zondag 27 augustus 2017

Van Louis Tobback naar Robert E. Lee

     Voor mij is het allemaal begonnen in 2006 met Louis Tobback die in Leuven het Maarschalk Fochplein wilde laten omdopen tot het Plein van de Hemelse Vrede.
     Daarvoor was ook wel eens iets in die richting gebeurd. In Duitsland werd in 1945 een Adolf-Hitler-Straße plots weer gewoon Marienstraße; in Rusland werden borstbeelden van Stalin eind de jaren vijftig discreet verwijderd uit openbare gebouwen; en op TV hebben we zelf gezien hoe een klein groepje Irakezen in 2003 het standbeeld van Saddam Hoessein neerhaalde. Ik vond dat normaal want Hitler, Stalin en Saddam waren geen frisse jongens. Ze hadden joden laten vergassen, boeren laten verhongeren en politieke gevangenen laten folteren. Straatnamen, borstbeelden en standbeelden die er gekomen waren om die mannen te eren, werden veranderd, verwijderd of neergehaald om ze te onteren. Net goed.
     Maar hoe zat dat met maarschalk Foch (1851-1921) waar Tobback zo op gebeten was? Die had geloof ik niemand laten vergassen, verhongeren of folteren? Tobback voerde aan dat de maarschalk ‘tijdens de eerste wereldoorlog miljoenen doden op zijn geweten had.’ Dat is niet geheel bezijden de waarheid. In veldslagen die door Foch werden geleid, kwamen honderdduizenden om, waaronder zijn zoon en zijn schoonzoon. Toch was het niet Foch die tot die oorlog besloten had. Het waren de autocraten, de politici, de diplomaten en de journalisten die het kwaad hadden gesticht. De generaals hadden er weinig mee te maken – die voerden uit – behalve misschien die halve gare Oostenrijker Conrad von Hötzendorf (1852-1925) die graag een oorlog wilde om indruk te maken op zijn minnares.
     Foch werd verweten dat hij bij zijn aanvallen honderdduizenden van zijn soldaten opofferde voor enkele kilometers terreinwinst, zoals bij de slag aan de Somme. Maar die kilometers terreinwinst waren niet het doel van de aanval geweest. Foch wou die Duitsers helemaal uit Frankrijk verdrijven. Had Foch op voorhand geweten dat zijn leger slechts enkele kilometers terreinwinst zou maken, had hij die hele aanval wel afgeblazen. Wat je Foch en zijn collega’s wél kunt verwijten, is dat hun aanval mislukte. Maar ’t was ook niet gemakkelijk. Als twee ongeveer even sterke legers tegenover elkaar ingegraven zijn, is het inderdaad erg moeilijk om meer dan enkele kilometers terreinwinst te boeken en om daarbij minder slachtoffers te hebben dan de partij die in de loopgraven blijft. Ludendorff (1865-1937) slaagde daar soms in, maar ik geloof niet dat de burgemeester van Leuven met een Ludendorffplein genoegen had genomen.
     Nu, misschien kun je Foch als militaire leider wel een misdadige lichtzinnigheid aanwrijven. Had hij het anders aangepakt, dan waren misschien een paar honderdduizend Fransen minder, en een paar honderdduizend Duitsers meer gesneuveld. Dat lijkt het moderne inzicht te zijn. Het was niet de mening van mijn grootoom die vier jaar at, dronk, rookte, sliep en gebombardeerd werd in de loopgraven, en die veel achting had voor Foch. Het was niet de mening van Boorman die vond dat ‘de tous les généraux de la grande guerre, le maréchal Foch est certes celui qui offre au prodigieux et inépuisable thème de la gloire nationale les plus admirables ressources.’
     Ik wil graag aannemen dat mijn grootoom en Boorman zich vergisten. Bovendien is er niets dat ons belet om vandaag een ander, misschien hoger moreel standpunt in te nemen dan toentertijd. Wie dat graag wil kan vandaag zijn verontwaardiging uitspreken over elke misstand uit het verleden die hij kan bedenken: de galeislaven in het oude Rome*, de wrede hertog Alva (1507-1582) en zijn bloedraad te Brussel, Giordano Bruno (1548-1600) op de brandstapel na veroordeling door de Inquisitie. Die toestanden kunnen allemaal, zoveel jaren na dato,  aanleiding zijn tot gerechtvaardigde woede. Het is weliswaar beter om de geschiedenis van de mensheid te verkennen ‘sine ira et studio’, maar we zijn ook maar mensen en wrok en sympathie zijn nooit ver weg uit ons hart.
     Er bestaat een andere omgang met de geschiedenis die mij veel verwerpelijker lijkt: men neemt een hedendaags dispuut over ethiek, politiek of maatschappij en dan gaat men oude stukken geschiedenis oprakelen om zijn tegenstrever een vlieg af te vangen. Je wil het onder grote mensen hebben over de godsdienst in de samenleving –  en daar komt iemand aandragen met Giordano Bruno. Je wil iets zeggen over het islamisme –  en de kruisvaarten (1096-1271) worden erbij gesleurd. Ik heb een Spaanse vriendin die  in een discussie over de Brexit plots over het perfide anti-Spaanse beleid van Elizabeth I (1533-1603) begon. Het gesprek krijgt door zulke geschiedkundige verwijzingen een symbolische lading waardoor men geen stap verder meer geraakt. Het is beter geloof ik in zulke gevallen de geschiedenis thuis te laten.
     De trammelant in Charlottesville rond het standbeeld van Robert E. Lee (1807-1870) en het naar hem genoemde park lijkt mij van dezelfde aard. De Zuidelijke generaal was één van de weinige aantrekkelijke leiders in de Amerikaanse burgeroorlog, tussen al die onbenullen, dronkaards, narcisten en psychopaten. Maar actievoerders en leden van het stadsbestuur van Charlottesville willen het standbeeld weg en het park hernoemen. Lee was immers een voorstander van de slavernij. Wordt aangetoond dat Lee géén voorstander van de slavernij was, dan moet men iets verder gaan zoeken – zeker als men in de geschiedenisles niet goed heeft opgelet omdat men met actievoeren bezig was. Goed dan:  Lee was tegen stemrecht voor analfabete zwarten. Ongetwijfeld. En als men alle standbeelden van Amerikanen die tegen dat stemrecht waren wil weghalen, is men nog even aan de gang. Misschien kan men beginnen met die van Woodrow Wilson (1856-1924), nochtans een icoon van het humanisme en de progressiviteit.
     Het rassenvraagstuk in de Verenigde Staten is 150 jaar na de burgeroorlog nog lang niet opgelost. De gemiddelde zwarte heeft bijvoorbeeld een lager inkomen dan een gemiddelde blanke. Hoe komt dat? Welke mechanismen zijn hier aan het werk? Gaat het om een – eventueel onbewuste – racistische reflex van blanken die zwarten niet willen aannemen voor goedbetaalde banen? Of gaat het om een verongelijkte houding van zwarten die racisme als excuus gebruiken om geen moeite te moeten doen om zo’n goedbetaalde baan te krijgen? Dat is een ernstige discussie.
     In Charlottesville zagen we de twee mechanismen tegelijk. De Alt-right, de Ku Klux Klan en de neonazi's, die om beurten in Charlottesville door de straten trokken, staan voor een blank racisme dat in die vergaande vorm een randverschijnsel is, maar in mildere vorm breder aanwezig kan zijn.** De actievoerders tegen het standbeeld van Lee staan voor een verongelijkte instelling die de zwarte bevolking wordt aangepraat. Als de zwarte activist Rick Turner het in zijn hoofd haalt Lee een ‘terrorist’ te noemen, is dat niets meer dan slechte geschiedenis. Je kunt het vergelijken met Tobback die Foch een ‘massamoordenaar’ noemt: geschiedkundige verontwaardiging die niet al te duur betaald werd. Maar als de vice-burgermeester Wes Bellamy spreekt over een standbeeld dat ‘beledigend is voor bepaalde delen van de gemeenschap’ – als hij klaagt dat ‘veel mensen geen voet in het park willen zetten vanwege de naam en waar ze symbool voor staat,’ dan is dat een oproep tot rancune en ressentiment, gevoelens waar de zwarte bevolking in het verleden weinig voordeel mee heeft behaald.
 
* Classicus Michel Berger laat mij weten dat galeislaven in het oude Rome, in weerwil van wat de Nederlandstalige Wikipedia beweert, heel uitzonderlijk waren. Goed dan: slaven in de zoutmijnen. Als Ben Hur (1959) niet accuraat is, dan misschien toch Spartacus (1960).

** Het is wrede ironie dat een zo beschaafd en edelmoedig man als Lee werd gehuldigd door lieden die in ongeveer alle opzichten zijn tegenbeeld zijn.

zondag 20 augustus 2017

Barcelona: terreurbestrijding en drogredenen

De Ramblas in Barcelona
     Enige tijd geleden schreef ik iets over moslimterreur. Een heel linkse vriend stuurde daarop een antwoord. Of we niet beter een voorbeeld namen aan de Spanjaarden die al sinds 2004 geen aanslagen meer hadden gehad? Dat kwam door hun verstandig beleid, zei hij. Wat dat verstandig beleid was, ben ik vergeten. Ik heb er ook toen niet veel aandacht aan besteed omdat ik dacht: de denkfout van de kleine getallen. Er zijn in Europa sinds 2004 ongeveer 42 islamistische aanslagen geweest en er zijn een 50-tal Europese landen. Het is onvermijdelijk dat er een aantal landen zijn waar géén aanslagen zijn, en enkele andere waar bovengemiddeld veel aanslagen zijn. ‘Bovengemiddeld’ is hier trouwens een verkeerd woord, omdat het  een hachelijke zaak is om bij zulke kleine getallen over gemiddeldes te spreken. En dan kijk je ook beter uit voor je allerlei oorzakelijke verbanden gaat leggen tussen beleid en aanslagen in één bepaald land.
     Toch had de uitspraak van mijn vriend ook iets leuks. Ze was namelijk, wat Popper noemt, falsifieerbaar. Ze is nu ook – helaas – gefalsifieerd door de aanslag op de Ramblas*. Zo’n falsificatie laat niet toe om oorzakelijke verbanden te bevestigen, maar wel om ze te weerleggen. Peter Mijlemans doet dat in Het Nieuwsblad van verleden zaterdag. ‘De aanslagen zijn geen wraak op landen die de IS bombarderen,’ schrijf hij. ‘Spanje zit niet in de coalitie.’ Dat lijkt mij een zuivere redenering, ook al komt ze van Mijlemans. Maar omdàt ze van Mijlemans komt, heb ik ze voor de zekerheid nog eens nagerekend.

·         Als IS een aanslag pleegt in een niet-bombarderend land, is het niet uit wraak om die bombardementen.
·         IS pleegt een aanslag in een niet-bombarderend land.
·         Dus die aanslag was niet uit wraak om die bombardementen.  

Modus ponens! Als P dan Q, P dus Q of, wiskundiger: P Q, P Q. Een correcte bevestiging van de antecedens! De redenering geldt als correct sinds de Griekse stoici en in elk geval minstens sinds Gotlob Frege de propositielogica uitvond. En ook zonder de Grieken en zonder Frege was Mijlemans stelling juist geweest, want dat die IS-aanslagen niet gebeuren uit wraak om die bombardementen, dat weet iedereen die het wil weten. En die weet ook waarom ze wel gebeuren.
     Na die succesvolle modus ponens gaat Mijlemans overmoedig verder. Hij meent nu dat de aanslagen ook bewijzen dat meer antiterreurmaatregelen geen zin hebben. ‘Wie pleit voor nog meer betonblokken, nog meer para’s, heeft na Barcelona weinig verweer. Na de aanslagen in Madrid … bouwde Spanje een veiligheidsnetwerk uit waar elk Europees land jaloers op is. Het kon deze slachtpartij niet voorkomen … Op een gegeven ogenblik zijn er nooit genoeg betonblokken en zwaarbewapende agenten en para’s om jongelui volgetankt met haat te stoppen.’
     Hier worden een aantal beweringen gedaan die in syllogistische vorm eigenaardig zouden klinken.

·         Onze terreurbeveiliging is ontoereikend
·         Alles wat ontoereikend is moet niet worden verbeterd.
·         Onze terreurbeveiliging moet niet worden verbeterd.

     Moet die tweede premisse hier niet juist omgekeerd zijn? Is het niet datgene wat toereikend is dat niet moet worden verbeterd? Mijlemans zou kunnen antwoorden dat terreurbeveiliging meer is dan alleen para’s en betonblokken. Ik ben wel zeker dat hij inderdaad zoiets zou antwoorden. Maar als hij even nadenkt zal hij ook wel inzien dat door in de eerste premisse ‘terreurbeveiliging’ anders in te vullen, daarmee het probleem van zijn tweede premisse niet opgelost raakt.
     De denkfout van Mijlemans wordt wel eens de Nirvana fallacy genoemd – de overtuiging dat alleen het ideaal goed genoeg is.  Als het ideaal dan toch niet bereikbaar is, zeggen de Nirvana-mensen, dan hoeft het gerommel in de marge ook niet.** Althans, dat zeggen ze soms. Je zult merken dat de meeste van die lui niet altijd aan hun Nirvana gehecht zijn. Zou Mijlemans op dezelfde manier redeneren over de verkeersveiligheid als over de para’s en de betonblokken? Zou hij ooit schrijven: ‘Wie pleit voor verdere verkeersveiligheid heeft weinig verweer. Zelfs met strenge snelheidsbeperkingen en heraanleg van alle risicowegen, zullen er nog altijd verkeersdoden vallen.’ Ik denk niet dat hij ooit zoiets zou schrijven. Ook in het Nirvana hou je het beter politiek-correct.
     Het is merkwaardig dat Mijlemans juist de aanslagen in Catalonië gebruikt voor zijn rare stelling. De aanslag van donderdag in Barcelona werd inderdaad niet verhinderd, maar dat kwam geloof ik niet omdat er te veel politie aanwezig was, of omdat er te veel betonblokken op de straat lagen. Het kwam, geloof ik omdat er te weinig politie aanwezig was en omdat er geen betonblokken op de straat lagen? Omgekeerd werd de aanslag van vrijdag in Cambrils wel verhinderd omdat er wel politieagenten waren en omdat die politieagenten de terreurzaaiers klemreden en doodschoten. Het heeft met logica weinig te maken – want voorbeelden bewijzen niets – maar Mijlemans zou zijn voorbeelden toch beter kunnen kiezen.
     Toegegeven: ook al zijn de argumenten van Mijlemans fout, zijn conclusie kan nog juist zijn.*** Misschien moeten er inderdaad niet verder middelen gestoken worden in politie, para’s en betonblokken. Misschien zijn andere werkwijzen doelmatiger. Maar als dat zo is, moet dat blijken uit een nauwkeurige studie van de feiten en een afweging van de voors en de tegens. Wat werkt, wat werkt niet, wat werkt goed, wat werkt beter. En ook: wat zijn de keerzijden van die of die werkwijze? Wat zijn de de trade-offs?
     Jammer genoeg wordt de discussie over de doelmatigheid vergiftigd door het wensdenken waar we allemaal zo gemakkelijk het slachtoffer van zijn.  Er is een heel areaal van mogelijke antiterreurmaatregelen die werken of niet werken: meer straathoekwerkers, betere opleiding van de imams, controle op het islamonderwijs en op de moskeeën, meer afluisterapparatuur voor de politie zoals in The Wire, meer politiebeveiliging op straat, breder mandaat voor de para’s, ethnic profiling, afspeuren van het ‘deep web’, inschakelen van infiltranten en tipgevers, landsgrenzen sluiten, wettelijk verbod op jihadistische propaganda, preventieve opsluiting van geradicaliseerde islamisten, ondervraging met marteling …
     Niet elke maatregel hierboven is ethisch verdedigbaar. Ook kunnen sommige maatregelen op korte of lange termijn een bedreiging vormen voor de vrijheid van iedereen. Als je wat mystiek bent aangelegd, of lid van het CD&V, kun je je zorgen maken over welke schade een antiterreurbeleid toebrengt aan het ‘maatschappelijk vertrouwen’ en de ‘duurzame samenleving’ en ‘het sociale weefsel’. Maar die discussies over ethiek en vrijheid en vertrouwen en duurzaamheid moeten om redenen van intellectuele eerlijkheid worden losgekoppeld van de doelmatigheidsvraag.
     Neem dat martelen van terreurzaaiers. Obama was er tegen en ik ben er niet voor. Maar elke keer als ik hem of iemand anders op televisie hoorde beweren: ‘torture doesn’t work’, of ‘torture makes people confess to anything’, nog eens versterkt met het gezagsargument ‘the science is clear on that’ – elke keer dacht ik bij mijzelf: wat hebben die bekentenissen er mee te maken? Jij, Obama, gelooft niet dat martelen nuttige inlichtingen oplevert omdat je dat niet graag gelooft. Want als blijkt dat bepaalde martelingen wél helpen om inlichtingen te verzamelen, dan zul je de CIA heel moeilijk kunnen tegenhouden. En dàt gevolg aanvaard je niet graag. Zoals, geloof ik, Mijlemans die para’s en de betonblokken niet graag aanvaardt.****
     Van Eemeren en Grootendorst – mooie naam, Grootendorst – brengen die vorm van wensdenken onder bij het argumentum ad consequentiam. Je vervalt daarin als je ‘uitspraken van feitelijke aard probeert te ontkrachten door te betogen dat ze onwelgevallige consequenties met zich meebrengen.’ Terecht voegen de argumentatietheoretici daar nog aan toe: ‘Een feitelijke uitspraak is waar of onwaar, en dat staat los van de eventuele onprettige gevolgen die eraan verbonden zijn.’


* Ik zie het mijn vriend nog niet doen, maar eigenlijk zou hij nu kunnen zeggen: ‘Catalonië is het echte Spanje niet.’ Voor die drogreden heeft Antony Flew een naam bedacht: de No-true-Scotsman move.

** Le mieux est l’ennemi du bien, schreef Voltaire.

*** Wie gelooft dat een foutieve redenering vanzelf uitloopt op een foutieve conclusie begaat de fallacy fallacy.

**** Hier zou je kunnen spreken van een intentieproces van mijnentwege.

dinsdag 8 augustus 2017

Opscheppers

     De beroemde dichter Dante Alighieri (1265-1321) kende geen Grieks. Dat is geen schande. Weinig geleerden in zijn tijd kenden Grieks. Zelfs Petrarca die een halve eeuw later leefde en heel vlijtig studeerde, kende geen Grieks en kwam daar rond voor uit. Maar Dante spreekt over de taal alsof hij ze wél kent. Ergens schrijft hij terloops over de onvertaalbaarheid van gedichten. De muzikale eigenschappen kan men niet overbrengen van de ene taal naar de andere, zegt hij. En als een kenner gaat hij verder: ‘Hierdoor komt het dat men Homerus niet uit het Grieks in het Latijn heeft vertaald, zoals men dat met de andere geschriften van de Grieken wel heeft gedaan.’
     Dan krijg je toch een beeld van Dante die voor het ontbijt een zang van de Illias leest, met de lintjes van zijn kap speelt en dan zucht: ‘Nee, dàt vertalen, daar is geen beginnen aan. Zoals Homeros het houwen van de zwaarden weergeeft in de klanken van zijn woorden, dat kunnen wij niet in ons Latijn of ons Italiaans.’
     Het doet me denken aan die keer dat Hugo Claus ontvangen werd in het boekenprogramma van Bernard Pivot. Pivot prees de schitterende vertaling van Het verdriet van België - Le chagrin des Belges – waarop Claus hem vroeg of hij, Pivot, dan Nederlands kende. Claus ergerde zich merkbaar aan het bekakte sfeertje van het programma. Toen het gedaan was, slaakte hij een zucht. Minstens een luisteraar meent gehoord te hebben dat Claus bij die gelegenheid stilletjes zei: ‘Krabbelanmegatski’.

zaterdag 5 augustus 2017

Collega Brinckman over feiten en meningen

     In Knack van vorige week interviewt Walter Pauli zijn collega Bart Brinckman van De Standaard. Men moet daar geen gewoonte van maken vind ik, een journalist die een journalist interviewt, maar voor één keertje is het fijn. De geïnterviewde journalist wordt dan een mens van vlees en bloed die ‘zucht’ (eerste woord) en ‘lacht’ (laatste woord). Brinckman, leren we, voelt zich verwant met de kleine jongen uit Road to Perdition die als enige tegen de stroom van vertrekkende fabrieksarbeiders in fietst. Dat is mooi, zo’n zelfbeeld.
      Ook vertelt Brinckman veel wetenswaardigheden. Omdat hij het wat moeilijk heeft om feiten van meningen te onderscheiden, heb ik dat hier zelf gedaan. Feiten:
  •  Brinckman heeft als kind nog op de knie gereden van vader De Wever;
  • sommige anonieme hooggeplaatste N-VA’ers raken zoon De Wever stilletjes aan beu;
  • de redactie van De Standaard heeft in 2010 beslist om de regering Di Rupo te steunen.*
Misschien is dat niet allemaal waar en is er ook wat fantasie bij – wie weet? – maar laten we voor het gemak de fantasieën dan maar onder de feiten rekenen.
     Dan Brinckmans meningen:
  • Bart De Wever heeft het recht om in het openbaar te zeggen wat hij van Brinckman vindt;
  • een burgemeester van Antwerpen moet zijn taak niet combineren met partijvoorzitterschap en marathonlopen;
  • het is onvermijdelijk dat de grens tussen berichtgeving en opinievorming in kranten versmalt.
Dat eerste vind ik ook, over dat tweede heb ik geen mening en over dat derde wil hier iets zeggen.
     Brinckman gelooft dat het door de opkomst van het internet is dat de gedrukte media meer naar opinievorming neigen. De ‘feitelijke berichten, zegt hij, belanden op onze websites, waar ze gratis worden gelezen door iedereen die constant op zijn smartphone checkt of er nog nieuws is’. Dat is juist. Ik doe dat en mijn vrouw doet het nog veel meer. We bevinden ons met deze uitspraak in het rijk van de onweerlegbare feiten. Maar dan voegt Brinckman er een mening aan toe: ‘Een modern krantenbericht moet ‘meerwaarde’ hebben. En dus moet je, als journalist, het nieuws duiden, er extra uitleg bij verschaffen en achtergronden aandragen … Natuurlijk versmalt de grens tussen berichtgeving en opinie dan.’
    Hélà, hola! En wat is duiden? Wat is extra uitleg? Wat zijn achtergronden? Mij lijkt het dat voor duiding, uitleg en achtergrond een journalist juist méér feiten moet opdiepen dan die die je ook in een Belga-bericht vindt. Daarvoor moet je telefoneren, archieven raadplegen, erop uit trekken, getuigen en specialisten spreken, enfin, Brinckman weet dat zelf ook wel. Natuurlijk is het moeilijk om bij die tweede feitenronde even objectief te blijven als bij het korte bericht. De achtergrondfeiten moeten worden gekozen uit een schier eindeloze voorraad. Het ene feit moet als belangrijk worden weerhouden en het andere als niet ter zake doend aan de kant geschoven. En wie bepaalt wat belangrijk is en wat niet ter zake doet? Vanzelfsprekend de journalist, met zijn onvermijdelijke vooroordelen, voorkeuren en overtuigingen. Dat is allemaal waar, maar ik hoop dat Brinckman zelf ook wel inziet dat de ‘meerwaarde’ van zo’n achtergrondsjournalistiek juist niet ligt in die vooroordelen en voorkeuren, maar daarentegen afhangt van de mate waarin de journalist die ter zijde schuift en ze bewaart voor een écht opiniestuk.
     Er is een tweede reden waarom Brinckmans uitleg over het internet niet bevredigt. Het is zeker waar dat we op onze schermen en schermpjes overstelpt worden met feiten; we worden evenwel nog veel meer overstelpt met meningen. Je zou het argument van Brinckman dus heel gemakkelijk kunnen omdraaien: in een tijd waarin we digitaal bedolven worden onder meningen en opinies, moeten kranten zich op hun core business terugtrekken: het aanleveren van harde, betrouwbare data.
     De verklaring van Brinckman mist dus plausibiliteit. Maar daarmee zijn de feiten die hij aangeeft nog niet van de baan. We kunnen allemaal zelf ook wel zien dat de kranten wel degelijk opschuiven van berichtgeving naar opinieverstrekking. Hoe kunnen we dat verschijnsel dan wél verklaren?
     Zoals bij meer ongewenste ontwikkelingen, ligt de verklaring ervan ten dele bij consument. Er loopt ergens wel een enkeling rond die ‘alle theorieën ter wereld zou opgeven voor één feit’, maar de meesten van ons – ‘le commun des mortels’ zoals professor Jozef Mertens altijd zei – zijn dol op meningen. Ik heb zopas een dik boek over Thomas Jefferson gelezen. Dat boek stond vol feiten: over Jefferson als landbouwkundige, als ruiter, als vioolspeler, als architect, als uitvinder, als diplomaat, als president. Maar wat ik eigenlijk wou weten was dit: was die Jefferson nu een fidele kerel of eerder een berekende klootzak zoals we die leren kennen in de roman Burr van Gore Vidal? Ik ben nu weer een dik boek aan het lezen over de Russische revolutie. Ik wil al die feiten er graag bij nemen: die die ik al kende, die die ik vergeten was, en die die ik nooit geweten heb. Maar ik wil ook graag dat de auteur af en toe zegt of suggereert dat die revolutie een ramp was voor de mensheid, want dat is wat ik ervan vind. Als hij zegt dat die revolutie geen ramp was voor de mensheid, maar een zegen: ook goed, want dan kan ik mij over dat standpunt opwinden en dat is voor mijn gezondheid even bevorderlijk.**
     Dat De Standaard de laatste tijd meer opinie brengt, moet ons dus niet verwonderen.*** De klant is koning en de klant wil meningen. Evenmin verwonderlijk is het dat de krant daarvoor beloond wordt met een licht stijgend lezersaantal in een nochtans krimpende markt. Meer opiniëring voldoet aan een vraag.
     Maar naast de vraag, is er ook de kwestie van het aanbod, en meer bepaald de kostprijs om dat aanbod tot stand te brengen. Ik doel hiermee niet zozeer op de geldelijke kostprijs maar op de kostprijs berekend in menselijke inspanning. Feiten verzamelen, ziften, ordenen en zo uitleggen dat de gemiddelde lezer ze begrijpt, is moeilijk. In bijna elk krantenbericht dat ik lees, staan dingen die ik niet begrijp, vooral als het over ‘regeringsmaatregelen’ gaat. Dat heeft twee redenen: mijn trage hersenen én de gebrekkige uitleg van de journalist: te snelle overgangen, lacunes, onduidelijke verbanden, schijnbare tegenstrijdigheden, gebrekkige achtergrondinformatie. Nee, iets goed uitleggen is niet gemakkelijk, ook al omdat je het eerst zelf begrijpen moet. Hoeveel gemakkelijker is het niet voor een journalist om, in plaats van een goed gestructureerd informatief stuk, gauw-gauw een mening neer te schrijven, of om een stelletje magere feiten met enkele pikante meningen op te sieren?
     Erasmus vatte het mooi samen in hoofdstuk XLV van zijn Lof der Zotheid: ‘De zaken zelf moet men zich vaak met grote moeite eigen maken … Maar een mening kan men gemakkelijk opvatten’.**** Dat heeft die oude humanist goed gezien. Meningen zijn inderdaad gemakkelijk. Als dat niet zo was, lieve lezer, zou deze blog niet bestaan.

* Letterlijk formuleerde Brinckman het als volgt: ‘Bij de federale verkiezingen (in 2010) had Bart De Wever de N-VA dat jaar naar een landslide geleid. U kent het vervolg: de N-VA probeerde samen met de PS een regering te vormen en dat mislukte. In die periode heeft De Standaard de kant gekozen van de partijen die hun nek uitstaken om een nieuwe regeringsvorming te laten slagen. Op de redactie leefde het gevoel: ‘Het is goed geweest.’ We vonden ook dat De Wever een historische kans had gemist. Dat is nog altijd onze overtuiging. Dus kwam er in de kolommen al meer kritiek op de N-VA dan zij gewend waren.’
  
** Vroeger was mijn hang naar opinie nog veel heviger. Als zestienjarige was ik verzot op het opinieblad De Nieuwe van de onlangs overleden Mark Grammens. Ik was er trots op dat ik zo’n ‘moeilijk’ blad las. In mijn grootheidswaanzin besloot ik dan ook maar meteen Le Monde Diplomatique te gaan lezen. Dat viel tegen. Het blad was niet alleen in het Frans, het stond ook vol feiten. En die feiten waren niet eens in zo’n slagorde opgesteld dat je zag wie de goeien en wie de slechten waren. Wat kon het mij interesseren wat het hooggerechtshof in Chili beslist had, of hoe de economische situatie in dat land was. Ik wou lezen dat Pinochet een moordenaar was en Allende een verrader. Feiten die die stellingen ondersteunden waren welkom.

***De opiniërende strategie van De Standaard is evenwel niet perfect. De krant zou geloof ik nog meer gelezen worden als de opiniëring wat minder eenzijdig was, wat evenwichtiger gespreid over politiek correct en politiek recalcitrant dus, en als de kwaliteit van die opiniëring wat hoger was … en die van de berichtgeving ook, want de klant is lastig en wil alles tegelijk.

*** Quandoquidem res ipsas aliquoties magno negotio pares oportet … At opinio facillime sumitur.

Dit stukje verscheen ook op https://doorbraak.be/