafkampen, de zogenaamde Goelagkampen. In Koude Oorlogsbuit, waar ik in mijn twee vorige stukjes al iets over schreef*, vertelt dichter Charles Ducal daar een geweldig verhaal over. Als leraar Nederlands moest hij mee beslissen over het handboek dat men op zijn school zou gebruiken. Zijn voorkeur ging uit naar een uitstekend boek, waarin evenwel ‘een kleinigheid’ hem stoorde. Het had een gruwelijke foto afgedrukt van een massa uitgemergelde lijken met als onderschrift: ‘Hygiëne volgens de nazi’s: het concentratiekamp van Bergen-Belsen bij de bevrijding op 15 april 1945. Maar het had net zo goed om een van de Stalinkampen kunnen gaan.
    Dat laatste zinnetje kon Ducal niet over zijn kant laten gaan. Hij stuurde een mail naar de uitgeverij waarin hij stelde dat de opmerking over de Stalinkampen ‘vanuit historisch-wetenschappelijk standpunt onjuist was.’ Een redacteur van het handboek antwoordde dat er ‘miljoenen mensen door Stalin zijn omgekomen,’ waarop Ducal, met een koppigheid die ik ook bij holocaust-negationisten bewonder, de redacteur bleef bestoken met mails totdat die toegaf dat ‘zijn overtuiging niet op bijster veel kennis of onderzoek steunde’ en dat hij zijn ‘best zou doen om het bijschrift bij een volgende druk te veranderen.’
  
  Toen ik leraar was, zou ik zoiets niet gedaan hebben. Ik wou zo weinig mogelijk met handboeken te maken hebben. Maar ik kon er goed mee leven dat ze over controversiële kwesties een mainstream versie aanhielden. Het geschiedenisboek van mijn zoon bevatte tal van beweringen over de 19de euw, de industrialisatie, de sociale strijd en het socialisme die ik heel verkeerd vond. Ik zou er niet aan gedacht hebben om de redacteurs met mijn revisionistische visie lastig te vallen.
      Van een historicus kreeg Ducal te horen: ‘Ook negationisten beweren wel eens iets wat klopt of maken wel eens een terechte correctie ... maar dat maakt het ontkennen van [de historische waarheid] niet minder crimineel.’ Ducal is daar erg bitter over en herhaalt die woorden vijf keer in zijn boek. Maar ’t is natuurlijk wel waar dat elke revisionist of negationist wel eens iets zegt wat klopt. Zo beweert Ducal bijvoorbeeld over de Siberische strafkampen dat ze niet in alle opzichten met de nazi-kampen vergelijkbaar waren. Dat is zeker waar. Het belangrijkste verschil is dat stalinistisch Rusland geen vernietigingskampen met gaskamers had, zoals Chelmno, Belzec, Sobibor, Treblinka, Majdanek, Auschwitz-Birkenau en Mauthausen die wel hadden. Dat is een immens verschil. In dat opzicht was het nazisme inderdaad uniek en met niets te vergelijken, ook niet met het stalinisme.
     En zelfs de gewone concentratiekampen Dachau, Sachsenhausen, Buchenwald, Bergen-Belsen enzovoort verschilden in belangrijke mate van Stalins Siberische strafkampen. Eén belangrijk verschil haalt Ducal aan in zijn mailverkeer met de ongelukkige handboekenredacteur van hierboven. ‘In tegenstelling tot een wijdverbreide opvatting tonen de archieven van de Goelag aan dat er een aanzienlijke doorstroming van gedetineerden bestond, aangezien er 20 tot 35 procent van hen elk jaar werd vrijgelaten.’
      De kritische lezer denkt nu onmiddellijk: als er elk jaar 20 tot 35 procent werd vrijgelaten, moeten er ook elk jaar 20 tot 35 procent nieuwe gevangenen gearriveerd zijn, anders zouden die kampen spoedig leeg geweest zijn. De kritische lezer heeft gelijk. Die kampen raakten niet leeg. Integendeel. Het aantal gevangenen steeg vanaf 1930 jaar na jaar, om een hoogtepunt van 2,5 miljoen te bereiken in het sterfjaar van Stalin**.
     Het eerste grote verschil tussen de Duitse en de Russische kampen betreft dus het totale aantal gevangen dat in de kampen terechtkwam. In de Duitse kampen belandden er ongeveer 1,5 miljoen gevangenen***, in de Russische kampen een kleine … 20 miljoen. Dat betekent dat ongeveer 5 tot 10 procent van de Sovjetburgers ooit in zo’n kamp verzeild raakte – weliswaar met veel meer overlevingskansen dan in een Duits kamp. Het aantal mensen dat omkwam in de Duitse concentratiekampen, vooral in de laatste oorlogsmaanden, was ongeveer 1 miljoen, twee derde dus, en het aantal dat in de Russische kampen omkwam was een kleine 2 miljoen****. Met andere woorden, zelfs met een veel lagere mortaliteit telden de Russische kampen uiteindelijk meer slachtoffers dan de Duitse vanwege het veel grotere aantal gedetineerden.
     Zowel de Duitse als de Russische kampen moesten verschillende functies vervullen: onschadelijk maken van potentiële opposanten, tewerkstelling van zeer goedkope arbeidskrachten, beteugeling van misdaad en ‘asociaal gedrag’, verspreiding van angst over de hele maatschappij, politiek-morele heropvoeding. Die laatste twee, typisch totalitaire, kenmerken zijn vooral karakteristiek voor de Russische aanpak: het ene door het massale aantal van de arrestanten, het tweede omdat zoiets goed past bij de communistische opvatting van de maakbare mens.
     Eigenlijk denk ik over die verschrikkelijke toestanden liefst niet te veel na. Ik heb deel 1 van De Goelag Archipel gelezen en had niet veel zin om daarna deel 2 en deel 3 te lezen. Ook is de troost die ik bij Ducal vind, nogal beperkt. Hij vertelt dat in sommige Russische strafkampen goede bibliotheken aanwezig waren, dat er schaaktornooien, filmvoorstellingen en voetbalwedstrijden werden georganiseerd, en dat er toneelstukken werden opgevoerd door de gevangenen. Ik denk dan heel even aan het modelkamp van de nazi’s in Theresiënstadt, met zijn rijk cultureel leven, zijn concerten, zijn lezingen, zijn scholen en zijn duizenden doden.  Ducal haalt verder het voorbeeld aan van de levensomstandigheden die Solzjenitsyn uit de eerste hand beschrijft in Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj. Die levensomstandigheden, suggereert Ducal, vielen best mee vergeleken met die in Auschwitz. Dat is zeker waar, denk ik dan, maar toch liever Ivan D. dan ik.
      Mijn sarcastische terzijdes in bovenstaande alinea kunnen niet wegnemen dat Ducal iets zegt wat klopt en wat een correctie aanbrengt aan het populaire beeld van de Siberische straf: het ene kamp was minder erg dan het andere, de ene kampdirecteur was menselijker dan de andere, veel straffen waren beperkt in duur, en de overlevingskansen van een gevangene waren veel hoger dan in een nazi-kamp. Maar het bleef heel erg natuurlijk.
     Wat ik mij ondertussen afvraag is of Ducal voor dat handboek Nederlands ook een alternatief heeft voorgesteld om het bijschrift over het Bergen-Belsen-foto aan te vullen. Waar dacht hij aan? In de Stalinkampen daarentegen waren er bibliotheken en schaaktoernooien.  Of misschien vindt hij dat té rooskleurig en dacht hij eerder aan: De meeste moordpartijen van Stalin kregen hun beslag buiten de kampen. Of: Dankzij de lage mortaliteit in de Stalinkampen bleef het aantal slachtoffers beperkt tot één à drie miljoen. Of: In het Goelagkamp van Nazino konden de gedeporteerden zich in leven houden door kannibalisme, waardoor slechts 4000 van de 6000 omkwamen*****. 

 

Zie mijn twee vorige stukjes hier en hier.

** Zelf lijd ik aan het vooroordeel dat er na de Holodomor en de Grote Zuivering een zekere liberalisering intrad. Dat geldt dan in elk geval niet voor het aantal mensen dat naar strafkampen werd gestuurd.

*** Dus altijd zonder de miljoenen van de vernietigingskampen gerekend. Ook niet bijgeteld zijn de miljoenen Russische krijgsgevangenen. In Duitse kampen kwam bijna 60 procent van de Russische krijgsgevangenen om. In Russische kampen was het iets minder erg: daar kwam ongeveer 30 procent van de Duitse krijgsgevangenen om. 

**** Ducal haalt het cijfer aan van 1.054.829 doden tussen 1934 en 1953. Anne Applebaum denkt dat de Goelagkampen meer dan 3 miljoen slachtoffers maakten. En.Wikipedia geeft aan dat de meeste geleerden vandaag het dodental op ongeveer 1,6 miljoen schatten.

***** Ducal zelf haalt Nazino aan als voorbeeld van ‘misdadige nalatigheid van verantwoordelijken op verschillende niveaus. Toen over het drama een rapport werd opgesteld, schrijft Ducal nog, reageerde de leiding in Moskou en de publieke opinie geschokt. Hoezo, de publieke opinie? Kwam het nieuws dan in de Pravda? Werden er boze lezersbrieven  geschreven? Als Ducal dát gelooft, heeft hij inderdaad een heel ander beeld van stalinistisch Rusland dan ik.

vrijdag 29 november 2024

Enkele links-socialistische geloofspunten


      De Amerikaanse moraalfilosofe Susan Neiman schrijft over zichzelf: ‘I’m happy to be called a leftist and a socialist.’ In mijn jargon wordt zij dan  een ‘linkse socialiste’. Die ‘linkse socialisten’, let nu even op, mag je niet verwarren met de ‘rechtse socialisten’, ook wel ‘sociaaldemocraten’ genoemd, de lui die zo bepalend zijn geweest voor ons model van welvaartsstaat. Je mag ze ook niet verwarren met radicale ‘gauchisten’ als Naomi Klein. ’t Is allemaal behoorlijk ingewikkeld.
     Nu had Neiman met haar boekje Links  woke niet bedoeling om de linkse politieke filosofie systematisch uit te werken en te funderen, maar het is onvermijdelijk dat in een informeel en gepassioneerd geschrift, brokstukken van de achterliggende wereldvisie hier en daar naar boven komen drijven. Het zijn de geloofspunten van een bepaald soort links. Omdat ik de kwaadste niet ben, zal ik het polemische woord dogma’s niet gebruiken. Het zou ook niet correct zijn. Wie tot een bepaald soort links behoort, neemt die geloofspunten voor waar aan. Sommigen doen dat gedachteloos, maar anderen zouden ze uitgebreid kunnen motiveren, en in dat laatste geval zijn het eigenlijk geen dogma’s.
 
     Ik heb hieronder enkele van die geloofspunten geïnventariseerd en probeer uit te leggen waarom aan de waarheid ervan kan worden getwijfeld.

1. Het socialisme komt neer op het uitbreiden en vastleggen van ‘rechten’
     Dat is het enige van de hier behandelde geloofspunten dat door Neiman in haar boekje wél wat uitgebreider wordt gemotiveerd. Ze schrijft: 

Wat links onderscheidt van het progressieve liberalisme is de volgende kerngedachte: samen met de politieke rechten die garantie bieden voor de vrijheid van spreken, van godsdienst, van reizen en van te stemmen voor wie we willen, willen wij ook sociale rechten, die de daadwerkelijke uitoefening van de politieke rechten ondersteunen. Progressieve liberalen noemen zoiets geen rechten maar sociale voordelen, aanspraken, verworvenheden, veiligheidsnetten. Al die termen zorgen ervoor dat zaken als eerlijke werkvoorwaarden, opvoeding, gezondheidszorg, huisvesting veeleer een kwestie van liefdadigheid lijken dan van rechtvaardigheid. Maar die sociale en culturele rechten zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens …  Geen enkele staat heeft tot nu toe een samenleving in het leven geroepen dat die rechten verzekert, en de Universele Verklaring heeft geen kracht van wet.       

     Neiman wijst hier inderdaad op een fundamenteel onderscheid aan tussen het socialisme enerzijds en het liberalisme anderzijds, weze het dan liberalisme in zijn klassieke, zijn progressieve of zijn sociaal-democratische gedaante. Maar heel scherp is dat onderscheid tussen het liberalisme en het meer-rechtensocialisme nu ook weer niet.
     Ten eerste is het niet zo belangrijk of men een uitkering nu een verworvenheid dan wel een recht noemt. Dat is een kwestie van woorden. Ten tweede hebben veel van deze sociale rechten in de kapitalistische landen, ook in de VS, wel degelijk kracht van wet. Wat wil Neiman nog meer? Dat ze in de Grondwet worden opgenomen? Maar in veel kapitalistische landen zijn ze dat ook. De Belgische Grondwet, Art. 23, waarborgt onder andere het recht op arbeid, op sociale zekerheid, op behoorlijke huisvesting en op gezinsbijslagen Zal Neiman België nu een socialistisch land noemen? Of gaan de waarborgen en rechten niet ver genoeg? Neiman citeert het voorbeeld van Duitsland waar ouders bij de geboorte van een kind zestien maanden betaald verlof krijgen? Zover zijn we in België nog niet. Maar is Duitsland dan socialistisch in de ogen van Neiman? Of is het nóg niet genoeg. Vanaf hoeveel maanden ouderschapsverlof is een samenleving dan wél socialistisch?
     Je zou kunnen opmerken dat sommige van die Grondwettelijke rechten, zoals ‘behoorlijke huisvesting’, in niet-socialistische landen dode letter blijven. Maar er bestaat geloof ik geen enkele socialistische theorie die voor eens en altijd kan vastleggen wat ‘behoorlijke’ huisvesting is. Wat men kan vastleggen is een gemiddelde norm op een bepaald ogenblik. Als veel gezinnen geen woningen hebben die aan die norm voldoet, dan moeten er woningen worden bijgebouwd. In de socialistische opvatting moeten gezinnen dan subsidies krijgen van de staat om die woningen te kunnen huren of te kopen. En het geld voor die subsidies moet komen van de ‘rijken’, die dan maar wat minder groot moeten gaan wonen. Daarmee zijn we aanbeland bij de idee van ‘herverdeling’ dat – veel scherper dan het wazige discours over ‘rechten’ – het verschil weergeeft tussen liberalen en socialisten. Socialisten – zowel van de linkse als van de sociaaldemocratische strekking – willen in die herverdeling veel verder gaan dan liberalen*.
       Neiman schrijft dat de sociale rechten de daadwerkelijke uitoefening van de primaire rechten ‘ondersteunt’. Ik heb ooit op het tegenovergestelde gewezen, naar aanleiding van de film Alice et le maire. Ik schreef toen 

De burgemeester is een man van links, die zich ‘niets wil laten dicteren door de economische logica.’ Hij wil steeds meer vooruitgang, steeds meer democratie en steeds meer rechten voor iedereen. ‘Steeds meer rechten’ … hij zegt het twee of drie keer. Hij schijnt niet te beseffen dat ‘steeds meer rechten’ wel eens ten koste kan gaan van dat ene recht dat ook niet onbelangrijk is: het recht om met rust te worden gelaten.     

      Steeds meer rechten, dat is allemaal goed en wel, maar de keerzijde ervan is steeds meer verplichtingen.

2. Er is een ‘alternatief’ voor de economische logica
     Marx geloofde, in tegenstelling tot de burgemeester van Alice et le maire, rotsvast in het bestaan van een economische logica die van alles ‘dicteert’. Die logica zou onder andere de val van het kapitalisme ‘dicteren’. Maar de linkse burgemeester stoort zich natuurlijk aan ándere vormen van economische logica. Het linkse kamp – dat kan ook Vlaams Belang zijn – doet allerlei mooie sociale voorstellen, en het rechts-liberale kamp antwoordt dat de economische logica de verwezenlijking van die voorstellen op dit moment niet toelaat. Als men met alle geweld de welvaart wil herverdelen, zegt de rechtsliberaal, moet die welvaart er eerst zijn. Er is geen alternatief.
 
     Susan Neiman gaat in elk geval niet akkoord met die laatste vier woorden.

We zijn gaan geloven dat er, om de woorden van Thatcher aan te halen, geen alternatief bestaat voor een wereld die geregeerd wordt door economische rationaliteit … Misschien worden we met ons allen homo economicus, terwijl ons dagelijks leven juist aantoont dat we groter zijn dan wat in cijfers kan worden uitgedrukt … Het neoliberalisme houdt ons voor dat het menselijk geluk best gediend is met ongereguleerde markten die altijd maar meer goederen voortbrengen, goederen die ontwikkeld werden om ons af te leiden en ontworpen zijn om snel kapot te gaan.

        In haar kritiek op Thatchers there is no alternative heeft Neiman heel wat pijlen op haar boog: het neoliberalisme is niet rationeel, niet logisch, maakt niet gelukkig, zet aan tot consumentisme en verspilling, steunt op dwangmatige groei, enzovoort. Haar belangrijkste argument is echter, doorheen het boek, de gedachte dat we ons niet moeten neerleggen bij een bestaande realiteit of logica die ons niet bevalt, maar dat we daar tegenover, zoals de Verlichtingsdenkers ons voordeden, de uitdaging van hoogstaande rationele idealen moeten plaatsen.
     In zekere zin heeft Neiman gelijk. Er bestaat een alternatief voor ongereguleerde markten. Toegegeven, integraal communisme is als economie niet werkbaar. Dat is bewezen door het oorlogscommunisme in Rusland (1918-1921), de Grote Sprong Voorwaarts in China (1958-1961) en de Killing Fields in Cambodja (1975-1979). Maar er is best een robuust marktsysteem denkbaar mét regulering, streng of minder streng. De Sovjet-Unie was volgens econoom Peter Boettke vanaf 1921 een voorbeeld van een streng gereguleerd (en gecamoufleerd) marktsysteem. De Europese Unie is een voorbeeld van een marktsysteem met mildere regulering. Die systemen zijn dus een alternatief voor het Thatcheriaanse model met beperkte regulering. Wat Thatcher ook mocht beweren: there is an alternative.
     Maar hierbij rijzen meteen verschillende vragen. De eerste vraag is welk type regulering een economie vooruit kan helpen. Hayek heeft daar veel over nagedacht. De tweede is of een streng gereguleerd alternatief beter is dan vrije markten. In beginsel is dat mogelijk. Misschien zorgt zo’n alternatief voor een grotere materiële gelijkheid – al kan het ook leiden tot ándere vormen van ongelijkheid. Misschien zorgt het ervoor dat de mensen, in de woorden van Neiman, ‘gaan floreren door hun gemeenschappelijke inspanning voor productieve activiteiten’ – al lijkt mij dat vooral een kwestie van mooie woorden. Ten slotte zorgt het alternatief misschien voor een efficiëntere economie met minder verspilling van natuurlijke grondstoffen en menselijke arbeid – al gaat dat in tegen alles wat ik van economie meen te hebben begrepen.
    Naast deze moeilijke kwesties, is er echter een veel gemakkelijker kwestie. Zeker, een alternatieve economie is mogelijk. Wat niet mogelijk is, is een alternatieve wereld. Het soort economische logica dat rechts inroept in parlementaire debatten zal blijven bestaan. Je kunt een euro niet twee keer uitgeven. De rekeningen moeten kloppen. Schulden moeten door iemand worden betaald, met interest. Je kunt niet eeuwig andermans geld uitgeven. De koopkracht kan niet stijgen als niet eerst de productie stijgt. Als je geld bijdrukt, wordt het minder waard. Je kunt ceteris paribus niet korter werken én een hoger pensioen uitgekeerd krijgen. Je kunt je toekomstige consumptie het beste verhogen door je huidige consumptie te beperken, te sparen en te investeren. Dat is het soort economische logica waar géén alternatief voor bestaat. Ze is zo triviaal dat ze uitnodigt tot spot, zoals in de vermakelijke dialoog in Yes Minister

  • Jim Hacker: So let us be abundantly clear about this. We cannot go on paying ourselves more than we earn. The rest of the world does not owe us a living. We must be prepared to make sacrifices and ... Who wrote this rubbish? 
  • Bernard Woolley: You did, Prime Minister. It's one of your old speeches.
       Die spot met een politicus à court d’idées voor een nieuwe speech is natuurlijk kostelijk, maar wat Hacker beweerd had in zijn oude speech was ondertussen wel honderd procent waar. Politici mogen die clichés niet te vaak herhalen, want dan worden ze de risee van de pers en het publiek. Maar ze zouden ze wel moeten toepassen. 

3. De staat moet een grotere rol spelen in het economische leven
     Dat is een gemeenplaats die ik niet in die vorm bij Neiman heb aangetroffen.  Dichtst in de buurt komt haar verwijzing naar Piketty:

Het is best mogelijk om geleidelijk naar een participatief socialisme te evolueren door het wettelijke, legale en sociale systeem in dit land aan te passen, schrijft Thomas Piketty. Hij argumenteert dat dat kan gebeuren door belastingstarieven in te voeren die niet hoger liggen dan die in de Verenigde Staten en Groot-Britannië tijdens de naoorlogse periode**  een periode die een grote economische groei kende.

     Het is niet helemaal duidelijk waar die belastingstarieven voor dienen. Is het alleen om verdere herverdeling te verwezenlijken? Dan verwijs ik naar de vorige paragraaf over het meer-rechtensocialisme. Maar socialisten willen meestal nog iets anders. Ze willen bijvoorbeeld, zoals Kamala Harris destijds aankondigde, de inflatie bestrijden door de prijzen controleren***.  En socialisten willen ook, zoals Mazzucato voorstelt, een ‘industrieel beleid’ voeren, en van bovenaf bepalen waar wel en waar niet in wordt geïnvesteerd. Sommigen ten slotte dromen nog altijd van de ‘onteigening van de kapitalisten.’
      In mijn interpretatie dienen de belastingstarieven van Piketty niet om te herverdelen, maar om geleidelijk te onteigenen. Dat komt goed overeen met wat ik bij Neiman tussen de regels lees. Hier bijvoorbeeld:

Albert Einstein schreef op het hoogtepunt van de Koude Oorlog een trotse verdediging van het socialisme. Net zoals Einstein en zo vele anderen, ben ik blij mijzelf links en socialistisch te noemen.      

Einstein schreef inderdaad die trotse verdediging. Men kan de tekst aantreffen op menige marxistische website. 

‘Ik ben ervan overtuigd,’ schreef Einstein, ‘dat er maar een manier is om die grote maatschappelijke kwalen op te lossen, namelijk door het oprichten van een socialistische economie … In zo’n economie zijn de productiemiddelen in handen van de maatschappij, en ze worden gebruikt op een geplande manier.’

     Einsteins apologie van de socialistische economie verscheen in 1949. In hetzelfde jaar verscheen Ludwig von Mises Human Action: A Treatise on Economics dat logische argumenten tegen die socialistische economie bevat. Einstein en Mises vochten, allebei vanuit een andere hoek, de naoorlogse beleidsconsensus van de ‘gemengde economie’ aan. Maar Mises werkte wel binnen het kader van het marginalisme**** dat aan het einde van de 19de eeuw ontwikkeld was en tot op vandaag de wetenschappelijke consensus uitmaakt van de economische wetenschap. Einstein daarentegen gebruikte de oude Ricardiaans-Marxiaanse categorieën van daarvóór, categorieën die hij wellicht nog kende van in zijn jeugdjaren. Hij lijkt daarin op een econoom die in 1949 niet op de hoogte zou zijn geweest van de relativiteitstheorie.

 

 

* Er zijn natuurlijk ook sociale rechten mogelijk zonder herverdeling erbij te betrekken, maar alleen paternalisme: je wordt bijvoorbeeld verplicht een deel van je eigen inkomen af te staan om dat terug te krijgen in de vorm van ‘rechten’.

** Piketty verwijst wellicht naar de marginale aanslagvoet die bijvoorbeeld in de VS van 1950 zo maar eventjes 91 procent bedroeg. Dat lijkt inderdaad op onteigening. In totaal echter betaalden de 1 procent rijksten in 1950 ongeveer 42 procent belastingen, tegen in 2013 ongeveer 37 procent. Zie mijn korte stukje hier.

*** Verkopers die hogere prijzen vragen dan hun concurrenten zijn in die visie niet beter dan woekeraars. Vragen ze lagere prijzen, dan doen ze aan dumping. Vragen ze dezelfde prijzen, dan hebben ze illegale afspraken gemaakt. De ware prijs is alleen bekend aan de staat. Zo dacht ook Hitler dat je de inflatie het beste kon bestrijden door de eerste winkelier die zijn prijzen verhoogde neer te schieten; 

**** Over het marginalisme, zie mijn stukje hier.

 

woensdag 27 november 2024

Kleuren - feminisme - windmolens - etc.


Kleuren

      Op vrijdagmorgen 22 november 2024, tussen acht uur en halfnegen, zag alles er op Oostendse dijk heel mooi uit. De zee, het zand en de lucht toonde zich in een breed palet van kleuren, van helblauw tot roze, en van donker- en lichtbruin over geel tot vijftig tinten grijs*. Om kwart voor negen waren de meeste schakeringen verdwenen. Als troost verscheen er een flauwe regenboog.
     Mijn vrouw neemt mij vaak mee naar musea. Ik vermoed dat elke schilder wel eens wanhoop moet hebben gevoeld omdat hij de kleuren van de natuur nooit helemaal op het doek krijgt. (De foto hierboven is niet van mij en heeft niets met 22 november 2024 te maken). 

Feminisme
     Ik weet wel dat Marc Reynebeau haar ooit omschreef als een ‘gepensioneerde die vergeten is hoe dat precies werkt, die wetenschap,’ maar ik ben voor de zekerheid toch gaan luisteren toen Magda Michielsens in Mechelen haar nieuwe boek voorstelde: Even verlicht – Zes vrouwelijke filosofen en hun impact op de wereld. Ik heb het boek daarna ook in één ruk uitgelezen. 
    
Michielsens vertelde op de voorstelling, en het staat ook in haar boek, dat vijf van de zes voorgestelde vrouwen zich niet als feministe presenteren: Rosa Luxemburg, Ayn Rand, Hannah Arendt, Susan Neiman en Martha Nussbaum. Badinter doet dat wel, maar de laatste tijd vooral om zich af te zetten tegen het onnozele feminisme van de woke-beweging.
     Ik moet dat aan mijn feministische vriendin Maria vertellen, dacht ik. Maar mijn tweede gedachte was, zoals altijd: wat is dat feminisme nu eigenlijk? De opvatting dat vrouwen dezelfde rechten moeten hebben als mannen? Ja, dat vind ik ook. Dat álle verschillen tussen mannen en vrouwen zijn opgedrongen door een patriarchale cultuur? Dat betwijfel ik. Dat de relaties tussen mannen en vrouwen vooral een kwestie zijn van machtsverhoudingen? Ik hoop van niet. Dat elk maatschappelijk verschijnsel vooral moet worden getoetst aan de gendergelijkheid? Maar is dat geen erg eentonige bezigheid? Ten slotte: dat mannen en vrouwen evenveel taken moeten opnemen in het huishouden? Dan zal ik toch eerst even nadenken hoe dat  takenpakket in zijn geheel kan worden beperkt.

Windmolens en grote cijfers
     Als ik één stokpaardje heb, dan is het dat van de ‘grote cijfers.’ In een stuk in Het Nieuwsblad (26/11) wordt de vraag beantwoord hoe belangrijk de windenergie nu al is voor ons land. 

Het aandeel van windenergie in ons land neemt jaar na jaar toe. In 2023 ging het volgens het monitoringsrapport van de federale energiewaakhond CREG al om 14,1 terawattuur (TWh), dat is 18,7 procent van de totale elektriciteitsproductie in ons land (77,8 TWh). Windenergie dekt daarmee het jaarlijkse verbruik van meer dan 4 miljoen Belgische gezinnen.

     Dat eerste cijfer – 18,7 % – is een groot cijfer, dat bovendien verband houdt met een nog groter cijfer: de totale elektriciteitsproductie. Hiermee weet ik alles wat ik wil weten. Het volgende verband – dat de windmolenelektriciteit het verbruik van 4 miljoen Belgische gezinnen dekt – zaait alleen verwarring. Het lijkt een groot cijfer – 4 miljoen – maar het haalt zonder reden een klein deel van de elektriciteitsproductie uit het totaal: het deel dat naar ‘de gezinnen’ gaat. En de rest gaat, veronderstel ik, naar ‘de bedrijven’ – alsof die bedrijven geen goederen en diensten verlenen aan de gezinnen.

De revolutie van Anuna De Wever
     Anuna De Wever heeft het revolutionaire licht gezien en geeft daarover interviews. De oude revolutionair Flor Vandekerckhove vindt dat hartverwarmend.

En weer voel ik vonken van hoop, doordat ik de huidige radicalisering van Anuna, richting antikapitalisme, herken als destijds de mijne. Toen ik 15 was, bond ik nog een leeuwenvlaggetje achteraan mijn fiets, mede uit verlangen naar blonde meiden die naar Diksmuide fietsten om daar de IJzerbedevaart bij te wonen (mijn vlaggetje maakte op hen helaas niet de verhoopte indruk), toen ik 18 was, vroeg ik de Witte Kaproenen om informatie — da’s evolutie hé — en toen ik 24 werd, volgde ik een marxistische vorming die me naar de antikapitalisten van de RAL/SAP leidde. Da’s dezelfde radicalisering die Anuna nu meemaakt, zij het in andere tijden, in een andere context en op een ander niveau.

     ‘Op een ander niveau’ … daar zeg je zoiets. Op het einde van de 19de eeuw oefende het revolutionaire gedachtegoed zijn aantrekkingskracht uit op intellectuele reuzen. Rond mei 1968 was de spoeling dunner. Er liepen nog wel knappe koppen rond tussen de 68’ers – in grote lijnen de generatie van Vandekerckhove en mijzelf. Maar wie toen nog – zoals ik – in de socialistische revolutie geloofde moest ook enigszins blind, naïef of fanatiek zijn. De generatie revolutionairen van Anuna ken ik niet, maar in interviews maakt ze niet zo’n beste indruk. Ik vrees dat de revolutionaire spoeling vandaag nog dunner is**.

Gerard Reve en Koen Meulenaere
     De humor van Gerard Reve laat je raden naar de grens tussen ernst en ironie. De humor van Koen Meulenaere laat je raden naar de grens tussen waarheid en verzinsel. Je kunt met die twee grenzen mooie effecten bereiken. Maar als je zoals Meulenaere ook over het politieke bedrijf schrijft, vind ik dat vervelend. Wat is er waar van die financiële malversaties door met name genoemde politici waar Meulenaere over schrijft? Ik wil het weten maar heb geen zin om het zelf uit te zoeken.

The Masked Singer
     Het gebeurt dat we na het weerbericht een aankondiging zien van het programma The Masked Singer. Ik vind die kostuums het toppunt van wansmaak. Maar dan denk ik aan het oud-Griekse theater. Naar het schijnt werden daar ook extravagante kostuums gebruikt voor het koor. Tere zielen in het publiek vielen geloof ik flauw als de Eumeniden voor de scène verschenen. Als die kostuums bewaard gebleven waren, en ze tentoongesteld werden in een museum, zou ik die dan ook wansmakelijk vinden?

Say Nothing
     In een vorig stukje beschreef ik twee mooie scènes uit Say Nothing, een televisieserie die een indringend beeld ophangt van het IRA-terrorisme. Ook mooi is de volgende scène. De oudere Gery Adams heeft een geslaagde politieke carrière uitgebouwd. Hij heeft gebroken met zijn jeugdvriend Brendan Hughes, een populair maar dissident IRA-lid. Als Hughes overlijdt wordt zijn kist gedragen door gelijkgezinden. Adams baant zich een weg tussen de omstanders, stapt resoluut op de kist af, duwt een van de dragers weg en neemt zijn plaats in. ‘Don’t make a fuss!’ zegt hij zacht. De andere drager druipt af.
     En de afsluitende tekst zorgde bij ons thuis altijd weer voor hilariteit. ‘Gerry Adams has always denied being a member of the IRA or participating in any IRA-related violence.’ Daar heeft een of ander advocatenkantoor een flinke stuiver aan verdiend. Het is bijna zo hilarisch als de tekst waarmee elke aflevering van de serie Fargo begint: “This is a true story. The events depicted in this film took place in Minnesota in … At the request of the survivors, the names have been changed. Out of respect for the dead, the rest has been told exactly as it occurred.” En dan volgen de waanzinnigste toestanden.

The Playlist en het kapitalisme
     Ik hou van films en series waarin je ondernemers aan het werk ziet die een bedrijf uitbouwen. Soms gaat het over een succes, zoals in Air over de sportschoenen van Nike, soms gaat het over een mislukking, zoals The Dropout over de miraculeuze bloedanalyses die Elizabeth Holmes beloofde, soms gaat het over een aanvankelijk succes dat eindigt in een mislukking zoals Blackberry over de gelijknamige smartphone. Leuk is ook Superpumped over Uber, waarvan de uiteindelijke afloop nog altijd onzeker is aangezien het bedrijf nog altijd geen winst maakt.
     Die verhalen helpen mij om na te denken over het kapitalisme – iets wat ik graag doe. Neem nu de Zweedse Netflix-serie The Playlist. Die brengt het verhaal van de streamingdienst Spotify. De verschillende afleveringen hebben telkens een andere focus, met als opeenvolgende protagonisten de visionair, de bedrijfsleider, de advocate, de programmeur, de financier en de muzikante.
     De eerste vijf afleveringen zijn een ode aan het creativiteit van het kapitalisme, de laatste aflevering stelt kritische vragen: over het intellectueel eigendomsrecht, over uitbuiting die kan optreden bij monopolie en monopsonie. De kwestie van het intellectueel eigendomsrecht is voor mij wat te moeilijk. Over monopolies van grote bedrijven maak ik mij weinig zorgen. Theoretisch kunnen die bedrijven de klant uitbuiten door te hoge prijzen aan te rekenen en door slechte kwaliteit te leveren. Maar als ze dat doen, zullen ze snel concurrentie krijgen en hun monopolie verliezen.
     Rest nog de kwestie van het monopsonie: de marktsituatie met één koper en talrijke verkopers. Die ene koper is Spotify, die talrijke verkopers zijn de muzikanten. Door haar machtspositie kan Spotify de muzikanten uitbuiten door ze te laag te betalen voor hun muziek. En waar gaat dat geld van die uitbuiting dan naartoe? De CEO Daniel Ek bouwt een heel groot huis. De medewerkers in het bedrijf worden royaal betaald. De aandelen staan hoog. Maar in het geheel van het zakencijfer spelen dat grote huis, die royale lonen en die hoge aandelen niet zo’n grote rol. Het bedrijf is voortdurend in geldnood. De grootste uitbuiters – als dat woord hier op zijn plaats is – zijn dus de betalende en niet-betalende gebruikers van Spotify. 

* Multatuli besluit zijn jachtige beschrijving van de Javaanse dageraard met een opsomming van kleuren: ‘... en er was rood, en blauw, en geel, en zilver, en purper, en azuur in dat alles.’ Kun je veel meer zeggen? 

** Dat knappe koppen van vorige generaties zich tot het antikapitalisme bekenden is zo vreemd nog niet. Tot in de jaren 30 was de droevige waarheid over het communisme nog niet goed bekend, de economische crisis gaf een verkeerd beeld van het kapitalistisch potentieel, en de lokroep van het door communisten gestuurde antifascistisch front was om begrijpelijke redenen sterk. In de jaren 60 had je het tiersmondisme dat een oplossing scheen te bieden voor de extreme armoede in de Derde Wereld, maar dat ging al om een veel oppervlakkiger analyse. De analyse die de klimaatproblematiek verbindt met het antikapitalisme berust vooral op kreten. Heel veel intelligente mensen kunnen er niet door worden aangetrokken.