zaterdag 31 oktober 2015

Muziek bij het eten

Saki - Meester van de Edwardiaanse satire
Händel - Meester van de Georgiaanse barok
  Als we ergens op visite gaan, kan ik me achteraf meestal niet meer herinneren wat we gegeten hebben. Ik ben niet zoals die held bij Saki – Comus Bassington denk ik, of Clovis Sangrail – die zich geen gezichten, maar wel elk ontbijt, herinnerde. Wat ik vaak wel nog weet, is welke muziek op de achtergrond speelde: bij Filip en Katrien - Brell en Brassens, bij Karel en Hilde - de dubbelconcerten van Bach, bij Geert en Maaj - een selectie van Bachcantates en later Louis Amstrong en Stan Getz, bij Dirk, die toen nog niet getrouwd was - de Concerti Grossi van Händel.
     Je kunt voor zulke achtergrondmuziek beter niet iets vocaals nemen, vind ik, en ook geen solo-instrument. Dat kan de aandacht afleiden van het tafelgesprek. Concerti grossi zijn het beste, en liefst, zoals bij Dirk, die van Händel. Die van Vivaldi zijn natuurlijk ook fijn, en er is zeker niets mis met de Brandenburgse, maar je denkt toch telkens weer: aha Vivaldi, aha de Brandenburgse. Met Händel heb ik dat niet. Zijn concerti grossi zijn zo onopvallend, zo discreet - onpersoonlijk bijna. Ze dringen zich niet op. Je begroet ze vanuit de verte, zoals je een oude bekende groet, zonder de straat over te steken.

     Het mogen trouwens ook de orgelconcerten van Händel zijn. In mijn ouderlijk huis hadden we een heel beperkte platencollectie – lichte klassiek en jazz light, en dat zijn niet mijn genres. Er was maar één plaat waar ik van hield. We hadden die van een pater gekregen die soms bij ons kwam tafelen, en dan breng je een cadeautje mee. Om die plaat zat geen hoes – misschien had de pater de plaat zelf ooit cadeau gekregen en was hij de hoes later kwijtgeraakt. Maar op die plaat stonden Händels orgelconcerten. Ik moet die honderden keren beluisterd hebben.

donderdag 29 oktober 2015

Machtige kaken

Links: the jaws of victory, rechts: the jaws of defeat
     In het voetbal valt het voor dat een ploeg 0-1 achter komt in de eerste minuten, een hele match achter de feiten aanholt en dan in de toegevoegde tijd de gelijkmaker én het winnende doelpunt scoort. Het Engels heeft daar een mooie uitdrukking voor: ‘to snatch victory from the jaws of defeat’. Ik zie het voor mij. In de savanne ligt een leeuw met een stuk vlees tussen zijn kaken en ik ga dat stuk vlees wegrissen –  met mijn tanden. Mijn kaken tegen de kaken van de leeuw. We zullen eens zien wie met het vlees gaat lopen!
     Ja, ’t is een mooie uitdrukking - alleen, ik ben die eigenlijk nog nooit tegengekomen, terwijl ik toch vaak naar Engelse en Amerikaanse films kijk. Wat ik altijd hoor is de ironische omkering: ‘to snatch defeat from the jaws of victory’. Je bent bijna gewonnen en dan leg je het zo aan dat je toch nog verliest …
     Zo’n ironische omkering is niet ongewoon.  Er is een spreekwoord dat zegt: ‘Beter arm en gezond dan rijk en ziek’. Maar je hoort veel vaker de grappige variant: ‘Beter rijk en gezond dan arm en ziek’ – de  twee uitspraken zijn trouwens allebei de zuivere waarheid.
     Omkeringen kun je aanwenden bij alle spreekwoorden en slagzinnen die je maar wil. Marx kon het niet laten. ‘Het wapen van de kritiek’ veranderde hij in ‘de kritiek van de wapens’. En als Proudhon een boek schreef over De filosofie van de armoede antwoordde hij met een kritisch pamflet De armoede van de filosofie. Zelfs de grote Schopenhauer – zijn hoofdwerk verscheen in hetzelfde jaar dat Marx geboren werd, 1818 –  deed er op een mindere dag aan mee: ‘Keine Rose ohne Dornen,’ schreef hij in zijn Aphorismen, ‘aber manche Dornen ohne Rosen.’
     Het wordt natuurlijk allemaal snel zoutloos. ‘Yes, we can!’ (Obama) vervangen door ‘No, we can’t’ en de ‘De kracht van de verandering’ (N-VA) door ‘De kracht van de vermindering’ – het zal maar weinig mensen met gevoel voor humor aanspreken. Toch ben ik onlangs op het web tegen die twee flauwiteiten aangelopen. Er moeten dus mensen bestaan die dat wel grappig vinden.

Oorspronkelijk geplaatst op 29 mei 2015

woensdag 28 oktober 2015

Neo

In wijzerzin: vier die zichzelf om de dooie dood
nooit neoliberaal genoemd zouden hebben:
Friedrich Hayek (Burkean Whig), Milton Friedman
(small capital libertarian), Margaret Thatcher (Tory),
Ronald Reagan (American).
    Dit seizoen telt ons voetbal twee neo-eersteklassers: Sint-Truiden, dat kampioen werd in tweede klasse, en na een spannende eindronde, ook OHL. Bij die laatste club is Jan getest en goedgekeurd om bij de beloften te spelen, maar zés trainingen per week én een match leek ons wat te veel voor een toekomstige eerstejaarsstudent.
     Dat voorvoegsel ‘neo’ van daarnet in ‘neo-eersteklassers’ kom je vaak tegen in de filosofie en in de kunst: neoplatonisme, neothomisme, neopositivisme, neoromantiek, neoclassicisme … Dat is allemaal in orde, als je daar van houdt, behalve dat laatste, want classicisme betekent eigenlijk al neoklassiek, en met neo-neoklassiek krijg je wel erg slappe thee.
     In de politiek ligt het moeilijker. Daar heb je neonazi’s en neofascisten en die deugen niet, maar de oude nazi’s en fascisten deugden ook al niet; dat ‘neo’ verandert daar niets aan. Neomarxisten hoeven zich dan weer voor niets te schamen en neoconservatieven al evenmin. Ik heb ooit een bundel essays van Irving Kristol gelezen en die bundel heette ‘Neoconservatism’. Kristol was daar helemaal niet beschaamd over.
    Met het woord neoliberaal is dat anders. Onlangs vertelde Etienne Vermeersch op tv dat de NVA weliswaar ‘liberaal’ was, maar niet ‘neoliberaal’. Zó extreem was de Alliantie echt niet, vond de professor, en met Bart De Wever was het leuk praten op Reyers Laat.
     Er zijn, bedenk ik nu, helemaal geen Vlaams-nationalisten, maar ook heel weinig liberalen, hoe radicaal ook, die zichzelf ‘neo-liberaal’ noemen. Het woord wordt eigenlijk alleen door tegenstanders gebruikt. Het voorvoegsel ‘neo’ zorgt hier onmiskenbaar voor een negatieve bijklank. En dat is niet eerlijk, vind ik, want bij alle andere woorden is ‘neo’ onpartijdig en betekent het alleen ‘een nieuwe versie van’.


     Naschrift op 9 maart 2017. Vandaag lees ik op Wikipedia dat  ‘neoliberalisme’ oorspronkelijk ook de neutrale betekenis had van ‘nieuwe en afgezwakte versie van het klassieke liberalisme’.
   

Oorspronkelijk geplaatst op 27 mei 2015

dinsdag 27 oktober 2015

Zestig

Links Nozick (50), rechts: Clerick (10)
Ik wil ooit een stukje beginnen met Nozick en ik zijn van mening...
     Vandaag ben ik zestig geworden. Op je veertigste kun je nog zoals Dante zeggen : ‘Nell mezzo del cammin di nostra vita’, en op je vijftigste ook, als je heel optimistisch bent, maar op je zestigste gaat dat niet meer – slechts heel, heel weinig mensen worden honderdtwintig jaar oud. Hier helpt geen lievemoederen aan: méér dan de helft zit erop. Nu is er een buitengewoon slimme Amerikaanse filosoof, Robert Nozick, die over dat probleem heeft nagedacht. Je moet, zegt hij, je leven indelen in periodes, en die periodes kies je dan zó dat je nooit verder dan halverwege bent. Dat lijkt mij een goede manier om de zaken te bekijken. Laten we het een keer uitproberen.
     Dertig jaar geleden heb ik het communisme vaarwel gezegd. Als ik zo oud word als mijn vader nu is, dan heb ik nog meer dan dertig niet-communistische jaren te goed. Nog niet halfweg dus. Dat worden dan meer dan dertig jaar dat ik ’s morgensvroeg niet moet opstaan om vlugschriften uit te delen, ’s middags geen huisbezoeken moet afleggen om nieuwe leden te werven en ’s avonds laat niet moet vergaderen over partijfierheid en partijdiscipline. Ik hoop maar dat ik mij niet verveel in die komende dertig jaar.
     Er zijn nog meer achterdeurtjes. Zeventien jaar geleden ben ik vader geworden. Als daar nu eens zeventien jaren bijkomen, wat niet onmogelijk is, dan is mijn vaderschap nog maar in de helft. Tien jaar geleden ben ik mij meer met de fiets gaan verplaatsen. Nog eens tien jaar op de fiets zou toch echt niet overdreven zijn. Op straat zie je vaak véél oudere mensen die zich met de fiets verplaatsen. Vijf jaar geleden heb ik een elektronische boeklezer gekocht, wat voor mij het begin was van een nieuw leestijdperk. Dat tijdperk zal toch nog niet halverwege zijn, hoop ik dan.
     Als het moet zijn er nog kórtere levensperiodes. Vier jaar geleden ben ik spaarzamer gaan omspringen met koolhydraten, waardoor ik heel wat pondjes verloor. Daar kunnen met wat geluk nog veel magere jaren bijkomen. Drie jaar geleden heb ik samen met mijn vriend Peter tien nieuwe boekenkasten gemaakt. Als je de mappen voor school er uithaalt, zijn die kasten bijlange nog niet half gevuld. En tenslotte: zeven maand geleden ben ik begonnen met berichten op Facebook te plaatsen. Wat is nu zeven maand? Ik ga er nog even mee door, bij leven en welzijn.

Oorspronkelijk geplaatst op 20 mei 2015

maandag 26 oktober 2015

Hugo gelooft in God

Henry Adams
   John Adams was de tweede president van de Verenigde Staten. Zijn zoon, John Quincy Adams werd de zesde president. Diens zoon, Charles-Francis, werd ambassadeur in Engeland, ook niet mis. En diens zoon Henry werd … journalist. Dat wil zeggen, hij is ook een tijdje professor geweest aan Harvard, heeft een aantal historische werken geschreven, dineerde met senatoren en presidenten, maar een eigen politieke carrière wilde niet lukken, ondanks zijn brandende ambitie. Toch is Henry heel beroemd geworden door de memoires die hij geschreven heeft. Amerikaanse studenten moeten die memoires lezen in hun eerste of tweede jaar ‘college’. Ik bezit er een eerste commerciële druk van, postuum uitgegeven in 1918.
     Het is een raar boek. Henry Adams spreekt over zichzelf in de derde persoon, heeft het voortdurend over zijn opvoeding – het boek heet ‘The Education of Henry Adams’ – en ontvouwt excentrieke theorieën over de dynamiek van de geschiedenis. Hij vond zichzelf een achttiende-eeuwer die verloren liep in een moderne tijd die hij niet begrijpen kon omdat zijn ‘opvoeding’ hem daar niet op had voorbereid.
     ‘The Education’ bevat treffende formuleringen en anekdotes. Beroemd is Adams’ beschrijving van Lincoln, die hij maar één keer gezien heeft, op een bal: ‘een lang, doorgroefd gezicht; de geest, deels verstrooid, deels gekweld door de glacé handschoenen; gelaatstrekken waar geen enkele zelfgenoegzaamheid van af te lezen viel, noch enig ander typisch Amerikaans kenmerk.’
     Adams had geen hoge dunk van de gemiddelde politicus. Hij citeert een medewerker van president Grant die kiesheid in de politiek een nutteloze eigenschap vond. ‘Je kunt geen kiesheid gebruiken bij een volksvertegenwoordiger. Een volksvertegenwoordigers is een varken. Je moet een stok nemen en op zijn snuit slaan.’ Daar kon Adams zich helemaal in vinden, maar senatoren, die mochten voor hem gerust nog iets steviger worden aangepakt.
     De mooiste anekdote vertelt Adams uit de tweede hand. Een kennis van hem had zojuist een bezoek gebracht aan de Franse schrijver Victor Hugo. “Ik werd binnengelaten in een grote kamer, vertelde hij, met mannen en vrouwen die gezeten waren op stoelen tegen de muur. Hugo troonde aan de andere kant. Niemand zei iets. Tenslotte verhief Hugo plechtig zijn stem en sprak de woorden: ‘Ik van mijn kant geloof in God!’ Er volgde een stilte. Toen zei een vrouw, in diepe gedachten verzonken: ‘Chose sublime! Un Dieu qui croit en Dieu!’


Oorspronkelijk geplaatst op 15 mei 2015

zaterdag 24 oktober 2015

Sneeuw

De Griekse dichter Homerus, auteur van de Illias en de Odyssea,  was blind, zo zegt men, of misschien deed hij alleen zijn ogen dicht om zich beter te concentreren als hij zijn verzen voordroeg.  Wie zal het zeggen? Hij was in elk geval erg visueel ingesteld zoals blijkt uit zijn beschrijvingen, een schilder met woorden, waar hij een grote voorraad van had die een zeventienjarige graecus tot vertwijfeling kan brengen.
     Het moeilijkste voor die graecus zijn de zogenaamde Homerische vergelijkingen. Als Homerus op dreef was, kon hij alles met alles vergelijken. In de twaalfde zang beschrijft hij een gevecht tussen Grieken en Trojanen om de stadsmuren. Daarbij gooien de vechtende partijen met stenen naar elkaar. En dan niet een steen hier en daar en af en toe, maar véél stenen, een kolossale hoop stenen,  een gigantische hoeveelheid stenen, ‘zo talrijk’, zegt Homerus, ‘als de sneeuwvlokken in een winterse lucht.’ 
     Dat is een goede vergelijking. In een hedendaagse film kun je het effect van de tekst benaderen door de rondvliegende stenen in slow motion te filmen. De stenen gaan dan dwarrelen, vooral als de camera zelf zwenkt en draait. Maar daarna gebeurt bij Homerus iets raars. De dichter laat zich meeslepen door zijn eigen beeld, verliest zijn stenen uit het oog en denkt alleen nog maar aan zijn sneeuw. ‘De wind is stil en de sneeuw valt gestaag’, zegt hij. ‘Ze bedekt de toppen van de bergen, de hoge landtongen en de vlakten waar de lotusbloem bloeit. Ze valt op de vette akkers van de mensen [androon piona erga] en op de baaien en de kusten van de grauwe zee [ef halos poliès limesin te kai aktais]. Ze wordt ten slotte opgenomen door de slagen van de golven.’ Het is een verstild moment. Het krijgsgewoel is uit beeld. De slow motion is overgegaan in een freeze frame.
     James Joyce –  die nochtans alleen Latijn, en geen Grieks kende – plagieert het beeld van de vallende sneeuw aan het einde van zijn beroemdste verhaal ‘The Dead’:
‘Snow was falling on every part of the dark central plain, on the treeless hills, falling softly on the Bog of Allen and, farther westward, softly falling into the dark mutinous Shannon waves.’ Joyce laat die sneeuw verder vallen ‘through the universe’ en ‘upon all the living and the dead’.
     Het verschil tussen het gretige gewriemel van de mensen en de onverstoorbare natuur – het heeft iets … religieus is misschien een goed woord.  In Mattheus 5:45 heet het: ‘Want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’ Bozen en goeden, levenden en doden, Grieken en Trojanen, zij krijgen door de natuurelementen hun plaats in het Grote Geheel.

vrijdag 23 oktober 2015

Koffie in zee

     Als ik door nostalgie overvallen word, luister ik soms naar de oude communistische strijdliederen. Met een gsm en oortjes kan dat nu overal - als ik de volumeknop maar hoog genoeg draai, want ik ben hardhorend. Onlangs nog  in de lerarenkamer was ik zachtjes aan het meeneuriën met het ‘Solidaritätslied’ toen bleek dat door een slecht contact de hele zaal kon meeluisteren. Een lieve collega kwam me verwittigen …
     Het blijven prachtige liederen: de krappe melodieën van Eisler, de striemende taal van Brecht. Vaak gaat het over arbeiders die ‘brood’ willen, of ‘een slok melk’, maar Brecht acht het niet beneden zich om ook ‘centrale verwarming’ als proletarische eis naar voor te schuiven. Je vrijt gemakkelijker in een goed verwarmde slaapkamer, vindt Brecht, en daar heeft hij gelijk in.
     In de Ballade van de Zakkengooiers (1932) klaagt Brecht aan dat in volle economische crisis, koffie en graan in zee worden gegooid om de prijzen van die producten hoog te houden.

Es gibt zuviel Kaffee auf der Welt.
Und darum pro Zentner zu wenig Geld.
Drum wird, so will es das Weltgewissen,
Die halbe Ernte ins Wasser geschmissen.


     Dat ‘die halbe Ernte’, de halve oogst, in het water werd gegooid, heb ik altijd een ijzersterk argument tegen het kapitalisme gevonden. Aan de ene kant de arbeider die wat graag een broodje met een lekker kopje koffie zou lusten, en aan de andere kant de kapitalisten die alles maar in zee gooien. We zouden die vette rovers beter zelf in zee gooien, zegt Brecht.
      Pas veel later heb ik begrepen dat die koffie- en graankapitalisten niet vrijwillig hun producten in zee gooiden of op een andere manier vernietigden. Ze zouden ze nog liever met verlies verkocht hebben, dan er helemaal niets voor te krijgen. Voor die vernietiging was een tussenkomst van de staat nodig. De regering Roosevelt betaalde producenten om hun goederen te ruïneren omdat planeconomen hadden uitgecijferd dat hogere prijzen de economie weer gezond konden maken. Als de crisis prijsdalingen deed ontstaan, redeneerden ze, dan konden prijsstijgingen de crisis weer doen verdwijnen. Dat was onzin natuurlijk, maar Roosevelt geloofde dat.

Oorspronkelijk geplaatst op 9 mei 2015

donderdag 22 oktober 2015

Socrates over de 'Schwalbe'

Gisteren hebben onze U-17 in de groepswedstrijden van het WK gewonnen van Honduras. Bravo! Dat wou ik even kwijt voor ik mijn oude stukje van vorig jaar op mijn blog plaatste.

    Zonet hebben onze U-17 in Bulgarije verloren van Duitsland. Leuk vind ik dat niet, vooral omdat die U-17 aangevoerd werden door Wout Faes, een voetbalvriendje van Jan, maar het is nu eenmaal niet anders. Waar kunnen we ons wenden voor troost?
     Dat moet de Hollandse tv-commentator zich ook hebben afgevraagd, want de man had duidelijk Groot-Nederlandse sympathieën voor onze jonge Duivels. Híj zocht zijn troost in de filosofie. Na het eerste doelpunt van de Duitsers gaf hij volgende toelichting bij een wat onduidelijke Schwalbe. “Er is helemaal niet aan zijn knie geraakt. Die spelers willen allemaal graag naar de grond. De grote jongens in de Bundesliga hebben wat dat betreft het slechte voorbeeld gegeven. Je kunt teruggaan naar de oudheid. Plato heeft het al gezegd … Even deze bal afwachten … Plato heeft het al gezegd, samen met Socrates: ‘We hebben meer geleerd van de betogen van Aristoteles dan van zijn gedrag’. Maar dat was daarnet omgekeerd en daardoor gaat het vaak zo fout.”
     Dafuq? Wát heeft Socrates (469 vC – 399 vC) nu juist gezegd over Aristoteles (384 vC – 322 vC)?

In wijzerzin: Wout Faes, Socrates, Plato, Aristoteles

Oorspronkelijk geplaatst op 6 mei 2015

woensdag 21 oktober 2015

Tussy Marx

    Toen ik mijn verhandeling schreef om de graad van licentiaat in de Germanistiek te behalen, heb ik mij enige tijd verdiept in Engelse vertalingen van Madame Bovary. Ik heb daaruit onthouden welke knappe zinnen Flaubert scheef, ook al vallen zijn romans in hun geheel misschien wat tegen. Een van de Engelse vertalingen die ik bestudeerde, was van een zekere E. Marx-Aveling. Ik heb daar toen niets bij gedacht. Nu lees ik in een biografie van Arthur Miller dat die E. Marx-Aveling wel degelijk Eleanor ‘Tussy’ Marx is, de dochter van Karl – de dochter die later zelfmoord pleegde* toen ze erachter kwam dat haar man, de vooraanstaande socialist Edward Aveling, haar bedroog met een jonge actrice.
    Eigenlijk had ik dat kunnen weten, van die vertaling. Eleanor was immers altijd al een geestdriftige vertaalster geweest. In een brief van 20 en 24 april 1874 schreef vader Marx dat zijn dochter het begrip ‘sacred music’ – kerkelijke muziek – vertaald had door – ‘cette sacrée musique’ – die dekselse muziek. Heel leuk. Het is jammer dat je zo’n anekdote alleen kwijt kunt aan iemand die al op voorhand zoveel Frans kent dat hij het bijvoeglijk naamwoord ‘sacré’ wel vaker is tegengekomen vóór het zelfstandig naamwoord. Als je het woord eerst moet uitleggen is de pret gedrukt.
     Ik kom nog meer te weten uit de Miller-biografie. Ibsens stuk Het poppenhuis werd in Engeland voor het eerst opgevoerd in 1884. In 1886 kwam er een nieuwe opvoering met Eleanor Marx in de rol van Nora. Haar man speelde Thorvald en een nog jonge en onbekende George Bernard Shaw speelde Krogstadt.

    Elk jaar behandel ik in mijn lessen Het poppenhuis, maar ik vrees dat ik mijn nieuwe weetje daar niet kwijt kan. Je kunt het eigenlijk alleen kwijt aan iemand die al op voorhand weet dat Marx drie dochters had, dat een van die dochters Eleanor heette en dat die Eleanor in de familiekring ‘Tussy’ werd genoemd. Daar komt dan één nieuw gegeven bij: dat ze Nora heeft gespeeld in ‘Het poppenhuis’.

 
* Ook een andere dochter van Marx, Laura, pleegde zelfmoord, op 25 november 1911. Samen met haar man Paul Lafargue sloot ze een zelfmoordpact om zo de ‘treurnis van de ouderdom’ te ontlopen. Ze was toen 66 en haar man 69. Lenin hield een toespraak op hun begrafenis en zei later tot zijn vrouw: ‘Wie niet meer kan werken voor de Partij, moet in staat zijn om de waarheid onder ogen te zien, zoals de Lafargues.’ Andere marxisten zoals August Bebel vonden de zelfmoord ‘burgerlijk’.


Oorspronkelijk geplaatst op 6 mei 2015

dinsdag 20 oktober 2015

De eerste Nobelprijs

    Trouwe kijkers van ‘The Big Bang Theory’ weten dat Sheldon Cooper vlijtig op zoek is naar een ‘Grand Unified Theory’. Hij is niet de enige. Natuurkundigen zinnen altijd op middelen om verschillende zaken te herleiden tot eenzelfde beginsel: drijvend hout en zinkend metaal (Archimedes), vallende appels en ronddraaiende planeten (Newton), elektrische stroom en magnetisme (Maxwell).
    Maar het blijft moeilijk. Sinds men de binnenkant van de atomen verkent, botst men op krachten die weinig met de zwaartekracht of met elkaar gemeen hebben: de sterke kernkracht, de zwakke kernkracht en het elektromagnetisme. Toch zou het leuk zijn als men die krachten bij wijze van spreken onder één dak kon brengen, met één theorie die alles verklaart. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Zo’n onderneming, daar komt heel wat zware wiskunde aan te pas.
    Een eerste stap naar de ‘Grote Eengemaakte Theorie’ werd gezet door de Pakistaanse wiskundige Abdus Salam (1926-1996). Als vrome Moslim geloofde Salam dat Allah het heelal symmetrisch had opgebouwd en een deel van die symmetrie (tussen elektromagnetisme en zwakke kernkracht) heeft Salam ook wiskundig kunnen bewijzen. Hij kreeg daarvoor de Nobelprijs. Op zijn graf staat ‘… in 1979 became the first Nobel laureate for his work in physics’.
    The first? Zo staat het er! En wat dan met Wilhelm Röntgen die in 1901 al de Nobelprijs voor de Natuurkunde kreeg? Het zit zo. Oorspronkelijk stond er ‘became the first Muslim Nobel laureat’. Nu was Salam inderdaad zoals gezegd een moslim, maar hij behoorde tot de erg vredelievende Ahmadi-strekking binnen de Islam. En de Pakistaanse grondwet verbiedt Ahmadis om zich moslim te noemen. Het woord ‘muslim’ moest van de grafsteen worden verwijderd.


 
Oorspronkelijk geplaatst op 30 april 2015

maandag 19 oktober 2015

Partnergeweld

     Zelf heb ik mijn vrouw nog nooit geslagen – ik zou eens moeten  proberen! – maar het komt wel voor. Toen wij in Brussel woonden, hadden we zelfs een bovenbuur die door zijn vrouw geslagen werd. Nu lees ik in de krant dat de politie graag ‘partnergeweld’ zou schrappen als prioriteit van het Nationaal Veiligheidsplan. Commissaris-generaal Catherine De Bolle beweerde op de radio dat teveel prioriteiten zorgen voor ‘administratieve overlast’. Dat geloof ik graag. Hoe gaat dat in zijn werk als zo’n grote organisatie een ‘prioriteit vastlegt’? Agendering op beleidsvergaderingen, verslagen, rapporten, richtlijnen, permanente bijscholing, evaluatiegesprekken, interne bevragingen, kwaliteitscontrole en …  statistieken. Ondertussen doen de politieagenten wat ze altijd gedaan hebben: klacht noteren, sussende woorden spreken, een geweldenaar in bedwang houden.
     Van mij mag de vergader- en papiermolen gerust wat minder, ook als het om partnergeweld gaat, maar ik ben wel een voorstander van nauwkeurige statistieken. Voor je het weet krijg je anders een ideologisch discours met uit de lucht gegrepen feiten en cijfers. De Amerikaanse minister van Justitie Eric Holder verklaarde in 2009 dat partnergeweld prioritair moest worden behandeld omdat het de grootste doodsoorzaak was van zwarte vrouwen tussen 15 en 45 jaar oud. ‘The facts are clear,’ zei de minister. De informatie stond jarenlang op de website van het ministerie. Ze werd overgenomen in wetenschappelijke publicaties en populaire kranten. Ze vond haar weg naar meer dan negenduizend websites. Er waren blijkbaar veel mensen die zoiets wilden geloven.
     Maar het klopte natuurlijk niet. De belangrijkste doodsoorzaken van zwarte vrouwen tussen 15 en 45 waren kanker, hartziekten, ongevallen, Aids, moord door derden, beroerte en suikerziekte. Kanker maakte zes maal meer slachtoffers dan partnergeweld. Waar komt de onzinnige uitspraak van Holder dan vandaan? Ik denk dat ik het weet. Iemand heeft hier of daar een cijfer gezien van de moorden gepleegd op zwarte vrouwen. In 2008 waren dat er 785. Van die groep werd 41 procent vermoord door de eigen partner, 17 procent door familieleden, 30 procent door kennissen en 12 door door vreemden. De grootste doodsoorzaak van zwarte vrouwen was dus inderdaad partnergeweld, maar dan enkel binnen de categorie van moorden. Ergens op een vergadering is die nuance verloren gegaan.


Oorspronkelijk geplaatst op 2 mei 2015

zaterdag 17 oktober 2015

Oxfam en de éénprocenters

     Vanmorgen fietste ik naar de Delhaize om brood. Ik kwam langs de Patrijzendreef, de Mereldreef, de Nachtegalendreef en de Eksterdreef, waar allemaal mooie grote huizen staan. ‘Hier moeten veel van die één procent rijkste wereldburgers wonen,’ dacht ik bij mijzelf, want over die éénprocenters is van de week veel te doen geweest. Uit een pas verschenen rapport van Credit Suisse blijkt dat ze meer dan de helft van alle rijkdom op aarde bezitten. Het gaat dan om lieden met een vermogen van minstens 666.352 euro - huis inbegrepen. Daar zullen wel niet veel onderwijsmensen zoals ik bij zijn, hoewel – het kan ook niet worden uitgesloten. Met een bijverdienste uit een aanvullend beroep, flink sparen, niet scheiden van je vrouw en geen Arco-aandelen kopen, is veel mogelijk. Ik hoorde ooit een gepensioneerde schooldirecteur zeggen: ‘Wat is nu een half miljoen? Als je alles samentelt, kom je snel aan zo’n bedrag.’
     De groep van éénprocenters stel ik mij voor als een allegaartje van succesvolle bakkers, slagers en frituuruitbaters, gespecialiseerde artsen, zakenadvocaten, topambtenaren, kookboekenschrijvers, voetballers, zangers, internationale filmsterren, ceo’s en Erfgenamen van een Familiefortuin. Een organisatie als Oxfam, die zowel de armoede als de rijkdom wil bestrijden, maakt geregeld posters waarop die rijkdom beeldend wordt voorgesteld door een luxueuze boot of een vliegtuig. Het is dan niet helemaal duidelijk of die boot een Erfgenaam en zijn Minnares vervoert, of gewoon een partij gepensioneerde bakkers aan boord heeft. En of dat vliegtuig een privéjet is van een ceo, of een charter met vakantievierende slagers. De boodschap is wel duidelijk: ‘Even it up’ – Verdeel dat eens eerlijk, jongens.

     Want er is natuurlijk ook heel veel armoede in de wereld. Oxfam becijferde ooit dat de halve wereldbevolking, meer dan 3,5 miljard mensen, het moest stellen met een gezamenlijk vermogen van 1,7 biljoen dollar. Dat is dan minder dan 500 dollar per persoon. Oxfam had dat op een rare manier berekend. Bij die 3,5 miljard waren mensen met schulden, en mensen met bezit. Men had de schulden van de enen afgetrokken van het bezit van de anderen, en was zo uitgekomen op die 1,7 biljoen. Die schulden vind je vanzelfsprekend even goed in de rijke landen, waar mensen hoge leningen aangaan om een huis te kopen. Als je het op de Oxfam-manier bekijkt, horen al die jonggehuwden die pas een huis hebben laten bouwen, bij de armsten der armen van de wereld. Toen mijn vrouw en ik pas ons huis hadden gekocht en onze schuld veel groter was dan ons bezit, waren wij volgens de Oxfam-logica ‘armer’ dan de Afrikaan die alleen de kleren om zijn lijf bezit. En toch gingen wij elke week op restaurant, wat meteen verklaart waarom ons gespaard vermogen nu zo ver onder de 666.352 euro ligt.
     De kromme berekeningen van Oxfam zijn geen teken van slechte wil of domheid. Ze zijn onvermijdelijk als je gaat redeneren in termen van bezit en vermogen. Wie iets over rijkdom en armoede wil zeggen, doet er beter aan om naar cijfers van inkomens te kijken. Zo bekeken gaat het voor de armen dezer wereld de goede kant uit. Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft (een inkomen van minder dan 1,9 dollar per dag) daalt zowel in absolute als in procentuele cijfers. In 2000 ging het volgens de Wereldbank nog om 30 %, nu nog om 10 %. Talloos velen in de warme landen zagen hun inkomen verdubbelen. Een vermogen zullen ze er niet meteen mee opbouwen, maar voor een gezin met drie kinderen maakt het een heel groot verschil of je met 10 euro per dag moet rondkomen, dan wel met 20. En honderden miljoenen gezinnen hebben de laatste vijftien jaar de overgang gemaakt van het ene scenario naar het andere. Alleen kan ik daar geen poster bij verzinnen.

vrijdag 16 oktober 2015

Naar welke muziek luistert Vermeersch in de hemel?

    De hoofdartikelenschrijver van Het Nieuwsblad (24 april 2015) vindt het jammer dat aartsbisschop Leonard niet tien jaar jonger is. Dat vindt Léonard wellicht zelf ook, maar de hoofdartikelenschrijver heeft een speciale reden om hem die jeugdige leeftijd toe te wensen. Léonard is zopas veroordeeld tot een boete van tienduizend euro omdat hij een pedofiele priester in 1991 niet had aangegeven bij het gerecht. Als Léonard nu 65 was, had de paus hem als aartsbisschop kunnen ontslaan vanwege die veroordeling, terwijl Léonard nu, op zijn 75ste, gewoon met pensioen gaat. Een oneervol ontslag van de aartsbisschop had de pedofilie binnen de Roomse kerk een gevoelige slag toegebracht, denkt men op Het Nieuwsblad.
    Er moeten anders nogal wat pedofielen en zedendelinquenten rondgelopen hebben in de kerk. Bij iemand als Van Gheluwe denk je achteraf: dat had ik moeten weten. Het viel een beetje van zijn gezicht te lezen. Maar neem nu François Houtart: professor, kanunnik, bevrijdingstheoloog, ondertekenaar van elke petitie voor een betere wereld, kampioen van de arme landen, bestrijder van kapitalisme en imperialisme – ook hij bleek achteraf een neefjesverkrachter. Houtart werd op een bepaald moment zelfs genoemd als kandidaat voor de Vredesnobelprijs.
    Wie ik weer niet van pedofilie verdenk, is Léonard zelf. Daarvoor doet hij me teveel denken aan mijn grootvader zaliger, vooral als hij lacht. Enige tijd geleden was er een tv-programma waarin hij de degens kruiste met Etienne Vermeersch. De twee oude heren verschilden van mening over het hiernamaals. Dat bestond niet, volgens Vermeersch. Léonard dacht daar anders over. Vermeersch zou na zijn dood grote ogen opzetten. Hijzelf, Léonard, verwachtte eigenlijk een beetje om in de hemel te komen, dus die verrassing zou minder zijn, maar voor Vermeersch zou de verrassing aanzienlijk zijn. Léonard had zelfs al aan een plaatsverdeling gedacht. Vermeersch helemaal bovenaan, dicht bij God, waar de serafijnen de muziek van Bach spelen en hijzelf, helemaal onderaan, op een klapstoeltje, waar de lagere engelen tijdens de pauze stukjes Mozart spelen. Léonard is een Mozartmens, zoals mijn grootvader dat was.


  Oorspronkelijk geplaatst op 24 april 2015

donderdag 15 oktober 2015

Spreken is goud

    Je moet niet héél oud zijn om je de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2008 nog te herinneren. Toen wilden Barack Obama en Hillary Clinton allebei graag opkomen als kandidaat voor de Democraten. Obama speelde het spel slim. Af en toe suggereerde hij met een half woord dat in het Clinton-kamp wel eens racistische motieven konden spelen. Daar hadden de Clintons niet van terug. Ze konden moeilijk antwoorden dat ze niet racistisch waren. Want als je zoiets zegt, klinkt dat altijd alsof er een ‘maar’ zal volgen. Een paar jaar later – Obama was al aan zijn tweede ambtstermijn begonnen – kwam Bill Clinton poolshoogte nemen op het Witte Huis. Of Obama bereid zou zijn om bij de volgende verkiezingen zijn vrouw Hillary te steunen als presidentskandidaat? Obama antwoordde fijntjes met een tegenvraag.  Of Clinton bereid zou zijn om zijn vrouw Michelle te steunen als die haar kandidatuur stelde? Ook nu moest Clinton op zijn tong bijten.
     Gelukkig moeten de Clintons niet altijd zwijgen. Ze zijn allebei erg gegeerd als sprekers op diners en academische zittingen. Een half uurtje Clinton op het podium kost al gauw 200 à 300 000 dollar. Zo’n bedrag, daar moet een topmanager van een Belgisch overheidsbedrijf een jaar lang keihard voor werken.


  Oorspronkelijk geplaatst op 15 april 2015

woensdag 14 oktober 2015

Stalin in 'Game of Thrones'

     Wie niet bang is om zijn computer te vervuilen met virussen, overbodige taakbalken en flikkerende pop-ups, kan binnenkort de eerste episodes van Game of Thrones - Seizoen 5 illegaal gaan downloaden. Leuke reeks.
     Een van mijn favoriete personages is de zeerover Davos Seaworth, de rondborstige vazal van kroonpretendent Stannis. Bij het begin van het tweede seizoen maakt Davos er zich zorgen over
dat veel plaatselijke heersers zich keren tegen zijn vorst. De raadsvrouw van Stannis vindt dat geen probleem. “De God van het Licht staat achter onze koning,” zegt ze. Ik wist al wat Davos zou antwoorden: “En hoeveel schepen heeft de God van het Licht?”
     Natuurlijk! In de film Troy komt ook een oorlogsraad waar Hector zich ongerust maakt over de Griekse overmacht. “Apollo waakt over ons,” zegt een hogepriester, waarop Hector antwoordt: “En hoeveel bataljons heeft Apollo?”
     De woorden van Davos  en Hector gaan terug op een bon mot van
 de Russische leider Jozef Stalin dat ons is overgeleverd in de memoires van Churchill. Een Franse politicus probeerde in 1935 Stalin ertoe over te halen om zich verdraagzamer op te stellen jegens de Russische katholieken. Misschien kon men zo de paus in een coalitie tegen Nazi-Duitsland betrekken, dacht hij. “En hoeveel bataljons heeft de paus?” zou Stalin geantwoord hebben.
     Davos Seaworth, Hector en Stalin krijgen hier de mooie rol. Zíj zijn de praktische jongens die de godsdienstige dwepers en wereldvreemde diplomaten even op hun nummer zetten. Geen woorden, maar daden!  Er is echter ook een andere kant aan de zaak. Met Troje liep het inderdaad slecht af, en op een goede uitkomst voor Stannis durf ik slechts een heel bescheiden bedrag in te zetten. Maar met de Paus en Rusland is het anders gelopen. Toen het communisme in de jaren 80 aan zijn steile neergang begon, kwam dat in niet geringe mate doordat Johannes Paulus II zijn geestelijk gezag in de weegschaal gooide. Divisies, bataljons of schepen had hij ook toen niet.

  Oorspronkelijk geplaatst op 11 april 2015

dinsdag 13 oktober 2015

Seks en de socialisten

    Een mooie seksscène in een film is altijd meegenomen vind ik, maar sommige mensen zijn daar strenger in. Seks in een film moet ‘functioneel’ zijn, naakt moet ‘verantwoord’ worden. Dat is misschien wel zo, maar dan geldt dat ook voor een achtervolging, een gesprek in een koffiebar en een panoramisch landschap. Die scènes moeten ook allemaal functioneel en verantwoord zijn. De lat mag voor een seksscène niet hoger worden gelegd dan voor een andere.
    Met de socialisten heb ik dat ook. Sommige van die roojen brengen het tot minister of tot bestuurder in een of meerdere beheerraden. Ze drinken dan champagne en eten kaviaar ‘op onze kosten’, liefst in een ‘salon’. Dat past niet voor mensen met idealen, vindt men.
    Nu vind ik evenzeer dat ministers en bestuurders niet moeten eten en drinken op onze kosten, weze het kaviaar of een broodje varkensgehakt versgehouden onder een vochtige vaatdoek. Maar socialisten mogen daar niet strenger op worden afgerekend dan anderen. Alsof hun ideaal per definitie zuiverder en hoogstaander is dan het liberale, het christelijke, het groene of het nationalistische – en daarom ook zuiverder en hoogstaander vertegenwoordigers behoeft.
     De socialisten moeten dus niet strenger behandeld worden dan anderen, maar ook niet minder streng.
 
Oorspronkelijk geplaatst op 8 april 2015, met een andere illustratie

maandag 12 oktober 2015

Isidoors droom


    De vader van de Amerikaanse toneelschrijver Arthur Miller (1915-2005) was een Joods-Poolse immigrant die luisterde naar de naam Isidoor Mahler. Dat werd veranderd in Miller, wat óók molenaar betekent. De ouders van Isidoor dachten dat hun zoon achterlijk was en hielden hem daarom thuis van school, waardoor hij zijn leven lang analfabeet bleef.
    Isidoor ging zoals zoveel andere Joodse kinderen in New York werken in een naaiatelier in Lower East Side. De werkplaatsen waren er miserabel, de arbeidsdagen lang en de lonen laag. Maar de immigranten waren vol van de Amerikaanse Droom: door hard werken kon je uiteindelijk miljonair worden. Nu werden er weinigen miljonair, maar het resultaat was toch maar dat iedereen hard werkte. En sommigen werden wel degelijk steenrijk … zoals Isidoor. Van kleermaker werd hij klerenfabrikant. Hij ging wonen op een ruim appartement bij Central Park, droeg een geklede jas en hoge hoed en schafte zich een automobiel met chauffeur aan.
    Een van Isidoors zakenvrienden was William Fox, een wolhandelaar die zijn geluk in Hollywood wou beproeven. Hij vroeg Isidoor om een investering van $ 50 000 in ruil voor een pak aandelen in zijn nog op te richten filmstudio. Maar de klerenfabrikant betrouwde het zaakje niet, want wolhandelaren waren sjoemelaars die stroken van de stof knipten en de afgenomen lengte dan toeschreven aan het ‘krimpen’ van het weefsel. Isidoor besliste om zijn geld te investeren in solieder ondernemingen … die één voor één over de kop gingen na de beurscrash van 1929. De Millers werden arm en verhuisden naar Brooklyn. De filmstudio van Fox werd dan weer een van de welvarendste ondernemingen ter wereld.
    Arthur Miller, de zoon van Isidoor, werd, na een reeks magere jaren als werkstudent, magazijnier en pijpfitter op een scheepswerf,  op zijn beurt steenrijk – door het schrijven van toneelstukken waarin hij de  Amerikaanse Droom hekelde als een illusie. Hij was vijf jaar getrouwd met Marilyn Monroe, steractrice van Twentieth Century Fox.
 
  Oorspronkelijk geplaatst op 6 april 2015

zaterdag 10 oktober 2015

Onverdraagzame barbaar

Anuna De Wever en Jean-Pascal van Ypersele (foto  januari 2018)
 Als een leerling, een collega of misschien zelfs, wie weet, mijn directeur ooit uitglijdt over een bananenschil, zal ik daar even hartelijk om lachen als iedereen, al is leedvermaak mij verder vreemd. Maar toen ik deze week las dat onze landgenoot Jean-Pascal van Ypersele de Strihou niet de nieuwe voorzitter van het International Pannel for Climate Change (IPCC) is geworden, dacht ik: net goed!
    Och, die jongen zou dat niet slecht gedaan hebben.  As well him as another, zegt Molly Bloom in die beroemde monoloog. Hij is gedurende een jaar de wereld rondgevlogen om zijn kandidatuur bekend te maken, in vliegtuigen die meer CO2 uitstootten dan een middelgroot Vlaams dorp tijdens een milde winter, maar die uitstoot moet je, om eerlijk te zijn, verdelen over hem en zijn medereizigers. En dan is het al heel wat minder. Bovendien, als die paar vliegtuigreizen nu nodig zijn om het IPCC een krachtdadige leider te bezorgen die het aantal vluchten mondiaal met, zeg, 10 % kan laten dalen, dan is dat, met honderdduizend vluchten per dag, per slot van rekening een flinke winst voor het milieu. Want CO2 zorgt voor de opwarming van de aarde, zeggen  professor Van Ypersele, het IPCC en vele, vele anderen …
John Stuart Mill
    ... Maar niet iedereen. Een vijftien jaar geleden hield een van mijn leerlingen een keurige spreekbeurt waarin hij uitlegde dat de aarde niet opwarmt, of niet zo snel, of dat het niet door CO2 komt, of dat de maatregelen ertegen misplaatst zijn – iets in die aard, het was allemaal nogal moeilijk. Mijn leerling had dat gelezen in een boek  van een Zweed, zekere Lomborg, een klimaatdissident. Zulke mensen bestaan dus ook. En wat gebeurt er als die hun opvattingen gehoor vinden? Wellicht gaan we dan met zijn allen nog vaker het vliegtuig nemen, stijgt het aantal vluchten met 10 %, in plaats van te dalen, en wordt de aarde nog warmer.
    Hoe ga je in een beschaafde maatschappij om met zulke afwijkende en misschien wel schadelijke meningen? De Engelse filosoof John Stuart Mill heeft daarover geschreven in On Liberty (1859). In het tweede hoofdstuk legt hij op rustige toon uit waarom het dwaas is dissidenten en excentriekelingen het zwijgen op te leggen. Ze konden bijvoorbeeld gelijk hebben, zegt Mill, – of half gelijk – je wist maar nooit. En discussie was altijd verrijkend.

    Van Ypersele echter ziet dat anders, tenminste als het om klimaatdissidenten gaat.  ‘Voor mij hebben die mensen een torenhoge verantwoordelijkheid,’ verklaarde hij in De Morgen. ‘We moeten er ernstig over nadenken om hen voor de rechtbank te brengen.’ Voor de rechtbank brengen! De onverdraagzame barbaar! Het interview dateert van 4 november 2006, dat is dus al een poosje geleden, maar zoiets vergeet ik niet gauw. 
  

vrijdag 9 oktober 2015

Seksuele intimidatie

   In ons eigenste land is vijftig procent van de vrouwen ooit het slachtoffer geweest van seksuele intimidatie, staat in een rapport van de Fundamental Rights Agency van de Europese Gemeenschap (http://fra.europa.eu). Het rapport bevat keurige tabellen waarin die intimidatie nauwkeurig wordt opgesplitst per categorie: ‘wellustige blikken’, ‘seksueel getinte moppen’, ‘commentaar op het uiterlijk’, ‘ongepaste uitnodigingen voor een afspraakje’ enzovoort, tot en met: ‘verplichting om naar pornografie te kijken’ en ‘ongewenste aanrakingen en kussen’. Ook wordt een verdeling gemaakt naar de frequentie van die voorvallen in een vrouwenleven: ‘één keer’, ‘twee tot vijf keer’ en ‘zes keer en meer’.
   Hoe men bij dat alles een onderscheid maakt tussen onhandigheid, boersheid, intimidatie en agressie? De meningen lopen uiteen. In De Morgen deed Marc Didden zijn duit in het zakje. Dat de feministen niet moesten overdrijven: ruwheid en vernedering zijn erg, maar geklaag en gezeur ook. Ja, dat is waar. Blogster Yasmine Schillebeeckx riposteerde snedig met een sociale-mediacampagne onder de hashtag #wijoverdrijvenniet. Marc Didden had als man 0,0 ervaring met lastiggevallen worden als vrouw, vond ze. Ja, dat is óók waar.
   Genuanceerde mensen vragen zich in zulke discussies vertwijfeld af: ‘Waar ligt de grens?’ Ik weet waar mijn grens ligt. In een reactie op de blog van Schillebeeckx schreef een volger: ‘Wordt het geen tijd dat De Morgen het voorbeeld van de BBC volgt en Didden de laan uitstuurt?’ Kijk, dat is onaanvaardbaar! Didden heeft zich niet schuldig gemaakt aan seksuele intimidatie: hij heeft geschreven over seksuele intimidatie.
   Moi, je suis Charlie.

Oorspronkelijk geplaatst op 22 maart 2015.

donderdag 8 oktober 2015

Koopmansgeest

    Een van de leuke kanten van het Elizabethaans theater was dat het zo’n gezellige, kapitalistische kwestie was met aandeelhouders, creatieve geesten, commercie en concurrentie, nieuwe rijken, faillissementen en … koopmanstrucs.
    De toegang tot een toneelstuk van Shakespeare of Marlowe koste één penny. Dat was dan voor een staanplaats, en als ze Hamlet helemaal speelden – wat gelukkig zelden voorkwam – duurde die grap bijna vijf uur. Ook stond je in de regen als het regende. Als je niet nat wilde worden, betaalde je een extra penny voor een zitplaats onder een afdak. Een kussen voor op de harde bank kostte nog een penny. Een lekker pijpje tabak uit Virginia, drie extra pennies.
    Het is alsof je vandaag een vliegtuig kon opstappen voor één penny. Voor bagage betaal je een extra penny. Als je een plaats vooraan, achteraan of in het midden wil, betaal je nog een penny. Drankje kost een penny. Zwemvest, ook, net als Wifi. Voor een boterham met kaas betaal je drie pennies.
 (We gaan “pennies” toch niet “y’s’ schrijven, wel?)

Oorspronkelijk geplaatst op 20 maart 2015.

woensdag 7 oktober 2015

Poenig schrijven

  Twee boekjes die in de jaren zestig de verplichte leeslijsten aanvoerden waren Pieter Bas van Godfried Bomans (†22 december 1971) en Het gevaar van Jos Vandeloo (†5 oktober 2015). Pieter Bas sla ik nog vaak eens open als ik me wat bedroefd voel. Na enkele zinnen voel ik me dan al wat vrolijker. Maar tussen mij en Jos Vandeloo heeft het nooit geboterd.
     Het begint al bij de eerste zin, of liever het eerste woord, van Het gevaar: ‘Hij zocht zorgvuldig een hoekplaats bij het raam’.  Hoezo hij? Wie hij? Wat hij? Twee bladzijden verder heet die hij plots Alfred Benting. Zeg dat dan meteen. ‘Alfred Benting zocht zorgvuldig een hoekplaats bij het raam.’ Dat kan ermee door. Eerst een eigennaam, en daarna kun je rustig verdergaan met hij-hij-hij, zolang er maar geen dubbelzinnigheid ontstaat, want dan moet je weer even de eigennaam gebruiken.
    Een schrijver die begint met hij is, naar mijn smaak althans, een opschepper. Hij weet wel over wie het gaat, en hij zal het straks ook vertellen, maar jij, lezer, moet nog wat wachten, want de schrijver is de baas. Natuurlijk is hij de baas – ’t is zijn boek – maar waarom het ons ook nog eens inwrijven?
    Zouden er nog zulke schrijvers zijn –macho’s die een cool gezicht opzetten en met de spieren rollen vooraleer ze beginnen te schrijven? Men denkt meteen aan Hemingway. Eens nakijken hoe The Old Man and the Sea begint: ‘Hij was een oude man die alleen in een sloep ging vissen in de Golfstroom.’ Weer hij! ‘t Is natuurlijk een veel betere zin dan die van Vandeloo, en de auteur stapt ook niet zelf over van hij naar Santiago – want zo heet de visser – maar we vernemen die naam omdat de visser een bladzijde verder zo wordt aangesproken door een jongen, en dan kan het nog net. Maar het blijft poenig.
    Hoe moet het dan wel? Zo ongeveer:
       - De Keyzer was sigarenfabrikant.
       - Statig kwam de dikke Buck Mulligan uit het trapgat.
       - De kaak van Sam Spade was lang en benig.
       - Achilles, de zoon van Peleus, was boos.
    Het moet natuurlijk niet elke dag Elsschot, Joyce, Hammett of Homerus zijn.  Je kunt ook beginnen zoals Bomans zijn Pieter Bas begint: ‘U allen die dit boek in handen neemt, groet ik recht hartelijk.’ - En van mijn kant: ‘U allen die mijn blog geopend hebt, groet ik recht hartelijk.’



Naschrift van 14 oktober 2017

 In Het Nieuwsblad staat een lijstje van ‘mooiste zinnen’ waar een Nederlands boek of een gedicht mee opent of sluit.
  • Mijn ouders zijn nooit pilaarbijters geweest. (Jeroen Olyslaegers)
  • Hoeveel mensen werden ‘s morgens wakkers met de gedachte: ik heb zin om iemand te vermoorden. (Pieter Aspe)
  • Eddy Borremans weet uiteraard wat seks is / Dat wil zeggen heeft er ooit al van gehoord / ‘t Is een bron van rare ziektes en infecties / Van diefstal, afgunst, haat en broedermoord. (Hugo Matthysen)
  • Ik wil bloot zijn en beginnen. (Paul van Ostaijen)
  • Geef mij nu eindelijk wat ik altijd al had. (Herman de Coninck)
  • Jongen waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ‘t zelf. (Nescio)
  • Wanneer Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid ondersteboven als betoverde apen. (Maurice Gilliams)
  • Ge ziet vanuit uw open zolderraam hoe het niemandsbos in het rood wordt geverfd door de zakkende zon, en hoort hu het droefgeestig schaap van mossieu colson van tministerie nog een laatste keer blaat: en dan schuift ge uw pampierderij opzij en stapt de trappen af. (Louis-Paul Boon).
De zinnen zijn gekozen door zes Vlaamse topauteurs, respectievelijk: Jeroen Olyslaegers, Pieter Aspe, Marnix Peeters, Griet Op de Beeck, Kristien Hemmerechts, Herman Brusselmans, Stefan Hertmans en Jeroen Olyslaegers. Sommige van die zinnen zouden mijn lijstje niet halen.

dinsdag 6 oktober 2015

Overcompensatie

In de zielkunde maakt men wel eens gewag van ‘overcompensatie’. Ik begrijp  wat daarmee bedoeld wordt. Collega’s die mij niet goed kennen, verkeren in de waan dat ik heel ordelijk ben omdat mijn lesmateriaal volgens een strikte kleurcode in mappen is ondergebracht. Ze zien dan niet dat die krampachtige overdrijving het beste bewijs is van de wanorde in mijn geest. Zo zal ook een laf mannetje zich roekeloos in de strijd gooien, om alles snel achter de rug te hebben, terwijl de dappere rustig zijn moment afwacht. En iemand die gierig is …     Neem nu Jonathan Swift, de auteur van Gulliver’s Travels. Zekere avond kreeg hij bezoek van zijn goede vrienden, de schrijvers Alexander Pope en John Gay.
   ‘Gegroet heren,’ zei Swift, ‘wat is het doel van dit bezoek? Waarom bent u niet bij de graven en hertogen gebleven die u anders zo na aan het hart liggen?’
   ‘Omdat we liever bij u zijn, doctor.’
   ‘Iemand die u niet beter kent, zou dat geloven. Maar aangezien u hier nu toch bent, zal ik iets te eten moeten aanbieden, neem ik aan.’
  ‘Nee, we hebben al gegeten’.  
   ‘Al gegeten? Dat is haast onmogelijk. Het is nog maar acht uur. Wat eigenaardig! Maar áls u nog niet gegeten had, dan had ik iets moeten aanbieden. Eens kijken, wat zou ik u aangeboden hebben? Een paar kreeften? Ja, dat zou zeer goed geweest zijn – twee shilling. En pasteitjes –  één shilling. Maar u zult toch wel een glas wijn drinken, ook al hebt u zo onredelijk vroeg gegeten om mijn beurs te sparen?’
   ‘Nee, we willen alleen met u praten.’
   ‘Maar áls u met mij gegeten had, zoals u normaal had moeten doen, dan had u ook iets moeten drinken. Eén fles wijn – twee shilling. Twee en twee is vier, en één is vijf: dat is twee shilling en sixpence voor elk. Hier, Pope, deze halve kroon is voor u, en hier is er nog één voor u, mijnheer. Ik ga hier vanavond niets besparen op uw kosten.’ – En hij verplichtte zijn vrienden het geld aan te nemen.

Oorspronkelijk geplaatst op 13 maart 2015

maandag 5 oktober 2015

Barbertje

   'Barbertje moet hangen’ heb ik altijd een prachtig toneelstuk gevonden. Ik zag het ooit opgevoerd door de Chiromeisjes van Wervik. Het stuk is maar één bladzijde lang en is van de hand van de Nederlandse auteur Multatuli. Je vindt het aan het begin van de Havelaar. Een zekere Lothario wordt ervan beschuldigd dat hij Barbertje vermoord, in stukken gesneden en ingezouten heeft. Hij houdt vol dat hij onschuldig is en kan dat ook bewijzen, maar de rechter veroordeelt hem toch ter dood … omdat hij zo arrogant is. (Eigenlijk is het dus Lothario die moet hangen, en niet Barbertje, maar dat zou een minder goede titel geweest zijn.)
   Nu las ik deze week in een krant een leuke verwijzing naar ‘Barbertje’.  Bart De Wever had ergens verklaard dat Marokkaanse Berbers zich in ons land minder goed integreren dan Aziaten en juist daardoor meer met racisme te maken hebben. Niet met die woorden maar zoiets ongeveer. Allerlei opiniemakers vonden dat de burgemeester dat niet had moeten zeggen. Politieke concurrenten spraken van ‘stigmatiseren’ en ‘etiketten plakken’. Abou Jahjah vond dat Bart zijn excuses moest aanbieden. En iemand sneerde, heel geestig, ‘Berbertje moet hangen’.
   Dat protest is allemaal volkomen begrijpelijk. Maar ik heb nog niemand, ook Abou Jahjah niet,  horen verkondigen dat de Marokkaanse Berbers zich wel even goed integreren als de Aziaten. Dat komt, denk ik, omdat Bart hier gelijk had. Anderzijds is Bart op tv soms heel erg zelfzeker en uitgesproken. Misschien zelfs een tikje arrogant? De weerbots is dan onvermijdelijk: Bartje moet hangen!

Oorspronkelijk geplaatst op 27 maart 2015




zaterdag 3 oktober 2015

Tuinieren, filosofie en onderwijs

    Over hoe het onderwijs er wél moet uitzien, heeft bijna iedereen zijn mening. Onze turnleraar Jan Broucke vond dat een ideaal curriculum evenveel tijd moest voorzien voor lichamelijke als voor geestelijke opvoeding. Mens sana in corpore sano, voegde hij eraan toe. En zo’n turnleraar staat niet alleen. De economist wil een algemeen vak economie, de statisticus een vak statistiek, de informaticus een vak programmeren, de bankier een vak geldbeheer en de postzegelverzamelaar een vak filatelie. Deze week nog zag ik een ‘meme’ met de tekst: Every school should teach gardening, because food is kind of important. Ja, voedsel is belangrijk – daar heeft die tuinier gelijk in.
    Ook las ik onlangs een tekst van filosoof Johan Braeckman die vond dat de school vooral meer aandacht moest besteden aan Kritisch Denken – wat een filosoof zijn definitie van filosofie is. Als je zo’n filosoof en zo’n tuinier samen in een onderwijscommissie zet, weet je wat er zal gebeuren: de ene zal het stokpaardje van de andere ondersteunen, er komen een paar uurtjes filosofie en tuinieren bij, en samen zullen ze een paar uurtjes afbietsen van Latijn, Frans of aardrijkskunde.
    Of van Nederlands. Professor Braeckman vindt de helft van wat in ‘muffe klaslokalen’ geleerd wordt – oh, die ‘muffe klaslokalen’! – niets meer dan tijdverspilling. Als voorbeeld geeft hij de zins- en woordontleding in het lager onderwijs.  Al die gezegdes en lijdende voorwerpen, daar lag de kleine Braeckman niet erg wakker van. Liever was hem het voorleesuurtje van de onderwijzer om de week mee af te sluiten.
    Nu was ook mijn onderwijzer in het vijfde leerjaar, meester Dutoit, gewend om op het einde van de week een stukje voor te lezen - uit De leeuw van Vlaanderen natuurlijk, of De Witte van Ernest Claes. Ook ik vond dat voorlezen veel leuker dan de lessen over het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp. Maar daaruit tot de nutteloosheid van die spraakkunstlessen besluiten, lijkt mij geen patent voorbeeld van Kritisch Denken. Als professor Braeckman nu foutloze stukjes schrijft, dankt hij dat mede aan de vlijtige oefeningen die hij toen op onderwerp en gezegde gemaakt heeft. Wellicht kent de professor ook een aardig mondje Duits. Dan zal de kennis van het lijdend en het meewerkend voorwerp hem bij het leren van die taal goed van pas gekomen zijn. Die kennis uit het lager onderwijs is zo verankerd, dat ze haast aangeboren lijkt, en niet meer naar waarde wordt geschat. ‘Als trivial gering geschätzt,’ zou  Schopenhauer zeggen.
    Mijn grootste meningsverschil met de professor is echter een ander. De leerstof op school, vind ik, moet bestaan uit interessante, nuttige, maar vooral ook onderwijsbare zaken. Spraakkunst, spelling, vreemde talen, wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis zijn onderwijsbaar. Kritisch Denken is dat heel wat minder. Braeckman meent dat je dat kunt leren uit het boekje Op Denkles van Nederlander Sebastien Valkenberg – die overigens vaak naar professor Braeckman verwijst, maar dat kan toeval zijn. Elke schooldirecteur zou zijn leerkrachten dat boekje cadeau moeten doen, vindt Braeckman. Ik heb niet op mijn directeur gewacht en heb dat boekje voor de zekerheid maar zelf gekocht. Leuk. Aardig. Maar denken heb ik er niet uit geleerd.

   Oorspronkelijk geplaatst op 3 oktober 2015