Twee boekjes die in de jaren zestig de
verplichte leeslijsten aanvoerden waren Pieter
Bas van Godfried Bomans (†22 december 1971) en Het gevaar van Jos Vandeloo (†5 oktober 2015). Pieter Bas sla ik nog vaak eens open als ik me wat bedroefd voel.
Na enkele zinnen voel ik me dan al wat vrolijker. Maar tussen mij en Jos Vandeloo
heeft het nooit geboterd.
Het begint al bij de eerste zin, of liever het eerste woord, van Het gevaar: ‘Hij zocht zorgvuldig een hoekplaats bij het raam’. Hoezo hij?
Wie hij? Wat hij? Twee bladzijden verder heet die hij plots Alfred Benting. Zeg dat dan meteen. ‘Alfred Benting zocht
zorgvuldig een hoekplaats bij het raam.’ Dat kan ermee door. Eerst een
eigennaam, en daarna kun je rustig verdergaan met hij-hij-hij, zolang er maar
geen dubbelzinnigheid ontstaat, want dan moet je weer even de eigennaam
gebruiken.
Een schrijver die begint met hij is, naar mijn smaak althans, een
opschepper. Hij weet wel over wie het
gaat, en hij zal het straks ook vertellen, maar jij, lezer, moet nog wat
wachten, want de schrijver is de baas. Natuurlijk is hij de baas – ’t is zijn boek – maar waarom het ons ook nog eens
inwrijven?
Zouden er nog zulke schrijvers zijn –macho’s die een cool gezicht opzetten en met de spieren rollen vooraleer ze
beginnen te schrijven? Men denkt meteen aan Hemingway. Eens nakijken hoe The Old Man and the Sea begint: ‘Hij was
een oude man die alleen in een sloep ging vissen in de Golfstroom.’ Weer hij! ‘t Is natuurlijk een veel betere
zin dan die van Vandeloo, en de auteur stapt ook niet zelf over van hij naar Santiago – want zo heet de visser – maar we vernemen die naam omdat de
visser een bladzijde verder zo wordt aangesproken door een jongen, en dan kan
het nog net. Maar het blijft poenig.
Hoe moet het dan wel? Zo ongeveer:
- De Keyzer was
sigarenfabrikant.
- Statig kwam de
dikke Buck Mulligan uit het trapgat.
- De kaak van Sam
Spade was lang en benig.
- Achilles, de
zoon van Peleus, was boos.
Het moet natuurlijk niet elke dag Elsschot,
Joyce, Hammett of Homerus zijn. Je kunt
ook beginnen zoals Bomans zijn Pieter Bas
begint: ‘U allen die dit boek in handen neemt, groet ik recht hartelijk.’ - En van mijn kant: ‘U allen die mijn blog geopend hebt, groet ik recht hartelijk.’
Naschrift
van 14 oktober 2017
In Het Nieuwsblad staat een lijstje
van ‘mooiste zinnen’ waar een Nederlands boek of een gedicht mee opent of sluit.
-
Mijn ouders zijn nooit pilaarbijters geweest. (Jeroen Olyslaegers)
- Hoeveel mensen werden ‘s morgens wakkers met de gedachte: ik heb zin om iemand te vermoorden. (Pieter Aspe)
- Eddy Borremans weet uiteraard wat seks is / Dat wil zeggen heeft er ooit al van gehoord / ‘t Is een bron van rare ziektes en infecties / Van diefstal, afgunst, haat en broedermoord. (Hugo Matthysen)
- Ik wil bloot zijn en beginnen. (Paul van Ostaijen)
- Geef mij nu eindelijk wat ik altijd al had. (Herman de Coninck)
- Jongen waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ‘t zelf. (Nescio)
- Wanneer Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid ondersteboven als betoverde apen. (Maurice Gilliams)
- Ge ziet vanuit uw open zolderraam hoe het niemandsbos in het rood wordt geverfd door de zakkende zon, en hoort hu het droefgeestig schaap van mossieu colson van tministerie nog een laatste keer blaat: en dan schuift ge uw pampierderij opzij en stapt de trappen af. (Louis-Paul Boon).
De
zinnen zijn gekozen door zes Vlaamse topauteurs, respectievelijk: Jeroen
Olyslaegers, Pieter Aspe, Marnix Peeters, Griet Op de Beeck, Kristien
Hemmerechts, Herman Brusselmans, Stefan Hertmans en Jeroen Olyslaegers. Sommige van die zinnen zouden mijn lijstje niet halen.