Door het boek van klasgenoot Arnold Seynnaeve vertoef ik al enkele dagen in oorlogssfeer*. Taalkundig bevat het boek een prachtig corpus van de geschreven taal die tachtig jaar geleden gangbaar was: onbeholpen verwoording, ambtenarees, dialectismen, hypercorrectismen. Ook leuk zijn de vele afkortingen in het boek die de auteur zó goed kent dat hij soms vergeet ze uit te leggen Dat verschijnsel kent de communicatiepsychologie als the burden of knowledge. Vandaag is dat eerder een voordeel dan een nadeel, want je kunt elke afkorting in een paar seconden opzoeken op het internet, en je krijgt er nog een hoop informatie bovenop. Het leukste van het boek is echter dat iemand van mijn leeftijd bij zo’n lectuur overal aanknopingspunten vindt. Bijvoorbeeld.
Grote gezinnen. In de genadeverzoeken van de collaborateurs wordt vaak gewezen op de gezinslast die huisvaders ertoe bracht om als truckchauffeur aan het Oostfront te gaan werken. Gezinnen van acht, negen of tien kinderen waren eerder norm dan uitzondering. Mijn moeder was enig kind en kreeg daar op de kostschool vaak honende opmerkingen over van de zusters.
Het hart van de zuster. Als twaalfjarig meisje had mijn moeder les van zuster Mechtilde. Tijdens de eerste oorlogsdagen sprak ze in de klas de heldhaftige woorden: ‘Mijn lichaam is hier in de klas. Mijn hart is in Duitsland.’
Duits- en Engelsgezind. Na de oorlog had je landverraders en patriotten. Tijdens de oorlog ‘Duitsgezinden’ en ‘Engelsgezinden’.
Verklikkers. De Duitsers hadden niet de gewoonte om de namen van verklikkers achter te houden. Wie ondervraagd of opgepakt werd, mocht gerust weten wie hem had aangebracht. Dat is dan anders dan in Amerikaanse films. Daar zien we altijd hoe de politie de namen van snitches angstvallig geheimhoudt.
Baantje. Ik vroeg aan mijn vader of hij de Menense collaborateur R.D. gekend had. ‘Nee, die niet,’ antwoordde hij, ‘maar zijn broer wel want die zat in mijn klas. Een heel ander type.’ ‘En R.D. zelf, wat deed die dan precies voor de Duitsers?’ ‘Wat die deed? Dat weet ik niet meer. Hij zal wel een baantje gehad hebben. De meeste zwarten hadden een baantje. Zeker degenen die zo zwart waren als een schoorsteen.’
Wit en zwart. Na de oorlog was iedereen natuurlijk wit, maar daarvoor was de ontzwarting al ingezet. De buur van mijn grootouders was zwart tijdens en na de Blitzkrieg. ‘Wij zijn nu Duits voor de rest van onze levensdagen’, zei de man tevreden met de duimen in het vest. Na de inval in Rusland betrok zijn gezicht en zweeg hij in alle talen over het onderwerp.
Sebastopol. Anderen bleven wat langer zwart. Een Wevelgemnaar volgde met veel enthousiasme de Duitse successen in de Krim. ‘Sebastopol zal van ons zijn!’, was zijn vaak herhaalde uitspraak. Ook lang na de oorlog bleef hij voor velen ‘oom Sebastopol’.
Radio Londen. Voor geallieerde propaganda kon je je radio afstellen op de BBC. Daar kreeg je optimistische boodschappen van de Belgische regering in ballingschap te horen. ‘En zonder te boffen, we krijgen ze wel, de moffen.’ Je mocht niet vergeten om na de uitzending de naald weer te verplaatsen, want bij een huiszoeking werd zoiets gecontroleerd. Een tante in de familie had moeite om de radio juist af te stellen en kwam vaak bij de Italiaanse uitzendingen terecht: Parla Londra. Ook zij kreeg een bijnaam die bleef plakken: tante Parla Londra.
Belgische strijdkrachten in Engeland. Over Radio Londen werd de bevolking opgeroepen om zich in de bossen terug te trekken en van daaruit het Duitse leger te bekampen. Zo’n boodschap had bij de nuchtere West-Vlamingen weinig succes. Ze hadden niet veel zin hadden om de koude oorlogswinters door te brengen tussen het schaarse kreupelhout dat de streek rijk is. Een oproep die beter aansloeg was die om via het buitenland naar Engeland te vluchten en daar bij de Belgische strijdkrachten aan te sluiten. Arnold vertelt over George Laperre die met dat doel probeerde te vluchten naar Spanje. Hij werd opgepakt dicht bij de Spaanse grens en werd meer dan een jaar lang van het ene concentratiekamp naar het andere gestuurd. Mijn eigen vader probeerde te vluchten naar Zwitserland, eveneens met de bedoeling om vandaaruit Engeland te bereiken en de Belgische strijdkrachten te versterken. ‘Ik was nog erg jong en naïef,’ zegt mijn vader daarover verontschuldigend. Ook hij werd opgepakt, dichtbij de Zwitserse grens, maar hij kwam er vanaf met een maand in de cel.
Hellend vlak. Als verplicht tewerkgestelde in Duitsland sprak mijn vader altijd met een lichte verontwaardiging over medearbeiders die vrijwillig in Duitsland waren komen werken. Uit het boek van Arnold leer ik dat die vrijwillige arbeid in Duitsland vaak de eerste stap was naar verdergaande, beter betaalde collaboratie, met uniformen en wapendracht.
Albert De Coninck. Wat ik niet wist, en wat ik uit het boek van Arnold geleerd heb, is dat het West-Vlaamse partizanenleger geleid werd door de Brabander Albert De Coninck. Mijn vrouw heeft De Coninck, en zijn zoon, nog gekend toen zij lid was van de Kommunistische Partij in Leuven. Ik vroeg haar of de oude De Coninck nog enig West-Vlaams kende, maar dat wist ze niet meer.
Oui-non. De verkozen burgemeester Remi Wallays, lees ik bij Arnold, werd pas in september 1942 door de Duitsers afgezet. Wallays was iemand van de Christelijke Volksbond, een ‘bonder’ dus, fatsoenlijk, sluw, allemansvriend. Hij viel niet op door zijn ambitieuze plannen of zijn talenkennis. In de volksmond heette hij oui-non, omdat zijn kennis van het Frans niet veel verder reikte dan die woorden. Veel meer had hij ook niet nodig toen hij later in de senaat kwam en moest stemmen. De brave man liet het niet aan zijn hart komen.
Ierland. Arnold vertelt het ingewikkelde verhaal van Albert Folens die als ‘letterkundig referent van de Sicherheitsdienst’ veroordeeld werd tot 10 jaar gevangenis. Folens ontsnapte uit de gevangenis, vluchtte naar Ierland en begon daar een nieuw leven als uitgever van schoolboeken. Tiens. Zou dat vaker gebeurd zijn: collaborateurs die zich gevestigd hebben in het tijdens de oorlog het neutrale, Duitsgezinde – want anti-Engelse – Ierland?
Hakenkruis of Christi Kruis. Wie moet je geloven? De Wevelgemse onderwijzer Van Walleghem werd ervan beschuldigd lid te zijn geweest achtereenvolgens van VNV en DeVlag en in de les de betekenis van het hakenkruis te hebben uiteengezet. Voor de rechtbank gaf Van Walleghem het lidmaatschap van VNV en DeVlag toe, maar verklaarde dat hij in de godsdienstles de ‘verheerlijking van het Christi kruis had toegelicht, in tegenstelling tot het hakenkruis’.