De Amerikaanse president F.D. Roosevelt is bij mijn weten de eerste die
aan haardvuurboodschappen deed. Fireside
chats noemde hij het. Er was nog geen televisie, en de luisteraar moest de
aanwezigheid van het haardvuur afleiden uit het geknetter van zijn radiotoestel.
Reagan deed het later ook, en bij de kerstboodschappen van koning Filip kon je
het haarvuur zelfs zien. En nu heeft Jambon het ook gedaan. (Zie hier)
Jambon had een voorbereide tekst,
zodat hij niet moest improviseren. Welsprekendheid, dat is bekend, is niet zijn
sterkste troef. Zijn boodschap hield in dat drastische maatregelen noodzakelijk
waren maar dat we … allemaal samen … doortastend … niet opgeven … enzovoort.
Hij liet verstaan dat de heropflakkering van corona te wijten was aan het gedrag
van ‘onverlaten’. Dat is één manier om het te bekijken. Wellicht ligt het ook
gewoon aan de herfst. Hij sprak over de noodzaak om ‘vandaag en de komende
weken door te bijten’. Hoeveel van die komende weken er zouden zijn, daar bleef
hij vaag over. Zal het doorbijten duren tot na de winter? Tot eind april? Wie
zal het zeggen? Ik alleszins niet.
Een klein stukje van de toespraak
trok de aandacht: ‘De Vlaamse regering heeft stevig geprobeerd om alvast de restaurants wel te kunnen openhouden. Maar de besmettingscijfers dwingen ons om
fors in te grijpen.’ Over die restaurants heb ik, zoals over veel zaken, geen
mening, ook al omdat ik niet vaak zulke gelegenheden bezoek. Ik twijfel er niet aan dat een
maandenlange sluiting van de restaurants tot heel wat faillissementen zal
leiden, maar het precieze aantal van die faillissementen ken ik niet. Ik twijfel
er ook niet aan dat de sluiting een gunstige invloed op de besmettingscijfers
zal hebben, maar hóe gunstig die invloed zal zijn, weet ik evenmin. Ik weet dus
te weinig om die grootheden tegen elkaar af te wegen. Ook weet ik niet welke
andere maatregelen meer invloed zouden hebben en minder zouden kosten. Ik heb
daarom begrip voor zowel de voorstanders als de tegenstanders van de sluiting.
Over twee kwesties heb ik wel een
mening. Moest Jambon de drastische maatregelen verdedigen, ook die waar hij niet
akkoord mee ging? Professor Bouckaert, die ik hoogacht, vindt dat Jambon daar
veel te ver in gaat. ‘Los federales hebben Jambon tot de knieval gedwongen. Als
dat zo is, zeg het dan! Je moet de overkill, door anderen opgedrongen, niet als
uw standpunt verkondigen.’ (Zie hier). Ik verschil met de professor van mening. Er is beslist dat de
regionale regeringen deelnemen aan de discussies in de Veiligheidsraad. Als
zo’n regionale regering daar in de minderheid wordt gesteld, moet ze dat
meerderheidsstandpunt loyaal verdedigen. En dan heeft Jambon, als leider en
woordvoerder van die regering, de plicht dat ook doen. Zijn partij – tussen
twee haakjes – heeft die plicht niet. Die is alleen gebonden aan de Vlaamse
regering waar ze vrijwillig aan deelneemt*.
En dan die andere kwestie. Mocht
Jambon zinspelen op de meningsverschillen binnen de Veiligheidsraad, met name
over de restaurants? Ik vind van wel**. Een oud-collega maakte een
interessante vergelijking met een klassenraad op school, waarvan elk lid ook de
plicht heeft om het meerderheidsstandpunt te verdedigen. Het gaat niet op,
vindt ze, dat je je populair maakt bij de ouders van een leerling door te
zeggen dat jijzelf tegen een C-attest gestemd hebt, maar dat die en die en die
er wel vóór hebben gestemd.
Ik heb die klassenraadregel altijd tot
op de letter gevolgd. Ik heb nooit iets gezegd over mijn eigen stemgedrag, en
ook niets over het stemgedrag van die en die en die. Dat laatste zou ik nog
altijd niet doen, maar dat eerste, daar twijfel ik nu over. Ik heb ooit op een
klassenraad vurig gepleit tegen een bepaald attest dat volgens mij
onrechtvaardig, ongebruikelijk en onzinnig was. Maar ik werd in de minderheid
gesteld door de nog vuriger tussenkomst van collega X. Tegen de moeder van de
leerling in kwestie, die een collega was, heb ik als titularis de argumenten
voor de beslissing uitgelegd, zonder mijn eigen standpunt te vermelden. Die
moeder was woedend op mij, woedend op de collega’s van de klassenraad, woedend op de directie en woedend op de
school, en is dat jarenlang gebleven. Als ik het nu mocht overdoen, zou ik in
een gesprek met die moeder voorzichtig iets zeggen over de discussie die had
plaatsgevonden, iets over de tegenargumenten die werden gebruikt, en iets over
mijn persoonlijk standpunt. Dat zou, hoop ik, de angel eruit halen. Over
collega X zou ik natuurlijk zwijgen.
In de maoïstische organisatie van mijn jeugd, bestond er zoiets als het
‘democratisch centralisme’. Dat hield in dat je alleen discussieerde binnen je
eigen basisgroep - je ‘cel’ - of je eigen bestuursorgaan, maar dat je overal elders, buiten én binnen de
partij, het meerderheidsstandpunt van je basisgroep of bestuursorgaan verdedigde. ‘Met
enthousiasme,’ werd daar altijd bij gezegd. Dat leek mij toen volkomen logisch.
Later leerde ik dat het in andere partijen wat rustiger toegaat. Ook daar wordt verwacht dat je naar buiten toe het meerderheidsstandpunt verdedigde, maar
binnen de partij mag je ook buiten je eigen groep of bestuursorgaan al eens
een eigen mening hebben. En bovendien geldt daar de regel, naar analogie van een oud
adagium***: ‘Nul n’est tenu à l’enthousiasme.’ Ik las de uitspraak, geloof ik,
in een interview van Herman van Rompuy. Ze gaf mij een heel nieuwe kijk op de wereld.
* In verband met corona ben ik voor
een godsvrede tussen de politieke partijen, maar met mate. Een redelijk debat
tussen regering en oppositie moet mogelijk blijven, met name ook over de vraag welke
maatregelen de beste zijn en waar strenge dan wel milde regels verkieslijk zijn.
** Dat telt alleen voor algemene
maatregelen, niet voor beslissingen over individueel gedrag zoals het dragen
van mondkapjes, verplaatsing naar een tweede verblijf, het zitten op
rustbankjes. Daar vind ik niet dat specialisten of politici met eigen nuances
moeten komen aandragen. Zie hier in verband met Van Ranst en hier in verband met De Wever.
*** Nul n’est tenu à l’impossible.