Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

donderdag 29 december 2022

Laatste notities bij het boek van Arnold


 Door het boek van klasgenoot Arnold Seynnaeve vertoef ik al enkele dagen in oorlogssfeer*. Taalkundig bevat het boek een prachtig corpus van de geschreven taal die tachtig jaar geleden gangbaar was: onbeholpen verwoording, ambtenarees, dialectismen, hypercorrectismen. Ook leuk zijn de vele afkortingen in het boek die de auteur zó goed kent dat hij soms vergeet ze uit te leggen Dat verschijnsel kent de communicatiepsychologie als the burden of knowledge. Vandaag is dat eerder een voordeel dan een nadeel, want je kunt elke afkorting in een paar seconden opzoeken op het internet, en je krijgt er nog een hoop informatie bovenop. Het leukste van het boek is echter dat iemand van mijn leeftijd bij zo’n lectuur overal aanknopingspunten vindt. Bijvoorbeeld.

 

Grote gezinnen. In de genadeverzoeken van de collaborateurs wordt vaak gewezen op de gezinslast die huisvaders ertoe bracht om als truckchauffeur aan het Oostfront te gaan werken. Gezinnen van acht, negen of tien kinderen waren eerder norm dan uitzondering. Mijn moeder was enig kind en kreeg daar op de kostschool vaak honende opmerkingen over van de zusters.

 

Het hart van de zuster. Als twaalfjarig meisje had mijn moeder les van zuster Mechtilde. Tijdens de eerste oorlogsdagen sprak ze in de klas de heldhaftige woorden: ‘Mijn lichaam is hier in de klas. Mijn hart is in Duitsland.’ 

 

Duits- en Engelsgezind. Na de oorlog had je landverraders en patriotten. Tijdens de oorlog ‘Duitsgezinden’ en ‘Engelsgezinden’.

 

Verklikkers. De Duitsers hadden niet de gewoonte om de namen van verklikkers achter te houden. Wie ondervraagd of opgepakt werd, mocht gerust weten wie hem had aangebracht. Dat is dan anders dan in Amerikaanse films. Daar zien we altijd hoe de politie de namen van snitches angstvallig geheimhoudt.

 

Baantje. Ik vroeg aan mijn vader of hij de Menense collaborateur R.D. gekend had. ‘Nee, die niet,’ antwoordde hij, ‘maar zijn broer wel want die zat in mijn klas. Een heel ander type.’ ‘En R.D. zelf, wat deed die dan precies voor de Duitsers?’ ‘Wat die deed? Dat weet ik niet meer. Hij zal wel een baantje gehad hebben. De meeste zwarten hadden een baantje. Zeker degenen die zo zwart waren als een schoorsteen.

 

Wit en zwart. Na de oorlog was iedereen natuurlijk wit, maar daarvoor was de ontzwarting al ingezet. De buur van mijn grootouders was zwart tijdens en na de Blitzkrieg. ‘Wij zijn nu Duits voor de rest van onze levensdagen’, zei de man tevreden met de duimen in het vest. Na de inval in Rusland betrok zijn gezicht en zweeg hij in alle talen over het onderwerp.

 

Sebastopol. Anderen bleven wat langer zwart. Een Wevelgemnaar volgde met veel enthousiasme de Duitse successen in de Krim. ‘Sebastopol zal van ons zijn!’, was zijn vaak herhaalde uitspraak. Ook lang na de oorlog bleef hij voor velen ‘oom Sebastopol’.

 

Radio Londen. Voor geallieerde propaganda kon je je radio afstellen op de BBC. Daar kreeg je optimistische boodschappen van de Belgische regering in ballingschap te horen. ‘En zonder te boffen, we krijgen ze wel, de moffen.’ Je mocht niet vergeten om na de uitzending de naald weer te verplaatsen, want bij een huiszoeking werd zoiets gecontroleerd. Een tante in de familie had moeite om de radio juist af te stellen en kwam vaak bij de Italiaanse uitzendingen terecht: Parla Londra. Ook zij kreeg een bijnaam die bleef plakken: tante Parla Londra. 

 

Belgische strijdkrachten in Engeland. Over Radio Londen werd de bevolking opgeroepen om zich in de bossen terug te trekken en van daaruit het Duitse leger te bekampen. Zo’n boodschap had bij de nuchtere West-Vlamingen weinig succes. Ze hadden niet veel zin hadden om de koude oorlogswinters door te brengen tussen het schaarse kreupelhout dat de streek rijk is. Een oproep die beter aansloeg was die om via het buitenland naar Engeland te vluchten en daar bij de Belgische strijdkrachten aan te sluiten. Arnold vertelt over George Laperre die met dat doel probeerde te vluchten naar Spanje. Hij werd opgepakt dicht bij de Spaanse grens en werd meer dan een jaar lang van het ene concentratiekamp naar het andere gestuurd. Mijn eigen vader probeerde te vluchten naar Zwitserland, eveneens met de bedoeling om vandaaruit Engeland te bereiken en de Belgische strijdkrachten te versterken. ‘Ik was nog erg jong en naïef,’ zegt mijn vader daarover verontschuldigend. Ook hij werd opgepakt, dichtbij de Zwitserse grens, maar hij kwam er vanaf met een maand in de cel.

 

Hellend vlak. Als verplicht tewerkgestelde in Duitsland sprak mijn vader altijd met een lichte verontwaardiging over medearbeiders die vrijwillig in Duitsland waren komen werken. Uit het boek van Arnold leer ik dat die vrijwillige arbeid in Duitsland vaak de eerste stap was naar verdergaande, beter betaalde collaboratie, met uniformen en wapendracht.

 

Albert De Coninck. Wat ik niet wist, en wat ik uit het boek van Arnold geleerd heb, is dat het West-Vlaamse partizanenleger geleid werd door de Brabander Albert De Coninck. Mijn vrouw heeft De Coninck, en zijn zoon, nog gekend toen zij lid was van de Kommunistische Partij in Leuven. Ik vroeg haar of de oude De Coninck nog enig West-Vlaams kende, maar dat wist ze niet meer.

 

Oui-non. De verkozen burgemeester Remi Wallays, lees ik bij Arnold, werd pas in september 1942 door de Duitsers afgezet.  Wallays was iemand van de Christelijke Volksbond, een ‘bonder’ dus, fatsoenlijk, sluw, allemansvriend. Hij viel niet op door zijn ambitieuze plannen of zijn talenkennis. In de volksmond heette hij oui-non, omdat zijn kennis van het Frans niet veel verder reikte dan die woorden. Veel meer had hij ook niet nodig toen hij later in de senaat kwam en moest stemmen. De brave man liet het niet aan zijn hart komen.

 

Ierland. Arnold vertelt het ingewikkelde verhaal van Albert Folens die als ‘letterkundig referent van de Sicherheitsdienst’ veroordeeld werd tot 10 jaar gevangenis. Folens ontsnapte uit de gevangenis, vluchtte naar Ierland en begon daar een nieuw leven als uitgever van schoolboeken. Tiens. Zou dat vaker gebeurd zijn: collaborateurs die zich gevestigd hebben in het tijdens de oorlog het neutrale, Duitsgezinde – want anti-Engelse – Ierland?

 

Hakenkruis of Christi Kruis. Wie moet je geloven? De Wevelgemse onderwijzer Van Walleghem werd ervan beschuldigd lid te zijn geweest achtereenvolgens van VNV en DeVlag en in de les de betekenis van het hakenkruis te hebben uiteengezet. Voor de rechtbank gaf Van Walleghem het lidmaatschap van VNV en DeVlag toe, maar verklaarde dat hij in de godsdienstles de ‘verheerlijking van het Christi kruis had toegelicht, in tegenstelling tot het hakenkruis’. 

dinsdag 27 december 2022

Het had voor mijn grootvader slechter kunnen aflopen


     Het boek van Arnold Seynnaeve Verzet en collaboratie in de regio* bevat een apart hoofdstukje over de Wevelgemse geestelijken tijdens de oorlog: pastoor Iserbyt, pastoor Pil, de onderpastoors Goethals, Naessens, Butaye, Maenhout ... Sommige van die namen ken ik alweer. Maenhout was de wiskundeleraar van mijn vader, in de wandel Maentje genoemd. En de anderen kende ik van de verhalen van mijn grootvader die koster was in Wevelgem. Pastoor Iserbyt was een minzame aristocraat die niet opzag tegen enig financieel gesjoemel. Hij had nooit geld op zak. De onderpastoors waarschuwden mijn grootvader dat hij daarom af en toe vijf frank zou proberen te lenen, die hij dan niet teruggaf. ‘Als hij dat doet, haal dan gewoon het gevraagde geld uit de schaal,’ zeiden ze. Zijn voornaamste verdienste in de ogen van mijn grootvader was dat hij een liefhebber was van muziek en bereid was om flink te investeren in het onderhoud van het orgel. Ook hield Iserbyt van korte missen. ‘Kort en bondig, koster,’ zei hij voor de mis begon, en dan wist mijn grootvader dat hij van de liturgische gezangen alleen de eerste strofe moest spelen. Zijn opvolger, pastoor Pil, was financieel correcter en bracht de sociale zekerheidsbijdragen voor mijn grootvader met terugwerkende kracht in orde. Verder: Vlaamsgezind. Zijn broer was Duitsgezind. Zijn zuster was een geleerde vrouw die voordrachten gaf.
     Eén incident, waar mijn grootvader bij betrokken was, wordt door Arnold niet vermeld. Het verhaal begint op het oksaal van de kerk. Als kind kwam ik daar wekelijks en zat op een stoeltje te kijken naar hoe  mijn grootvader de melodieën van een fuga op twee verschillende klavieren speelde en nog een derde partij op het pedaal. Ik was daar de enige toeschouwer, maar voor en tijdens de oorlog was dat anders geweest. Toen was daar ook een ‘koor’ aanwezig, dat wil zeggen, enkele zangers en een heleboel sympathisanten die tijdens de zondagsmis een klein feestje bouwden, hoog boven de hoofden van de brave gelovigen beneden.
     In zulke mannengezelschappen ging het al snel over de politiek, en tijdens de oorlog was het niet anders. De Engelsgezinden voerden het hoge woord, en mijn grootvader voerde het hoogste woord van allemaal. De Engelsen zouden ons komen bevrijden. Het zou even duren, maar de Amerikanen zouden de Engelsen nooit in de steek laten. De Duitsers konden een oorlog in Rusland nooit winnen. Ze zouden omkomen in de sneeuw. Kijk maar naar wat er met het leger van Napoleon gebeurd was. En had iemand gehoord wat gisteren op Radio Londen was gezegd over de slag rond Sebastopol?
     De Duitsgezinden in het gezelschap moesten op hun tong bijten. Een van hen is het te machtig geworden, en hij is de subversieve oksaalpraatjes gaan melden bij de bekende Menense collaborateur R.B. Die heeft daar op zijn beurt een verslag van gemaakt en doorgegeven aan de Duitse autoriteiten. 
     Nu wordt het spannend. Als gevolg van het verslag van R.D. wordt in de vroege ochtend aan de huizen van de subversieve oksaalbende aangebeld door Feldwebels. Zo ook aan het huis van mijn grootvader, die op dat moment echter al in de kerk is om de mis voor te bereiden. Mijn grootmoeder doet open, krijgt het bevel tot huiszoeking onder de neus geduwd, ziet de naam van R.B., en moet verder toezien hoe de Duitsers alle kasten onderzoeken, zij het nogal oppervlakkig. Een van de Feldwebels stormt het slaapkamertje van mijn 14-jarige moeder binnen, brult haar toe ‘Keine Angst haben’, en kijkt onder het bed of daar geen wapens verborgen zijn. Er waren geen wapens verborgen. De Feldwebels gaan weer weg.
     Enkele dagen later volgt dan het klassieke scenario. Mijn grootvader en de zangkoorleden moeten zich aanmelden bij de Duitse autoriteiten in Kortrijk, krijgen een uitbrander met veel geschreeuw van ‘letzte Warnung’ en ‘erschiessen’, dat laatste voor de Duitsonkundigen plastisch ondersteund met de gekende mitraillette-gebaren. En dan weer met de tram naar Wevelgem. Bij thuiskomst heeft mijn grootvader het zangkoor onmiddellijk ontbonden. Hij was wel Engelsgezind, maar geen held. De deur van het oksaal werd voortaan zorgvuldig op slot gedaan.
    Het had anders kunnen lopen. Mijn grootvader hád voor de oorlog immers een pistool om zich bij nachtelijke verplaatsingen op verre, onverlichte wegen te verdedigen tegen stropers, smokkelaars en ander onguur volk**. Bij het begin van de oorlog waren alle wapens door de Duitse bezetter opgeëist geweest. Mijn grootvader had dat niet vertrouwd en was voor de zekerheid het pistool zelf in de Leie gaan gooien. In elk geval, toen de hierboven beschreven huiszoeking plaatsvond, lag het pistool al enige tijd niet meer in zijn nachtkastje maar op de bodem van de rivier. Was dat anders geweest, dan was de liefste man die ik ooit heb gekend misschien nooit in mijn leven gekomen.
     Het verhaal kreeg nog een staartje. Na de oorlog kwam de moeder van R.B., een gewezen Menense schoonheidskoniging, bij mijn grootmoeder smeken om haar zoon niet aan te geven vanwege zijn verraad. ‘Hij had met die hele zaak niets te maken,’ zei ze. ‘Zijn naam stond wel op het papier,’ zei mijn grootmoeder. ‘Ja, dat wel,’ moest de moeder toegeven. ‘Maar wees gerust,’ zei mijn grootmoeder subtiel, ‘wij zijn geen verklikkersvolk.’ Die zat. De rest van de oksaalbende moet daar ook zo over hebben gedacht. Niemand heeft klacht ingediend tegen R.B. Anders zou die klacht wel in het boek van Arnold terecht zijn gekomen.

 

* Over het boek van Arnold, zie ook mijn stukjes hier en hier. Zie ook hier voor een ouder stukje over oorlog en na-oorlog in Wevelgem.

** Zie ook mijn stukje hier.

maandag 26 december 2022

Wevelgem: het grote bloedbad dat net NIET plaatsvond


 
      Het heeft niet veel gescheeld of Wevelgem had een vooraanstaande plaats gekregen in de vaderlandse annalen door een bloedbad dat op 4 augustus 1944 had kunnen plaatsvinden, maar niet plaatsvond. ’t Is een verhaal dat ik als kind vaak heb horen vertellen, door mijn grootmoeder, door mijn moeder, en door ooggetuige GvO die nog een jong meisje was toen de feiten plaatsvonden. Ik vond het verhaal ook uitgebreid terug in het boek van Arnold Seynnaeve waar ik gisteren een stukje aan wijdde*.
     Alles begint met de familie Denijs in de Nachtegaalstraat. Dat was, zoals mijn grootmoeder het krachtig uitdrukte, crapuul van volk**. De vader, Henri Denijs, en zijn twee zonen Valère en André, 22 en 21 jaar oud, stonden in contact met het verzet, en meer bepaald met het Onafhankelijkheidsfront geleid door de onderwijzers Silverans en Van Keirsbilck. Het contact was wisselvallig omdat de Denijsen nogal loslippig waren, onbetrouwbaar, en omdat ze ook ‘acties uitvoerden voor eigen rekening en de buit onder elkaar verdeelden’, zoals Van Keirsbilck later in een verslag schrijft. Anderzijds waren het de geknipte mannen voor gevaarlijke opdrachten.
     Bij één zo’n opdracht hebben vader Henri en zoon André, samen met een zekere Oscar Vandamme, een aanslag gepleegd. Ze hadden op 24 juni 1944 de Vlaamse ‘gestapo’ Maurits Pille op straat doodgeschoten. Heel professioneel was dat niet gebeurd, want de verzetslui hadden ook op elkaar geschoten en André was daarbij aan wang en mond gewond geraakt.
     Het is niet helemaal duidelijk of de verdenking voor deze aanslag meteen op de de Denijsen viel. Misschien was er verdachte activiteit bij hun huis opgemerkt. Misschien waren ze om een ándere reden verklikt. In elk geval werd een kleine maand later aan hun huis aangebeld door een officier en een onderofficier van de Feldpolizei. De Denijsen waren op voorhand verwittigd van dat bezoek, schoten de Duitsers dood en sloegen op de vlucht. In het verhaal dat ik als kind hoorde, werden de Duitsers met een mes de keel overgesneden, maar Arnold heeft voldoende documenten verzameld die bewijzen dat ze met revolverschoten werden omgebracht.
     De gevolgen waren niet te overzien. Een groot aantal Duitse soldaten kwam de Nachtegaalstraat afzetten. Iedereen werd van zijn bed gehaald en stond in nachtkledij langs de straat opgesteld, onder hen ook GvO die, zoals ik al zei, nog een meisje was. De leiding van de operatie was in handen van luchthavencommandant Major Schüler die ermee dreigde iedereen te laten fusilleren als represaille. Met vrouwen en kinderen zou dat gemakkelijk een bloedbad met tachtig slachtoffers opgeleverd hebben. Had men alleen de mannen gefusilleerd, dan waren dat er nog een kleine dertig. 
    In een film zou zoiets een spannend moment zijn. De huiverende mannen en vrouwen in hun nachtkledij, de angstige gezichten, de huilende kinderen, close-ups van gehelmde soldaten, geweren in de aanslag. Hoe kan dat nog goedkomen?
    Dan verschijnt oorlogsburgemeester Byttebier ‘op het toneel’ – zoals men zegt. Byttebier is klein van gestalte, krijgt soms de bijnaam ‘het ventje’, maar straalt autoriteit uit. De zet hij als het moet ook om in daden. Wanneer bijvoorbeeld een volksvrouw bij voedselbedeling even uit de rij stapt, gaat Byttebier daarnaartoe en geeft haar een klap in het gezicht. Ordnung müss sein. Hij onderhield goede betrekkingen met de Duitse officieren, hielp het Duitse beleid toepassen in Wevelgem, en zorgde voor the business as usual. Daarbij was hij niet fanatiek, onthield zich van openlijke politieke propaganda en groette iedereen op straat, ‘wit’ of ‘zwart’. Ook waren zijn nazisympathieën fel gaan verminderen naarmate de Duitse nederlagen zich opstapelden. Tegen het einde van de oorlog hielp hij zelfs de jonge mannen die zich wilden onttrekken aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland, iets wat hij bij het begin van de oorlog altijd verontwaardigd weigerde met de trotse woorden ‘Mijn zoon werkt ook in Duitsland.’
     Hoe heeft Byttebier de zaak in de Nachtegaalstraat aangepakt? Daar heeft Arnold helaas geen documenten over gevonden. Ik hoop dat de burgervader het met een bulderende redevoering heeft gedaan. ‘Burgers van de Nachtegaalstraat! Wat hier gebeurd is, tart elke verbeelding. Het is Wevelgem onwaardig. De terroristen van de zogenaamde weerstand vertegenwoordigen in niets de burgers van onze gemeente. Het is gespuis. We gaan hun huis in brand steken. Elke Wevelgemnaar veroordeelt de sluipmoord op Duitse soldaten. De schuldigen aan deze schanddaad moeten en zullen worden gevonden en zullen de hoogste straf krijgen. We kunnen geen wetteloosheid dulden. De valse vaderlanders zijn niets meer of niets minder dan bandieten en misdadigers van gemeenrecht. En ook tot u, geachte Majoor, richt ik het woord. Ik sta persoonlijk in voor al de burgers die hier staan. Zij zullen allemaal, net als, ik al het mogelijke doen om de daders van deze moordpartij te vinden en over te leveren voor hun gerechte straf.’
     Of Byttebier aldus gesproken heeft, weet ik niet. Misschien heeft hij alleen staan fluisteren tegen de majoor. Fluisteren werkt soms beter dan bulderen. Of misschien heeft hij afwisselend gebulderd en gefluisterd. Wat hij ook gedaan heeft, het heeft geholpen. Het huis van de Denijsen werd in brand gestoken en daar bleef het bij. Geen enkele bewoner van de Nachtegaalstraat heeft iets ergers opgelopen dan een longontsteking. Niemand werd gefusilleerd. Wevelgem heeft haar plaats gemist in de annalen van de barbarij. 

* Over het boek van Arnold Seynnaeve, zie mijn stukje hier. 
** Mijn grootmoeder kende de Denijsen niet persoonlijk en had haar oordeel uit de tweede hand. Het boek van Arnold Seynnaeve bevat een brief van partizanenleider Van Keirsbilck die dat oordeel ondersteunt. Hoewel Van Keirsbilck met de Denijsen had samengewerkt wilde hij niet dat ze het statuut zouden krijgen van gewapend weerstander. Als dat zou gebeuren, schreef Van Keirsbilck, ‘dan zou de ganse bevolking van Wevelgem zich hieraan ergeren en de zwarten zouden ons nog meer als een vuige bandietenbende discrediteren.’ Maar het statuut kwam er toch.

Oorlog in het dorp


     Ik zat ooit op de trein met in het coupé naast mij een ouder en een jonger echtpaar dat Nederlands en Engels door elkaar praatte. Ik begreep dat het oudere echtpaar geboren Vlamingen waren die naar de Verenigde Staten waren uitgeweken en nu op Europese rondreis waren met zoon en schoondochter. Ze hadden zojuist Brussel bezocht en waren op weg naar hun geboortedorp Wevelgem. ‘Je zal zien,’ zei de oudere man, ‘dat Wevelgem kleiner is dan Brussel, maar het is er wel properder.’
     Over dat propere Wevelgem, en omstreken, heeft mijn klasgenoot Arnold Seynnaeve nu een lijvig boek – 534 grote bladzijden – geschreven: ‘Verzet en collaboratie in de regio’. Ik heb het half in trance gelezen. De straatnamen alleen al brengen mijn jeugd weer tot leven: de Lauwestraat, de Kijkuitstraat, de Kweekstraat, de Cesar Gezellestraat, de Lode de Boningestraat, de Kozakstraat, de Kezelberg. En de wonderlijke mensen die die straten bewoonden: de Byttebiers, de Clinckemaillies, de Vuylstekes, de Craeynesten, de Debaeres, de Masselissen, de Vannestes, de Vervennes, de Wallaysen, allemaal mensen die ik kende van de verhalen die ik erover hoorde van mijn grootmoeder en van de morele oordelen die ze over hen velde. Die en die waren verstandige mannen, die en die waren onnozele ventjes, die en die waren domme trienen, die en die waren slechte vrouwen, die en die waren dulle juffrouwen, enz. 
     Zulke kordate typeringen zul je in het boek van Arnold Seynnaeve niet aantreffen. Dat is zijn stijl niet. Enkele jaren geleden liep ik met Arnold door Wevelgem. Dat is een plezierige ervaring. Bij elk huis staat Arnold stil om uitgebreid over de bewoners, hun ouders en hun kinderen te vertellen, smakelijk, maar zonder te oordelen of te veroordelen. In zijn boek gaat hij daarin nog verder en verdwijnt als auteur bijna volledig achter het materiaal dat hij voor ons ontsluit: autobiografische schetsen, brieven, notities, vonnissen, arresten, krantenverslagen, genadeverzoeken.
     We hebben van de tweede wereldoorlog een episch beeld door films, series en Maurice De Wilde. We maken ons daardoor een grandioze voorstelling van collaboratie, verzet en repressie. Dat beeld is niet fout en komt ook naar voren in het boek van Arnold: bombardementen, moordaanslagen, ontsnappingen, folteringen, verraad, represailles. Maar die grootse gebeurtenissen waren niet de regel, maar de uitzondering. In het begin van het boek wordt een ruzie geschetst tussen een ‘witte’ en een ‘zwarte’. De ‘witte’ pocht over de Engelsen die gaan komen ‘om ons te bevrijden’, en de ‘zwarte’ antwoordt hem dat hij zijn grote mond moet dichthouden, want straks zou er nog een Engelse parachutist in kunnen landen: kleuters op de speelplaats – alleen gaat de ‘zwarte’ van die ruzie verslag doen bij de Duitse autoriteiten, wordt de ‘witte’ daarna verhoord en weer vrijgelaten, en komt er na de oorlog een proces waarop de ‘zwarte’ wordt veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf.
     Het is de verdienste van Arnold dat hij zijn materiaal en vrac aanbiedt. Van zodra je gaat schiften en selecteren, gaat de aandacht vanzelf naar alles wat spectaculair was. Neem het verzet. Er werd ondergedoken, er werd vergaderd, er werd brand gesticht (‘de rode haan kraait’), er werden vlugschriften gedrukt zoals De Vrije Vlasman. Daarnaast vervalste men documenten, deed men treinen ontsporen, en hielp men Russische krijgsgevangenen ontsnappen, en verborg men Engelse piloten zoals we dat kennen van de komische reeks Allo! Allo! Enkele maanden voor de bevrijding werd een gehate collaborateur doodgeschoten langs de weg. Tijdens de bevrijding werd de brug tussen Lauwe en Wevelgem enkele uren ingenomen door de PA, de partisans armés. Dat kan allemaal zó in een spannende film. Maar veel vaker ging het verzet om het kapotgooien van lampen, het dichtdraaien van waterkranen, het doorprikken van fietsbanden en het vergiftigen van ‘honden, kiekens en konijnen welke aan de Duitse soldaten toebehoorden.’
     Of neem de collaboratie. Je denkt aan kampbeulen die Joden en politieke gevangenen slaan, folteren en uithongeren. Maar op dorpsniveau waren dat uitzonderingen. In heel het boek van Arnold komen geloof ik maar drie of vier collaborateurs voor die zich schuldig maakten aan mishandelingen. In de honderden vonnissen, arresten, rechtbankverslagen enzovoort gaat het meestal om lidmaatschap van Verdinaso, VNV of DeVlag, of van organisaties als ‘Germanische freiwillige Helferinnen des Deutsches Rotes Kreuz’. Er wordt uitgebreid gedocumenteerd of, en hoelang, de veroordeelden geabonneerd waren op Volk en Staat of op De SS-man, dan wel of ze alleen losse nummers kochten van die Nieuwe Orde-publicaties. Met veel zin voor detail wordt nagegaan of ze een uniform droegen, welke kleur dat uniform had, of ze het overdag droegen of alleen op nachtelijke drinkgelagen, of er een pistoolholster bij hoorde en of in die holster wel een pistool zat.
     Een heel markante kwestie is die van ‘verklikking’. Ook hier is het spektakel de uitzondering. Er waren in Wevelgem geen Joden* die konden worden verklikt, en de weerstanders hielden hun organisatie geheim. Het verklikken betrof dus meestal kleine diefstallen, fraude en zwarte handel, iets wat ook in vredestijd enthousiast gemeld wordt aan de autoriteiten. Aangezien het om pekelzonden ging, leiden dergelijk verklikkingen meestal tot een korte gevangenisstraf. Ook stapte men naar de autoriteiten om vermoedens uit te spreken van verborgen wapenbezit of van Engelsgezindheid. Zulke wapens werden nooit gevonden, omdat ze er niet waren, waardoor de verklikker soms zelf in moeilijkheden kwam. En wie beschuldigd werd van naar de Engelse radio te luisteren kwam er van af met dreigementen. Er zijn slechts enkele gevallen gedocumenteerd waar het verraad eindigt met iemand die doodgeschoten wordt tijdens een achtervolging, of die in een concentratiekamp terecht komt. 
     Na de bevrijding, kwam de repressie. Het boek van Arnold bevat honderden gerechtelijke uitspraken tegen collaborateurs. Het is geen geheim dat de uitspraken van de eerste en tweede golf buitenproportioneel streng waren, en meestal vele jaren gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit de burgerrechten inhielden. Maar bijna al die strenge straffen werden na enkele jaren gemilderd. 10 jaar buitengewone hechtenis werd bij een herziening algauw verminderd tot 2 jaar, en wie tot de doodstraf met de kogel veroordeeld was, moest al veel pech hebben als hij na 5 jaar nog in de gevangenis zat. Ook burgerrechten werden hersteld zodat de veroordeelden weer onbelemmerd aan het economische leven konden deelnemen.
     Een apart literaire genre zijn de genadeverzoeken die na de veroordelingen werden ingediend. Het zijn meesterstukjes van minimalisering. In die verzoeken was plots niemand ooit Duitsgezind geweest, was iedereen misleid geweest, had men hoogstens om den brode enkele dagen of weken met de bezetter samengewerkt, en dan nog vooral om sabotage te kunnen plegen of om inlichtingen te verzamelen zodat men bevolking kon waarschuwen voor komende acties**. Men had zich bij de SS aangesloten om te kunnen trouwen met een Duits meisje. Men had het uniform, waarvan zich een bonnetje in het dossier bevond, nooit gedragen, maar onmiddellijk verknipt om er een pak van te maken voor zijn zoontje. Men had ammunitie aan Duitsers of collaborerende milities verkocht, maar alleen slechte, vochtige kogels die niet meer konden ontbranden.
     De heel genereuze selectie die Arnold uit het verzamelde materiaal heeft gemaakt, hangt een beeld op van wat Louis-Paul Boon zijn ‘kleine oorlog’ noemde. Hoe meer details, hoe kleiner de oorlog, want het zijn de details die de grote gebeurtenissen op de achtergrond duwen en die de dorpse schaal van alles duidelijker laten uitkomen. Neem twee antagonisten in het verhaal: de collaborerende burgemeester Byttebier en de leider van het Onafhankelijkheidsfront, onderwijzer Silverans. De twee stonden vóór de oorlog aan het hoofd van twee rivaliserende toneelverenigingen: de eerste van het gezelschap ‘Ik Dien’ en de tweede van het gezelschap van de Christen Volksbond, dat optradt in de ‘pasterszaal’ en om redenen van zedelijkheid alle vrouwenrollen door mannen liet spelen. Tijdens de oorlog moest de burgemeester zijn huis laten bewaken tegen mogelijke aanslagen van de partizanen van de onderwijzer. Na de oorlog en na de repressieperikelen werden het weer gewone rivalen, zoals elk dorp er enkele heeft. ‘Wit’ en ‘zwart’ groetten elkaar weer op straat. Velen waren dat ook tijdens de oorlog blijven doen. Het dorp was altijd het dorp gebleven: kleiner dan Brussel, maar properder.

* Wel was er een verordening die verbood dat de gemeente bedienden zou aannemen die opgenomen waren in het Hebreeuwse register.
** Ook populair: men had alleen gecollaboreerd om de verdenking van anti-Duitse gezindheid te ontkrachten.

 

Het boek kost 43 euro en kan besteld worden via arnoldseynnaeve@gmail.com. Meer informatie vind je op de Facebookpagina van Arnold en ook hier: https://www.hebban.nl/boek/verzet-en-collaboratie-in-de-regio-arnold-seynnaeve. Arnold schrijft ook uitgebreid over het drama van de Nachtegaalstraat, waar nipt een bloedbad vermeden werd. Daar zeg ik iets over in mijn stukje van morgen.

donderdag 22 december 2022

Dure kerstcadeaus - een voetnoot bij Friedman


     In mijn vorige stukje maakte ik, geïnspireerd door Milton Friedman, een vergelijking tussen kerstcadeaus en staatsuitgaven. Het liep in de twee gevallen vaak fout, schreef ik, door gebrek aan informatie. Het is al erg moeilijk om te weten wat je zelf wil, hoeveel moeilijker is het dan niet  om te weten wat je vrouw, je dochter, je tante en je achternichtje willen? En hoeveel moeilijker is het niet voor een minister of een burgemeester om te weten wat de burgers van zijn land of stad willen? Ik wil graag een pianolamp hebben voor Oostende, maar ik wil niet dat mijn burgemeester, mijn regering of mijn vrouw die voor mij koopt. Ik zou aan die instanties niet eens uitgelegd krijgen wat ik van zo’n lamp juist verwacht, en welke afmetingen en vorm de lamp geschikt zouden maken voor het instrument waar het op moet staan.
      In het oorspronkelijke Milton Friedman-schema ging het, in tegenstelling tot in mijn stukje, niet zozeer over de informatie als wel over de motivatie van degene die iets koopt. Als je met je eigen geld iets kocht voor jezelf, was je gemotiveerd om een zo laag mogelijke prijs te betalen voor een zo hoog mogelijke kwaliteit. Als je met het geld ván iemand anders iets kocht vóór iemand anders, dan was de prijs en de kwaliteit nog altijd belangrijk, maar toch niet zo dat je er veel tijd en moeite in wou investeren.    
     Geldt dat ook voor kerstcadeaus? Dat we er niet te veel tijd en moeite in investeren omdat het voor iemand anders is? Dat is in elk geval niet zoals ik het beleef. Ik geef toe dat ik voor een aankoop voor mijzelf een grondiger marktonderzoek doe dan voor de aankoop van een cadeau. Z
on marktonderzoek doe ik met plezier. t Is een leuk tijdverdrijf. Maar de zoektocht naar de perfect gift tegen die of die datum, dat is wat anders. Dat is een hoop miserie, stress, faalangst, en uitstelgedrag.
     Volgens Friedmans schema zou ik mij bij het kopen van cadeaus ook makkelijker tevreden stellen met een lagere kwaliteit.  Ook dat is bij mij anders. Mijn vrouw en ik hebben bijvoorbeeld een nieuwe televisie nodig. We gaan daarvoor samen naar de televisiewinkel. We kijken wat rond en we zouden allebei liefst zo’n 49 inch-scherm hebben, waarop de meer cinematografische films goed tot hun recht komen. We schrikken echter van het prijsverschil, we kijken elkaar aan, en we nemen toch maar het 43 inch-scherm. Maar veronderstel nu dat die televisie een cadeau moet zijn waar mijn vrouw al lang om vraagt. Dan nam ik de 49 inch. Mijn vrouw zou precies hetzelfde doen als de televsie een cadeau was voor mij. Als we samen de televisie kopen, nemen we de 43 inch; elk apart kopen we de 49 inch.
     Ander voorbeeld. We hebben onlangs een nieuwe chauffage besteld. Er was een gewoon model en een design model dat 350 euro meer kostte. Als ik die chauffage op mijn eentje had moeten kiezen, dan had ik, de smaak van mijn vrouw kennend, onmiddellijk het design model gekozen. Ik zou het ongepast gevonden hebben om te besparen op iets was zij belangrijk vond en ik niet. Maar we waren dus samen in de winkel. ‘350 euro,’ zei mijn vrouw, ‘no way.’
     Er is een nog een laatste stukje in het schema van Friedman dat in de context van ons gezin niet goed past. Friedman maakt een onderscheid tussen eigen geld uitgeven of geld uitgeven van iemand anders. Maar gezinnen zoals het onze hebben een gemeenschappelijke bankrekening, en dat geld dat daarop staat is dus gedeeltelijk van mij en gedeeltelijk van een ander. Volgens de Friedmanlogica zou ik dan geneigd zijn om met zo’n gemeenschappelijke rekening meer uit te geven dan als het geld van mij alleen was. Maar is dat wel zo?

     Ik kreeg op mijn vorig stukje een reactie van Simon Gelten die van zichzelf zegt dat hij weinig van economie afweet. Hij schreef het volgende: ‘Ik heb ontdekt dat zon gemeenschappelijke rekening bezuinigend werkt. Zolang ik mijn eigen geld uitgaf, gooide ik het bij wijze van spreken met bakken het raam uit, en daar hoefde niemand iets van te zeggen, want ik deed met mijn geld wat ik wilde en als ik het wilde verspillen aan nutteloze dingen, was dat mijn zaak. Met zon gemeenschappelijke rekening krijg ik al gauw wroeging bij flinke uitgaven, want ik zit ook aan het geld van een ander, en dat is niet zon prettige gedachte; het geld van een ander over de balk smijten, is een soort boevenstreek.’ Simon mag dan weinig van economie afweten, hij heeft toch maar mooi een tekortkoming in het schema van Friedman blootgelegd. 

     Ondertussen denk ik dat het schema van Friedman nog altijd goed genoeg verklaart waarom regeringen zo kwistig met geld omspringen. Ik zie in dit verband zelfs een extra gelijkenis tussen cadeaus en staatstuitgaven. In de twee gevallen doet men de uitgaven gedeeltelijk om een oneigenlijke reden. In het geval van cadeaus is een of andere datum – kerstsmis, verjaardag – een reden om iets te kopen, ook al heeft niemand iets nodig. In het geval van staatsuitgaven zijn er de budgetten die op moeten tegen het einde van het jaar of van de legislatuur. Een departement dat een budget niet opgebruikt, krijgt het jaar erna een kleiner budget. Dat geld moet weg.

 

* Mijn vorig stukje vind je hier.

woensdag 21 december 2022

Terrasverwarming



     Ondanks mijn algemene slapte door een God-weet-waar opgelopen corona-besmetting, kreeg ik gisteren een woede-opstoot tijdens het Nieuws op VTM. De Brusselse regering, vernam ik, heeft beslist om vanaf 1 januari terrasverwarming voor cafés en restaurants te verbieden, en dat voor de duur van één jaar. Alweer een verbod, dacht ik ontstemd, al kom ik haast nooit in Brussel.
      Maar ontstemming is nog geen woede. Die kwam er pas toen ik een zekere Alain Maron hoorde uitleggen waaróm dat verbod er kwam. Alain Maron is lid van Ecolo en minister – nou ja in de Brusselse regering dan toch, een soort dwergstaatminister dus. Hij verdedigde het nieuwe verbod als volgt: ‘Omdat het onmisbaar is voor een gelijke behandeling. Er bestaat een verplichting [tot energiebezuiniging] bij de openbare diensten. Voor de huishoudens is er geen reglementaire verplichting, maar ze zijn dat aan zichzelf verplicht omdat de facturen onhoudbaar zijn geworden. Het is logisch dat de bedrijven verplicht worden in het kader van gelijkheid onderling, maar ook als voorbeeld zoals bij de openbare diensten en huishoudens.’ 
     ‘Heb je dat gehoord?’ zei ik tegen mijn vrouw. ‘Eco-communisme!’
     Over de onnozele slotzin dat de bedrijven, de openbare diensten en de huishoudens een voorbeeld moeten zijn voor elkaar durf ik niet veel te zeggen. Ik gruw bij de gedachte aan wat men nog allemaal zou kunnen verbieden onder het voorwendsel dat iedereen een voorbeeld moet zijn voor iedereen. Ik hoop dat men in een vrije samenleving zo lang als mogelijk vasthoudt aan het principe van vrijwillige voorbeelden. Als men zegt dat woorden wekken en voorbeelden trekken, dan bedoelt men juist dat er minder moet worden verboden. Voorbeelden werken beter dan een verbod. Voorbeelden zijn een ‘alternatief’ voor een verbod.
     Mijn woede betrof echter vooral het gewauwel over de gelijke behandeling. Als ik de redenering nu opnieuw bekijk, maakt mijn woede plaats voor een gevoel van verwondering. Verwondering dat een politicus uit de middenmoot erin slaagt om in drie zinnen drie redeneerfouten te maken, in plaats van, zoals een toppoliticus dat doet, één redeneerfout te maken en die drie keer te herhalen. 
     Er moest, volgens de dwergstaatminister, gelijkheid van behandeling komen tussen (1) bedrijven en openbare diensten, (2) bedrijven en huishoudens, en (3) bedrijven onderling. 
     Om te beginnen is het onzinnig om de gelijke behandeling van bedrijven en openbare diensten voorop te stellen. Bij de openbare diensten wordt de energiefactuur betaald door de overheid. Het is dus volkomen normaal – of zou het moeten zijn – dat ze haar eigen diensten verplicht om op energie te besparen. Wie betaalt, is verantwoordelijk voor, en is gebaat bij, besparingen. Maar bij een Brussels café of restaurant is het de eigenaar die de factuur betaalt en die dus de verantwoordelijkheid draagt. Als hij bereid is die dure energie te betalen, door een verminderde winstmarge voor lief te nemen, of door de kost door te rekenen aan de klant, dan moet hij daarover vrij kunnen beslissen*, net zoals de overheid vrij kan beslissen hoe zij omgaat met haar energieverbruik.
     Anders ligt het met de gelijke behandeling tussen bedrijven en huishoudens. De huishoudens worden ‘niet reglementair verplicht’ om energie te besparen, zegt de Brusselse dwergstaatminister, maar ze zijn het aan zichzelf verplicht door de onhoudbare facturen’. Heel juist! Goed gezien! En dat is precies hetzelfde beginsel dat voor de bedrijven zou moeten gelden als men werkelijk gelijke behandeling nastreeft. Net zo min als de huishoudens moeten de bedrijven evenmin reglementair verplicht worden om energie te besparen. De onhoudbare facturen zorgen er wel voor dat ze dat aan zichzelf verplicht zijn.
     Ten slotte, bij de gelijke behandeling van de ‘bedrijven onderling’ hebben we niet zozeer een redeneerfout in de premisse of in de conclusie, maar in de perverse interpretatie van het begrip ‘gelijke behandeling’. Dat kan twee verschillende dingen betekenen. De gelijkheid-in-rechten bestaat erin dat elk café of restaurant met een terras hetzelfde recht heeft om een verwarming te installeren of niet te installeren, en om, als ze geïnstalleerd is, die aan te zetten of niet aan te zetten**. Elke eigenaar maakt daarbij zijn eigen afweging van onkosten en klantenbinding. Zo moet het. Dan is er de tweede betekenis, namelijk de de perverse communistische gelijkheid die vereist dat alle cafés en restaurants dezelfde terrasverwarming installeren en ze gelijktijdig, op bevel van bovenaf, aan- en afzetten. Het communisme eist: terrasverwarming voor iedereen of terrasverwarming voor niemand. Het ecocommunisme is bondiger: terrasverwarming voor niemand.
     Onze dwergstaatminister zal, ondanks de stupiditeit van zijn redenering, wel wat bijval krijgen van mensen die hun afkeer van verspilling tot een principe hebben verheven. Sommige mensen bannen niet alleen elke verspilling uit hun eigen leven, ze kunnen ook de gedachte aan verspilling door anderen moeilijk verdragen. Voor zulke mensen is buitenverwarming het toppunt van verspilling – energiecrisis of niet. Ik heb een leraar gekend die overal in de gangen van de school de chauffagekranen ging dichtdraaien. Uit principe. Maar eigenlijk is zo’n principe niet veel meer dan een subjectieve voorkeur. Wat de ene verspilling noemt, is voor de andere aangename comfortwarmte in de circulatieruimte. En wie spuwt op die comfortwarmte is misschien bereid veel geld uit te geven aan iets wat comfortwarmtemensen als verspilling beschouwen, boeken, of duur fotografische materiaal, of sterkedrank.
     Ik geef het toe: er kan best een moment komen dat een terrasverwarmingsverbod noodzakelijk wordt. Als Tinne Vander Straeten morgen op tv komt en zegt: ‘Sorry beste mensen, door ons dwaze beleid dreigt er eerlang een tekort aan gas en elektriciteit,’ dan zou de regering niets anders kunnen dan de energie te rantsoeneren. Het prijsgeven van de terrasverwarming zou dan het minste zijn.
     Maar zover zijn we nog niet. De onhoudbare prijzen hebben er ondertussen voor gezorgd dat iedereen – huishoudens, overheid en bedrijven – op energie is beginnen besparen. Dat is ook gebeurd met terrasverwarming. Vóór onze dwergstaatminister zijn drogredenen op televisie kwam verkopen, waren veel cafés en restaurants er al vrijwillig mee gestopt, andere zetten ze pas aan als er klanten waren, nog anderen lieten de klanten betalen per tien minuten verwarming – een oplossing die mijn voorkeur geniet. Het probleem was daarmee al in grote mate opgelost. Dat is weer typisch voor de verplichters en de verbieders: ze komen met hun grandioze plannen aandraven op het moment dat het probleem grotendeels op vrijwillige basis is weggewerkt***.

Bijgedachte. Zijn die verwarmde terrassen geen goede manier om de winterbesmettingen wat tegen te gaan?

 

* Er is natuurlijk een extern effect. Wie kwistig omgaat met energie doet de schaarste toenemen, waardoor de prijzen voor iedereen nog een beetje stijgen. Het is eigenaardig dat onze eco-communist dat argument niet gebruikt heeft. Misschien hadden de mensen dan begrepen dat hij met dát argument ook hún verwarming enkele graden lager kon komen draaien.

** Men zou kunnen aanvoeren dat het ene café haar terrasverwarming aan zou laten, alleen omdat een ander café aan de overkant het ook doet. Dat is waar. Maar dat argument heeft niets met gelijkheid van behandeling te maken

*** Dat doet me denken aan de coronavaccinaties. Toen bijna iedereen gevaccineerd was, hoorde je sommigen roepen om een algemene vaccinatieverplichting. Waren daar geen vier CD&V-mandatarissen die daarvoor een initiatief namen? Zie mijn stukje hier.

zondag 18 december 2022

De economische logica van kerstcadeaus


     In zijn memoires beschrijft mijn vader een kerstfeest met bijhorende cadeaus. Hij huurde toen een kamer in het huis van zijn Amerikaanse tante en kreeg van haar een elektrisch scheerapparaat cadeau.  Als levenslang adept van mes, schuim en kwast, moest hij zijn uiterste best doen om zijn teleurstelling te verbergen. ’t Is geloof ik een gevoel dat velen van ons kennen. Ik hou erg van de gezelligheid van pakjes openmaken, maar vooral als iemand anders pakjes openmaakt die hij of zij ook van iemand anders gekregen heeft. Het talent om blij te zijn met de cadeaus die ik zelf ontvang of geef, heb ik slechts in geringe mate. Ik ben jaloers op mensen die het wel hebben.
    Over cadeaus geven en krijgen valt heel wat te zeggen. Een vriend van mij die filosofie studeerde, is ooit aan een doctoraat over het onderwerp begonnen. Cadeaus kun je bekijken als een filosofisch vraagstuk, of als een ethisch, een antropologisch, een psychologisch, een opvoedkundig, of zelfs een relatiedynamisch vraagstuk. En dan heb je nog de economische kant van de zaak.
     In Friedmans Free to Choose kwam ik jaren geleden een schema tegen over geld uitgeven dat mij is bijgebleven. Wanneer je geld uitgeeft, schreef Friedman, kun je ofwel je eigen geld, ofwel dat van een ander uitgeven; je kunt dat geld ook ofwel voor jezelf ofwel voor een ander uitgeven. Een combinatie van die twee alternatieven levert vier situaties op:


      In situatie (1) bevind ik mij als ik een nieuwe computer wil kopen als de oude te langzaam geworden is. Ik doe dan een uitgebreide marktstudie om een zo goed mogelijke computer te vinden: mooi, snel, gebruikersvriendelijk, duurzaam, prestigieus merk, maar niet te mooi, te snel enzovoort, want dan wordt het te duur. ’t Is een erg moeilijke afweging die maanden in beslag neemt en mij veel kopzorgen bezorgt. Situatie (2) is die van cadeautjes, zie verder, en situatie (3) is die van bedrijfslunches. Bij situatie (4) wordt het politiek interessant. Het is de situatie van een minister of van een burgemeester, die de aankoop van een gevechtsvliegtuig of de heraanleg van een straat moet goedkeuren. Die mensen, zegt Friedman ongeveer, hebben minder kopzorgen: de belastingbetaler neemt de factuur voor zijn rekening terwijl de minister zelf niet met dat vliegtuig moet vliegen en die heraangelegde weg buiten het dagelijkse parcours van de burgemeester ligt. De minister en de burgemeester zijn, volgens Friedman, minder gemotiveerd om de beste prijs-kwaliteit na te streven want hun eigen belangen staan niet rechtstreeks op het spel.
     En wat als die politicus van het zeer idealistische type is die de belangen van de burgers met hetzelfde fanatisme behartigt alsof het zijn eigen belangen betrof? Zou die dan wel even gemotiveerd zijn om de beste prijs-kwaliteit na te streven? Per definitie. Zou die dan dezelfde kopzorgen hebben als wanneer ik een nieuwe computer wil kopen? Allicht. Zou die dan bij dezelfde prijs-kwaliteit uitkomen? Daar vrees ik voor. De kwestie van economische beslissingen heeft niet alleen met motivatie te maken, maar ook met informatie*.
     Vandaag, één week voor Kerstmis, bevind ik mij enigszins in de situatie van de politicus. Ik moet kerstcadeautjes kopen voor mijn vrouw. Ik zal die betalen met geld van de gemeenschappelijke rekening, dus gedeeltelijk mijn geld – situatie 2 – maar ook gedeeltelijk dat van mijn vrouw – situatie 4. En voor die cadeautjes maak ik mij nog meer kopzorgen dan voor aankopen voor mijzelf. De reden is dat ik na al die jaren nog altijd te weinig informatie heb over wat mijn vrouw eigenlijk wil. Als ik iets zoek voor mijzelf, kijk ik vooral naar de afmetingen: hoeveel plaats zal het innemen. Als mijn vrouw iets zoekt, kijkt ze vooral naar de kleur, en de trend op dat vlak verandert elk jaar.
     Maar Clerick, zul je zeggen, hoe is dat mogelijk? Hoe lang ben je al getrouwd? Ken je de smaak van je vrouw nu nog altijd niet? Let je dan niet op als ze in de loop van het jaar voor een etalage blijft staan, en iets mooi vindt? Of als ze commentaar geeft op reclamefolders? Of als ze door de Knack Weekend bladert en opmerkt dat de dames die dat magazine maken, met een loon dat vergelijkbaar is aan het hare, zich ook al die spullen niet kunnen permitteren?
     ’t Zijn goede vragen. Ja, ik ben al lang getrouwd, en dat is in dit geval een nadeel want ik héb al veel cadeautjes gegeven. Ik kan moeilijk twee keer dezelfde CD-box geven. Ik ken mijn vrouw nu redelijk goed, en weet daardoor vooral wat ze niet wil. Als mijn vrouw iets mooi vindt in de etalage, betekent dat niet dat ze dat ook écht wil. Ooit kocht ik een jurk die ze mooi vond in de etalage. Ze heeft die jurk nooit aangedaan. En met die dure spullen in Knack Weekend doe ik haar geen plezier. Daar komt nog bij dat we ondertussen veel rijker zijn dan vroeger, en veel meer spullen hebben. Verder aarzelen we niet om als we voor onszelf een lees- of kookboek willen, dat meteen ook te kopen. Dat zijn allemaal cadeautjes die we niet kunnen kopen.
      De opdracht van de politicus is tegelijk moeilijker en makkelijker dan degene waar ik rond kerstmis voor sta. De politicus heeft geen enkel probleem om een lijstje op te stellen van wat zijn kiezers willen: beter verwarmde zwembaden, hogere pensioenen, meer rijstroken op de autoweg, bredere fietspaden, meer stadsdichters, modernere gevechtsvliegtuigen. Er is altijd wel minstens iemand die zoiets wil. De lijst is zo lang dat ze het staatsbudget ver te boven gaat. Er moeten dus keuzes gemaakt worden, en dan komt de arme politicus in de problemen. Hij weet niet hoeveel mensen écht iets willen. Actiecomités en drukkingsgroepen zijn een slechte graadmeter en opiniepeilingen ook. En er zijn bovendien altijd mensen die liever frissere zwembaden hebben, lagere pensioenen voor anderen, minder rijstroken op de autoweg, minder fietspaden**, geen stadsdichters en géén gevechtsvliegtuigen.
    Ik keer terug naar de kerstcadeaus die ik ooit kocht voor mijn vrouw. Daar zaten leuke dingen bij, maar het waren per definitie zaken – dat is een deel van de charme – die mijn vrouw voor zichzelf niet zou hebben gekocht.  ’t Waren bijvoorbeeld frivole artikels waarmee ik oh en ah oogstte, maar die daarna in de kast verdwenen. Ofwel was het iets nuttigs – dat wil zeggen iets wat ikzelf heel nuttig vond, maar mijn vrouw dan weer niet. Ook koos ik meestal een te duur model van iets***, uit onzekerheid, omdat ik niet voor een krent wilde doorgaan, of omdat ik wist dat mijn vrouw voor mij ook iets duurs had gekocht. 
     Welnu, van elk soort miskoop vind je moeiteloos een equivalent in de politiek. Frivole uitgaven genoeg, net als nuttige uitgaven die vooral de politici zelf nuttig vinden. Van te dure projecten uit zucht naar prestige, of om een aura van generositeit te verwerven, is het ook makkelijk om voorbeelden te vinden. Het laatste ten slotte, een duur project om een ander duur project te compenseren,  heeft in de Belgische context zelfs een eigen naam gekregen: wafelijzerpolitiek, naar de typische bakvorm waarmee je tegelijk twee identieke wafels bakt. In de jaren zeventig en tachtig was het de gewoonte dat een project in Vlaanderen moest worden gecompenseerd door een even duur project in Wallonië en omgekeerd. Maar het probleem gaat natuurlijk veel dieper. Het is eigen aan een economie met grote staatsuitgaven dat de verschillende bevolkingsgroepen, en hun vertegenwoordigers in de politiek en de administratie, er angstvallig voor waken dat als de ene groep iets krijgt, de andere groep ook iets krijgt, en als de ene niet bespaart, de andere ook niet bespaart. 
     De laatste dagen zijn er nogal veel pakjes aan huis bezorgd op naam van mijn vrouw. Daar zit zonder twijfel een en ander voor mij bij. Het is dus hoog tijd dat om te doen wat ik elk jaar zo lang mogelijk voor mij uitschuif: als een gek rondlopen in winkelstraten of sites met cadeautips verkennen. Een wafelijzer komt niet in aanmerking, want dat heeft mijn vrouw al, en het zou ook meer een cadeau voor mijzelf zijn.

 

* Dat is trouwens een van de kernideeën van Friedmans boek: dat een liberale economie beter in staat is om complexe informatie te laten doorstromen naar wie beslissingen moet nemen.

** Kan er iemand voor minder fietspaden zijn? Ja, ik bijvoorbeeld. Soms. Ik fiets zelf vaak en vind het vervelend als ik op een stuk weg zonder fietspad kom. Daar mag morgen al een fietspad komen als het van mij afhangt. Maar soms ben ik ook tégen nieuwe fietspaden. Aan het voetbalveld van Lierse-Jeugd was vroeger een parkeerstrook die bij matchen altijd volledig bezet was. Die moest wijken voor een nieuw fietspad, terwijl aan de overkant van de weg al een fietspad was, breed genoeg om nog 30 jaar stijgend fietsverkeer in twee richtingen te verwerken.
*** Het té-dure-model-voor-de-zekerheid, grote tv, mobieltje met veel geheugen, die ik noch mijn vrouw voor onszelf zouden hebben gekocht, kan achteraf natuurlijk precies zijn wat we nodig hadden. 

donderdag 15 december 2022

Alexander de Leugenaar en andere kortjes

Alexander de Leugenaar? Heeft Alexander De Croo gelogen over de begroting? Dat weet ik niet. Als politici elkaar beschuldigen van leugens, neem ik dat altijd met een korrel zout. En ik heb geen zin om uit te zoeken hoe Whatsapp juist werkt. Maar zijn begroting was in elk geval slecht nieuws. Ofwel is het begrotingstekort anderhalf miljard groter dan nu aangegeven, ofwel mogen we straks anderhalf miljard extra betalen aan accijnzen op gas en elektriciteit. En het gaat om een begrotingstekort van 33,5 miljard dan wel 35 miljard. Als De Croo ontslag neemt, laat het dáárom zijn.

Zuhal Demir de Ranzige? Heeft Zuhal Demir vluchtelingen-immigranten vergeleken met varkens? Neen. Lees het interview in Knack.

Confederalisme. 
Ik ken daar niet veel van, maar wil toch een kleine voorspelling doen. De volgende verkiezingen zullen niet gaan over confederalisme. De volgende regeringsonderhandelingen zullen dat wel doen. Met N-VA: hoe het kan worden ingevoerd. Zonder N-VA: hoe het kan worden tegengehouden.

Democratie.
 Wie genoeg heeft van de hedendaagse vooroordelen en taboes kan terecht op de FB-pagina van Robert Lemm, hispanist, schrijver en vertaler (Borges!). Laatst noemde hij de democratie een ‘loterij van de stembus’ en de monarchie de enige ‘natuurlijke bestuursvorm’. Nu zijn er vanuit liberaal standpunt wel enkele bezwaren tegen te veel democratie, maar de reactionaire katholiek Lemm is allesbehalve een liberaal. Toch vind ik zijn vergelijking met een loterij een zwaktebod. De Europese monarchistische erfopvolging is immers vanuit de genetica bezien ook een loterij, die daarenboven vervalst is door incestueuze huwelijken tussen telgen van verwante koningshuizen. Een reactionaire katholiek als Lemm kan daarop antwoorden dat de monarchistische loterij achter de schermen gestuurd wordt door de goddelijke voorzienigheid, zoals de Loterij van Babylon (Borges!) gestuurd werd door een geheim genootschap. Maar waarom zou de goddelijke voorzienigheid niet evengoed een stembusuitslag kunnen sturen?

Democratie (2). 
Reactionairen als Lemm vormen een minderheid op Facebook. Voor een meer invloedrijke kritiek op de democratie moet je bij het allernieuwste nieuw-links zijn. Laatst kwam ik op Quora de volgende vraag tegen: ‘Is het democratische idee van “elke stem telt” te ver doorgeslagen, als ook wappies, wetenschapontkenners, flat-earthers, extremistische dwazen, omgekochte nuttige idioten, etc. daardoor mede kunnen bepalen waar het heen gaat?’ Ook al is de vraag retorisch, ze krijgt van mij een antwoord. Nee, die idee is niet ‘te ver doorgeslagen’. Ook toen men het algemeen stemrecht invoerde, wist men al dat er idioten zouden zijn, zowel nuttige als nutteloze. Men dacht echter, niet geheel ten onrechte, dat die idioten hun stemmen netjes zouden verdelen over de verschillende politieke partijen, zodat er een evenwicht zou ontstaan. 

Democratie (3).
 En wat die andere categorieën van de Quora-vragensteller betreft, maak ik mij evenmin veel zorgen. Ik ken wappies die buiten hun obsessie verstandige mensen zijn aan wie ik in penibele omstandigheden mijn lot zou toevertrouwen. Wetenschapsontkenners hebben meestal geen probleem met de wetenschap maar met sommige wetenschappers. Flat-earthers zullen in geen enkel politiek programma iets terugvinden over de geometrische vorm van de aarde. Extremisten zijn per definitie een kleine minderheid, anders zouden het geen extremisten zijn. Omkopen van kiezers in de letterlijke zin is moeilijk als de kiesverichting geheim is: in het stemhokje doet iedereen wat hij wil. Omkopen van kiezers in de figuurlijke zin … ja, dat is het geheim van de welvaartstaat. Werknemers worden omgekocht met een index, gepensioneerden met een pensioen, werklozen met een uitkering, ambtenaren met barema’s, multinationals met fiscale voordelen, ondernemers en kunstenaars met subsidies, en zelfstandigen met de belofte dat de belastingen niet omhoog zullen gaan. Het systeem is min of meer in evenwicht. Min of meer.

Canon en persoonlijke smaak. 
De literaire en artistieke canon wordt in de eerste plaats bepaald door leraren en recensenten, en door museum-, theater- en concertgebouw-directeurs. We laten ons door hen manipuleren. Het is door hen dat we Charles Dickens en George Eliot lezen, dat we op Shakespeare en Molière afkomen, dat we naar Bach en Mozart luisteren, dat we naar Vermeer en Rembrandt turen. Maar die manipulatie heeft haar grenzen. Van Dickens, Shakespeare, Bach en Vermeer krijg ik niet gauw genoeg. Eliot, Molière, Mozart en Rembrandt echter willen tot mij niet spreken.

Heteronormatief.
 Ik heb het woord ‘heteronormatief’ voor het eerst gehoord op een ‘volksvergadering’ van studenten in 1978. Het heeft 44 jaar geduurd voor ik het weer tegenkwam, maar dan drie keer in één week tijd.

Spaans en Frans.
 Buitenlanders hebben soms de indruk dat Spanjaarden en Fransen snel spreken. Die indruk is niet helemaal juist. Er bestaan ook lijzig sprekende Spanjaarden en Fransen. Het probleem ligt ergens anders. In die talen worden namelijk alle lettergrepen (ook de beklemtoonde) even lang uitgesproken, zodat er geen rustpauzes zijn voor de luisteraar. Dat is dus het tegenovergestelde van het Italiaans. Ik volgde ooit een cursus over Neruda gegeven door een Italiaanse hispanist. De uitleg was heel gemakkelijk te volgen. Hij zei dingen als: Haaaay que fijaaaaros en la descripcioooon del cueeeerpo de la mujeeeer