Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

woensdag 8 januari 2025

De lerarenpensioenen, Meta-censuur, e.a.

Het lerarenpensioen
     Gisteren werd op het VTM-nieuws uitgebreid bericht over de de leraren die volgende week gaan staken. Ze komen op voor het behoud van hun pensioen, legde een vakbondsvertegenwoordiger uit, en daarop volgde een een spervuur van argumenten. Men kon beter nú staken, dan wachten op de definitieve plannen. Het lerarenpensioen was uitgesteld loon. De pensioenrechten aanpassen was een eenzijdige contractbreuk. Door het pensioen te verminderen, zouden minder mensen voor het lerarenberoep kiezen en zou de onderwijskwaliteit achteruitgaan.
 
     Elk van die argumenten bevat veel waarheid. In ons repartitiestelsel  hangt de hoogte van een pensioen in laatste instantie af van wat de democratische meerderheid op een gegeven beslist, en het is het recht van de leraren om die meerderheid te beïnvloeden door een staking.
    Wat ik in de berichtgeving miste was dit: hoe hoog zijn die pensioenen eigenlijk? Het leek wel of men dat angstvallig verzweeg. Mijn eigen pensioen ken ik, maar dat wordt berekend op een gemengde loopbaan van arbeider, bediende en leraar. Dat is dus niet representatief. Ik vroeg het daarom aan twee gepensioneerde leraren uit mijn vriendenkring. Dit zijn de geheime cijfers:

Regent (bachelor):      bruto: 4168,14 euro
                                    netto:  2702,50 euro

Licenciaat (master):    bruto:  5213,26 euro
                                    netto: 3129,82 euro.    

      Laat ik er voor de zekerheid aan toe voegen dat ik die pensioenen noch te hoog, noch te laag, noch precies passend vind. Iedereen mag daarover denken wat hij wil, en ruziemaken zoveel hij kan. Die ruzie is een van de nadelen die opduiken als je een pensioenstelsel organiseert volgens het repartitiebeginsel*.

Censuur op de sociale media
     Met de censuur op de sociale media gaat het de goede kant op. Mark Zuckerberg van Meta zei in een videoboodschap: ‘Het is tijd om terug te keren naar onze roots op het vlak van vrije meningsuiting.’  Er zullen dus minder mensen worden 
opgesloten in de Facebookgevangenis’. Alleen als het gaat om misdaden als terrorisme, kindermisbruik en oplichting zal nog worden ingegrepen.
     Daarmee komt er een einde aan een dilemma waar ik mee worstelde. Ik spreek nu van enkele jaren geleden, in een tijd dat iedereen het normaal vond dat Donald Trump van Facebook en Twitter verbannen werd. Ik vond enerzijds dat privé-eigenaars het recht hadden om zelf te bepalen wat ze op hun sociale media toelieten, maar ik maakte mij zorgen over het misbruik dat ze van dat recht konden maken gezien hun de facto monopolie. Misschien, overwoog ik, moet de overheid tussenkomen om censuur te verbieden. Maar tegelijk was ik bang dat de overheid sneller zou tussenkomen om censuur op te leggen dan om die tegen te gaan. Ik had in elk geval gelijk om bang te zijn. Ik citeer uit het stuk van Dominique Deckmyn in De Standaard van 8 januari:

In augustus vorig jaar schreef Zuckerberg al in een open brief aan senator Jim Jordan dat Meta, onder druk van de regering Biden, op het vlak van de moderatie keuzes had gemaakt ‘die we vandaag niet meer zouden maken … Ik geloof dat de druk van de overheid verkeerd was en ik betreur dat we dat niet duidelijker hebben gezegd,’ schreef hij toen.

      Dat is de normale gang van zaken. Een privé-bedrijf wil van nature zoveel mogelijk klanten, rechtsen én linksen, liberalen én conservatieven, en het wil zijn potentiële bereik niet beperken door groepen uit te sluiten als het niet strikt noodzakelijk is. De overheid daarentegen wil van nature al te radicale oppositie het zwijgen opleggen. Privébedrijven neigen naar vrije mening en neutraliteit, de overheid neigt naar censuur**.
     Daarmee is het gevaar voor censuur van de kant van de eigenaars niet geweken. Het valt niet uit te sluiten dat een ideologisch gedreven man als Elon Musk zijn macht over x.com misbruikt om linkse standpunten te censureren of althans te benadelen vergeleken met rechts-conservatieve of rechts-libertaire standpunten. Ik stuit wel eens op anecdotal evidendce die in die richting wijst. Ik wacht echter op een degelijke analyse, zoals die indertijd gemaakt is van de toenmalige linksliberale bias van de Facebook-moderatie***.
 
     En ondertussen lijken de linksen vooral zichzelf te willen censureren op x.com door op te roepen tot een boycot.

Vrije meningsuiting
     Karel Verhoeven maakt een vergelijking tussen twee aanslagen op de vrije meningsuiting. De eerste was ook in werkelijkheid een aanslag, tien jaar geleden, toen jihadisten twaalf medewerkers van Charlie Hebdo neerschoten. De tweede aanslag was figuurlijk, toen de opinieredactie van The Washington Post onlangs weigerde een spotprent over de eigenaar van de krant, Jef Bezos, te plaatsen. Verhoeven betreurt het dat er dit keer, niet zoals bij de Charlie Hebdo-zaak, een  massabetoging kwam tegen de spotprentencensuur, met voorop een ‘indrukwekkende rij regeringsleiders.’
     Ik vind zo’n massabetoging tegen de spotprentcensuur geen slecht idee, maar moeten regeringsleiders daar ostentatief aan deelnemen? Moeten buitenlandse regeringsleiders zich moeien met een autonome beslissing van de opinieredactie?

Factcheck en complottheorie rond Elon Musk
     Enkele dagen geleden las ik voor het eerst dat een zekere Adrian Dittmann, die op X.com voortdurend Elon Musk wierook toezwaait, eigenlijk Elon Musk zelf is. ’t Zou kunnen dacht ik, en besteedde er verder geen aandacht aan. Maar gisteren las ik een stuk van Musk-watcher Dominque Deckmyn in de krant.

‘Het conservatieve Britse magazine The Spectator besloot om zich aan een stuk onderzoeksjournalistiek te wagen. Met succes: ze slaagden erin te achterhalen dat Adrian Dittmann niemand anders is dan … een man genaamd Adrian Dittmann.’

      Het beletselteken past bij de schampere toon van het stuk, maar ik mag zowel The Spectator als Deckmyn dankbaar zijn dat ik nu de ware toedracht ken. Wel had Deckmyn een ander kopje mogen bedenken. Nu staat er : ‘Is Elon zijn eigen superfan?’ Dat kan een verkeerde indruk wekken bij lezers die alleen koppen lezen. De juiste kop voor een factcheck is: ‘Nee, Elon is niét zijn eigen superfan.’ En dan moet er op dat niet moet er een accentje staan.

De ‘mensen’ van Conner Rousseau
     Is er eigenlijk iemand die niet begrijpt dat Conner Rousseau met ‘de mensen’ alleen zijn eigen electoraat en potentieel electoraat bedoelt. Mijn moeder (96) wordt er in elk geval sarcastisch van. ‘Oh, die mensen, altijd de mensen, alles voor de mensen.’ Je hoort de cursivering.

Gecodeerd racisme
 
         Ive Marx kan ook scherp zijn als hij wil. Ik citeer uit zijn column van 7 januari:

Kijk naar de reacties op het vandalisme tijdens nieuwjaarsnacht. Wat ooit verdoken xenofobie of gecodeerd racisme was, spuit nu als drek uit de riolen van de sociale media … Vandalen moet je vervolgen en berechten – snel en doortastend – en straffen moet je uitvoeren. Maar voor je het weet, beginnen we ook hier over deeportaties en wat weet ik nog allemaal.’

     Ik heb naar aanleiding van het vandalisme van nieuwjaarsnacht inderdaad nogal wat drek op de sociale media gezien. Die waren allesbehalve gecodeerd. De scheldwoorden waren talrijk, de overdrijvingen grof, en de veralgemeningen hemeltergend. Maar een beleid dat aanstuurt op deportatie van misdadigers die een vreemde nationaliteit hebben, dat is iets anders. Het is misschien niet uitvoerbaar, niet proportioneel of niet wenselijk, maar het is niet noodzakelijk racistisch.

Migratie en ideologie
     De verschillende grote ideologieën in het Westen leiden volgens hun eigen logica tot een verschillende houding tegenover migratie: 

  1. Racisme: tégen elke migratie
  2. Conservatisme: tégen een te snelle migratie zonder assimilatie
  3. Sociaaldemocratie: tégen migratie die de concurrentiepositie van de autochtone arbeiders ondermijnt
  4. Communisme: vóór migratie in de strijd tegen het kapitalistisch systeem; na de machtsovername strikte controle over de grenzen
  5. Liberalisme: vóór migratie als individuele keuze van de migrant én als bevorderlijk voor de economie, maar bereid om voor- en nadelen tegen elkaar af te wegen
  6. Christendom: onvoorwaardelijke gastvrijheid voor de migrant-als-naaste, zónder afweging van voor- en nadelen

AI in het onderwijs
     Sociaal filosoof François Levreau vraagt zich af wat precies de ‘meerwaarde’ is van al dat ChatGPT-gebruik in het onderwijs. Hij betreurt dat de pedagogie zich te flexibel opstelt en ‘zich voegt naar de nieuwste technologie.’ Ik betreur dat in zekere zin ook. Maar het grootste moeilijkheid ligt niet, zoals Levreau schijnt te denken, bij ‘de pedagogie’ die al te naïef de nieuwe kansen wil aangrijpen. Wat de pedagogie ook doet, het zijn de leerlingen die over ChatGPT beschikken, en al zeker thuis. Als ik nu nog les gaf, zou ik al mijn schrijf- en spreek- en leesopdrachten moeten herdenken. Met het project waarmee ik de helft van het eerste trimester vulde in het zesde jaar, zou ik niet veel meer kunnen aanvangen. Wellicht zou ik nu meer les moeten geven zoals 50 jaar geleden. 

 Antikolonialisme in de klas
    Benno Wauters, die af en toe een opinie in De Standaard schrijft, is een heel ander type leraar Nederlands dan ikzelf was. Dat is leuk voor de leerlingen – dat niet al hun leraren tot hetzelfde type behoren. Hij laat zijn leerlingen in de klas discussiëren over Zwarte Piet en Roetpiet en verheugt zich over de geanimeerde discussie die volgt. ‘De leerkracht laat betijen,’ schrijft hij. Mijn reflex was bij wijze van spreken meer interventionistisch.
     Ook zijn aanpak van Multatuli’s Max Havelaer is anders dan de mijne was. Mijn leerlingen moesten eerst enkele hoofdstukken lezen, en dan las ik in de klas enkele fragmenten voor, gaf commentaar en speelde typetjes na. Wauters gebruikt de lessen vooral om over het koloniaal verleden van België te spreken. Ik zei daar alleen heel kort iets over bij de bespreking van Heart of Darkness. Maar Wauters wijdt uit over de noodzaak om ‘sorry’ te zeggen tegen de Congolezen, en om ze eindelijk zelf aan het woord te laten. Hij vertelt over de moord op Lumumba en over het contentieux belgo-congolais. Hij heeft het over de kwestie van schadevergoeding, over onze postkoloniale mentaliteit, over Expo 58 en over de lijfstraffen met de chicotte. Op het einde van de les moeten de leerlingen een brief schrijven  beginnen schrijven waarin ze hun excuses aanbieden aan een Congolees. Die brief moeten ze thuis verder afwerken, of laten afwerken door ChatGPT, denk ik er cynisch bij.
  
     Wauters heeft gedeeltelijk andere boeken over Congo gelezen dan ik. Hij vertelt zijn leerlingen dat we de Congolezen ‘hun handen afhakten als er niet snel genoeg rubber werd getapt’. Ik heb wel eens boek gelezen waarin die zaak anders werd uitgelegd. Maar bovenal hebben Wauters en ik iets anders geleerd op de lagere school. Hij vertelt zijn leerlingen dat hun voorvaderen onze vlag hebben geplant in een land dat ‘honderd keer groter was dan het onze.’ Dat klopt niet. Congo was tachtig keer groter. Meester Goossens van het tweede leerjaar zei het met grote stelligheid. Hij kon het weten want hij had enkele jaren lesgegeven in Congo. Hij vertelde graag over zijn vroegere leerlingen. Een van die leerlingen heette Kaginda en hij woonde op twee uur lopen van de school, een afstand die hij twee keer per dag aflegde zonder daar ooit over te klagen. Meester Goossens had ook een pijl en boog meegebracht. Dan ging hij achteraan in de klas staan en schoot over onze hoofden heen een pijl in het bord. Die pijl bleef lang natrillen.

Johan de Boose en onze defensie
     Oost-Europakenner Johan de Boose is geen voorstander van een grotere defensie-inspanning. Hij wil ook geen schuilkelders en noodpaketten. Hij gebruikt daarbij boze woorden die ik van hem niet gewoon ben. Mark Rutte is een ‘zuurmuil’. Joshua Livestro is een ‘neoliberale praalhans’. En Annelies Verlinden ‘verzint een eigen taal’. Dat laatste is overigens waar.
     Zelf vind ik dat Rutte, Livestro, Verlinden, en laat ons zeggen Roel van Duijn****, gelijk hebben. Het Rusland van nu is niet meer het Rusland van 20 jaar geleden, en ook de Amerikaanse liefde voor Europa is niet meer wat ze geweest is.
 
     Maar misschien overschat ik het oorlogsgevaar. Misschien beperken de imperiale plannen van Moskou zich tot Oekraïne, de Baltische staten en Polen, en dan rijst voor de tweede keer in de geschiedenis de vraag of we wel ‘voor Polen willen sterven’. Of misschien is het nog anders. Misschien vreest De Boose dat we door onze defensie te versterken de agressiviteit van Moskou aanwakkeren en zo het oorlogsgevaar dichterbij brengen. Dat is allemaal mogelijk. Ik ken daar allemaal weinig van.
     Een passage zette mij aan het denken:

Ik ben natuurlijk zo’n naïeveling, schrijft De Boose, die toen hij tijdens zijn dienstplicht geconfronteerd werd met de vraag wat hij zou doen als de vijand komt – ‘de Rus’ – doodkalm antwoordde: ik zou ermee gaan praten, mooie gelegenheid om mijn taalkennis te oefenen en een boom op te zetten over Dostojevski.

      Er spreekt inderdaad een bewonderswaardige kalmte uit dat antwoord. Niet iedereen kan die opbrengen als ze een kwaaie sergeant moeten te woord staan, of als ze met een invallend leger te maken hebben. Die dekselse Oekraïners geven hier het slechte voorbeeld. Maar in ons land, in 1940, waren er mensen genoeg die van de Duitse inval in 1940 gebruik maakten om hun taalkenis te oefenen en een boom op te zetten over Goethe en Rilke, hoewel het nóg vaker over chocolade, koffie, sigaretten, conserven en schnaps ging.
 
     In elk geval: laten we hopen dat áls de Russen ooit naar hier komen ze geen Noord-Koreaanse troepen inzetten. Eén extra vreemde taal wil ik nog leren om een boom op te zetten, maar geen twee.  

Marc Reynebeau en onze defensie
      Menig linksliberaal zou het liefst een militaire expeditie naar Rusland sturen om de integrale homorechten te herstellen. Maar zodra een Russische despoot een soeverein land binnenvalt, geloof hij weer in de almacht van de diplomatie. Ik zal Marc Reynebeau niet beledigen door hem een linksliberaal te noemen, maar hij worstelt met hetzelfde probleem. Hij wil in Oekraïne graag ‘opkomen voor waarden als vrijheid en mensenrechten’, maar hij is tegelijk bang voor de ‘oorlogslogica’ en voor het geloof dat alleen nog ‘geweld en brute macht’ nuttig zijn in de wereld. Toch luidt zijn eindconclusie:

Omtrent het Russische regime is naïviteit ongepast. Weerbaarheid ook in geostrategische termen is daarom geen luxe.

     Hoe is het mogelijk, vraag je je af, dat Reynebeau op een stelling uitkomt die lijkt op die van Marc Rutten en Theo Francken? Ik zie verschillende redenen. Ten eerste kan hij als het nodig is de nodige afstand scheppen tussen hem en die door hem verfoeide politici met wat fraseologie over de burger ‘die in een passieve rol wordt gedrukt’ en over de ‘generaals en professionals’ die alles naar zich toe trekken. Ten tweede wil Reynebeau graag doen wat hij altijd doet: razen tegen radiaalrechts. Dit keer kan hij het dan hebben over ‘radicaal-rechtse partijen die het Kremlin nog altijd vrij coulant behandelen … en die Oekraïne het liefst zijn eigen boontjes laat doppen’. Als radicaal-rechtse partijen ergens coulant in zijn, dan is Reynebeau in die kwestie onverzoenlijk. Als radicaal-rechts de Oekraïners hun eigen boontjes wil laten doppen, zal Reynebeau zich desnoods hoogstpersoonlijk en ter plaatse met die boontjes gaan bezighouden. 
      Een derde reden is interessanter. Reynebeau is historicus en hij vult zijn stuk met allusies naar de geschiedenis: de slaapwandelende naties van 1914, de zeepbaronnen van de Eerste Wereldoorlog, de industriële concerns die in het ‘kapitalistische nazi-Duitsland’ geld verdienden aan de herbewapening, het Wirtschaftswunder van de jaren 50, de rakettencrisis van 1963, de Olympische Winterspelen in 2014 en ten slotte het WK-voetbal in 2018. Maar uiteindelijk ontkomt hij niet aan de meest tot de verbeelding sprekende analogie: het appeasement-akkoord van München 1938, een ongelukkige diplomatieke zet van de Britse premier Neville Chamberlain, die Hitler niet heeft gekalmeerd, maar juist bevestigd in zijn opvatting dat het Westen zwak was en kon worden verslagen.
     Ik weet niet of Reynebeau gelijk heeft als hij Trumps vredesplan voor Oekraïne vergelijkt met Neville Chamberlains tegemoetkoming aan Hitler. Ik wacht af. Maar het gevaar waar hij voor waarschuwt is niet denkbeeldig.

Wat vrijheid en democratie betekenen, dat begrijpen [Poetin en Trump] niet. Maar peace in our time zal er zijn. Hoewel, als knieval was het voor Hitler niet genoeg, zoals het voor Poetin wellicht ook niet genoeg zal zijn.

     Reynebeau zou wel eens gelijk kunnen hebben als hij vreest dat het voor Poetin niet snel genoeg zal zijn. 

Moppersmurf De Wever
    Simon Andries en Valerie Droeven noemen Bart De Wever een ‘moppersmurf’. Ik vind dat veel beter dan ‘Calimero’, want dat sloeg nergens op. Nog beter vond ik volgende bedenking. ‘Misschien is de Vlaming ook wel een mopperaar? En resoneert wat De Wever zegt daarom zo breed.’ ’t Zijn woorden die al een paar keer op het puntje van mijn tong lagen, of op de tippen van mijn tokkelende vingers, maar ik kon de gedachte nooit helemaal klem rijden. 

* Over het repartitiesysteem, zie mijn stukje hierOver de hoogte van ambtenarenpensioenen, zie mijn stukje hier.

** Over wie het gevaarlijkst is als censor, zie mijn stukjes hier en hier.
*** Over de moderatiecriteria op Facebook, zie mijn stukje hier.

****Over Roel van Duijn en Rusland, zie mijn stukje hier.

maandag 6 januari 2025

Een rechtvaardig belastingssysteem


     Terwijl ik de laatste hand leg aan dit stukje, zijn mijn gedachten bij onze regeringsonderhandelaars die zich vandaag met het fiscale dossier bezighouden. Ik vrees dat mijn notities niet tijdig tot bij hen zullen geraken, en dat ze, mochten ze dat wel doen, dat ze dan weinig verschil zouden uitmaken. Die fiscaliteit is een moeilijke zaak en zij weten er veel meer van dan ik. Ik bevind mij in de comfortabele 
situatie dat ik mij niet moet bekommeren om cijfers*, mij niet moet inspannen om een compromis tot stand te brengen, en ik geen enkele knoop moet doorhakken. Ik kan mij tot de hoofdvraag beperken: wat zijn goede belastingen? Dat zijn natuurlijk in de eerste plaats de belastingen die ik niet zelf moet betalen. Maar laat ik de zaak eens vanuit een hoger standpunt bekijken.
     Een goed belastingstelsel zou transparant en eenvoudig moeten zijn, het zou welvaart en welzijn moeten bevorderen, gewenst gedrag aanmoedigen en ongewenst gedrag ontmoedigen. Het zou ook efficiënt en stabiel moeten zijn, en geen eigenschappen mogen bevatten die het steeds verder doen uitdijen. Dat alles leest als een lijstje met goede voornemens.  De helft is onderling tegenstrijdig en de andere helft is onmogelijk te realiseren. Neem die welvaart. In een van de eerste lessen economie in het middelbaar leert men al over het welvaartsverlies of dead weight loss dat onvermijdelijk optreedt bij élke vorm van belasting (en subsidie).
     Ook met de transparantie is het hopeloos gesteld. Er bestaan persoonsbelastingen, vennootschapsbelastingen, indirecte belastingen, lokale belastingen, heffingen, erfenisrechten, allerlei vormen van vermogensbelasting, en ook de sociale bijdragen zijn, door hun verplicht karakter, eigenlijk een soort belasting. En dan zijn er nog de aftrekposten. Zelfs iemand met meerdere universitaire diploma
s moet advies inwinnen bij het invullen van zijn belastingsbrief.
 
     Maar goed, het is niet de transparantie van het belastingsstelsel waar de meeste mensen van wakker liggen: het is, naast de wens om zelf zo weinig mogelijk te moeten betalen, de kwestie van de rechtvaardigheid. Velen zouden, geloof ik, een ondoorzichtig en ondoelmatig belastingstelsel verkiezen als het daardoor beter beantwoordt aan hun opvatting van rechtvaardigheid. En die opvattingen kunnen nogal verschillen. Ik bespreek hier achtereenvolgens enkele van die opvattingen, waarvan sommige overlappen, en andere elkaar uitsluiten. 

1. Tegen aparte regelingen
      Het gebrek aan transparantie is nauw verbonden met het bestaan van aparte regelingen die minstens de indruk wekken van onrechtvaardigheid. Personen worden belast door middel van de personenbelasting, maar als die personen samen een vennootschap vallen ze onder het stelsel van de vennootschapsbelasting. Waarom eigenlijk? Het liefst zou ik de venootschapsbelasting afschaffen. Laten we niet de winst en de efficiëntie van een onderneming belasten, zo luidt mijn redenering, maar de personen die die winst op zak steken. Maar dan zou het niet lang duren, vrees ik, of elke burger in het land zou tot een niet-belastbare vennootschap vervellen. 
      Of neem het erfenisrecht. Een bedrijf bezit is van een familie valt niet onder dezelfde regeling als een woonhuis, wat mij als eenvoudige ziel, met een sterke hang naar overzichtelijkheid, tegen de borst stoot.  Ik zie echter in dat het erven van een woonhuis, dan wel van een bedrijf, best volgens andere regels gebeurt, anders worden alle bedrijven in geen tijd staatsbezit.
      Zo blijven we bezig. Moeten lonen en vermogensinkomsten aan hetzelfde tarief belast worden? Ivan van de Cloot wees er onlangs in zijn Doorbraak-column op dat lonen en vermogens een verschillende elasticiteit en flexibiliteit hebben en dat het onverstandig is om daar geen conclusies uit te trekken. Uiteindelijk heeft elke aparte regeling wel een slimme reden, blijft er van transparantie niet veel over en kan niemand nog goed het onderscheid maken tussen wat recht is, wat onrecht is, en wat pragmatisch verantwoord is.


2. Tegen dubbele belasting
     Met het ingewikkelde belastingsysteem krijgt de burger de indruk dat dezelfde som geld steeds weer opnieuw belast wordt. Neem de eigenaar van een KMO. Eerst betaalt hij belasting op de bedrijfswinst. Van de winst die overschiet betaalt hij zich een loon uit waarop hij wéér  belast wordt. Koopt hij met de rest van het geld een huis, dan wordt hij opnieuw belast. Investeert hij het geld, zelfde scenario. En komt hij te overlijden, dan betalen de erfgenamen nog eens belastingen op de overgebleven som. Laat je de eerste stap weg, dan valt ook elke loontrekkende onder de hier geschetste regelingen. Zon belastingslawine zal, geloof ik, niet stroken met ieders rechtvaardigheidsgevoel.

3. Vermogensbelasting
     De PVDA en Paul De Grauwe zouden graag een aparte belasting op de grote vermogens ingevoerd zien. Hier is de indruk van dubbele belasting het sterkst. Je hebt geld verdiend, je doet niets, je houdt je koest, je verroert geen vin, en toch klopt de fiscus bij je aan. Je enige misdaad: sparen, want tijdens het verdienen van je geld heb je al de belastingen betaald die je moest betalen.
     Voorstanders van een vermogensbelasting willen dat stelsel alleen toepassen op de grote vermogens. Dat is voor mij persoonlijk een hele geruststelling. Maar is het rechtvaardig om verschillende principes toe te passen op grote en op kleine vermogens? Aha. Hier wordt het spannend.

4. ‘De sterkste schouders’

     Een van de meest gehoorde clichés is dat belastingen rechtvaardig zijn als ‘de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.’ ’t Is een mening die door bijna iedereen wordt gedeeld omdat ze aansluit bij een intuïtie over hoe taken best worden verdeeld bij een gezamenlijke klus in de sfeer van vrijetijdsactiviteiten. Daarenboven is het stelsel van de zogenaamde progressieve belastingen, waarbij de grootverdieners het meeste betalen, al zo lang ingeburgerd dat het vanzelfsprekend lijkt. 
     Vooral bij degenen die de progressiviteit nog willen versterken mag je veronderstellen dat ze bewust of onbewust de ‘sociale gelijkheid’ als ideaal nastreven, en dat ze ongelijkheid van inkomen en bezit als een morele wantoestand veroordelen.  Die wantoestand moet dan worden rechtgezet, en belastingen kunnen daarbij helpen. Het is een ethisch uitgangspunt als een ander, en over zulke zaken is het makkelijker om ruzie te maken dan om vruchtbaar te discussiëren. Zelf denk ik er in elk geval anders over. Als iedereen minstens een jaarinkomen zou hebben van dertigduizend euro – bijvoorbeeld – dan zou het mij niet veel kunnen schelen dat er ook lui zijn die driehonderdduizend, drie miljoen of dertig miljoen verdienen.

     Nu, in ons land heeft niet iedereen een inkomen van dertigduizend euro. Wel hebben we een belastingsstelsel dat al heel lang volgens de progressieve beginselen werkt en dus herverdelend is. Voor de inkomensbelastingen is dat het duidelijkst. Daar geldt een progressieve schaal met verschillende tarieven van 0**, 25, 40, 45 en 50 %. Het resultaat is dat de 20% minst verdienende Belgen 0 % aan de totale pot bijdragen en de 20 % best verdienende Belgen 65,2 %. Andere belastingen zijn niet progressief, maar treffen toch vooral het rijkere deel van de bevolking, zoals de verschillende vormen van vermogensbelasting en de BTW op de consumptie van de rijkelijk levende middenklasse.

     Daar staat tegenover dat de sociale bijdragen – toch ook een soort belasting – niet progressief, maar proportioneel  zijn. Zelfs de kleinverdieners, die geen of amper directe belastingen betalen, moeten een groot deel van hun loon afdragen, namelijk de ‘werknemersbijdrage’ van 13,07 % én de ‘werkgeversbijdrage’ van 25 %. Ook dat laatste is eigenlijk ‘loon’: voor de werkgever is het een kost, en voor de werknemer een indirect voordeel. Je kunt dus zeggen dat kleinverdieners, die geen inkomstenbelasting betalen, evengoed ‘belast’ worden aan minstens 38,07 %***.  

     De gelijkheidsmensen hebben dus gelijk: als men wil kan alles nog veel ‘progressiever’. Sommigen zullen pas tevreden zijn als het niveau bereikt wordt dat iedereen evenveel verdient, eventueel gecorrigeerd voor het aantal gewerkte uren, officieel diploma, functiebeschrijving en anciënniteit. Over de keerzijde van dit ideaal zal ik dit keer mijn mond houden.

 

5. Vlaktaks

     Het bekendste alternatief voor progressieve belastingen is dat van de vlaktaks: iedereen betaalt eenzelfde procent – bijvoorbeeld 30 procent –  van zijn inkomen. Ook dat sluit goed aan bij een morele intuïtie: iedereen wordt gelijk behandeld. Zelf zie ik weinig ‘rechtvaardigheid’ in het principe, maar het heeft wel een ander voordeel: het beperkt de neiging om belastingen steeds maar te laten stijgen. Iedereen ondervindt in gelijke mate het nadeel van een belastingsverhoging. Elk onderdeel van het electoraat bloedt. Politici die problemen willen oplossen met hogere belastingen zullen op hun tellen moeten passen, of ze worden bij de volgende verkiezingen niet meer herkozen. Je zou om dezelfde reden het zwaartepunt van de belastingen kunnen verschuiven van inkomstenbelasting naar BTW: iederéén zou voelbaar getroffen worden door de prijsstijgingen. Sinterklaaspolitici zouden beducht moeten zijn voor protesterende gele hesjes die dit keer wél een duidelijke eigenprogramma zouden kunnen voorleggen.

 

6. Je krijgt iets in ruil

     Je kunt belastingen ook beschouwen als een ruil. De burger geeft geld aan de overheid, en de overheid geeft hem daarvoor allerlei diensten in ruil. Maar is dat geld van de burger in waarde gelijk aan de goederen en diensten die hij ontvangt? Dat is hoogst onwaarschijnlijk. Zelfs in een vlaktaksysteem betalen de grootverdieners aanzienlijk meer belasting dan de kleinverdieners. Een gezin met een jaarinkomen van 6 miljoen betaalt bijvoorbeeld 1,8 miljoen en een gezin met een inkomen van 60.000 betaalt 18.000. Nu is het best mogelijk dat het rijke gezin meer profiteert van de diensten die de staat aanbiedt dan het armere gezin. Misschien patrouilleert de politie vaker in de villawijk, en ook bevatten die villa’s meer spullen die het beschermen waard zijn. Wellicht staan in de garages van die villas gesubsidieerde luxe-Teslas. Sociologen en economen hebben het Matteüseffect proberen te berekenen: wie al veel heeft, krijgt nog meer (van de staat). Maar de kans is groot dat de ruil ongelijk blijft, en in het nadeel van de rijke burger. Zijn tax-eating zal hoogstwaarschijnlijk altijd kleiner blijven dan zijn tax-paying

 

7. Armoedebestrijding

     Ik heb hierboven het nastreven van ‘sociale gelijkheid’ als een van de mogelijke fiscale doelen aangegeven. Dat doel moet worden onderscheiden van een ander: de bestrijding van de armoede. Zowel ‘sociale gelijkheid’ als armoedebestrijding veronderstellen een zekere mate van vrijwillige of onvrijwillige ‘herverdeling’ maar ze volgen een niet noodzakelijk dezelfde logica. Gelijkheidsmensen zullen zeggen dat armoede een ‘onrecht’ is. Ik vind dat een onzinnige stelling. Maar zelfs als men, zoals ik, armoede géén ‘onrecht’ vindt, kan men nog altijd vinden dat ze moet worden verminderd, en dat daarbij het belastingsstel mag worden ingezet. Er kan een systeem van vrijstellingen worden voorzien voor de laagste inkomens, of zelfs van negatieve belastingen. In de meeste welvaartstaten is het echter niet de inning, maar vooral de besteding van de belastingen die armoede kan voorkomen of milderen: door uitkeringen en sociale subsidies. 
     Een paradox is hier dat uitkeringen de armoede ook in stand kunnen houden, zeker als de uitkeringen te laag zijn om de miserie buiten de deur te houden, maar anderzijds te hoog om nog veel zin te hebben om door werken het inkomen nog verder te verhogen. Men spreekt dan bijvoorbeeld van de ‘werkloosheidsval’.

 

8. Tegen profiteurs

     Veel opvattingen over rechtvaardigheid komen neer op een afkeer van profiteurs. Het betreft een heel diep gevoel dat bij velen het spreekwoordelijke schuim op de lippen brengt. Voor links gaat het om de couponknippers, de grootfinanciers, de huisbazen, de managers die ánderen doen werken, de handelaars die woekerprijzen vragen, de speculanten die aandelen en opties verschuiven van A naar B en van B naar A en daarbij telkens opnieuw winst boeken. Enzovoort. Die toestanden kunnen worden verholpen door winsten en hoge lonen zwaarder te belasten. Dat is één opvatting over profitariaat.

     Een andere opvatting is die van de hardwerkende loontrekker of middenstander, die met afgrijzen vaststelt dat mensen zich in uitkeringsstelsels nestelen zonder zelf door hun arbeid iets bij te dragen. Iedereen gaat akkoord dat er onder de werklozen en zieken veel mensen zijn die niet kunnen werken, en anderen die niet willen werken. Wel maakt men een verschillende inschatting van de verhoudingen tussen die twee groepen. Hardwerkende loontrekkers, middenstanders en bedrijven vinden in elk geval dat er te veel van hun belastingen gaan naar de uitkeringen voor – in hun ogen dan – profiteurs. 

     Om die toestanden te verhelpen, beweren centrumrechtse politici, moet ‘het verschil tussen werken en niet werken groter worden’. Dat kan door de criteria voor uitkeringen strenger te maken, de uitkeringen zelf te verlagen, of, sympathieker, de fiscale en parafiscale lasten op lonen te beperken.


9. Welvaartscreatie en welvaartsvernietiging

      Strikte utilitaristen zouden dát belastingsstelsel het rechtvaardigst noemen dat het meeste welvaart creëert. Nu is het om te beginnen al moeilijk om zich voor te stellen dat belastingen welvaart zouden creëeren. Met belastingen wordt in de eerste plaats welvaart – althans geld – van de burgers afgenomen. Anderzijds krijgen de burgers daarvoor diensten terug waarvan ze sommige vurig wensten, en waarvan andere niet aan hen besteed zijn. Daar lijkt onvermijdelijk een zeker efficiëntieverlies op te treden.

     Aangezien een deel van het belastingsgeld gebruikt wordt voor productieve investeringen – infrastructuur, onderwijs, energie – kan dát onderdeel misschien wél als welvaartscreatie gelden. Het is best mogelijk dat sommige van die investeringen efficiënter door de staat dan door privé-instellingen kunnen gebeuren. De bewijslast voor die grotere efficiëntie valt, zoals die van het Godsbestaan, op degenen die erin geloven, want de staat opereert als een monopolie en de economische wetenschap verwacht ceteris paribus niet veel goeds van een monopolie als het op prijs-kwaliteit aankomt.

      Ondertussen kunnen we met zekerheid aannemen dat té hoge belastingen op arbeid en op privé-investering ertoe leiden dat er minder gearbeid en minder geïnvesteerd wordt, en dat er dus minder welvaart ontstaat**** . Maar wat té hoge belastingen zijn, dat is een ander paar mouwen.

 

10. Een omniumverzekerd bestaan

     Er is een andere utilitaire kijk op de belastingen mogelijk. Mijn jeugdvriend G. kon in gezelschap iedereen op stang jagen door luid te pleiten voor méér belastingen. De PS was goed bezig, vond hij, maar het mocht nóg meer zijn. In ruil voor die belastingen wilde hij vrij zijn van materiële zorgen: gratis onderwijs voor zijn kinderen, gratis geneeskunde, een vast inkomen, werkzekerheid, zoveel mogelijk betaalde vakantie, uitzicht op een redelijk pensioen. Hij wou zich van geld zo weinig mogelijk aantrekken, zodat hij zich kon toeleggen op wat wel belangrijk was: sportbeoefening, boeken lezen over de wetenschap, en een zeker aantal Duvels per dag tot zich nemen.

     In een goede samenleving moet zeker plaats zijn voor mensen zoals G. Er schijnen in de DDR nogal wat nostalgici rond te lopen die de rustige tijd van vroeger betreuren, de tijd zonder ambitie, risico, innovatie of keuzestress, waarbij je bij wijze van spreken alles aan de staat afstond, en de staat in ruil daarvoor je alles bezorgde wat je nodig had. Het eten was er niet lekker, maar er was genoeg. Je woonde niet ruim, maar je betaalde een habbekrats. Je moest enkele jaren wachten, maar wie dat wilde kon uiteindelijk met een Trabantje rondtoeren. Wat geproduceerd werd, werd opgesoupeerd. Er was alcohol voor wie van alcohol hield en boeken voor wie van boeken hield. De regeling werd door de officiële propaganda als ‘rechtvaardig’ verkocht, en veel burgers voelden dat ook zo aan. Maar, zoals de val van de Muur heeft bewezen: niet iedereen.

     Er bestaan nu eenmaal verschillende types van mensen. Het zou onrechtvaardig zijn om iedereen het omniumverzekerde DDR-bestaan te ontzeggen, maar het lijkt mij even onrechtvaardig om iedereen zo’n bestaan op te leggen. Zeker is het onrechtvaardig als de ambitieuze risicozoekers in de Westerse samenlevingen buitenproportioneel moeten bijdragen zodat de rustzoekers een éven luxueus leven kunnen leiden. 

     Uiteraard vallen velen van ons onder middencategorie tussen de rustzoekers en de ambitieuzen. Dan moeten we, in alle rechtvaardigheid, ons ook tevreden stellen met een middencategorie van inkomens, inkomens die niet door het belastingsstelsel worden afgeroomd of aangedikt.

 

11. Solidariteit versus zelfbeschikking

     Ik ben tot nu toe de vraag uit de weg gegaan of het beginsel zelf van belastingen wel rechtvaardig is. Radicale libertairen zijn geneigd om elke belasting als een soort diefstal te zien. Een deel van het geld dat je eerlijk hebt verdiend hebt, of van het bezit dat je eerlijk hebt verworven, wordt in beslag genomen zonder dat je daar persoonlijk je toestemming voor geeft. Dat is ongeveer wat een dief doet als hij ’s nachts bij je inbreekt. Mocht je hem bij die diefstal betrappen, dan zal hij misschien geweld gebruiken. Dat doet de overheid ook. Als je blijft weigeren belasting te betalen, zullen politiemensen je komen ophalen en naar de gevangenis brengen, hoezeer je ook tegenstribbelt. Hiermee wordt een ernstige inbreuk gepleegd op je zelfbeschikkingsrecht*****.

     Met een FB-vriend raakte ik ooit in discussie over die kwestie. Die FB-vriend meende dat dat ‘heel eenvoudig’ was: ‘De overheid heeft dat recht omdat de gemeenschap belangrijker is dan het individu.’ Ik begreep niet goed hoe je zo’n vraag over het belang van de gemeenschap versus dat van het individu kon beslechten. ‘Spijtig voor u,’ was het antwoord, ‘de meeste mensen kunnen dat wel.’ 
     Ik ken de meeste mensen niet, maar ik veronderstel dat er bij hen veel verschillende meningen leven. Een jeugdvriend van mij liep hoog op met het filosofische egoïsme van Max Stirner. Aan de andere kant hebben duizenden ooit opgemarcheerd achter de leuze ‘Du bist nichts, dein Volk ist alles.’  Ik huiver voor alle extremen, maar toch meer bij die laatste soort, de soort die de overheid toelaat haar burgers als middelen voor een hoger doel in te zetten.

     Tegenover de libertairen die belastingen als diefstal beschouwen, is er een veel grotere groep die belastingen als solidariteit beschouwen. Maar het is een rare vorm van diefstal, als je het gestolene terugkrijgt in de vorm van gratis onderwijs en bijna gratische geneeskunde. Het is ook een rare vorm van solidariteit, als die verplicht is, op straffe van gevangenisstraf. Hoogstens zou je kunnen zeggen dat die solidariteit democratisch, meerderheid bij minderheid, werd beslist. Goed, ik wil mij in het geval van belastingen neerleggen bij de meerderheid. De meerderheid kan beslissen wat ik moet doen. Maar de meerderheid kan niet beslissen wat rechtvaardig is.

     En niet iederéén vindt zulke meerderheidsbeslissingen in hun huidige vorm rechtvaardig. Mijn FB-vriend H.M. heeft heimwee naar de tijd van het cijnskiesrecht, toen alleen degenen die belastingen betaalden konden meebeslissen over de hoogte en besteding ervan. Dat is dan weer een regeling die niet goed spoort met de tijdsgeest van de laatste eeuwen. H.M. staat met zijn mening vrij alleen, geloof ik. Zelf ben ik geen democratie-absolutist zoals Marc Elchardus, maar ik zou het toch ook onrechtvaardig vinden dat wie geen belastingen betaalt niet mag meebeslissen over abortus, euthanasie, migratie, strafrecht, huurrecht  kortom zaken die iedereen aanbelangen en hoogstens onrechtstreeks met het staatsbudget te maken hebben. Men zou een tweekamersysteem kunnen bedenken, een voor budgettaire en een voor niet-budgettaire aangelegenheden, met een aparte kiesregeling per kamer. Het zou de wens van H.M. verzoenen met de democratische tijdsgeest.


12. Niet-betalers van belastingen

     Zijn er ook burgers die géén belasting betalen? In zekere zin wel. Wie een werkloosheidsuitkering of een pensioen ontvangt moet in theorie belastingen betalen, maar in de praktijk is dat hoogstens boekhouding. De staat geeft je geld, en vraagt een deel daarvan terug. Je kan dezelfde redenering toepassen op ambtenaren. Heb ik als leraar belastingen betaald? Op papier natuurlijk wel, maar het voelt toch anders aan als voor een middenstander die eerst geld binnenkrijgt van klanten en dáár een deel moet van afstaan, of voor een werkgever die zijn werknemer niet alleen een nettoloon moet uitbetalen maar de gehele loonkost.

     Dat alles is niet noodzakelijk onrechtvaardig. Misschien zijn de uitkeringen of pensioenen onrechtvaardig hoog of laag, maar de boekhoudkundige operatie heeft daar weinig mee te maken. Hetzelfde geldt voor de ambtenaren. Het kan best dat die onrechtvaardig veel verdienen of een onrechtvaardig hoog loon hebben, maar ook dat staat los van de belastingkwestie. Veronderstel dat een leraar in een privéschool en een leraar in een openbare school dezelfde prestaties verrichten en hetzelfde nettoloon ontvangen. Dan kun je inderdaad zeggen dat de ene échte belastingen betaalt, en de andere alleen boekhoudkundige. Maar of hier enig onrecht te ontdekken valt, is een andere vraag.

     Links beweert van zijn kant dat er superrijken bestaan die geen belastingen betalen. Als je hun voorbeelden bekijkt, gaat het vaak over bedrijven die in verschillende landen gevestigd zijn, en die hun belastingen betalen in het land waar die het laagst zijn. Dat lijkt mij een heel technische kwestie, waar ik met mijn gebrekkige juridische kennis, best niet te  veel over zeg. Maar dat rijken en bedrijven soms de fiscale wetgeving overtreden of omzeilen, om geen of weinig belastingen te betalen, daar twijfelt niemand aan. 


13. Belastingsontduiking

       En daarmee zijn we aanbeland bij een laatste kwestie. Het komt naar het schijnt minder vaak voor dan vroeger, maar nog altijd worden jaarlijks miljarden aan belastingen ontdoken. Dit is geen onrechtvaardigheid van het stelsel, maar wel van de ménsen die die belastingen ontduiken en daarbij de letter dan wel de geest van de wet overtreden. Het is moreel niet verdedigbaar. Zelfs als een belastingsregeling je onrechtvaardig lijkt, heb je nog niet het recht om die in je eigen voordeel aan je laars te lappen. Het is egoïstisch en het heeft nadelige gevolgen voor je medeburgers die dan méér belasting moeten betalen om het verlies goed te maken.

     Vergelijk het met winkeldiefstal: de andere klanten moeten voor de producten iets meer betalen omdat de winkeleigenaar een bepaald niveau van diefstal heeft ingecaluleerd. Je besteelt eigenlijk de andere klanten, zoals je met belastingsontduiking de andere belastingbetalers indirect besteelt. Maar juist dat indirecte maakt dat de morele drempel voor die vorm van diefstal lager ligt. Ik ken meer dan één doodeerlijke belastingscontroleur die bij de aankoop van zijn huis een deel van de betaling ‘in het zwart’ heeft gedaan, en daardoor misschien tienduizend euro aan belastingen ontdoken heeft. Ik vind dat toch niet hetzelfde als iemand die ’s nacht in je huis binnenbreekt en voor tienduizend euro aan kostbaarheden rooft. 

 

* In België betalen we allemaal samen jaarlijks iets minder dan 300 miljard belasting per jaar, het zogenaamde ‘overheidsbeslag’. Je kunt die belastingen het makkelijkst onthouden als je ze uitdrukt in procenten van het BBP. Het totale overheidsbeslag bedroeg dan in 2023 ongeveer 53 %.* (cijfers De Tijd). Na wat rondneuzen op het internet geloof ik dat die staatsinkomsten ongeveer gedekt worden door volgende inkomsten, uitgedrukt als procent van het totaal: 

sociale bijdragen:            23 %, 

inkomstenbelasting:       17 %, 

bedrijfsbelasting:             15 %, 

BTW:                                    7 %, 

vermogensbelastingen:  20 % (zie hier).

andere:                              20 %. 

Met nog wat verder rondneuzen (o.a. hier) heb ik mijn beeld aangepast over de rijkste 10 procent in ons land. Ik schat nu dat ze 20 procent van de consumptie voor zich nemen, 30 procent van het inkomen binnenrijven, 55 procent van het vermogen bezitten en 45 procent van de belastingen betalen. Dat laatste cijfer klopt alvast voor de belastingen op inkomsten.

Ik hou mij aanbevolen voor betere schattingen. 

** Er bestaat bestaat geen belastingsschijf van 0 %, maar wel een belastingskrediet, wat ongeveeer op hetzelfde neerkomt. 

*** Die bijdragen voor de laagste lonen zijn tijdelijk verminderd door de zogenaamde jobbonus

**** Volgens de theorie van Laffer daalt door dat welvaartsverlies zelfs het totaal aan geïnde belastingen.

***** Die inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht wordt nog zwaarder als de belastingen als doel hebben om het gedrag van de burger te beïnvloeden voor zijn eigen bestwil.

 

woensdag 1 januari 2025

Naomi Kleins 'Dubbelganger' - longread

 Ik heb hier mijn stukjes verzameld die ik schreef in de marge van Naomi Kleins boek Dubbelganger.

Voor wie al overtuigd is

     Met haar boek Dubbelganger heeft de Amerikaans-Canadese schrijfster Naomi Klein de juiste snaar geraakt in menig linkse ziel. Om je daarvan te vergewissen volstaat het om even te grasduinen in de honderden commentaren op GoodReads. Klein ontrafelt in haar boek de denkbeelden van haar naamgenote Naomi Wolf en gebruikt dat als leidraad om iets te zeggen over alle thema’s die al enkele jaren door het hoofd spoken van de linkse medemens: de opkomst van radicaal-rechts, het succes van samenzweringstheorieën, de toenemende ongelijkheid in de wereld, de triestige staat van de sociale zekerheid, de tech-miljardairs die de sociale media controleren, de scheidingslijn tussen rechts en links die kantelt – met rare bondgenootschappen als gevolg –, de niet aflatende discriminatie van minderheden, de dekolonisatie van de geesten, de arrogantie van het meritocratisch indivualisme, de milieuramp die op ons afkomt. Zelfs Israël-Palestina krijgt een hoofdstuk.

     Over al die thema’s formuleert Klein welsprekend wat de linkse medemens al lang dacht, maar ze formuleert het welsprekend en meeslepend, zacht genoeg om niemand van het eigen kamp te kwetsen, vaag en algemeen genoeg om niemand van het tegenovergestelde kamp tot veel tegenspraak uit te dagen. Ook vindt ze de juiste toon: enig mededogen met haar doelwit, af en toe een tikje zelfspot, aarzelend haar weg zoekend, persoonlijk zonder narcistisch te zijn, suggererend eerder dan ponerend.

     Dubbelganger is geen boek dat wil overtuigen. Het richt zich tot mensen die al overtuigd zijn. In die zin onderscheidt het zich van ‘rechtse’ tegenhangers als Hayeks Road to Serfdom en Hernando De Soto’s El otro sendero. Hayek droeg zijn boek op aan de ‘socialisten in alle partijen’, De Soto droeg het zijne op aan ‘zijn linkse vrienden die hetzelfde doel nastreven’ als hijzelf. Die boeken waren een poging om de socialisten of linkse vrienden te overtuigen om van mening te veranderen. Of die socialisten of linkse vrienden het boek lazen, dat is natuurlijk een andere kwestie. Johan Norberg is voorzichtiger en draagt zijn Capitalist Manifesto op aan de ‘klassiek-liberalen in alle partijen’. Als alleen al zijn geestesgenoten het boek lezen, is het halve werk gebeurd. Dan kunnen zij de anderen in hun partijen proberen te overtuigen, met de cijfers, de feiten, de syllogismen en de gedachte-experimenten die Norberg verzameld en geordend heeft.

     De overtuigde linkse medemens, tot wie Klein zich richt, is het stadium van de twijfel voorbij. Hij twijfelt er niet aan dat alle kwalen in de wereld te wijten zijn aan het neoliberaal kapitalisme. De vraag die hem bezighoudt, is de vraag die de linkse student na 1968 bezighield: we weten dat de wereld fout in elkaar zit, maar wat kunnen we eraan doen? Een studentenleider als Ludo Martens las één boek dat uitlegde waarom het kapitalisme niet deugde – dat moet Monopoly Capitalism van Baran & Sweezy geweest zijn – en voor de rest van zijn leven wijdde hij zijn niet geringe denkkracht aan het bedenken van de beste strategie om dat kapitalisme, dat dus niet deugde, omver te werpen. Een van de eerste stappen bestond erin seminaries te organiseren over de pamflettaire geschriften van Lenin. En het eerste pamflet dat hij behandelde was het klassiekertje Wat te doen? In het Leuvense maoïstisch jargon van die tijd werd het boekje Que Faire genoemd. 

     Die titel was, in welke taal ook, een perfecte verwoording van de kreet die brandde in het hart van de soixante-huitard.  Het is dezelfde kreet die vandaag brandt in het hart van – zeg – de jonge milieuactivist, en Klein probeert er, in haar laatste hoofdstuk, een antwoord op te geven. Uiteraard valt dat antwoord voor de meeste lezers – spoiler alert – wat mager uit, maar dat deed het antwoord van Lenin ook – zeker als je het boekje in je eentje las, zonder de bezielende exegese van Ludo Martens*. 

     Om het eens anders te zeggen: Dubbelganger is eigenlijk geen boek voor mij. Het is comfort food voor de linkse medemens en ik ben geen linkse medemens. Maar het boek is mij toch heel goed bevallen. Het is elegant geschreven, slim gestructureerd, bevat net genoeg herhaling om vlot gelezen te worden. Het bevat filosofische en psychologische beschouwingen over het dubbelganger-syndroom die ik als midbrow met milde interesse lees, in het besef dat ik het niet moet kennen voor het examen, en zonder mij af te vragen of het allemaal wel klopt. 

     Ook straalt het boek een aangename eruditie uit. Het wemelt van verwijzingen naar romans en films. Vroeger was het een heel karwei om erudiet te zijn. Je moest duizenden en duizenden boeken gelezen hebben, en als je dan iets moest doen met het thema ‘dubbelganger’ kon je uit je geheugen misschien twintig of dertig titels opvissen. Vandaag is eruditie een koud kunstje geworden. Je googelt op internet en je hebt in geen tijd je lijstje van twintig tot dertig boeken die je kunt lezen, en die je dan ter sprake kunt brengen in je eigen tekst. Je moet geen duizenden en duizenden boeken meer lezen, en voor de lezer is het effect hetzelfde: hij voelt zich in het prettige gezelschap van een auteur wiens eruditie op hem – de lezer – afstraalt, zeker als die lezer af en toe de titel van een roman of film herkent.

     In zekere zin was het boek ook comfort food voor mij. Ik moest mij op geen enkel moment ‘bedreigd’ voelen door de linkse overtuiging van de auteur. Ik moest mij bijvoorbeeld niet angstig afvragen waar die overtuiging vandaan komt. Natúúrlijk is die auteur links. Haar grootouders waren communisten, haar vader was een anti-Vietnamoorlog activist en een dienstweigeraar, haar moeder was een feministe. Die trouw aan de familietraditie ontroert mij, eerder dan mij te verontrusten. Ook de inhoud van het boek voelt niet bedreigend aan. De dagelijkse krant staat vol met feiten en meningen die op het eerste gezicht niet goed in mijn wereldbeeld passen. Dat maakt mij onrustig. Met Kleins boek is dat anders. De vage radicaal-linkse clichés** die erin opduiken, zijn ongeveer die waar ik al geruime tijd klaar mee ben – niet helemaal, maar ongeveer. Het is zelfs aardig om ze eens allemaal samen te zien. Het is misschien ook een gelegenheid om er hier en daar wat commentaar bij te geven. Ik begin er morgen aan.

 

* De overtuigingskracht van Wat te doen – geschreven in 1902 – schuilt niet in de argumentatie, maar in het besef dat het kleine kringetje rond Lenin amper 15 jaar later zou uitgroeien tot een organisatie die een succesvolle revolutie leidde. Als aankomend revolutionair krijg je dan de indruk dat er van 1902 een kaarsrechte rode streep loopt naar 1917, en dat elke stelling uit Wat te doenbewezen wordt door de latere revolutie. 

** ‘Vage clichés …’ Dat geldt niet, of minder, voor haar eerdere boeken No LogoThe Shock Doctrine en This Changes Everything.  

De twee Naomi’s

     Naomi Klein had veel redenen om een boek te schrijven over haar naamgenote, Naomi Wolf*. Het eerste was dat veel mensen de twee Naomi’s niet goed van elkaar konden onderscheiden. Strikt genomen behoor ik niet tot die meeste mensen. Naomi Klein ken ik een beetje.  Haar boek No Logo heb ik indertijd gelezen: over de vuile trucs die ondernemers in de consumptiemaatschappij gebruiken om winst te maken. Haar boek The Shock Doctrine heb ik doorbladerd en ken ik van uitvoerige – toegegeven kritische – samenvattingen. En van een ander beroemd boek ken ik alleen de titel. Het gaat over de klimaatverandering en heet This Changes Everything – Dit verandert alles. Op een of andere manier ben ik er zeker van dat de klimaatverandering één ding niet veranderd heeft: Kleins overtuiging dat de vrije markt en het kapitalisme de bron zijn van alle kwaad en moeten worden afgeschaft. Van Wolf daarentegen had ik tot voor kort geen letter gelezen. En toch zag ik bij de naam Naomi Klein altijd in een flits het gezicht opdoemen van Naomi Wolf. Ik zal die fout niet meer maken. Wolf is de blozende boerendochter met het volumineuze haar, en Klein is de strenge schooljuf met de volumineuze wenkbrauwen. Ziezo, dat is uitgeklaard.

      De verwarring tussen de twee Naomi’s was begrijpelijk. Ze deelden dezelfde eerder zeldzame voornaam – ik heb in mijn lerarenloopbaan drie Naomi’s in mijn klas gehad, tegenover tweeëntwintig Nathalies en Natalies. De twee Naomi’s deelden ook dezelfde Joodse achtergrond, ze schreven allebei bestsellers over maatschappelijke onderwerpen en ze behoorden allebei tot het breed-linkse kamp. De radicaal-linkse Klein heeft Wolf weliswaar altijd een kleinburgerlijke feministe gevonden, maar dat zijn nuances waar de buitenwereld niet zo nauw op let. Het werd erger toen Wolf in radicaal-rechts vaarwater terecht kwam en vriendjes werd met Steve Bannon, de mediastrateeg van het radicale rechtspopulisme. 

     Toen rijpte bij Klein het idee om eens en voorgoed voorgoed af te rekenen met de ondertussen pijnlijke verwarring. Klein begon over de Andere Naomi na te denken. Beetje bij beetje werd de Andere Naomi voor haar een dubbelganger waarin ze zichzelf weerspiegeld zag, maar dan in een groteske vervorming. En dat was nog maar het begin: ze ging ook in het hele rechtspopulisme een dubbelganger van de linkse beweging zien, maar dan eveneens in een groteske vervorming.

     Zo opgevat is het dubbelgangerbeeld – naast een bron van filosofische en psychologische overpeinzingen – een kwestie van gelijkenissen en verschillen. Eén van de verschillen tussen de twee Naomi’s is dat Klein zich vastgebeten heeft in één thema dat kadert binnen één redelijk goed omschreven wereldbeeld: dat van het antikapitalisme. Wolf daarentegen geeft de indruk van een ongeleid projectiel te zijn. Ze maakte naam als feministe, maar binnen dat feminisme kwam ze soms met onvoorzichtige en minder orthodoxe standpunten naar buiten: over abortus die ze weliswaar verdedigde maar tegelijk ook als ‘moord’ beschouwde, over pornografie die het libido van mannen zou ondermijnen, over de vagina als de biologische basis van het anders zijn van vrouwen.

      En toen ontdekte Wolf een nieuwe Goede Zaak: die van de individuele rechten die door de staat worden bedreigd. Als je je in die kwestie verdiept, en je hebt een neiging tot roekeloze overdrijving (‘mondmaskerplicht is fascisme’), en paraonoia (‘zijn die beelden van de onthoofdingen door IS niet getrukeerd?), dan kom je in de VS wel eens in het gezelschap van onscrupuleuze types als Bannon terecht, die libertarisme, extreemrechts ideeëngoed en samenzweringstheorieën door elkaar roeren.

     Vanuit mijn eigen opvattingen ben ik geneigd om ook bij Klein hier en daar overdrijvingen en samenzweringen terug te vinden. Wat is haar radicaal antikapitalisme anders dan een overdrijving van plausibele inzichten en verzuchtingen aangaande onze maatschappij? Of neem haar fameuze schokdoctrine waarin ze de evolutie naar neoliberale economische recepten beschrijft die enkele decennia geleden plaatsvond. Wordt die door Klein niet veel te nadrukkelijk voorgesteld als het werk van een aantal masterminds, waar het in werkelijkheid een noodgedwongen reactie was op een vastgelopen situatie? Ik vind van wel. Anderzijds kun je van Kleins ‘samenzweringen’ minstens zeggen dat ze niet volslagen krankzinnig zijn, dat je ze redelijk kunt onderbouwen met feiten en bronnen als je die goed selecteert, en dat ze niet roekeloos zijn aangezien ze redelijk goed aansluiten bij de opinions chics van de intelligentsia.

      Rechtse activisten van het type als Wolf hebben hun eigen manier om zich in te dekken. Hun krankzinnige theorieën stellen ze voor als ‘vragen’ en ‘onzekerheden’. Hoe verklaar je dat ...? Dit kan geen toeval zijn! Er klopt iets niet! Bij linkse activisten als Klein zie je dat ze op bepaalde ogenblikken vervallen in een flou artistique, in een slordige vaagheid, die bij de minder vaardigen onder hen uitmondt in fraseologie. Ik zeg niet dat Klein altijd vaag is, zeker niet, noch dat die vaagheid een bewuste keuze is, dat weet ik niet, maar ik heb er mij vaak aan geërgerd. Ik ben zelf ook dikwijls vaag, ik wil niet preciezer zijn dan de context vereist, ik rond mijn cijfers af, ik gebruik dubbelzinnige termen, ik laat zaken buiten beschouwing. Maar ik wil wel precies weten wat ik begrepen heb, wat ik niet begrepen heb. En wat ik begrepen heb, wil ik zo goed mogelijk uitleggen. Once a teachter, always a teacher.

      Ik geef twee voorbeelden van Kleins vaagheid. Ze beschrijft hoe het wetenschappelijke prestige van Wolf een flinke deuk kreeg door enkele fouten in haar boek Outrages: Sex, Censorship and the Criminilization of Love (2019). Dat boek ging over de vervolging van homoseksuelen in Engeland, en bevatte enkele verkeerde interpretaties, die aan het licht kwamen in een televisie-interview. Dit is de beschrijving die Klein van de zaak geeft:

Wolf vertelde over de in haar optiek spectaculairste bevinding uit haar onderzoek, te weten dat er nog in de negentiende eeuw ‘tientallen executies’ plaatsvonden van mannen die waren veroordeeld voor sodomie. In gerechtelijke documenten had ze namelijk het begrip death recorded aangetroffen, dat ze las als ‘overlijden vastgesteld.’ Maar de interviewer Matthew Sweet, liet haar live in de uitzending weten dat ze die term toch echt verkeerd had begrepen. In werkelijkheid betekenden die woorden precies het tegenovergestelde: deze mannen werden weliswaar schuldig bevonden, maar vervolgens vrijgelaten. Daar kwam bij dat een aantal van de strafzaken waarnaar ze verwees geen betrekking hadden op homoseksuele seks met wederzijdse toestemming, maar op kindermisbruik. Door die twee door elkaar te halen bestendigde ze de gevaarlijke misvatting die homoseksualiteit met pedofilie associeert.  

Ik heb de laatste zin gecursiveerd omdat ze mij zo ongelukkig stemt. Natuurlijk had Wolf nauwkeuriger moeten zijn. Als er mensen werden opgehangen op grond van de Buggary Act en het betrof eigenlijk kindermisbruik, dan had ze dat gezien de huidige morele maatstaven duidelijk moeten aangeven – al speelde het in de toenmalige wetgeving geen verschil. Maar ik zie niet in hoe ze door die vergissing ‘de gevaarlijke misvatting bestendigde die homoseksualiteit met pedofilie associeert.’ Ik vind dat een ongegronde formulering, die trouwens niet alleen door Klein werd gebruikt. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand die het boek van Wolf las – een aanklacht tegen de homoseksuelenvervolging – bevestigd werd in zijn ‘gevaarlijke misvatting’ dat homoseksualiteit en pedofilie met elkaar te maken hebben.

     Bijna nog erger vind ik de commentaar over het begrip death recorded. Klein legt uit wat dat begrip volgens haar wél betekent: schuldig bevonden en daarna vrijgelaten. Maar wat heeft die death er dan mee te maken, vroeg ik mij af. Ik heb het op Wikipedia moeten opzoeken:

 “from 1823, the term death recorded was used in cases where the judge wished to record a sentence of death – as legally required – while at the same time indicating his intention to pardon the convict or commute the sentence.”

Dus: de stakkers werden niet ‘schuldig bevonden’ maar ‘op papier ter dood veroordeeld’ – vandaar death recorded –  en ze werden daarna ofwel vrijgelaten, ofwel tot een andere straf veroordeeld. Mijn vermoeden is dat velen helemaal niet werden ‘vrijgelaten’ maar in de gevangenis terechtkwamen. Je moet maar denken aan het proces van Oscar Wilde – en toen was de Buggary Act al lang afgeschaft. De onnauwkeurigheid van Wolf is veel groter dan die van Klein, maar ik stoor mij meer aan die van de laatste. Ik zie er een gebrek aan nieuwsgierigheid in. Het is precies of Klein niet echt wilde weten hoe het eigenlijk met die death recorded zat – net de dingen die ik wel wil weten. 

    Het andere voorbeeld van Kleins vaagheid betreft de betrokkenheid van de twee Naomi’s bij de Occupy Wall Street beweging. De twee Naomi’s waren daar allebei bij betrokken, maar op een verschillende manier. Klein deed mee als sympathisante, Wolf als diva die zich met opzet liet arresteren. Ook was Klein meer geïnteresseerd in de anti-kapitalistische inhoud van de beweging, en was Wolf meer bezig met het recht op straatprotest. Maar dan is er nog iets anders. Ik citeer Klein: Wat je er ook van vond, de Occupiers waren er heel duidelijk over geweest dat de beweging geen beleidsagenda had. Ze kenden geen twee of drie politieke eisen die beleidsmakers konden inwilligen, waarna iedereen tevreden naar huis kon gaan. Toch hield Wolf vol dat dit niet waar was. Ze beweerde dat de beweging wel degelijke heel specifieke eisen had en dat zij, onwaarschijnlijke genoeg, als enige wist welke dat waren.’ In The Guardian schreef ze: ‘Ik ben erachter wat OWS echt wil.’ En ze legde uit dat ze ‘online de Wat wil je precies-vraag’ aan zelfbenoemde Occupy-activisten had voorgelegd.

     Ik begrijp dat Klein als gedisciplineerd actievoerdster zich voegt naar de officiële richtlijnen van de beweging om geen concrete eisen te stellen. Ik begrijp dat Klein zich ergert aan het het ongedisciplineerde diva-gedrag van Wolf. En ik begrijp ook dat een online enquête die door 100 actievoerders werd ingevuld geen representatief eisenplatform kan opleveren. Maar ben ik nu de enige lezer die graag wil weten welke eisen dat waren die Wolf verzameld had? Ik heb ze moeten opzoeken in de Guardian: 1) beperking van de donaties van de zakenwereld aan politieke partijen; 2) herinvoering van de Glass-Steagall Act die banken verbiedt om tegelijk als spaarbank en als investeringsbank op te treden; 3) afschaffing van de mogelijkheid dat Congress-leden wetten stemmen in verband met bedrijven waar ze zelf in investeren.

     De vaagheid van Klein is hier dubbel. Enerzijds laat ze na om de eisen van Wolf te vermelden. En tegelijk is ze best opgezet met de vaagheid van de Occupy beweging zelf. Liever een algemene, maar vage, veroordeling van het kapitalisme, de banken en de 1 procent, dan duidelijke eisen. Hier merk je ook het verschil tussen de reformist en de revolutionair. De reformist stelt eisen in de hoop die ingewilligd te zien. De ware revolutionair, zoals Klein er een is, stelt eisen in de hoop zo de revolutionaire bewustwording te bevorderen. Je kunt dat doen door realistische eisen voor te stellen, waarvan de realisatie de aanloop vormt naar een nieuw eisenpakket met nieuwe acties.  Je kunt het doen door irrealistische eisen te stellen waarmee je aantoont dat ‘het hele systeem moet veranderen’ aangezien die eisen niet realiseerbaar zijn. En je kunt het doen – in de trant van Occupy Wall Street – door concrete eisen te versmaden en alle aandacht rechtstreeks naar de politieke discussies en het ‘opvoedingswerk’ te verleggen.

 

Naomi's radicale antikapitalisme

     Hoe kun je de wereldvisie van waaruit Naomi Klein haar thema’s en haar feiten kiest en van commentaar voorziet het beste omschrijven? In Amerikaanse termen is ze geen typische liberal zoals Obama, maar eerder een radical of een leftist, waarbij leftist een nauwere betekenis heeft dan ons Europese ‘links’, en radical een bredere dan ons Europese ‘radicaal-links’. Ik zou haar een communiste of een socialiste kunnen noemen, maar dan maakte ik het mijzelf erg moeilijk omdat ze zichzelf niet zo noemt. Bovendien zou de omschrijving als ‘socialiste’ een te gematigde nuance leggen. Als Conner Rousseau een socialist is, is Klein iets anders. Omgekeerd zou de omschrijving als ‘communiste’ kunnen insinueren dat ze haar inspiratie haalt uit het Oostblok-systeem, iets wat je vandaag niet eens meer kunt zeggen van de zelfverklaarde communisten van de PVDA.

      Voor mijzelf ben ik gemakkelijk in die dingen. Tegenstanders mogen mij gerust ‘neo-liberaal’, ‘pro-kapitalistisch’, ‘rechts’ en ‘conservatief’ noemen, alhoewel ik geen van die dingen ben. Sterker nog, ik ben bereid, om mijn tegenstanders een plezier te doen, mijzelf ‘neo-liberaal’ enzovoort te noemen, zolang dat een discussie over de inhoud niet verhindert. Maar voor anderen, zoals Naomi Klein, wil ik wat voorzichtiger zijn, vooral als Klein-sympathisanten meelezen. Laat ik haar dus een antikapitaliste noemen.

      Het is een titel, denk ik, waar ze zich vereerd mee zou voelen. Het moet in haar milieu een badge of honor zijn. Zowel de Washington Post als de New-York Times zullen haar om haar antikapitalisme eerder prijzen dan veroordelen. Klein maakt zich onder het breed-linkse publiek van liberals met zo’n titel niet onmogelijk. Want is elke weldenkende medemens, van onze huidige paus tot onze huidige koning, niet in zeker zin antikapitalistisch? Antikapitalisme is een lekker vaag begrip, en zoals ik gisteren aangaf is de neiging tot vaagheid Naomi Klein niet helemaal vreemd. Als je de precisie gewoon bent van Boudry, Pinker, Rosling, of Norberg – en dan beperk ik mij tot de empirisch georiënteerde auteurs – voel je je gemakkelijk verloren in het proza van Klein.

     Ik heb het antikapitalisme van Klein dan proberen vast te spijkeren in een duidelijke formule: ‘de overtuiging dat vrije markt en kapitalisme de bron zijn van alle kwaad en dat ze moeten worden afgeschaft.’ Dat eerste – ‘bron van alle kwaad’ – is als retorische versiering bedoeld, maar dat tweede – ‘moet worden afgeschaft’ – bedoel ik min of meer letterlijk. Ik kreeg daarover een reactie van J.S.: ‘Dit is een ongenuanceerde uitspraak. Klein zegt dit nergens. Ze vindt dat gewoonweg niet. Ze bekritiseert het systeem ja, en de vele uitwassen zoals de shadowlands, maar maak er geen communiste van … Ze hekelt de neoliberale versie van het kapitalisme … maar zal in grote lijnen dichter uitkomen bij een groen-gerichte, menselijke, meer Keynsiaanse invulling van kapitalisme (als dat al mogelijk zou zijn) dan bij één of andere archaïsche vorm van communisme.’

     Bij de eerste kritiek moet ik nederig het hoofd buigen. Bij mijn weten heeft Klein inderdaad nergens gezegd dat het kapitalisme moet worden afgeschaft. Dat ‘afschaffen’ ruikt inderdaad naar archaïsch communisme, en dat kun je beter vermijden als je welkom wilt blijven in de kolommen van de New York Times en de Washington Post, of laat ons zeggen, als je weldenkende liberals voor de goede zaak probeert te winnen. Zo’n liberal is een amfibie: kapitalistisch als hij de economiesectie van de krant leest, en anti-kapitalistisch als hij de cultuursectie leest. Als je met een amfibie in gesprek wilt gaan, dan moet je zowel kunnen lopen als kunnen zwemmen.

     Of om het nóg eens anders te zeggen: nee, Naomi Klein zegt nergens letterlijk dat het kapitalisme moet worden afgeschaft. Zoals er zoveel is wat ze niet letterlijk zegt. Toen Johan Norberg indertijd haar kritiek op Milton Friedman uitvoerig en vrij nauwgezet beantwoordde, was haar antwoord keer op keer dat ze niets van wat Norberg haar verweet ‘letterlijk’ had gezegd. En ze had nog gelijk ook.

     Daarmee weten we dus wat Klein zegt, of liever niet zegt, maar daarmee is de moeilijker vraag niet opgelost: wat vindt Naomi Klein eigenlijk? Moet het kapitalisme volgens haar worden afgeschaft? Ik heb de vraag voorgelegd aan ChatGPT en het antwoord kan zowel mijzelf als J.S. tevreden stellen. Het antwoord benadrukt ‘the complexities of her views.’ Als ik alles in het blauw zou aanstrepen wat mijn stelling bevestigt, en J.S. zou alles in het roze onderstrepen wat zijn stelling bevestigd, dan zouden we een gelijke kleurverdeling krijgen, zoals bij de jurk van Doornroosje in de Disneyfilm.

     De artificiële intelligentie van ChatGPT helpt ons niet verder: we zullen het met onze eigen intelligentie moeten doen. Ik begin met iets eenvoudigs. J.S. zegt dat Kleins programma wellicht op een ‘Keynsiaanse invulling’ van het kapitalisme zou uitkomen. Nu komt de naam ‘Keynes’ niet voor in de Index achteraan in het boek, wat op zich niets te betekenen heeft. Interessanter is de vraag welke namen er wél in voorkomen: Marx (Karl en Eleonor), Rosa Luxemburg (‘die met haar Spartacusbund een meer democratische versie van het socialisme nastreefde’), Leon Trotski (met een bijzonder dwaas citaat over het antisemitisme), Walter Benjamin (een intellectuele fellowtraveller van het communisme), John Berger (de Engelse schrijver – eveneens fellowtraveller), Emma Goldmann (een libertaire communiste), Abram Leon (een Belgische trotskist die mij vaag bekend was als Abraham Wejnstok). Een van de leukste vind ik de verwijzing naar Stalin die de revolutie ‘verraden’ heeft. Die revolutie die vadertje verraden heeft, dat was toch echt wel een revolutie die het kapitalisme had ‘afgeschaft’.

     Verder besteedt Klein lange uitwijdingen aan de Joods-Russische revolutionairen van de Bund, door Lenin zo kundig uit de partij gezet op het Tweede Congres van 1903) en aan de austromarxisten (die het ‘Rode Wenen’ tot een arbeidersparadijs uitbouwden***). Veel van wat al die mensen – Marx, Luxemburg, enzovoort – te vertellen hebben, met name over de Joodse kwestie, vind ik, net als Klein interessant, maar het is, lijkt mij, ook tekenend voor Kleins politieke cultuur (en voor mijn politiek verleden). Het minste wat je kunt zeggen is dat geen van die mensen bezwaar zou hebben gemaakt tegen de formulering ‘afschaffing van het kapitalisme’.

     ‘Klein bekritiseert het systeem en de vele uitwassen ervan,’ schrijft J.S. en dat is een waar woord. Ik heb even met de idee gespeeld om al de uitwassen die Klein aanhaalt in een lange lijst onder te brengen. De eerste vraag die je bij zo’n lijst zou kunnen stellen is deze: zijn die uitwassen, in de visie van Klein, wel ‘inherent’ aan het kapitalistisch systeem? ‘Inherent’– dat is woord dat  ChatGPT gebruikte. Als die uitwassen inderdaad ‘inherent’ zijn aan het kapitalisme, dan vind ik het niet oneervol om de afschaffing van dat systeem te vragen. En als het niet zo is … 

     Of liever, nee, de vraag naar ‘inherentie’ lijkt mij te abstract. Ik zou als eerste vraag stellen of het systeem zoals het nu is de uitwassen erger maakt dan wel mildert. In The Shockdoctrine schrijft Klein dat het kapitalisme na 1990 ‘plotseling herviel in zijn meest wilde vorm.’ Johan Norberg besteed er het eerste hoofdstuk van zijn Capitalist Manifesto aan om te laten zien dat ongeveer alle uitwassen van het kapitalisme – in de eerste plaats armoede – nooit sneller gemilderd zijn dan net na 1990*. Daarmee is niet bewezen dat met een alternatief systeem die uitwassen niet nóg sneller gemilderd zouden zijn, maar het is toch al een eerste aanwijzing.

     J.S. schrijft dat Klein zich in haar boek enkel keert tegen de ‘neoliberale versie’ van het kapitalisme. Dat is inderdaad de terminologie die de auteur ook gebruikt: neoliberale bezuinigingen, neoliberale reclamemannen, neoliberale economie, neoliberaal kapitalisme, neoliberaal tijdperk, neoliberale wellnesscultuur, neoliberale afbraak, neoliberale hardvochtigheid en, ook mooi,  de bakstenen muur van het neoliberalisme. Ik wil niet te veel in herhalingen vervallen, maar is dat niet wat … vaag? Betekent neoliberaal hier iets anders dan ‘liberaal in de economische betekenis van het woord’?

     Ik doe mijn best om het woord een concrete betekenis te geven. Neoliberaal zou dan onder andere kunnen betekenen (1) een verminderde rol van de staat in de economie door minder belastingen, (2) een vermindering van de budgetten voor zorg en onderwijs, (3) de invoering van flexibele werkvormen, (4) de toename van internationale handel en investeringen, (5) een toename van de ongelijkheid, (6) een hardvochtiger mentaliteit. Dan zou ik zeggen dat (1) en (2) zich niet hebben voorgedaan, (3) positief is voor de werkgelegenheid, (4) uitermate positief is voor de armere landen, (5) zich wel heeft voorgedaan in de VS maar niet in ons land en niet op wereldschaal, en (6) … wel, misschien schrijf ik later nog eens stukje over die hardvochtigheid, op voorwaarde dat ik wegwijs raak uit de the complexities of my views.

      En dan hebben we het ‘menselijk kapitalisme’ dat J.S. vermeldt, met de omineuze toevoeing ‘als dat al mogelijk is.’ Klein legt inderdaad uit hoe het ‘globalistisch kapitalisme’ onmenselijke toestanden creëert in ‘schaduwlanden’. Onze supermarkten zijn alleen de mooie etalage van het systeem. De producten die er liggen zijn vaak gemaakt in de ‘schimmiger onderdelen van de waardeketen’, in ‘gebieden van extreme uitbuiting.’ Naar die schaduwlanden heeft Klein uitgebreid en waardevol onderzoek gedaan. Ze bevinden zich vooral, maar niet alleen, in de arme landen. Toch is ook in de arme landen bruut geweld eerder uitzondering dan regel, althans in de puur economische relaties.

      Wat Klein extreme uitbuiting noemt, bestaat in werkelijkheid uit extreem lage lonen. Boeren van het land trekken naar de stad omdat ze daar in de industrie vijf keer meer kunnen verdienen wat ze op het platteland verdienden, en toch zijn die lonen nog vijf of tien keer lager dan de lonen in de rijke landen. Dat is de momentopname. Als film bekeken echter zijn die lonen in evolutie. De industrie moderniseert zich met perfomantere machines. De werknemers raken beter geschoold. Er komen meer bedrijven, die onder elkaar concurreren om werknemers aan te trekken. Het resultaat van die volstrekt neoliberale logica is dat de lonen stijgen. Het kapitalisme wordt ‘menselijker’, zo niet in zijn logica, dan toch in zijn resultaten.

     Mochten we aan Klein zelf vragen wat haar ideale kapitalisme is, zou ze, geloof ik, vooral een ‘gedemocratiseerde’ versie verkiezen. Ze heeft meegeholpen aan de verkiezingscampagne van haar man die opkwam voor de NPD, ‘de ooit zo trotse sociaal-democratische partij van Canada die mede was opgericht door zijn vader en grootvader.’ Klein betreurt het dat de partij verwaterd is van ‘links’ tot ‘linksig’. Maar zou die partij in haar trotse verleden, in de tijd van haar mans vader en grootvader, niet op een of andere manier voor de ‘afschaffing van het kapitalisme’ geijverd hebben? Als dat zo was, dan deed die partij dat 50 jaar geleden waarschijnlijk onder de slogan van ‘de politieke democratie aanvullen met economische democratie’****. Dat is in elk geval de teneur van een boekje van 1977 waar ik vaak in blader Socialisten, wat ze zijn, wat ze willen. Het boekje vat samen hoe de trotse sociaal-democratische partij van België indertijd dacht over de ‘economische structuurhervormingen’.

     Aangezien Klein, in navolging van Marx, vaag blijft over wat in de plaats moet komen van het neoliberale kapitalisme, wil ik dat hier proberen in haar plaats te doen. Soms laat ik mij inspireren door een hint die ik hier en daar in haar boek meen te onderkennen, soms niet. Proeve van een antikapitalistisch programma:

 

  1.        Volgende sectoren komen in publieke handen: (a) banken, (b) energievoorziening, (c) grote techbedrijven, (d) sociale media, (e) radio- en tv-zenders, (f) Big Pharma en (g) ruimtevaart 
  2.       Privé-verhuur door huisjesmelkers aan personen wordt vervangen door een publiek aangestuurd globaal en sociaal woonbeleid
  3.       Privé-vervoer met auto’s wordt grotendeels vervangen door een vervijfvoudigd openbaar vervoer
  4.       De zorg wordt gedeprivatiseerd waar nodig; er opereren, naar het voorbeeld van het Rode Wenen, ‘hele legers van maatschappelijk werkers’
  5.       De gezondheidszorg wordt gecentraliseerd in een dienst vergelijkbaar met de Britse National Health Service zoals die dienst vroeger was, met uitsluiting van privé-initiatieven
  6.       Onderwijs, met inbegrip van universitair onderwijs, komt in publieke handen; de kosten van hogere studies  en andere financiering worden volledig gedragen door de gemeenschap
  7.       Invoer uit het buitenland en investeringen in het buitenland worden door de gemeenschap gecontroleerd om te vermijden dat arbeidsplaatsen verloren gaan en waardeketens ontstaan met schakels waar extreem lage lonen worden uitbetaald; de internationale handel wordt beperkter in schaal, maar rechtvaardiger omdat aan de coöperatieven in arme landen hogere prijzen betaald worden voor de producten die we zelf niet kunnen produceren
  8.      Bedrijven worden democratisch bestuurd door de stake holders: de werknemers, het management, de plaatselijke gemeenschap, de nationale coördinatie-experten en, uiteraard, de aandeelhouders, want het blijft ten slotte kapitalisme; de gemeenschap legt maximum- en minimumprijzen op, evenals maximum- en minimulonen; elke burger heeft recht op werk, hetzij in de openbare sector, hetzij in de privé-sector; de privé-sector moet zijn verantwoordelijkheid opnemen om de tewerkstelling op peil te houden
  9.       Wie geld wil beleggen kan staatsbons kopen met een gegarandeerde opbrengst; aandelen zijn toegelaten maar bedrijven die ‘superwinsten’ maken, worden extra ‘afgeroomd’; bedrijven, vooral KMO’s, die het moeilijk hebben worden geholpen; strikt coöperatieve bedrijven genieten een fiscaal gunsttarief
  10. 10.   De algemene belastingsdruk wordt verhoogd, volgens een progressievere schaal dan nu het geval is; grote vermogens, hoge inkomens en hoge erfenissen worden extra belast volgens de limitarische beginselen van Ingrid Robeyns.

 

    Mocht Klein bovenstaand tien-puntenprogramma***** onder ogen krijgen, heeft ze natuurlijk het recht om, volkomen naar waarheid, te antwoorden dat ze geen enkele van die punten zelf geformuleerd heeft. Ik zou dan wel graag willen weten met welke van die punten ze wel en met welke ze niet akkoord gaat. En misschien antwoordt ze dan weer dat het haar niet toekomt om te bepalen hoe de zaken moeten veranderen, dat zoiets moet worden beslist door de ‘beweging’. Nou ja, ’t is eigenlijk ook niet belangrijk. Wie zelf links denkt, of rechts voor mijn part, kan voor zichzelf wel beslissen hoeveel en welke van die punten nastrevenswaard zijn.

      Ook de vraag of in zo’n systeem het kapitalisme nu werd ‘afgeschaft’, is ondertussen minder belangrijk geworden. Volgens Marx had het kapitalisme drie kenmerken: privébezit van de economische middelen, vrijwillige loonarbeid en een coördinatie van het economische leven door marktlogica en winstmotief. Zelf vind ik dat er met het tien-puntenplan niet veel van het kapitalisme overblijft, vooral omdat het laatste kenmerk – marktlogica en winstmotief – bijna helemaal verdwijnt. Een belangrijker vraag is deze : zou het een beter systeem zijn? Daar moet iedereen zelf maar eens over nadenken.  Het zou, geloof ik, een veel minder productief systeem zijn, met minder investeringen, minder slimme investeringen, minder innovatie en minder welvaart.  Maar de ervaring leert dat bij een eerstvolgende economische crisis veel mensen opnieuw hun heil zullen verwachten van een alternatief dat nóg minder productief is. 

 

*Belangrijke uitzonderingen op die vooruitgang zijn de CO2-uitstoot die wereldwijd is toegenomen en de ongelijkheid die in sommige landen, zoals de VS, gegroeid is. 

** Het idiote citaat van Trotski uit 1940: ‘Toen het kapitalisme aan zijn opmars bezig was, haalde het de Joodse mensen uit de getto’s om hen te gebruiken als een instrument voor zijn commerciële expansie. De neergaande kapitalistische samenleving probeert de Joden op alle mogelijke manieren uit het maatschappelijk lichaam te drijven.’ Klein vindt dat een ‘scherpe opmerking.

*** Naomi Klein behandelt op geen enkel ogenblik de vraag hoe de sociale woningbouw en al dat andere fraais in het Rode Wenen gefinancierd werd. Extrabelastingen op de Weense rijken kan maar een fractie van de verklaring zijn. Dus zonder het dossier te kennen gok ik op nationaal belastingsgeld, inflatie en buitenlandse leningen. 

**** Klein noemt haar eigen thema dat van de ‘aanvallen van het bedrijfsleven op de democratie’. Ik neem aan dat ze daarop wil antwoorden met de ‘aanvallen van de democratie op het bedrijfsleven’.

***** Enkele van deze maatregelen die de vrije markt belemmeren worden in sommige landen al lang, geheel of gedeeltelijk, toegepast of werden in het verleden toegepast. Er is een continuüm van landen met veel vrije markt naar landen met weinig vrije markt. In het algemeen zijn landen met veel vrije markt welvarender en productiever dan landen met weinig vrije markt. 

 

Abominabele arbeidsomstandigheden

      In haar boek geeft Naomi Klein een verklaring voor het succes van complottheorieën. Ze heeft om zo te zeggen een complottheorie-theorie, die ze uiteenzet in het hoofdstukje: ‘Het complot heet … kapitalisme.’ Het komt hierop neer: de kapitalistische vrije markt veroorzaakt veel ellende en de mensen zoeken een schuldige voor die ellende – alleen zoeken ze die, daartoe aangespoord door rechtspopulisten, op de verkeerde plaatsen. Aangezien mijn stukjes over Klein altijd te lang zijn, zal ik zwijgen over de complotten en alleen over die ellende iets zeggen. Ik doe een greep uit het proza van Klein, met de concreetste voorbeelden  

 

  1.          Elk laatste beetje efficiëntie wordt geperst uit de mensen die ons met busjes en vrachtwagens onze bestellingen komen leveren*
  2.         In kledingfabrieken in Dhaka (Bangladesh) werken jonge vrouwen die het risico lopen levend te verbranden 
  3.         In de gsm-fabrieken in Shenzhen (China) worden zelfmoordvangnetten aangebracht die wanhopige werknemers moeten opvangen 
  4.         In Manilla moeten content moderators de hele dag staren naar onthoofdingen en kinderverkrachtingen zodat onze sociale-mediafeeds schoon blijven
  5.         In Los Angeles worden bij grote branden gevangenen ingezet die voor dit levensgevaarlijke werk een paar luttele dollars per dag krijgen         In de VS zijn migranten tussen de giftige dampen in de weer om aardbeien en avocado’s te plukken; ze hebben geen ziekteverzekering en geen bescherming tegen afdanking 
  6.         In de Schaduwlanden zijn er plekken waar lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik door leidinggevenden en bewakers schering en inslag is 
  7.         Magazijnmedewerkers in New Jersey krijgen geen pauzes die lang genoeg zijn om naar het toilet te gaan
  8.         Illegale migranten hebben niet de minste juridische bescherming tegen extreme uitbuiting 

 

    Het zijn dit soort misstanden die J.S. ertoe aanzetten om zijn wanhopige vragen te stellen: ‘Wat ik niet begrijp aan Clerick is wat hij denkt en voelt als hij bijvoorbeeld bij Klein leest over uitbuiting en erbarmelijke werkomstandigheden etc. Leest hij daar gewoon over? Beredeneert hij dat dit nu eenmaal de jammerlijke neveneffecten zijn van een verder geweldig systeem?  Acht hij het zwaar overdreven?  Denkt hij dat de vooruitgang en technologie het mettertijd wel zullen oplossen en we gewoon geduld moeten uitoefenen?’

     Wat Clerick voelt zal wel niet zoveel verschillen van wat de meeste andere mensen voelen. Ik voel mij beschaamd dat ik zoveel geluk heb. Ik huiver bij de gedachte dat ik in een volgend leven zelf in de Shadowlands van het heden of verleden terechtkom. En ik ben blij dat ik indertijd na enkele jaren de fabriekswereld de rug heb toegekeerd, een wereld waar ik op een slechte dag de indruk had dat ‘elk beetje efficiëntie uit mij werd geperst.’

     Dat is wat ik voel. Wat ik denk is een heel andere zaak. Ik denk bijvoorbeeld dat de vrije markt geen ‘geweldig systeem’ zou zijn als het niet de beste kansen bood om de ‘neveneffecten’ zo snel mogelijk uit de wereld te helpen. Ik denk niet dat de ernst van die toestanden ‘overdreven’ kan worden, maar wel dat ze dankzij de vrije markt veel minder vaak voorkomen dan vroeger. Ik denk dat er inderdaad voor sommige problemen – zoals dat van de content moderators die de hele dag naar gruwelijke beelden moeten kijken – een technologische, AI-oplossing moet worden gevonden. En ten slotte : ik denk niet dat geduld veel oplost, maar ongeduldig de verkeerde recepten toepassen is nog erger.

       Een van de misstanden die het meest tot de verbeelding spreekt van een verwend lid van de westerse middenklasse als ikzelf, is die van de arbeidsomstandigheden: lange uren, brutale opzichters, onveiligheid, brandgevaar, giftige dampen, geen mogelijkheid om naar het toilet te gaan. Alleen al dat laatste is voor een zestigplusser met een vergrote prostaat een vreselijk scenario om aan te denken.

     Maar als we het nuchter bekijken, ziet de zaak er enigszins anders uit. Dan zijn die slechte werkomstandigheden in de eerste plaats een gevolg van de lage lonen. In een land of sector met heel lage lonen, zullen werknemers over het algemeen de voorkeur geven aan een werkgever die iets hogere lonen uitbetaalt – zodat ze hun kinderen te eten kunnen geven – dan aan een die meer geld uitgeeft voor brandveiligheid. In een land met hogere productiviteit en hogere lonen daarentegen zullen werknemers en werkgevers een evenwichtiger keuze maken.

     Dat erbarmlijke werkomstandigheden en lage lonen twee kanten zijn van dezelfde munt, is iets wat niet iedereen inziet. In de jaren 60 en 70 kon je priesters en Davidsfondsmensen horen afgeven op het afstompende werk aan ‘de lopende band.’ Over lonen maakten ze zich minder druk, want die dienden alleen maar voor consumptie, voor het aankopen van koelkasten en het laten plaatsen van oud-Vlaamse haarden. 

     Wie wel goed het verband inzag tussen lage lonen en abominabele arbeidsomstandigheden, was Emile Zola, een eeuw vroeger. In Germinal beschrijft hij hoe de mijnwerkers hun energie moeten verdelen over het kappen van steenkool enerzijds, en het plaatsen van stutwerk voor de veiligheid anderzijds. Allemaal kappen ze liever steenkool, want ze worden per kar betaald, en die mijnen storten maar af en toe eens een keertje in. Dat is een begrijpelijke houding. Het is pas als de lonen een redelijk peil benaderen dat de werknemers meer eisen gaan stellen aangaande wat vroeger, in poëtischer tijden, heette ‘de veiligheid, de hygiëne en de verfraaiing der werkplaatsen’.

      Hoe zit dat met de lonen in de shadowlands – en dan vooral in de arme landen waar de shadowlands de grootste oppervlakte innemen? Een ding is zeker: de lonen zijn er laag. En naar onze normen extreem laag. En een tweede ding dat zeker is: die lage lonen zijn het hoogst voor wie in een multinational tewerk is gesteld. Zo’n bedrijf wil om te beginnen de beste arbeiders aantrekken; het bedrijf is ook redelijk productief zodat een iets hoger loon in de boekhouding amper opvalt, en ten slotte wordt het geleid door westerse kaders die westerse normen gewend zijn. Een schoolvriend van mij ging later werken voor een Belgische multinational en kwam daarbij vaak terecht in Aziatische filialen. Van de plaatselijke beleidsmensen kreeg hij herhaaldelijk de vraag om de lonen zeker niet te hoog in te stellen. Te hoge lonen waren een doorn in het oog van andere bedrijven in de buurt en zouden bovendien de economie kunnen ‘verhitten’.

     Die multinationals werken echter ook met toeleveringsbedrijven, en daar is de situatie anders. De productiviteit is er laag, de arbeiders zijn er minder geschoold, en de normen die een plaatselijke ondernemer voor ogen heeft zijn niet de westerse. Toch wil zo’n ondernemer ook winst maken door op lonen – en dus ook op arbeidsomstandigheden – te besparen. Aan de andere kant, en dat is het goede nieuws, moet hij de lonen nog altijd op een, naar plaatselijke maatstaven, redelijk peil brengen om arbeidskrachten aan te trekken, bijvoorbeeld uit de landbouwsector. En nog beter nieuws: dat redelijke peil is al decennia aan het stijgen, en nog sneller sinds de neoliberale omslag van de jaren ’80 en ’90. Het is goed dat iemand als Naomi Klein erop uit trekt om voorbeelden te verzamelen van waar het nog allemaal gruwelijk slecht is, maar het is ook goed dat mensen als Rossling, Pinker en Norberg wijzen op de algemene tendens van verbetering.

     De moeilijkste vraag van J.S. om te beantwoorden is zijn laatste: ‘Moeten we misschien gewoon geduld uitoefenen?’ De Engelse liberale historicus Thomas Macauley was een groot voorstander van geduld. In een stuk dat hij schreef rond 1830, betoogde hij dat de regering niet te veel moest ingrijpen in sociale kwesties.  Ze moest ‘het kapitaal vrijlaten om zijn meest winstgevende bestemming te vinden.’  Dat was de beste garantie voor een vooruitgang waar iedereen wel bij zou varen. Engeland zou in 1930 onvergelijkelijk veel rijker zijn dan in 1830, voorspelde hij, zoals het in 1830 ook veel rijker was dan in 1720.** 

     Je kunt de uitspraken van Macauley lezen als een pleidooi voor geduld. De brave man heeft in elk geval gelijk gekregen. Het dagelijks inkomen van de gemiddelde burger in rijke landen is, tussen 1800 en vandaag, gestegen van ongeveer drie tot ruwweg 100 dollar, een stijging van 3000 procent. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat de landen van het Zuiden dezelfde weg opgaan, en veel sneller dan de rijke landen dat hebben gedaan***, omdat de technologie al voorradig is.

     Toch heeft Macauleys oproep tot geduld iets onbevredigends, iets zelfgenoegaams, iets Victoriaans. Er is immers ongelijkheid, en bij schrijnende armoede stoot die meer tegen de borst. Volgens econoom en statisticus Arthur Bowley worden de opbrengsten van een bedrijf de laatste eeuwen globaal verdeeld volgens de magische verdeelsleutel 63 / 37 procent. 63 procent moet worden verdeeld onder de talrijke werknemers, en 37 procent moet worden verdeeld onder de weinige eigenaars, die dat geld dan gebruiken voor luxe-consumptie of investering. Maar er is geen reden waarom werknemers zich in alle omstandigheden bij zo’n verdeling, en vaak nog een ongunstigere, zouden neerleggen. Misschien kunnen ze door collectieve actie wel enkele procentjes meer te pakken krijgen. Heel veel verschil zal het zonder productiestijging niet maken, maar bij extreme armoede kunnen alle beetjes helpen.

      En daar komt nog iets bij. Mensen in armoede kunnen in apathie verglijden. Het gevaar bestaat dat ze zichzelf als sukkelaars beschouwen. Een van de manieren om hun waardigheid te herwinnen bestaat erin zich te verenigen, actie te ondernemen, syndicaten en comités op te richten, eisen te stellen, en af en toe hun zin te krijgen. Naomi Klein beschouwt collectieve protestactie als de werkplaats waar de Nieuwe Mens wordt gesmeed. Ik zie dat anders. De Oude Mens is voor mij goed genoeg. Maar zo’n collectieve actie kan wel helpen om respect af te dwingen en zelfrespect op te bouwen. Actie en verzet zijn trouwens het enige wat overblijft voor een mens die waardig wil overleven als het gaat om ‘plekken waar lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik door leidinggevenden en bewakers schering en inslag is.’ In zulke gevallen is geduld een moreel kwaad, en is zowat elke vorm van verzet moreel gerechtvaardigd, de juridische en desnoods de andere.

     Collectieve actie in de arme landen is ook niet zonder gevaren. Links-populistische politici kunnen ze aangrijpen om een antiliberaal en economisch destructief beleid te voeren, waar de armen misschien niet de eerste maar zeker de uiteindelijke slachtoffers van zijn. Dat is een kwestie waar ik mij niet mee bezig houd. Dat moeten ze maar in de arme landen zelf  uitvechten. En iemand zoals ik, die in het welvarende westen leeft, en noch het zakeninstinct, noch de daadkracht heeft om zelf een bedrijf op te richten, moet niet bepalen welk niveau van lonen en arbeidsomstandigheden zowel sociaal als economisch aanvaardbaar is.

     Er is iets wat nog erger is. Als men toch mijn gevoelens wil peilen:  ik word woest als iemand de abominabele toestanden ergens anders in de wereld inroept om de facto protectionisme goed te praten****. Dat is in het beste geval ondoordacht en het in slechtste geval hypocriet. Laten we duurzame kleren kopen van bij ons in plaats van rommel in te voeren die geproduceerd wordt in shadowland-fabrieken!’ Je moet niet lang nadenken om te begrijpen wat dáár de gevolgen van zijn voor de werknemers van die shadowland-fabrieken. Of nog: Laten we internationale druk uitoefenen zodat die Derde-Wereldproducenten eindelijk eens naar onze normen fatsoenlijke lonen en correcte arbeidsvoorwaarden aanbieden!’ Mocht dát gebeuren, en vooral mocht dat te snél gebeuren, dan kunnen die laagproductieve bedrijven meteen hun deuren sluiten, in plaats van concurrentieel te blijven en langzaam uit te groeien tot hoogproductieve bedrijven, met hoge lonen en betere arbeidsvoorwaarden. 

* Ken Loach geeft over de wereld van de pakjesbezorgerij een mooie film gemaakt: Sorry, We Missed You. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden komt Ricky Turner, een ijverige pakjeskoerier, in de problemen. Helden die het slachtoffer zijn van tegelijk een precaire sociaal-economische situatie en van een ongelukkige samenloop van omstandigheden vinden we ook in andere werken met een soortgelijke strekking: Stephen in Hard Times (1854), Gervaise in L’assommoir (1876), Jurgis Rudkus in The Jungle ( 1905).

** De onvermoeibare Macauley drukt die eenvoudige gedachte uit in twee zinnen van samen 368 woorden. Je moet de passage voor de aardigheid eens opzoeken. Je vindt ze hier, en ze begint met ‘If I were to prophesy …’  

*** In de 19de eeuw verliep de stijging van de inkomens traag, in de 20ste snel. Daar kunnen veel redenen voor zijn. Een ervan lijkt mij te zijn dat er in de 19de eeuw verhoudingsgewijs meer geïnvesteerd werd door types als Ebenezer Scrooge, ten koste van de consumptie van de laagste klassen. Die investeringen vormden de voedingsbodem voor een snellere vooruitgang later. De ene generatie werd opgeofferd voor welvaart van de volgende. 

**** Over de voordelen van vrijhandel tegenover protectionisme, zie mijn stukje hier.

 

Collectivisme vs neoliberalisme

     Het heeft ontzettend lang geduurd, maar ik begrijp eindelijk ongeveer wat mijn linkse vrienden bedoelen met ‘neoliberalisme’. Lang heb ik gedacht dat ze bezwaar maakten tegen de ellende die door dat systeem werd veroorzaakt, tegen de ongelijkheid die eruit voortvloeide, tegen de overvleugeling van de publieke sector door de private sector, tegen het afschaffen van reguleringen, en tegen de afbouw van de sociale zekerheid. Ik begreep het niet. De ellende verminderde, de ongelijkheid nam op veel niveau’s af*, de publieke sector werd groter – getuige het steeds grotere overheidsbeslag –, voor elke regulering die wegviel kwamen er twee bij, en de uitgaven voor sociale zekerheid stegen van 16 procent van het BBP in 1970 tot 28 procent in 2008 – en bleven nadien ongeveer stabiel**.

      De gelijktijdige lectuur van Naomi Kleins Dubbelganger en Johan Norbergs Capitalist Manifesto heeft mij wijzer gemaakt. Met de term ‘neoliberalisme’ verwijzen mijn linkse vrienden in de eerste plaats naar een bepaalde mentaliteit die hen niet bevalt. Men beoordeelt het neoliberalisme op zijn kwalijke bedoeling (winst maken no matter what) en niet op zijn gunstige gevolgen (vermindering van ellende). Zo waren er indertijd mensen die het communisme beoordeelden op de goede bedoelingen ervan (gelijkheid) en niet op de ongunstige gevolgen (armoede).

     De linkse medemens hekelt de verheffing van het individu boven de solidaire samenwerking. Klein vond het uitermate verrijkend dat de coronapandemie ons weer met de neus op de feiten drukte: dat we allemaal dezelfde – mogelijk besmette – lucht inademden! No man is an island! Ik discussieerde ooit met een godsdienstleerkracht die mij klem zette met de volgende vraag: ‘Is de mens een autonoom of een heteronoom wezen?’ In zijn opleiding had hij geleerd dat de mens een heteronoom wezen was, wiens identiteit en overleven afhing van de anderen om hem heen.

      Autonoom of heteronoom, het is natuurlijk een onzinnige tegenstelling. De mens is zowel autonoom als heteronoom. Net zoals hij zowel coöperatief als competitief is. Men spreekt altijd over de concurrentie binnen het neoliberale kapitalisme – terecht – maar men vergeet dat samenwerking een oneindig veel grotere plaats in het systeem inneemt. De libertarische zakenman Leonard Read probeerde in een gedachte-experiment te achterhalen hoeveel mensen hadden samengewerkt om één potlood te vervaardigen. Journalist A.J. Jacobs wou de mensen bedanken die zijn dagelijkse kopje koffie mogelijk maakten. Hij heeft de wereld rondgereisd en duizend mensen persoonlijk bedankt, met de zekerheid dat achter elk van die duizend mensen nog minstens tien andere schuilgingen.

      Er zijn vier manieren waarop mensen maatschappelijk weefsel tot stand brengen: door elkaar na te bootsen, door dwang, door wederzijdse genegenheid, en door te kopen en te verkopen. We gaan naar de mis of naar het voetbal omdat anderen ook gaan, we betalen belastingen omdat we moeten, we voeden onze kinderen op uit liefde, en we vormen een lange ketting van transacties om potloden en kopjes koffie bij de klant te brengen.  Veel van onze gedragingen zijn door meerdere motieven tegelijk ingegeven, maar grof genomen hebben we die vier zojuist genoemde manieren: tradities, de wet, de doelbewuste solidariteit, en de markt. En over die laatste twee gaat het.

     De linkse medemens is geneigd om de sfeer van de doelbewust nagestreefde solidariteit uit te breiden ten koste van de marktlogica. Als hij gematigd is, erkent hij dat de markt nodig is, maar het blijft hem dwarszitten dat die markt volgens het principe van eigenbelang werkt. De bakker staat midden in de nacht vroeg op, niet uit solidariteit met zijn klanten, maar omdat hij zijn brood met winst hoopt te verkopen, en de klant legt zijn goede geld op de toonbank – of betaalt met de kaart – alweer niet uit solidariteit met de bakker, maar omdat hij de honger vóór wil zijn. De gematigde linkse medemens aanvaardt dat, maar hij vindt dat het neoliberalisme te veel het eigenbelangdenken bevordert, en te weinig de solidariteit.

     Zoals de linkse medemens met mij een eindweegs het pad van de marktlogica wil bewandelen, ben ik bereid met hem een eindweegs het pad van de solidariteit te volgen. De marktlogica gaat ervan uit dat iedereen kan werken, maar wie ziek of oud is, kan dat niet. De marktlogica vereist dat een werknemer een bedrijf verlaat zodra hij ergens anders een beter aanbod krijgt, maar misschien is hij ondertussen wel gehecht geraakt aan zijn bedrijf. De marktlogica dicteert dat een directeur bezuinigt en overbodig personeel stante pede afdankt, maar misschien voelt hij zich in die mate verantwoordelijk voor dat personeel dat hij eerst naar een andere oplossing zoekt. Ook in deze kwestie zijn het dus ‘moeilijk definieerbare zaken als gevoel voor proportie, fatsoen, redelijkheid en een zekere persoonlijke halstarrigheid, die de beschaving van de barbarij scheiden.’

     Laat ik eerst twee woorden zeggen ter verdediging van de marktlogica. Hoewel gegrond in egoïsme, is die logica niet gegrond in ongebreideld egoïsme. Het ongebreidelde egoïsme is dat van de diefstal: al het voordeel is voor de dief. Bij het gematigde markt-egoïsme ligt het voordeel aan de twee kanten. De bakker staat vroeg op omdat hij aan het geld van de klanten een hogere waarde toekent dan aan zijn nachtrust, en de klant offert zijn geld op omdat hij aan het brood een hogere waarde toekent dan aan een iets beter gevulde spaarpot. Allebei – de bakker én de klant – hebben vanuit hun eigen gezichtspunt een hogere waarde ontvangen dan ze zelf hebben opgeofferd. Vandaar dat de bakker en de klant meestal vriendelijk tegen elkaar zijn, al bestaan er uitzonderingen. Handel – kopen en verkopen – betekent wederzijds voordeel. Naomi Klein schrijft ergens terloops over ‘het nulsomspel van onze economie’. Zo lang ze voor die interpretatie geen stevig bewijs levert, geloof ik eerder wat ongeveer elke econoom beweert: dat een vrije-markteconomie géén nulsomspel is.

     De Franse verlichtingsfilosoof Montesquieu sprak ooit over ‘le doux commerce’. Daarmee bedoelde hij dat handel, net als muziek, de zeden verzacht. Het samen zoeken naar het evenwichtspunt tussen het eigenbelang van de twee partijen bevordert de empathie, de verdraagzaamheid en de vriendelijkheid. Maar het is niet uitgesloten dat er zich in de markteconomie van vandaag omgekeerde tendenties voordoen. Veel handelsvormen worden onpersoonlijker door de digitalisering. En naast de handel zijn er ook evoluties in de bedrijfscultuur. Sommige ceo’s behalen goede resultaten  door een toxische sfeer te scheppen. Daar staat tegenover dat andere ceo’s goede resultaten behalen door een gezonde team spirit na te streven. Het is moeilijk om een eindbalans van de tendenties op te maken.

    Bij Karl Marx, en zelfs bij de socialisten vóór hem, vind je de kritiek terug dat het oprukkende kapitalisme een verkilling en vervreemding in de menselijke relaties teweegbracht. Ik vraag mij dan altijd af of dat meer dan een indruk is. Bij Norberg las ik dat er nogal wat statistisch en experimenteel onderzoek bestaat naar de vraag welke maatschappijvormen het egoïsme, en welke het altruïsme bevorderen. Interessant bijvoorbeeld is het Ultimatum Game****, waarbij twee spelers met ongelijke macht een bepaalde som geld onder elkaar moeten verdelen. Volgens onderzoek blijkt dat de grootste kans op een gelijke verdeling zich voordoet als de deelnemers uit WEIRD-maatschappijen komen (western, educated, industrialized, rich, democratic).

      Ik wil hier nog graag de ervaring meegeven die mijn Facebookvriend Dre Driessen opdeed bij zijn ‘economisch en sociologisch toerisme’ dat hij ondernam in Aziatische landen.  ‘Waarom,’ schrijft hij, ‘is Bangladesh berucht voor de vreselijke toestanden in zijn fabrieken [die niet toebehoren aan multinationals]? Gewoon omdat er niets anders is, en de mensen aanvaarden wat ze kunnen vinden. En waarom is er niets anders? Er bestaat een zeer diepgaande cultuur van corruptie, liegen en een allesoverheersend wantrouwen. Er is geen enkel gemeen goed, alles is ikke en de rest kan stikke, en alles is hier en nu. Mensen werken niet samen, en vragen zich enkel af: Wat zit er voor mij in? Hoe kan ik die of die  dwingen om mij iets te betalen?’ De ervaring van Driessen strookt slecht met de wijdverbreide indruk dat in niet-westerse, arme landen, een groter gevoel van samenhorigheid heerst – zeker als het tribale verband weggevallen is. 

     De hierboven beschreven toestand, zelfs als die maar een stuk van de waarheid weergeeft, kan moeilijk aan het neoliberalisme worden toegeschreven.  En wat de neoliberale revolutie van de tachtiger jaren betreft: Norberg citeert een metastudie die 511 onderzoeken heeft samengebracht, onderzoeken naar de samenbewerkingsbereidheid van de Amerikanen, en hoe die evolueerde van 1956 tot 2017. Het hoopvolle resultaat was dat die bereidheid met 20 procent gestegen was, ondanks de neoliberale revolutie. Dit is, ik geef het toe, het soort van studies waar ik met veel scepsis kennis van neem, maar ze zijn minstens een aanvulling op de eerder genoemde wijdverbreide indruk van toegenomen egoïsme.

      Nu iets anders. Het gezond verstand zegt ons dat er altijd mensen zullen zijn die wat individualistischer zijn, naast anderen die meer houden van het collectieve. Ik hoor het Boelwerfsyndicalist Jan Cap nog zeggen op PVDA-meetings: ‘het collectieve, kameraden, het collectieve.’ Naomi Klein behoort ook tot de groep die houdt van het collectieve. Je kunt geen tien bladzijden in haar boek lezen zonder twee keer woord collectief tegen te komen.

      Bij Naomi Klein denk ik aan een menstype dat de voorkeur geeft aan ventilatiesystemen boven vaccins, aan openbaar vervoer boven een eigen auto, aan openbare bibliotheken boven een eigen boekenkast, aan volks- en wijkfeesten boven een tv-avond, aan wijkzwembaden boven een eigen zwemvijvertje, aan parken boven een eigen tuintje, aan structurele volksgezondheid boven welness en diëten, aan turnverenigingen boven fitness-apparaten. Voor alle duidelijkheid: niet alle voorbeelden komen uit het boek van Klein – dat van de vaccins en de ventilatiesystemen wel****. Grappig vond ik dat Klein een verband legt tussen de hedendaagse individualistische lichaamscultuur en het nazisme, terwijl het nazisme juist een heel collectieve lichaamscultuur promootte, en daarbij inspiratie kon putten uit de oudere socialistische beweging en het Rode Wenen.

     Een leuke vraag is nog deze: hoeveel mensen zouden er eigenlijk vrijwillig meegaan in dat collectivisme waar Klein zo van houdt? De filosoof Nozick heeft daar een speculatief stuk aan gewijd*****. Vertrekkend van de geringe aantrekkingskracht van de kibboets onder de Israëli’s (3 procent van de bevolking) meent hij dat niet meer 9 procent vrijwillig zou meegaan in een Full Monty-versie van het collectivisme. Aangezien Klein vaag blijft over hoever haar collectivisme zou gaan, kunnen we speculeren dat misschien 30 procent zou willen meedoen met haar versie. En wat moet er gebeuren met de overige 70 procent? Weinigen zijn vandaag enthousiast voor de harde staatsdwang waarmee het systeem van sovchozen in de USSR en van volkscommunes in China werd opgelegd. Is het alternatief dan de zachte staatsdwang van altijd hogere belastingen, waarmee collectieve initiatieven dan worden gefinancierd? Klein ziet nog een derde weg. Daar schrijf ik in een volgend stukje iets over. 

De ongelijkheid kan onder andere worden gemeten met de Gini-coëfficiënt. Die werkt met een schaal van 0 tot 1, waarbij 0 staat voor volledige gelijkheid. De volgende cijfers geven alleen een ordegrootte aan, want de verschillende bronnen zijn niet onderling vergelijkbaar. Daling van ongelijkheidscoëfficient over de hele wereld: van 0.8 in 1988 tot 0.65 punten in 2013 (Wikipedia-1). Belgische coëfficiënt: 0.26, amper 0.03 hoger dan recordhouder Slovakije. (Wikipedia-2).  Chinese evolutie: stijging van coëfficiënt 0.3 voor 1980 tot bijna 0.5 nu, terwijl de algemene welvaart nochtans geweldig toeneemt (Norberg, Open, 2020). Amerikaanse evolutie: stijging van 0.43 in 1990 tot 0.47 in 2022, door de geringere stijging van de laagste inkomens (Statista).  Wikipedia-2 geeft voor Amerika een lagere coëfficiënt op dan Norberg: 0.40 in 2021. Zulke verschillen hebben vaak te maken met berekening voor of na belastingen, enzovoort.

** Cijfers over de sociale zekerheid: hierhier en hier.

*** Over het Ultimatum Game, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Ultimatum_game

**** Uiteraard betwist Naomi Klein de noodzaak, werkzaamheid en veiligheid van de vaccins niet. Dát is iets voor de andere Naomi. 

*****Over Nozicks essay aangaande de beperkte aantrekkingskracht van het collectivisme: zie mijn stukje stu hier.

 

Schaterlachen met Naomi

     Bij één bepaald stuk van Naomi Kleins Dubbelganger heb ik langdurig moeten schaterlachen. Niet zomaar eventjes, maar wel een halve minuut. Ik was aanbeland in het hoofdstuk over de coronapandemie waarin Klein haar eigen standpunten plaatst tegenover die van Naomi Wolf. De verschillen zijn groot. Wolf behoorde tot de groep die de pandemie bagatelliseerde, Klein tot de groep die de pandemie dramatiseerde. Wolf verspreidde de theorie dat de vaccins enorme schade aanrichtten, en Klein – ha, hier wordt het moeilijk– is eigenlijk ook geen grote voorstander van vaccinaties*, vooral niet als ze zich als een individuele keuze aanbieden. Ze kan niet zomaar erg enthousiast zijn over iets waar Big Pharma grote winsten mee kan maken. ‘We kunnen niet vertrouwen op alleen farmaceutische technologie,’ citeert ze. En dan somt ze op hoe de pandemie wél had moeten worden aangepakt. Ik citeer ongeveer letterlijk: 

 

  1.        mondkapjesplicht op binnenlocaties
  2.        het aannemen van (veel) meer verpleegkundigen
  3.       loonsverhogingen [voor verpleegkundigen]
  4.       gratis sneltesten
  5.       goede persoonlijke beschermingsmiddelen op het werk
  6.       toereikende ziekteverlofregeling voor alle werknemers
  7.       bron- en contactonderzoek op wijkniveau, wat als bijkomend voordeel had gehad dat er banen in lang verwaarloosde achterstandsbuurten zouden zijn gecreëerd
  8.       hoogwaardige ventilatiesystemen in publieke gebouwen zoals scholen
  9. .      het aannemen van meer leraren en onderwijsassistenten om de klassen [en het besmettingsgevaar] te verkleinen.

 

     En dan gaat Klein verder met zo’n prachtig terloops zinnetje: ‘Dit zijn slechts een paar voorbeelden.’ Slechts een paar voorbeelden ... nadat je je met een steeds bedenkelijker gezicht door de lijst geworsteld hebt, kijk, daar moet ik heel luid om lachen. En dan die ventilatiesystemen die voor alle duidelijkheid ‘hoogwaardig’ moeten zijn! Je vraagt je teleurgesteld af waarom de ziekteverlofregeling alleen ‘toereikend’ moet zijn.

     Na haar eigen lijstje citeert Klein een activistische advocate, Beatrice Adler-Bolton, die Kleins mening deelt over de anti-corona maatregelen. De coronamaatregelen die de advocate voorstelt zijn grotendeels dezelfde als die van Klein, met nog enkele nieuwe erbij:

       10. verbod op huisuitzettingen
       11. kwijtschelding van schulden [voor kansarmen]
       12.  hervorming van het gevangeniswezen.

     En ook deze activistische advocate eindigt met de zin: ‘Dit zijn slechts enkele voorbeelden.’ Helaas, de tweede keer werkte het niet. De schaterlach bleef achterwege, het werd een halve grijns. Een goede grap, zoals mijn broer vaak citeert, mag je maar één keer vertellen.

     Je weet niet wat je het meest moet bewonderen bij Klein en Adler-Bolton. Het enthousiasme waarmee allerlei sociale eisen ‘verbonden’ worden met het onderwerp van de dag?  De creativiteit die bij die verbanden aan het licht komt?  Het hautaine misprijzen voor de haalbaarheid van de eisen? Of de angst om een sociale eis te vergeten – dit zijn maar enkele voorbeelden?

     Het ‘eisenplatform’ van Klein en van Adler-Bolton doet denken aan de maoïstische Amada-groep waar later de PVDA uit is voortgekomen. Het ‘eisenplatform’ lijdt aan ‘gauchisme’, wat Lenin de ‘kinderziekte van het communisme’ noemde. Aanpassing van ziekteverlofwetgeving. Banen creëren in de achterstandbuurten. Verbod op huisuitzettingen. Het aannemen van meer leraren. Kwijtschelding van schulden … Een normaal mens zegt: wat heeft dat met corona te maken?

     Gauchisme bestaat erin dat de activist niet goed aansluit bij wat de normale mensen – in het jargon de massa’s genoemd – denken en voelen. De gauchistische activist is perfect in staat om het verband tussen enerzijds alle mogelijke sociale eisen en anderzijds corona uit te leggen, zoals een Amadees in de jaren 70 perfect kon uitleggen waarom bij gemeenteraadsverkiezingen een eis als ‘atoomschuilkelders’ een centrale plaats moest krijgen. Hij kon dat perfect rationeel uitleggen, maar hij kon er niemand mee overtuigen. Men bleef hem een halve gare vinden. 

     De normale mensen – de massa’s – houden meer van rechtstreekse, intuïtieve verbanden. Covid / ziekenhuizen / verpleegkundigen, dat is zo’n verband. Je mag dus gerust loonsverhoging eisen voor de verpleegkundigen, al zal ook dat weinig invloed hebben op de pandemie. Maar die pandemie is niet echt wat de gauchistische activist bezighoudt. Bewustwording, massabewegingen, strijd, dat is het ware. Daar schrijf ik nog snel iets over in mijn volgende en misschien wel laatste stukje over Klein. 

* Vaccinaties ruiken naar een technologische oplossing voor een probleem, en dat valt niet zo goed in de smaak van radicaallinks – denk aan kerncentrales om de CO2-uitstoot tegen te gaan. Zo wordt Naomi Klein onrustig bij de gedachte dat er misschien technologische oplossingen zouden worden gevonden voor de opwarming van de aarde. Ze is dan ook naarstig op zoek gegaan naar wetenschappelijke studies die wijzen op de gevaren van geo-engineering

** Je krijgt de indruk dat radicaallinksen zich van boekhouding weinig aantrekken. Ze zouden bij wijze van spreken 2,5  procent van het BBP besteden aan sociale woningbouw, 5 procent aan openbaar vervoer, 10 procent aan uitkeringen, 15 procent aan onderwijs, 20 procent aan aan kinderopvang en bejaardenzorg, 25 procent aan gezondheidszorg, 30 procent aan pensioenen … oeps … we zijn al aan 107,5 procent, niet van het budget, maar van het BBP. De lezer zal begrijpen dat deze cijfers volstrekt willekeurig gekozen zijn – en tot in het absurde overdreven – om mijn punt te verduidelijken. Dat punt heb ik met realistischer cijfers proberen te maken in een van de eerste stukjes die ik schreef: er staat geen natuurlijke – hoogstens een tactische – limiet op het eisenpakket van de radicaallinkse activist.

 

Boeddha of Mao

      In het laatste hoofdstuk van Dubbelganger gaat Naomi Klein op zoek naar de oplossing voor het wereldleed – in de eerste plaats voor de opwarming van de aarde.  ‘Een aantal klimaatwetenschappers,’ schrijft Klein, ‘wier werk ik respecteer zijn tot het inzicht gekomen dat er een nauw verband bestaat tussen onze opgeblazen ikken en onze verwaarloosde planeet.*’  Die ‘opgeblazen ikken’ zijn de reden waarom Klein haar laatste hoofdstuk ‘Ontzelven’ noemt. We moeten ons ‘zelf’ leren loslaten. Klein is het schrijven aan haar boek gaan beschouwen als een ‘ongebruikelijke oefening om het ego af te schaffen.’ Bovendien acht ze het ego – het individualisme – niet alleen verantwoordelijk voor de klimaatramp, maar ook voor de impasses waarin de linkse beweging zo vaak in terecht komt: het ego van de linkse voortrekkers veroorzaakt zelfgenoegzaamheid, gemakzuchtig victimisme, op de spits gedreven meningsverschillen, en narcistische ‘blijken van deugdzaamheid op de sociale media.’ Daarmee komen we nergens, denkt Klein. Het ego staat ‘strategische bondgenootschappen’ in de weg.

      Klein begint op middelbare leeftijd mystieke trekjes te krijgen. Ze citeert een geleerde die ernaar streeft om ‘over te vloeien in het rif dat hij zich bestudeert.’ Die geleerde, bedenk ik bij mijzelf, zou in de gedichten van Pessoa kunnen lezen hoe moeilijk zoiets is. Maar heel lang houdt de mystiek van Klein niet stand. ‘Boeddhistische onthechting volstaat niet,’ schrijft ze. ‘Onze crises zijn door en door collectief. Dat betekent dat we in actie moeten komen.’ Het ontzelven dat Klein nastreeft is dus een ander ontzelven dan dat van de Boeddha. Het ego moet niet verdwijnen in het nirvana. Het moet verdwijnen in de actievoerende massa. Dan sla je lekker twee vliegen in een klap: je bent je vervelende ego kwijt én de wereld wordt veranderd. In de ambitieuze formulering van Klein wordt dat laatste: ‘de historische kans wordt gegrepen om zo’n beetje elke vorm van ongelijkheid onder de zon te bestrijden.’

     Is dat dromerij? Klein beweert van niet. Ze citeert geloofsgenoten die haar visie delen. Keeanag-Yamahtta Taylor bijvoorbeeld die ooit tegen haar zei: ‘De strijd helpt ons … om los te breken van ons individualisme.’ Of de schrijver John Berger die schreef over ‘de alchemie van grootschalige protesten, stakingen, bijeenkomsten en sit-ins’ waardoor mensen ‘tot het besef komen dat ze niet slechts individuen zijn … maar dat ze tot een klasse behoren.’ Klein schrijft ook vanuit haar eigen ervaring:

Heel af en toe heb ik dit zien gebeuren. Ik was in fabrieken die waren overgenomen door arbeiders, op pleinen die werden bezet door de mensen, en in steden die waren bevangen door een revolutionaire koorts – momenten waarop iedereen tegen wie je opbotst tegelijkertijd een politieke kameraad en een vriend voor het leven is.

     Ik heb in mijn jonge jaren ook wel iets meegemaakt van die ‘revolutionaire koorts’ en ik verwacht er niet veel heil van, noch om de samenleving ten goede veranderen, noch om een Nieuwe Mens te creëren die beter zou zijn dan de Oude Adam. Vooreerst, en dat zal Klein met mij eens zijn, kan dat collectieve gedoe evengoed heel kwalijke trekken aannemen. Ook de SA-mannen voelden hun ego wegvloeien in de collectiviteit toen ze gevaarlijke excursies deden in communistische wijken, bier dronken en strijdliederen zongen in grote gelagzalen, en vastberaden achter een vlag aanliepen terwijl de camera van Leni Riefenstahl draaide. Dat verdwijnen van het ego  had je bij de zwarthemden van Mussolini, bij de bruinhemden van Hitler, en bij de Capitoolbestormers in Washington. Je hebt het ook bij de hooligans binnen en buiten de voetbalstadions.

     Bovendien is deze vorm van collectivisme beperkter in omvang dan je zou denken. Zoals slechts een minderheid van de Duitsers lid werd van de S.A., zo is het ook een minderheid van de bevolking die Wall Street wil bezetten, die zich voor het klimaat ergens aan vastketent, of die al dan niet vreedzaam door de straten trekt met luide slogans tegen de politie.

     Soms is het anders en heb je acties waar bijna iedereen van een bepaalde groep aan mee doet.  Klein geeft het sprekend voorbeeld van ‘fabrieken die werden overgenomen door arbeiders’. Of denk aan stakingen, waar een meerderheid van de werknemers aan deelneemt. Dat zijn hoogtijdagen voor de activist die volledig en voltijds opgaat in de actie zodat, in de woorden van Klein, ‘zijn opvattingen samenvallen met zijn daden.’ Maar wellicht overschat die activist de mate waarin de gemiddelde deelnemer aan zo’n actie ‘zijn ego verliest’. Er zijn ook arbeiders die een uur aan een stakingspost staan, en daarna de rest van de dag rustig in hun tuin gaan werken. Ik heb er een gekend, een overtuigde communist overigens, die tijdens een staking dag en nacht in de weer was, maar toen de staking eindigde, had hij gemengde gevoelens: jammer dat het gedaan is, maar toch ook blij dat hij weer mocht gaan werken.

    Dat brengt ons bij het volgende punt: het actiecollectivisme is niet alleen beperkt in zijn omvang, het is eveneens beperkt in de tijd. Een staking duurt niet eeuwig. Ik ken weinig fabrieksbezettingen die uitgemond zijn in een permanente overname van een fabriek. Naomi Klein is zich van die beperking bewust. Ze beschrijft een verkiezingsbijeenkomst waarop Bernie Sanders 25.000 mensen toesprak in Queens, New York.

In de dynamiek van de massa werden mensen niet alleen geroerd – ze werden daadwerkelijk getransformeerd. Getransformeerd door de macht die uitging van het idee om op te staan en te vechten, voorbij de smalste opvatting van identiteit en het eigen ik. Het probleem is dat een presidentscampagne zo’n belofte per definitie niet kan waarmaken. Een verkiezingscampagne heeft immers uit de aard van de zaak een beperkte levensduur; ze eindigt wanneer de kandidaat wint of verliest (mijn cursivering). Toen dat einde kwam en Bernie verloor, leek dat ontzelvingsseffect dat we in campagnetijd zo krachtig hadden gevoeld ook abrupt te eindigen … Dat nam niet weg dat we een glimp hadden opgevangen van wat mogelijk is.

     Wat Naomi Klein hier schrijft over verkiezingscampagnes – dat ze uit de aard van de zaak een beperkte levensduur hebben – dat geldt voor álle vormen van ‘revolutionaire koorts’. Eens komt er een einde aan, en daarmee ook aan de  transformerende kracht die individuën laat opgaan in het enthousiaste collectief. Bij een nederlaag is dat duidelijk: velen zijn ontgoocheld, een meerderheid neemt de draad weer op van een conformistisch, arbeidzaam leven in de schaduw, een minderheid zet koppig door en bereidt zich voor op een volgende golf.

     De kwestie wordt nog scherper gesteld als de beweging géén nederlaag lijdt, maar overwint. Als Naomi Klein over die overwinning fantaseert, dwalen haar gedachten gemakkelijk af naar het Rode Wenen van de jaren 20-30 van vorige eeuw. Ik wil hier niet de vraag beantwoorden hoe de genereuze sociale politiek in Wenen financieel mogelijk was, alleen wat de gunstige resultaten waren voor de arbeidersbevolking van Wenen. In de woorden van Klein:

De gratis luiers en babykleertjes. De in licht badende arbeiderswoningen … De parken en zwembaden. Het recht op natuur. De artistieke en creatieve benadering van het kinderonderwijs. De weigering om arme en neurodiverse kinderen af te schrijven.

       Het is knap dat dat allemaal bestond honderd jaar geleden. Maar is dat werkelijk voldoende om een blijvende transformatie van individualisme naar begeesterd collectivisme te bewerkstelligen? De Vlaamse arbeidersgezinnen van vandaag hebben meestal geen gebrek aan luiers en babykleertjes. Hun huizen hebben grote ramen. Vlaanderen telt 292 zwembaden, waarvan 231 overdekte. Ik heb nog nooit in een gemeente of stad gewoond waar niet een of meerdere parken waren. De natuur wordt beschermd (ten koste van prijsstijgingen voor landbouw- en bouwgrond). Kleuteronderwijzeressen worden gedrild in een kindgerichte en creatieve pedagogie. Elke school heeft medewerkers die zich bezighouden met neurodiverse kinderen. Misschien kan het allemaal nog veel beter, maar mijn vraag is deze: zullen die zaken ervoor zorgen dat we minder individualistisch zijn?

     Een Weense burgemeester van het bewuste tijdperk zei ooit: ‘De Wenenaar is geboren in de sociaal-democratie, hij leeft in de sociaal-democratie en hij sterft in de sociaal-democratie**.’ Los van het griezelige gevoel dat ik bij zo’n uitspraak krijg, zie ik hierin vooral het standpunt van de bureaucraat wiens hoogste doel het is dat iedereen lid wordt van de dezelfde uitvaartvereniging. Dat heeft allemaal weinig te maken met de ontzelving die inderdaad – ik zal dat niet ontkennen – kan optreden in grote massa-bewegingen.

     Eén revolutionair heeft het probleem van de massa-beweging tot in zijn uiterste consequentie doorgedacht: de Chinese marxist Mao Zedong. Hij begreep dat ook na de overwinning, en na het collectiviseren van al wat gecollectiviseerd kan worden, het oude individualisme weer zijn lelijke kop kan opsteken. Misschien is het zelfs nooit weggeweest. Dus moet je ook na de overwinning opnieuw grootschalige protesten organiseren en revolutionaire koorts opwekken.. Er moeten nieuwe vijanden gevonden worden, nu de neoliberale kapitalisten verdwenen zijn. Die nieuwe vijanden zijn de politici, bedrijfsverantwoordelijken, ingenieurs, kunstenaars, schrijvers, professoren en leraren die ‘verburgelijkt’ zijn. Daartegen moet een Culturele Revolutie worden gevoerd waarbij de massa’s opnieuw getransformeerd worden door de alchemie van de strijdbeweging. ‘En daarna,’ vroeg een buitenlandse bezoeker aan Mao, ‘wat komt er na de Culturele Revolutie?’ ‘Dan beginnen we opnieuw,’ antwoordde Mao. ‘Er zullen nog duizend Culturele Revoluties nodig zijn.’ 

     Nou ja, niemand heeft ooit gezegd dat het makkelijk zou zijn. De boeddhistische weg naar het nirvana schijnt ook nogal wat voeten in de aarde te hebben. 

* Een andere formulering is deze: ‘Je zou de klimaatcrisis kunnen opvatten als een overschot van broeikasgassen, maar je zou haar ook kunnen begrijpen als een overschot van zelf.’

** Ludwig von Mises, Notes and Recollections.


Uitbuiting van Derde Wereld


Extreem-links

    De ‘uitbuiting van de Derde Wereld’ was voor mij indertijd het belangrijkste reden om extreem-links te worden. Bij Naomi Klein duikt dezelfde reden vaak op in verwijzingen naar de Shadowlands, die zich ook bij ons, maar toch vooral in de Derde Wereld bevinden. Mijn belangrijkste reden om vandaag het extreem-linkse gedachtegoed te verwerpen is dat het zogenaamde neoliberalisme de Derde Wereld aan een snel temp rijker heeft gemaakt. Zie de statistieken van Hans Rosling. Zie de Gini-index van de wereldongelijkheid die gedaald is van 0.8 in 1988 tot 0.65 in 2013. (Wikipedia-1).

Kleren uit lage-loonlanden

     Naomi Klein is wat vaag over wie  in het Westen de Derde Wereld uitbuit. Zijn het alleen de aandeelhouders van de multinationals? Is het ook de Westerse middenklasse? Eén interpretatie zou kunnen zijn: iedereen die goedkope kleren draagt die in lage-loonlanden gemaakt zijn. Maar die goedkope kleren zijn zowel in het voordeel van degenen die ze dragen als van degenen die ze gemaakt hebben, want die laatsten halen er een hoger inkomen uit dan ze anders zouden hebben gehad. Multinationals creëren rijkdom in de Derde Wereld.

Economisch toerisme in Vietnam

    Ik kreeg op een van mijn Naomi Klein-stukjes een uitgebreide reactie van FB-vriend Dre Driessen, die ik met zijn toestemming uitvoerig citeer.

     ‘Tijdens mijn ruim 5-jarig verblijf in Vietnam deed ik regelmatig aan ‘economisch toerisme’. Ik maakte lange ritten met mijn 125cc Honda, en ik sloeg nooit de industriezones of de alleenstaande fabrieken over. Ik maakte dan van de gelegenheid gebruik om aan de vele eetkraampjes in de buurt met de werknemers te praten.

     In de zware industrie had je veel Chinese bedrijven die aangezogen werden door de relatief lage loonkost en de totale vrijheid om het milieu te vervuilen.  Ook Microsoft en Intel waren er actief. Toen ik er voorbij kwam dampte het asfalt nog. Zulke bedrijven hadden zich daar gevestigd vanwege het gunstige belastingregime, en vooral om er van een brain drain te profiteren. En verder had je fabrieken die halfafgewerkte producten maakten en niet bekend zijn bij het grote publiek. Ik heb daar zeer bekende merken gezien, zoals Samsung, Honda, Reebok, enz, maar ook veel merken die enkel in de wijde regio worden verkocht.

     Eigenlijk vielen die fabrieken best wel mee. De werknemers werden naar Vietnamese normen zeker niet onderbetaald, en vaak was hun logement nieuw en proper en werkten ze niet meer dan 8 uur per dag. Die fabrieken waren rechtstreeks in handen van buitenlandse bedrijven: veel Japanse, Australische, Zuid-Koreaanse, Taiwanese, Chinese, en in mindere mate Europese en Amerikaanse bedrijven. Die bedrijven waren in de regel bang voor imagoschade en waren naar plaatselijke normen goede werkgevers.’

      Heel anders dan wat in de fabrieken van de multinationals gebeurde, is wat Dre Driesen gezien heeft van de omstandigheden in de Vietnamese bedrijven. 

     ‘De echte sweatshops vond ik op het arme platteland, waar je ineens in the middle of nowhere een fabriek zag staan. Dat waren fabrieken waar men bijvoorbeeld ‘made in Vietnam’- labels in hemden stikte die illegaal waren ingevoerd vanuit Bangladesh. Die sweatshops waren meestal het resultaat van een samenwerking tussen een plaatselijke politicus die de nodige contacten had, en die in een dun bevolkt gebied zonder pottenkijkers, en met door de staat garandeerde leningen in de hand, een plaatselijke halve of hele gangster, vaak een familielid, vond om zo’n bedrijf op te richten.

     Die sweatshops staan ver van de steden. Neem de streek rond Saigon. Eenmaal je voorbij de voorsteden bent, is het daar zeer dun bevolkt. Er zijn daar veel rubberplantages, waarbij je één gezin hebt temidden van ettelijke vierkante kilometers van rubberbomen. Er zijn daar ook eindeloze rijstvelden, met mensen die al sinds mensenheugenis op dezelfde manier overleven. Die mensen weten vaak niet wat er in de wereld te koop is, of ze vinden de weg niet naar de grote stad.’

 

    Ik vermoed dat de sweatshops die Dre Driesen gezien heeft enerzijds nog altijd betere voorwaarden aanbieden dan het werk op het land zelf, maar dat ze anderzijds weinig perspectief bieden op verbetering. De werknemers kunnen geen eisen stellen, want er zijn geen andere fabrieken waar ze naartoe kunnen, en de gangster-werkgever heeft geen bijzondere prikkel om de productiviteit te verhogen aangezien zijn winst door uitbuiting verzekerd is.

KKK - Klein, Klimaat, Kapitalisme

     Wie Naomi Kleins Dubbelganger leest, krijgt de indruk dat ongeveer alle kommer en kwel waar hij  bij het beluisteren van het nieuws kennis van heeft genomen, voortvloeit uit de neoliberale vrije-marktlogica: het kolonialisme van het verleden, het racisme van het heden, de brutaliteit van de politie, het oppervlakkige consumentisme, de schrijnende armoede in de shadowlands, de grofheid op het internet, de aantrekkingskracht van complottheorieën, de excessen van de wellness-cultuur, de weigering om mondkapjes te dragen, het succes van illiberale partijen, de inbreuken op de privacy, de verloedering van het milieu, de onbetaalbaarheid van woningen, de triomf van het ego over de solidariteit.

      Klein beschrijft zichzelf als iemand die zoekt naar het grote verband in ‘de stortvloed van onsamenhangende feiten.’  Het vinden van dat grote verband geeft de auteur en de lezer een vorm van gemoedsrust. John Berger schreef haar dat het boek The Shockdoctrine ‘hem doordrong van een gevoel van kalmte*’. Menig marxist en ex-marxist heeft dat gevoel meegemaakt toen hij voor het eerst de leer ontdekte. Karel van het Reve schrijft dat de bekeerling het gevoel krijgt dat ‘het raadsel van ’s mensen lot op aarde nu eindelijk is opgelost.’

     Nu is Naomi Klein voor mij geen orthodoxe marxiste. Ze zou zich anders niet bezighouden met Freudiaanse benaderingen van het dubbelgangersgevoel. Ik ben nog van de oude stempel: het is Marx óf Freud. Ook overstijgt ze in sommige hoofdstukken het allesverklarende, geruststellende simplisme van het winstmotief-als-bron-van-alle-kwaad. Ik denk vooral aan het hoofdstuk over haar neurodivergente zoon en het hoofdstuk over het zionisme, waar ze meer dan ergens anders oog heeft voor de weerbarstige en veelkantige werkelijkheid. Maar voor de redenaties waarmee ze de meeste mistanden in de wereld, soms elegant, soms by hook and by crook, koppelt aan het kapitalisme en de vrije-marktlogica, daar ben ik nogal immuun voor. Die redenaties zijn mij meestal te vaag, te impressionistisch, of te vergezocht, al zijn nog zo subtiel en spitsvondig. Bij veel van de verbanden en samenhangen die Klein ziet, kan ik alleen maar het hoofd schudden en denken: ja, goed, oké, maar daar kan ik geen stukje voor mijn blog uit halen.

     Toch zijn er enkele van die antikapitalistische thema’s die ik wel serieus wil nemen: het zijn de traditionele misstanden, die geen enkele liberaal uit de weg kan gaan: (1) de uitbuiting, de lage lonen en de erbarmelijke werkomstandigheden, (2) de nakende klimaatcatastrofe, (3) de vernietiging van natuur, cultuur en cultureel erfgoed (4) de opmars van vulgair consumentisme, (5) de individualisering en de erosie van de solidariteit, (6) de economische crisissen, (7) de teloorgang van gekoesterde culturele identiteiten.

     T.W. vroeg zich in een reactie op mijn vorig stukje af of ik de ‘tekortkomingen van het mondiale kapitalisme’ misschien ‘met de mantel der liefde’ wilde bedekken. J.S. vroeg zich in een andere reactie af of ik al die misstanden misschien zie als de ‘neveneffecten van een verder geweldig systeem.’ Acht ik ze ‘zwaar overdreven?’ Denk ik dat we ‘geduld moeten uitoefenen?’  Hoop ik dat ‘vooruitgang en technologie ze mettertijd wel zullen oplossen?’ Dat zijn allemaal heel goede vragen, maar ik zou ze graag aanvullen met een andere vraag. Worden die ‘neveneffecten’ veroorzaakt, dan wel opgelost door de vrije-marktlogica? Worden ze erdoor verscherpt, dan wel gemilderd? 

     Om het politieke landschap op te delen werk ik gemakshalve vaak met de link-rechts-as, die de zaken kan verduidelijken, maar even vaak verwarring schept. De voor mij meest verhelderende opdeling is die in de driehoek liberaal-conservatief-socialistisch, waarbij iedereen per thema zijn voorkeuren bij elkaar kan sprokkelen, zoals men vroeger bij de verkiezingen ook op kandidaten van verschillende lijsten kon stemmen, het zogenaamde ‘panacheren’ dat onze geschiedenisleraar Bruno Creus zo geduldig uitlegde – alsof het mij iets kon schelen.

     Politieke discussies zijn altijd moeilijk. Als we even uitgaan van twee gesprekspartners van ongeveer gelijke verstandelijke begaafdheid, dossierkennis en intellectuele eerlijkheid, zijn er bepaalde hindernissen die met grote regelmaat terugkeren. Tussen de liberaal en de conservatief krijg je de moeilijke discussie over zingeving, attitudes en proporties. Een liberaal vindt al snel dat de conservatief te subtiel is, dat hij denkt in cirkels en spiralen, dat hij zich niet laat vastpinnen. Het overkwam de liberaal Thomas Paine toen hij de discussie aanging met de conservatief Edmund Burke. Tussen de liberaal en de socialist – die een rationalistisch uitgangspunt delen – lijkt het grootste obstakel de veelheid van thema’s. De liberaal krijgt de indruk dat de socialist voortdurend verspringt van thema, van materiële ellende naar ongelijkheid, van ongelijkheid naar klimaat, van klimaat naar mensvisie, en van mensvisie weer naar materiële ellende.

     Eigenlijk zou ik liefst eerst iets schrijven over het bestrijden van de materiële ellende, waar het kapitalisme een behoorlijke track record kan voorleggen , maar laat ik voor een keer beginnen met het klimaat en mijn stilzwijgen over die kwestie verbreken. Ik weet niets af van CO2, maar ik ga er even van uit dat de klimaatgeleerden gelijk hebben als ze zeggen dat onze CO2-uitstoot het klimaat opwarmt,  dat die opwarming schade toebrengt of zal toebrengen aan de welvaart in de wereld, en dat de vermindering van CO2-uitstoot noodzakelijk is om die schade te beperken. 

     Is het kapitalisme verantwoordelijk voor de CO2-uitstoot? Uiteraard, natuurlijk, vanzelfssprekend**, want het is het kapitalisme dat de industriële productiekrachten, om met Marx te spreken, ‘ontketend heeft’. En de welvaartsstijging – door de industrialisatie en de wereldmarkt – is ook nog eens mee verantwoordelijk voor de geweldige bevolkingstoename***. Volgende vraag: biedt de vrije-marktlogica op zichzelf enige waarborg dat de CO2-uitstoot vermindert? Tja, eigenlijk niet. Het is jammer, maar het is zo.

     Wat wil het geval? In een vrije markt willen ondernemers zo goedkoop mogelijk hun waren produceren en de consumenten willen zich die waren zo goedkoop mogelijk aanschaffen. Als die productie het goedkoopst verloopt mét CO2, dan zal een vrije markt de CO2-methode verkiezen. De technologie kan dat op zich niet oplossen. Je kunt er wel op vertrouwen dat de technologie CO2-vrije productiemethodes ontwikkelt, maar niet dat die productiemethodes automatisch goedkoper zullen zijn dan die mét CO2. Misschien wel in de toekomst, maar niet nu – anders waren ze al in gebruik.

     In die redenering moet de gemeenschap – de staat – tussenkomen om de energie-omslag op te leggen. Maar daarmee is de discussie niet afgelopen. Er blijven drie programma’s mogelijk. Het programma van de demagogische of goedgelovige socialist die volhoudt dat de energie-omslag kan worden gefinancierd met het geld en de winsten van de rijken. Het programma van de technocratische socialist die  gelooft in een slim plan om bepaalde productiemethodes af te remmen en andere te bevorderen, door middel van wetten, reglementen, overheidsinitiatieven, taksen, subsidies, premies enzovoort. En het programma van de liberaal die de tussenkomst van de staat wil beperken tot het vastleggen van een kader, met name door het invoeren van een algemene CO2-taks****, waarbij de producenten en consumenten dan zelf moeten uitzoeken, met gissen en missen, wat het beste alternatief is.

     Daarmee zijn bijlange na niet alle vragen beantwoord*****. Hoe snel moet de energie-omslag gebeuren bijvoorbeeld?  Ikzelf zou dat tempo niet forceren, zeker niet in de arme landen. Bij een stijgende welvaart zouden die landen, bij een snelle omslag, een te groot percentage van hun welvaart moeten opofferen. Ze kunnen een deel van de inspanning beter naar de toekomst verplaatsen. Dan kan ze betaald worden met een kleiner deel van een groter BBP.

     Ten slotte heb je nog de discussie rond degrowth. De gedachte doet vooruitgangsmensen gruwen, maar hier wil ik alleen even vermelden dat zelfs die zich binnen een vrije-marktlogica kan voltrekken. Het volstaat de CO2-taks, en eventueel ook de taks op ander grondstoffengebruik, héél héél hoog in te stellen. Dan is het aan de individuele producenten en consumenten om uit te zoeken op welk onderdeel van de materiële welvaart er moet worden bespaard. Ik hoop dat ik niemand op ideeën breng.

* De chaotische complottheorieën van QAnon maken mensen onrustig, schijnt Klein te denken. Maar als de doofpotoperaties van oliebedrijven, de machinaties van de CIA en de seksfuiven van Jeffrey Epstein netjes aan één ordelijk en ‘banaal’ motief kunnen worden toegeschreven, te weten dat van ‘winstmaximalisatie’ , dan ‘brengt dat de geest tot bedaren.’

** De socialistische industrialisatie in het Oostblok en in China heeft verhoudingsgewijs meer CO2-uitstoot veroorzaakt, maar dat doet in de gedachtegang die ik hier volg weinig terzake. 

*** Dezelfde welvaartstoename zorgt op termijn voor een verminderde groei van de wereldbevolking, maar dat is weer een andere kwestie.

**** Een pleidooi voor de CO2-taks-oplossing wordt uitgewerkt in Johan Norberg, The Capitalist Manifesto

***** Vanaf hier wordt de discussie technisch. Ik zal bijvoorbeeld niet op zoek gaan naar gepeerreviewde artikelen die pleiten vóór geo-engineering, zoals Klein op zoek ging naar ‘tientallen’ dergelijke artikels die pleiten tégen geo-engineering. 


Nog één keer Naomi Klein: kortjes


Kritiek op rechts én op links

     In haar boek Dubbelganger bekritiseert Naomi Klein zowel rechts én links, maar ze doet dat niet vanuit een ‘middenpositie’. Ze bekritiseert rechts omdat het een onrechtvaardige maatschappij in stand houdt, en links omdat het niet genoeg doet om daar tegenin te gaan. Woke-mensen hekelt ze niet voor hun overdrijvingen – daar is ze zelf aan verslingerd –  maar voor hun inefficiëntie en individualisme. Ze noemt hen ‘mensen die met hun eigen witte fragiliteit aan de slag gaan’ of die hun ‘gemarginaliseerde groepsidentiteit vertegenwoordigen in speciaal daarvoor gecreëerde ruimtes.’ 

Sociale media

     Uit alles blijkt dat Klein de sociale media graag gezuiverd wil zien van boodschappen die haar niet bevallen: samenzweringstheorieën, fake news, rechtspopulistische propaganda. Ze wil zo’n belangrijke taak niet overlaten aan de tech-ondernemers. Overigens vind ik het wel een sympathiek trekje van haar dat ze zich ergert aan het triomfalisme van haar vrienden wanneer haar vijanden (Trump, Bannon, Wolf) hun account verliezen. Als radicaal-linkse beseft ze dat de maatregelen tegen radicaal-rechts zich ook altijd tegen haar eigen kamp kunnen keren.

Corona

     Zowel voor Naomi Wolf als voor Naomi Klein was de corona-epidemie een ‘opportuniteit’. Voor Wolf was het een gelegenheid om de staatsalmacht tegen het individu aan te klagen. Voor Klein was het een gelegenheid om collectieve oplossingen naar voren te schuiven om het individualisme te bestrijden. Hoe waanzinnig de theorieën van Wolf ook zijn, door corona ben ik een heel klein beetje in haar richting opgeschoven. Klein geeft zelf trouwens ook voorbeelden van corona-maatregelen die werden misbruikt door staat en politie voor algemenere surveillance.

Corona (2) 

    Naomi Wolf heeft op een bepaald moment voorgesteld dat de urine van gevaccineerden zou worden gescheiden van het gewone afvalwater, zodat een ongevaccineerde niet door die mRNA-troep besmet zou raken. Het is jammer dat dergelijke waanzin doet vergeten dat de vaccincritici op sommige punten gelijk hadden: het vaccin was niet het wondermiddel dat men – ook ik – ervan verwachtte, het stopte amper de virusverspreiding, de berichtgeving erover was propagandistisch en eenzijdig, het kon ernstige bijwerkingen veroorzaken*, en een wettelijk verplichte vaccinatie zou niet proportioneel geweest zijn. Het pleit voor Klein dat ze die kritieken in mindere of meerdere mate onderschrijft. Ze schrijft ook, terecht, dat de eenzijdige berichtgeving één van de redenen was waarom samenzweringstheorieën zo’n succes hadden.

Samenzweringstheorie

    De Europese Commissie definieerde een samenzweringstheorie als ‘het geloof dat bepaalde situaties of gebeurtenissen achter de schermen met een negatieve bedoeling gemanipuleerd worden door invloedrijke krachten.’ Die definitie is niet naar de zin van Klein. ‘Allemaal leuk en aardig,’ schrijft zij, ‘maar deze definitie laat de belangrijkste factor buiten beschouwing: dat de theorie onwaar of tenminste onbewezen is.’

     Ik zou die maatstaf van ‘onwaarheid’ of ‘gebrek aan bewijs’ minder sterk formuleren. Het is voor een leek, die de deugdelijkheid van zogenaamde bewijzen moeilijk kan beoordelen, eerder een kwestie van geloofwaardigheid. Veel theorieën over corona waren erg ongeloofwaardig: dat corona met opzet werd verspreid, dat de vaccins nanodeeltjes bevatten die ons gedrag konden beïnvloeden, enzovoort. De theorie van Klein dat bijna alle kwalen in de wereld kunnen worden toegeschreven aan de winstzucht van de kapitalisten, is voor mij ook niet geloofwaardig, maar het is – toegegeven – een ongeloofwaardigheid van een hoger niveau.

Oorlogseconomie

     Voor de aanpak van de klimaatproblematiek verwijst Klein uitdrukkelijk naar de ‘oorlogseconomie van de Tweede Wereldoorlog’ als een te volgen voorbeeld. Hayek begint zijn klassieke boek Road to Serfdom met een waarschuwing om in vredestijd vooral niet de methodes van de oorlogseconomie toe te passen. 

Wegkijken

     Klein neemt de Westerse middenklasse op de korrel omdat die liever ‘wegkijkt’ van de miserie. Ze citeert James Baldwin: ‘Er zijn zoveel dingen die je liever niet zou weten.’ Dat is in elk geval waar voor mij. Als mijn vrouw niet thuis is, kijk ik niet eens naar het televisienieuws. In mijn filmkeuze ben ik een groot liefhebber van escapisme. Dat is een morele en esthetische keuze waar heel wat op af te dingen valt.

     Maar ik wéét wel dat er veel miserie op de wereld bestaat, en ik méén te weten dat de remedies van Klein de boel eerder slechter dan beter zullen maken. 

Protectionisme

     Een van de remedies die de boel slechter maken is het protectionisme. Naomi Klein is Jonathan Holslag niet en protectionisme behoort niet tot haar core business, maar enkele losse opmerkingen van haar wijzen wel in die richting. Ze prijst de Canadese NPD omdat die zich altijd verzet heeft tegen ‘ongunstige handelsdeals’. Ze spreekt over de Amerikaanse vakbondsleden die zich door de Democraten verraden voelden toen die ‘in de jaren negentig handelsakkoorden afsloten en fabriekssluitngen mogelijk maakten’. Ze gebruikt de kwestie meteen om Trump te kapittelen: hij beloofde ‘de handelsakkoorden te verscheuren’ maar in werkelijkheid voerde hij ‘vrijwel uitsluitend kleine veranderingen aan het handelsbeleid door.’ Zoals ik het interpreteer: Trump was nog niet protectionistisch genoeg.

Het wrede verleden

     Wij, Westerse mensen, vindt Klein, moeten ons bezinnen over de wreedheden uit ons verleden. Dat is een aanvaardbaar advies. We mogen de geschiedenis niet vervalsen:  die wreedheden wáren er, net als trouwens veel bewonderenswaardige dingen. Vaak waren die twee zelfs verstrengeld. Wat ik echter niet begrijp is dit: waarom zouden we ons vooral over die wreedheden bezinnen? Vragen wij aan de Afrikanen of aan de Native Americans om zich vooral over de wreedheden uit hun verleden te bezinnen? Moeten de Duitsers zich in hun geschiedenisles vooral over Hitler bezinnen? Kunnen we geschiedenis niet wat afstandelijk bekijken? Met af en toe een grapje, zoals meester Bernard dat deed in het vierde leerjaar? 

Vrijheid, een leeg begrip

     Op veel plaatsen in haar boek prijst Klein de collectieve vrijheid boven de individuele vrijheid. Tekenend is haar beschrijving van een manifestatie tegen coronarestricties. ‘Op straat brulden mensen: vrijheid. Dat grote lege woord. Want vrijheid om wat?’ 

     Helaas, wat Klein hier niet begrijpt is dat ‘vrijheid’ tot op grote hoogte een leeg begrip moet zijn, zodat mensen het een eigen invulling kunnen geven, en niet een invulling die Klein, of een of ander collectief, welgevallig is. Bovendien is haar vraag ‘vrijheid om wat?’ zinloos als je ze stelt aan de demonstranten van hierboven. Die wisten precies wat ze met hun vrijheid wilden doen: ongevaccineerd en zonder mondkapjes rondlopen, op café gaan, ongehinderd hun beroep uitoefenen. Natuurlijk mocht de staat die vrijheid beperken – maar slechts omwille van de volksgezondheid –  niet omdat het begrip vrijheid ‘leeg’ was.

Politie

     Als de politie terecht of ten onrechte, per ongeluk of met opzet, iemand doodschiet, ligt het in de lijn van de verwachtingen dat er protest komt. Gematigd links eist dan hervormingen en radicaal links wil meteen de politie afschaffen. Dat laatste was een veel gehoorde eis bij de BLM-beweging. Ik moet Klein bewonderen voor de manier waarop ze de radicale eis overneemt en die zo formuleert dat gematigd links er zich niet aan stoort. Defund the police wordt bij haar: ‘geld dat niet zou moeten gaan naar gemilitariseerde politie maar naar onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg’. En verder schrijft ze nog dat het erop aan komt ‘alternatieven voor de politie uit te denken.’ Misschien denkt Klein bij die alternatieven aan de ‘legers van maatschappelijke werkers’ in het Rode Wenen. Zelf denk ik dan aan het lied Gee, Officer Krupke. Hoe gaat het ook weer? Juvenile delinquency is a social disease / So take him to a social worker.’ En laten we het slot niet vergeten: Officer Krupke / Krup you!

Leren van Bannon

     Tijdens de corona lockdown heeft Klein een ‘onnoemelijk aantal uren’ naar de podcast van de radicaal-rechtse populist Steve Bannon geluisterd. Ze schaamt zich daarvoor, zoals ik mij schaam als ik te lang op FB of op X een discussie volg, waarvan allang duidelijk is dat de argumenten langs de twee kanten uitgeput zijn. Maar ik begrijp Kleins fascinatie. Ze ziet Bannons gedrevenheid en zelfverzekerheid. Ze stelt zich wellicht in gedachten voor dat ze met hem moet debatteren, en beseft hoe onmogelijk het zou zijn om zo’n debat te winnen, zeker als er veel Bannon-aanhangers in de zaal zijn.

      Uiteindelijk heeft Klein van Bannon drie dingen geleerd. Ten eerste, dat het mogelijk is om een argument om te draaien. Als links bezwaren heeft tegen de kapitalisten, gaat Bannon die kapitalisten vervangen door ‘globalistische elite’.  Dat moet radicaal-links ook kunnen, denkt Klein. Ten tweede: dat je altijd moet oproepen tot actie, al is het maar een tussenkomst op een oudercomitévergadering. Ook dat zou radicaal-links moeten kunnen. En ten derde: dat je een brede beweging moet nastreven. Je moet samen optrekken met mensen voor één zaak, al verschil je over andere zaken van mening. Over die andere zaken moet je licht heengaan. Je maakt er een grapje over. Geen gedram. Maar een radicaal-linkse die niet mag drammen, dat wordt moeilijk. 

Diagonalisme

     Klein is ook gefascineerd door het diagonalisme: rechtse rebellen, rare allianties tussen extremen, ongewone combinaties van links en rechts, heterogene samenzweringstheorieën. Ik kan mij daar niet druk in maken. Alleen wie dacht dat links en rechts door een loodrechte streep gescheiden was, kan zich verbazen als de streep plots diagonaal blijkt te liggen. En als die diagonalisten de extremistische en gewelddadige toer opgaan, dan moet de politie maar een oogje in het zeil houden.

Fascisme

     Klein beschuldigt de Andere Naomi ervan dat ze ‘door te pas en te onpas met fascisme te strooien het woord in het absurde trekt.’ Dat is een pertinente kritiek, maar … Klein doet zelf niet veel anders.  Zo spreekt ze van ‘een ecofascistische toekomst, oftewel een toekomst waarin ecologische angsten worden aangewend ter rechtvaardiging van gewelddadig optreden tegen degenen die als minderwaardig worden beschouwd … Het ecofascisme is een reële dreiging die onder delen van het rechtse spectrum steeds meer aan de oppervlakte treedt.’ Of wat moeten we denken van het citaat van Arielle Angel dat Klein ons meegeeft: ‘De laatste tijd voel ik in mijn lichaam de dreiging van het fascisme kloppen als een ooit gebroken bot vlak voordat de regen valt.’ 

 

* Bij vaccinatie van bejaarden en van mensen van middelbare leeftijd was het overduidelijk dat de voordelen van vaccinatie zwaarder wogen dan de mogelijke bijwerkingen. Bij jonge mensen en kinderen was dat minder duidelijk. Jonge mensen vaccineren zodat ze ouderen niet besmetten was ook al geen erg zwaar argument omdat het vaccin vooral het ziekteverloop beïnvloedde, en veel minder de virusoverdracht.

** Over diagonalisme in coronatijden, zie mijn stukje hier