zaterdag 9 december 2023

Meer overheid - alles overheid?


     Ik heb, als neoliberaal, de tijdsgeest niet mee. Overal lees ik oproepen tot meer overheidsingrepen. De twee belangrijkste argumenten die worden aangevoerd zijn ‘het klimaat’ en ‘de herverdeling’. Soms worden ze ook samengevoegd. Die argumenten kunnen door een leek moeilijk worden weerlegd omdat ze voor het klimaat teruggaan op gespecialiseerde wetenschap en voor de ‘herverdeling’ op morele beginselen waarover je nu eenmaal moeilijk overeenstemming bereikt. Maar als ik zie dat mijn tegenstanders een logisch steekje laten vallen, of een redenering niet afmaken, ligt het niet in mijn aard daarover te zwijgen. 

Een nieuwe slagzin
     Het begon toen ik het commentaar van Ruben Moojman in De Standaard (7/12) las, en meer bepaald één zinnetje. ‘Onze overheid is niet te klein, integendeel. Ze is vooral ondoelmatig.’ Ik heb zelf het woordje ‘integendeel’ voor de duidelijkheid gecursiveerd.
     Wat Moojman daar schrijft, is een omkering van de liberale slagzin die vele jaren is meegegaan – ook in het linksliberale milieu: ‘De overheid mag gerust wat krimpen als ze maar doelmatiger wordt.’ Die slagzin was eigenlijk erg gematigd. Er werd een soort status quo nagestreefd. Er werd een even grote weldoende rol aan de overheid toegekend als voorheen. Dat kon, althans in theorie, met minder ambtenaren en minder regelementen, maar dan moest men beter nadenken over prioriteiten en werkwijzen: over wat men niet doet, over wat men wel doet, en over hoe men het doet. De nieuwe slagzin daarentegen kiest ook in de theorie radicaal voor de uitbreiding van de overheidsrol: groter én doelmatiger.
     Ik wou er alleen maar even op wijzen. Discussiëren over slagzinnen zal ons uiteraard niet veel verder brengen.

Klimaatmaatregelen én ‘herverdeling’
     Wat verder in de krant stond een interessant interview met professor in de armoedekunde Wim Van Lancker, waar ik dezelfde boodschap lees als bij Moojman : ‘We hebben een grotere overheid nodig’ en hij voegt eraan toe dat die op grote schaal moet investeren ‘in fietspaden, warmtenetten en circulaire economie.’ Hier krijgt de ‘grotere overheid’ een duidelijke motivatie.
     De redenering van Van Lancker komt hierop neer. Klimaatbeleid kost geld, en dat hakt erin bij iedereen, maar nog het meest bij degenen die het minste verdienen – ‘de arbeiders, de obers, de kassiers en de maaltijd- of pakjesbezorgers’. Dus moet er tegelijkertijd een herverdeling komen van inkomens uit de middenklasse naar de groep van kleinverdieners.
      De professor verdient goede punten omdat hij de mogelijke herverdeling plaatst daar waar ze rekenkundig mogelijk is: tussen de grote middenklasse en de grote groep kleinverdieners, en niet tussen de 1-procenters en de rest*. En ten tweede heeft hij gelijk dat een achteruitgang of stagnatie van de koopkracht der kleinste inkomens tot een gevaarlijke polarisatie kan leiden. ‘De elite,’ zegt Van Lancker, ‘heeft er alle belang bij … dat we iedereen meenemen als we de samenleving een beetje leuk willen houden.’ Als ik nu zo’n slecht karakter had als ik zelf soms denk, zou ik nu vragen of de professor misschien een ‘populist’ was. Maar ik zal die vraag niet stellen, omdat ik het met de professor eens ben dat elite in veel betekenissen een bruikbaar begrip is**.
     Herverdeling dus. Ik wil hier het grote debat over de morele strekking van herverdeling niet overdoen. Slimmere mensen dan ik, zoals Rawls en Nozick, hebben daarover het nodige gezegd. Maar wie zal mij kwalijk nemen als ik enkele bescheiden kanttekeningen maak?
     Van Lancker laat verstaan – minstens impliciet – dat de middenklassen vandaag een cadeau krijgen in de vorm van subsidies voor zonnepanelen, elektrische wagens, isolatie of renovatie. Dat is waar en niet waar. De middenklassen moeten in naam van het klimaat op allerlei zaken in te leveren. Ze moeten kleiner gaan wonen en zijn verplicht in isolatie te investeren in plaats van in een grotere hobbykamer. Ze moeten een wagen kopen die duurder is en waar ze minder ver mee kunnen rijden. Enzvoort. En die bittere pil wordt verguld door subsidies. Een echt cadeau kun je dat niet noemen. ’t Is op zijn manier ook een achteruitgang, alhoewel die best te dragen valt als men de indruk heeft dat het een vrijwillige keuze is.
     De kleinverdieners daarentegen, zegt Van Lancker, ‘zijn razend. Ze worden in een situatie gedwongen waarin ze met hun oude diesel de stad niet meer in mogen, terwijl geknipt wordt in de buslijnen.’ Ik begrijp de frustratie van de kleinverdieners als hun oude diesel wordt ‘afgepakt’. Maar gelooft de professor dat de die frustratie veel minder zal zijn als er miljarden worden uitgegeven voor meer buslijnen en fietspaden? Ik weet ook niet meteen een oplossing, maar een maatschappij waar de middenklasse met elektrische auto’s rijdt en de kleinverdieners zich verplaatsen met de bus of fiets, zal naar mijn schatting voor evenveel polarisatie zorgen.
      Dan haalt Van Lancker er de economen bij: ‘Elke econoom zal beamen dat een CO2-taks een efficiënte maatregel is om fossiele brandstoffen af te bouwen.’ Ik beaam dat ook, want ik ben altijd blij als de economen iets eenvoudigs beweren. Dat is hier het geval. Met een CO2-taks maak je CO2-producten duurder, en dan wordt de vraag naar die producten minder. Duurder product, minder vraag - heel eenvoudig. Zo heb ik mijn economie graag. En als de klimaatwetenschappers – dat zijn niet de economen – gelijk hebben dat de fossiele brandstoffen weg moeten, dan is die CO2-taks het pad dat we moeten volgen.
     Maar wat moet er gebeuren met de opbrengst van die CO2-taks? Dat is een heel andere vraag. Volgens Van Lancker moet die aan de bevolking worden uitgedeeld***. Hoe graag ik ook geld zou krijgen van de overheid, dit lijkt mij niet meer te stroken met de economische logica. Als CO2-productie inderdaad schade berokkent, dan moet de opbrengst van de CO2-taks gebruikt worden om die schade te herstellen, in de vorm van dijkenbouw, bebossing, windmolens, kerncentrales, koolstofopvang, geo-engeneering, whatever.
     Aan het einde van de interview moet Van Lancker een moeilijke vraag beantwoorden. ‘Hebben we geen groei nodig om de transitie te betalen én ongelijkheid weg te werken?’ Zijn antwoord is niet helemaal bevredigend. ‘Er zit geen eindeloze rek op het groeimodel bij ons. Dat komt omdat we geëvolueerd zijn van een maakindustrie naar een diensteneconomie. Decennialang creërden we groei door de productiviteit te verhogen. Meer auto’s per uur van de band laten rollen door betere technologie. Maar bij veel dienstverlening willen we net van dat productiviteitsstreven af.’
     Maar hier haalt de professor twee kwesties door elkaar. Je kunt inderdaad veel makkelijker de productiviteit van een fabrieksarbeider verhogen – door automatisering – dan de productiviteit van een leraar. En in een maatschappij met steeds meer leraren en steeds minder fabrieksarbeiders, kan dat misschien tot afname van de groei leiden. Van Lancker en ik zouden dat eens aan een econoom moeten vragen. Maar voor de vraag die Van Lancker moest beantwoorden, maakt dat geloof ik geen verschil. Is er economische groei, in de betekenis van betere technologie, nodig om tegelijk de transitie te ‘betalen’ én de verarming te bestrijden? Het antwoord is gewoon ja.
      Er is eigenlijk vraag naar twee soorten goederen****. De ene hebben met transitie te maken: windmolens, warmtepompen, zonnepanelen, kerncentrales, batterijen, dijken, isolatiemateriaal enzovoort. De andere hebben met welvaart te maken: huizen, fietspaden, bussen, treinen, gezellige warmte. Als we niet willen dat de productie van de ene soort goederen ten koste komt van de andere, dan is de productiviteitsgroei de enige oplossing. Er moeten om Van Lanckers woorden te gebruiken meer bussen en kerncentrales ‘per uur van de band rollen’, met minder arbeiders, zodat er nog voldoende mensen overblijven om in de woonzorgcentra en in de scholen te werken. 

Het klimaatcommunisme
     Bekende klimaatactivisten als Anuna De Wever en Greta Thunberg hadden iets meer tijd nodig dan Auguste Dupin, Sherlock Holmes en Hercule Poirot om de dader te ontmaskeren, maar uiteindelijk hebben ze hem gevonden: het kapitalisme. Vroeger moest het kapitalisme worden afgeschaft omdat het de productie afremde, tot oorlog leidde, hongersnood veroorzaakte in de Derde Wereld, onafwendbaar het fascisme voortbracht, de economische democratie onmogelijk maakte. En nu is er dus de klimaatreden.
      Ook een zekere Gert-Jan Vanaken zit helemaal op die lijn. Hij is arts, klimaatactivist en onderzoeker in het veld van gehandicaptenstudies. In De Standaard (4/12) had hij een column waarin hij een klimaatslogan besprak: ‘We are unstoppable / Another world is possible.’ Geen perfect rijm vind ik pable/ssible, maar, zegt Vanaken: ‘Het is zo’n slogan die je moet horen – eerder dan hem te lezen. Het best gescandeerd door een menigte, veelvuldig herhaald en lekker galmend tussen de Brusselse hoogbouw.’ Toen ik de leeftijd van Vanaken had, was ik ook gevoelig voor die menigtes, die herhaling en dat lekkere gegalm.
     Vanaken was de dag voordien naar de klimaatmars geweest, en eerst had hij er geen goed oog in gehad. De mars gebeurde onder de vlag van de Klimaatcoalitie en die bestaat uit ‘meer dan honderd milieugroeperingen, Noord-Zuidorganisaties, ziekenfondsen en vakbonden.’ Die organisaties blijven dan voorzichtig en schrijven geen ‘radicaal pamflet’ maar een manifest met ‘behoedzame verwoordingen in ngo-jargon.’ Toch viel het reuze mee. Het begin van het manifest drong aan op een ‘verschuiving van het gangbare paradigma’. En op die nog enigszins behoedzame verwoording volgde een duidelijker stelling: ‘Het doel moet zijn om om het totale energieverbruik en het verbruik van nieuwe grondstoffen te verlagen. Dat is niet verzoenbaar met een economie die winstmaximalisatie op de korte termijn nastreeft. Sufficiëntie moet een plaats krijgen naast gezondere vormen van efficiëntie.’
     Voor wie het nog niet begrepen heeft, legt Vanaken het nog eens uit: ‘De goede verstaander leest er een analyse in die het kapitalisme met de vinger wijst.’ Het was tot nu toe de analyse van de ‘radicalere vleugel van de beweging’, maar nu werd ze gedeeld door ‘het bijna totale Belgische middenveld.’
     Vanaken is beter geplaatst dan ik om te beoordelen of dat hier om een nieuwe evolutie gaat. Zelf vind ik het niet opzienbarend dat 
Noordzuidorganisaties, ziekenfondsen, vakbonden, ngo’s en klimaatorganisaties antikapitalistische geluiden laten horen. Het hoort erbij. De honden blaffen en de karavaan trekt verder, al is het hier natuurlijk de karavaan zelf die lawaai maakt.
     Overigens ben ik niet zeker of het kapitalisme in dit manifest wel fundamenteel in vraag wordt gesteld. Zo leerde ik dat indertijd op vormingsvergaderingen van Amada-PVDA: het kapitalisme moest fundamenteel in vraag worden gesteld. Het klimaatmanifest ziet helemaal terecht een verband tussen winstmaximalisatie en efficiëntie. En verder wil het een vermindering van de productie. Dat moet bijna door een staatinterventie gebeuren: een verbod om meer dan een bepaald aantal auto’s te produceren, een verbod voor een bedrijf om meer dan een bepaalde hoeveelheid elektriciteit te gebruiken. Maar moet dat dan niet – binnen de opgelegde grenzen – op de efficiëntste manier gebeuren? Dus bijvoorbeeld volgens het principe van de kapitalistische winstmaximalisatie?
     Dat zou allemaal eens moeten worden uitgeklaard. Hoe zit dat bijvoorbeeld met de auto’s in de linksgroene toekomst? Ze hebben een kleiner bereik, ze zijn duurder en er zijn er minder. Maar wie kan zo’n auto kopen? Alleen de rijken? Daar gaan de vakbonden en de ziekenfondsen toch niet mee akkoord gaan. Dan zijn er twee mogelijkheden. De eerste is dat je een zodanig radicale herverdeling doorvoert dat er geen rijken meer zijn die een auto kunnen kopen. Dan kom je terecht in een soort communisme.
     En dan de andere mogelijkheid. Die bestaat erin dat de staat vastlegt aan wie de auto’s mogen worden verkocht, bijvoorbeeld aan taxichauffeurs, aan ambulante zorgverleners en aan pakjes- en maaltijdbezorgers, allemaal mensen die een auto nodig hebben voor een beroep. En dan moeten die auto’s liefst aan een door de staat opgelegde lage prijs worden verkocht. Maar als je het zo doet, kun je inderdaad beter de auto-industrie, het taxi-wezen, de ambulante zorg en de pakjes- en maaltijdbezorgerij meteen maar helemaal aan de overheid overlaten. En al de rest ook. Dan kom je weer terecht in een soort communisme.
     Zo bekeken is ontgroeien  degrowth, décroissantisme – maar het halve werk. Maar als je het een beetje consequent doorvoert, leidt het naar een algemene verarming, een radicale herverdeling en een strikte reglementering zoals men die in de geschiedenis nog nooit heeft meegemaakt. Of wacht …  

     

* Jammer genoeg vervalt de professor ook in dat simplisme als hij spreekt over de financiering van de transitie: ‘De investeringen kunnen niet blijven komen van de lasten op arbeid. Dus moeten we kapitaal, dat geconcentreerd zit bij een kleine groep, meer belasten.’ Daar zullen dan weer niet ‘alle economen’ het mee eens zijn. Zo’n belasting zou niet veel meer dan een symbolische betekenis hebben. Symbolen hebben hun belang, maar je kunt er geen transitie mee financieren.   

** Over elitisme, zie mijn stukjes hier en hier.

*** Van Lanker spreekt van geld uitdelen, niet van een belastingverlaging, wellicht omdat hij vreest dat een belastingverlaging niet ten goede zou komen van de kleine inkomens die weinig belastingen betalen.

**** Twee soorten goederen die weliswaar overlappen, zoals ‘warmtepompen’ en ‘gezellige warmte’. Alleen is een overheidsbeleid om warmtepompen te stimuleren een zeker teken dat dit een extra investering is, anders installeerde iedereen warmtepompen zonder overheidsbeleid.     

woensdag 6 december 2023

Tinne Van der Straeten, en andere kortjes


 Tinne Van der Straeten vs Zuhal Demir
     Ik heb van de week, tegen mijn gewoonte in, naar de 7de dag gekeken, met dat debat tussen Tinne Van der Straeten en Zuhal Demir. Inhoudelijk wil ik daar niet veel over kwijt. Van der Straeten was voorstander van windmolens, en daar heb ik geen verstand van. Demir was voorstander van kernenergie, en daar heb ik ook geen verstand van, maar dat belet niet dat ik er ook voorstander van ben*. Maar wat mij het meeste opviel was de manier waarop onze federale minister van Energie sprak. Als ze vroeger op de televisie kwam, legde ze een nadruk op elke vierde lettergreep, hoe ongelukkig die nadruk ook viel. Nu heeft ze waarschijnlijk lessen in welsprekendheid gekregen om die fout af te leren. Nu krijgen alle lettergrepen evenveel nadruk, dat wil zeggen geen. Ik kon amper volgen wat ze zei.

Lachen met politiek-correct links
     Mensen als ‘Mira Ornstein’ en ‘Ann Lesby’ plaatsten vaak grappige berichtjes op de sociale media waarin ze de draak steken met de politiek-correcte linkse medemens. @miraroodgroen schrijft dan dingen als: ‘Mijn nichtje Rosalie heeft al een mening over Israël en Gaza, maar krijgt nu bijles om die te kunnen onderbouwen.’ Of: ‘Op sommige dagen word ik wakker en dan denk ik: ik sta toch wel aan de moreel goede kant? Maar na de koffie weet ik altijd weer dat het goed zit met mij.’ Je herkent de naïviteit die ik, als ik goed gemutst ben, veeleer ontwapenend vind. Liever naïef dan grimmig. Maar hoe goed de satire ook is, ze moet onderdoen voor het origineel.
      Enkele voorbeelden - voor de herkomst van de citaten zie voetnoot**:

Och, als ik eenmaal uitgerangeerd en irrelevant ben, kan ik vast nog wel aan de slag bij Doorbraak.

‘Ik beschouw de oorlog in Oekraïne als een klimaatoorlog.’ 

‘Al dit verdriet (in Gaza) zal zijn weg naar het podium vinden. De cultuursector kan niet stil blijven bij wat er gebeurt.’ 

`‘Lize en ik delen iets. Een slachtofferschap. Dat zit in ons DNA, in onze miljoenen jaar oude cultuur van zusterschap.’ 

‘Het is pas toen ik in Nederland ging studeren dat ik echt met Zwarte Piet geconfronteerd werd. Ik was zo geschokt. Maar in die tijd, achttien jaar geleden, kon je daar geen vragen over stellen.’ 

‘Wie haar al bezig heeft gezien, weet dat de gezichten van kinderen in Gent en Brussel oplichten van blijdschap als Queen Nikkolah ergens binnenkomt.

Why we need anti-racist and feminist leadership on climate and energy. 

Het is natuurlijk allemaal veel grappiger als je die uitspraken onverwacht ergens tegenkomt.

Buruma / Wilders
     Het is leuk om de linkse verklaringen van het Wilders-effect voor een keer terug te vinden onder de pen van iemand waar je een beetje naar op kunt opkijken. Ian Buruma is zo iemand. ‘Tot niet zo lang geleden,’ schrijft hij (DS 3/10) ‘werden xenofobe figuren als politieke outsiders weggezet. Maar dat was voor veel boze burgers net hun attractie. Daarvan hebben Donald Trump in 2016, en nu Geert Wilders geprofiteerd. Maar dat kon alleen gebeuren door het cynisme van de ‘nette’ behoudende partijen. Bang voor het verlies van hun rechtse kiezers, begonnen zij de meest boze burgers naar de mond te praten.’
     De veronderstelling van het ‘cynisme’ heeft in een politieke context een zekere geloofwaardigheid. Maar ze is hier wel eenzijdig. Ze houdt geen er geen rekening mee dat die nette behoudende partijen misschien écht wel overtuigd zijn van de noodzaak om immigratie verder te beperken. En dat dat misschien zelfs het verstandigste beleid zou kunnen zijn. Buruma lijkt ervan uit te gaan dat de gedachte aan immigratiebeperking alleen kan opkomen in de geest van primitieve xenofoben.
     Er is een tweede reden om in de migratiestandpunten van de behoudende partijen niet alleen cynisme te zien. Cynisme in de politiek hoort in de eerste plaats, zo niet moreel, dan toch sluw te zijn. En nu is er onder de politicologen een grote meerderheid die keer op keer aantoont dat de behoudende partijen stemmen verliezen als ze de anti-immigratiestandpunten van radicaal-rechts overnemen. Weten de leiders van die behoudende partijen dat niet? Zijn ze dan echt zo dom dat ze met alle geweld stemmen willen verliezen? Dat is niet erg cynisch. Of hebben ze veeleer hun twijfels aan de politicologische wijsheden van de stuurlui aan wal? Dat kan ook.
    Scherpzinnig als hij is, legt Buruma wel de vinger op een andere zere plek. De antimigratiepolitiek van de behoudende partijen ‘bleef meestal bij woorden … maar daardoor werd de woede van de boze burgers alleen maar groter.’ Dat is natuurlijk de spijker op de kop, alhoewel niet helemaal op de kop. En wat is de verklaring van Buruma dat de antimigratiepolitiek meestal bij woorden bleef? Daarover schrijft hij: ‘De belangen van het bedrijfsleven gingen nog altijd voor.’
     Dat is alweer heel eenzijdig. Natuurlijk ziet het bedrijfsleven een zeker economisch voordeel in ‘goedkope arbeidskrachten’ die de een algemene druk op de lonen zetten. Maar dat verklaart niet de omzichtigheid waarmee de twee belangrijkste aders van immigratie worden behandeld: asiel en gezinsvereniging. Als de migratie niet via asiel of gezinshereniging verliep, zou een beleid kunnen worden gevoerd waar de bedrijven veel meer aan hebben. De redenen waarom amper aan asiel en gezinshereniging geraakt wordt, zijn andere: humanitaire idealen, politieke ideologieën, vastgeroeste internationale akkoorden, een extrapolatie van juridische procedures, precaire diplomatieke relaties met landen van herkomst, traagheid van Europese besluitvorming. Misschien vergeet ik er nog een paar.

Ignaas Devisch en de verschuiving
     Over de gerechtelijke uitspraak in de Klimaatzaak houdt Devisch zich op de vlakte (DS 5/12). ‘Rechtbanken worden verleid,’ schrijft hij, ‘zich niet alleen uit te spreken over de correcte toepassing van de wet, maar ook te oordelen over de rechtvaardigheid van de wet. Dat laatste was tot voor kort een taak van de politiek.’ Zijn commentaar daarbij is wel heel voorzichtig: ‘Dat toont aan dat een democratie geen blauwdruk heeft.’
     Hij had als moraalfilosoof toch ook kunnen zeggen dat hij tégen die nefaste verschuiving was. Toen Elchardus voorstelde om het terrein van de politiek uit te breiden ten koste van het juridische, had hij wel een mooi vertoogje klaar tegen
 die verschuiving.

Ignaas Devisch, Goed Bestuur en Groot Verhaal
     In plaats van het evidente domein van de wetgevende macht te verdedigen, begint Devisch halverwege zijn column over iets anders te praten: over de tegenstelling tussen het ‘taaie beleidswerk’, ook ‘goed bestuur’ genoemd, tegenover het ‘emotionele politiek spektakel’, met een verwijzing naar Omtzigt en Wilders als vertegenwoordigers van die twee verschillende werkwijzen. Ik geloof dat we met die tegenstelling niet erg ver zullen komen. Niemand is tegen goed bestuur, politiek spektakel is van alle tijden, en wie daar goed in is kan ook rond de slagzin ‘goed bestuur’ het nodige spektakel brengen.
     De kwestie die door radicaal-rechts (en ook bijvoorbeeld door de klimaatzaakmensen) op de agenda wordt geplaatst, is die van een verandering van koers. Er zijn een aantal beleidsdomeinen waar, in de ogen van velen, een andere richting moet worden ingeslagen. Goed bestuur kan al te gemakkelijk begrepen worden als het verderzetten van het bestaande beleid, maar dan efficiënter. 
     Er zijn veel terreinen waar goed bestuur onvoldoende is als antwoord. Een aantal voorbeelden: hogere of lagere normen voor onderwijs, toename of afname van het begrotingstekort, toename of afname van het defensiebudget, herfederaliseren of confederaliseren, handhaving of beperking van het asielrecht, afremmen, voortzetten of versnellen van de CO2-reductie, uitbreiding of inperking van de vrije mening, verhoging of verlaging van de belastingen.
     Dat zijn keuzes die meer te maken hebben het ‘Grote Verhaal’ dan met 
Goed Bestuur. Zo’n Groot Verhaal zorgt inderdaad voor meer spektakel en meer emotie. Ignaas Devisch betreurt dat, en ik ook. Dat is een reden om die grote keuzes rationeel te benaderen, niet om ze te verdoezelen in een Grijs Verhaal.

200 miljard
     Ik kwam vroeger bijna nooit op Twitter, en nu het X heet al helemaal niet meer. Maar soms zie ik zo’n X-berichtje verschijnen op Facebook. Een ervan luidde: ‘Vlaming erfde of kreeg 200 miljard euro in acht jaar tijd. Rijk worden omdat je ouders rijk zijn, is niet rechtvaardig.’ Nu wil ik een ding weten: wie is die Vlaming die 200 miljard kreeg? Namen, a.u.b.!

I did it My Way
     Jan ontdekt soms op eigen houtje mijn muziek, zoals bijvoorbeeld liedjes van Jan de Wilde. Of muziek van mijn vrouw, zoals laatst Frank Sinatra.  Hij had vorige week, zei hij, wel 60 keer geluisterd naar I did it My Way. ‘Ha,’ zei ik, ‘dat is het volkslied van de instinctieve libertariërs. Je zou eens moeten weten hoeveel bouwondernemers, verzekeringsmakelaars, restaurateurs en autoverkopers dat lied kiezen om op hun begrafenis af te spelen.’ ‘Dat zeggen mijn vrienden ook,’ antwoordde Jan, ‘maar het geeft je wel moed als je door een lastige week moet.’

Aanstootgevende posters.
     Ik heb lang gedacht dat er van de Amerikaanse schrijver John O’Hara slechts één roman in het Nederlands vertaald was: Afspraak in Samara. Dat was een vergissing. In 2010 bijvoorbeeld bracht de Arbeiderspers een vertaling op de markt van Butterfield 8, met een nawoord van Christophe Vekeman.
     Butterfield 8 is een roman uit 1935, die verfilmd werd in 1960, met Elizabeth Taylor in de hoofdrol. In de bioscoop van mijn ouders werd de Franstalige versie van de film vertoond: La Vénus au vison. Een vertegenwoordiger van de parochie kwam mijn vader vragen om de aanstootgevende reclame-posters voor de film te verwijderen.
     Ja, het waren barre tijden. De taboes waren allom. Je kon geen vragen stellen over Zwarte Piet. Je kon geen posters ophangen waarop, onder de
 vison, ook een combinaison zichtbaar was.
 



*Over kernenergie,  zie bijvoorbeeld mijn stukje hier.

** Herkomst van de citaten

Irrelevant - Rien Emmery, factchecker bij Knack, over econoom Ivan Van de Cloot. (De gedachte alleen dat dat Rien ooit irrelevant zou worden! Ik word er helemaal koud van.) 

 ‘Klimaatoorlog in Oekraïne’ -  SF-auteur Kim Stanley Robinson. (Kan een oorlog vandaag ook géén klimaatoorlog zijn? Ik vraag het voor een vriend)

‘Het verdriet van de cultuursector’ - KVS-directeur Michaël De Cock (De nazi-auteur Hans Johst zei ooit dat hij bij het woordje ‘cultuur’ naar zijn revolver greep. Ik heb geen revolver, maar bij het woordje ‘sector’ moet ik grinniken.)

‘Slachtofferschap en zusterschap in DNA.’ - Actrice en regisseur Veerle Baeten over Lize Spit (Men moet voorzichtig zijn met het figuurlijk gebruik van het letterwoord DNA, vooral als de letterlijke betekenis weer komt doorschemeren in de context van ‘miljoenen jaren’.) 

‘Geen vragen over Zwarte Piet’ - Laura Nsengiyuma alias Queen Nikkolah (Die taboesfeer aan de Nederlandse universiteiten in 2005! Welke vreselijke dingen zouden er niet gebeurd zijn als Laura het taboe toen wél had doorbroken! Misschien werd ze wel van de universiteit getrapt.)

‘Oplichten van blijdschap bij Queen Nikkolah’ - Veerle Beel, journaliste bij De Standaard. (Oplichten van blijdschap, dat is wat mijn gezicht doet als ik die mooie, oude uitdrukkingen van Zonneland terugvind in een volwassenenkrant anno 2023.)

‘Anti-racist and feminist leadership on energy’ -  Titel van een boek van  Jennie C. Stevens, gevonden op de website van RoSa. (Jenny C. Stevens is professor aan de Northeastern University en haar specialisaties zijn: Environment & Energy, Democracy & Governance, Gender & Sexuality. Grimmig of naïef? Ik twijfel. 


zondag 3 december 2023

Krullend haar, en andere kortjes


Krullend en golvend haar
 
      Zoals er voor hippe mannen speciale baardkappers bestaan, zie je nu ook voor hippe vrouwen krullenkapperszaken opduiken. Oudere lezers zullen zich het permanentje van de jaren 80 nog herinneren. Olivia Newton-John in Grease, Cybill Shepherd in Moonlighting. Cybill speelde de rol van een detective. Het viel toen al op ze met haar golvende haarstijl de mode van de tijd volgde, maar toch veel minder dan haar secretaresse, haar klanten en haar vijanden*. 
Zij stond, zoals Cary Grant, in the middle of fashionDat is altijd het beste. Zijn tattoos plots zo vreselijk in de mode dat je er als 19-jarige niet aan ontkomt. Goed, maar dan een heel-heel-heel-heel kleintje.

Populisme
     Mijn jongste broer is niet te spreken over het begrip populisme. ‘Alsof niet alle partijen met simplistische slogans zwaaien om zich populair te maken,’ zei hij. Ik was niet onder de indruk, want ik heb boekjes over het populisme gelezen, en hij niet. Maar nu krijgt hij gelijk van een heuse professor. ‘Simplistische voorstellen formuleren,’ schrijft Bart Maddens op Doorbraak, is dat geen essentieel onderdeel van het democratische spel?’ Dat is een slimme vraag. Nou ja, het ene simplisme is het andere niet, maar ’t valt moeilijk te loochenen dat alle partijen zich eraan schuldig maken.
     Naast de voorkeur voor simpele oplossingen, zou het populisme zich ook nadrukkelijk tegen een elite keren. Maar ook dat is weer een kenmerk dat je – misschien niet bij alle – maar dan toch bij veel partijen ziet opduiken. Alleen heeft iedereen andere elites op het oog als er nood is aan een vijand. Vroeger waren het de Joden, de vrijmetselaars, het Groot-Kapitaal en de franskiljons, nu kun je kiezen tussen de 1-procenters, de multinationals, de agrobusiness, Big Pharma, de eurocraten, de bureaucraten, de juristocraten, de syndicaten, de ziekenfondsen, de mainstream media, de sociale media-giganten, Silicon Valley, de oliestaten, de Derde-Wereld cleptocraten, de PS-bonzen, de Vrijzinnigheid, de Moderne Kunst.
     Toch wil ik nog iets proberen te redden van het begrip populisme. Dan kom ik uit op drie kenmerken die moeten samengaan om van populisme te kunnen spreken.

  1. Een bovengemiddelde – maar niet exclusieve – aanhang onder mensen met lage inkomens en een lage scholingsgraad
  2. Een radicalisme in de voorgestelde oplossingen en in het tempo dat ze moeten worden doorgevoerd (dat radicalisme hoeft zich niet over alle programmapunten uit te strekken)** 
  3. Een afwijzing van de politieke consensus die tot stand kwam na de tweede wereldoorlog in de vorm van wisselende coalities, cohabitation en alternerende regeringen. 
Zo bekeken voldoen Vlaams Belang en PVDA aan de drie criteria – niet noodzakelijk in dezelfde mate. Open-VLD, CD&V en Vooruit voldoen aan geen enkel criterium, de PS voldoet alleen aan het eerste, Groen voldoet aan het tweede en gedeeltelijk ook aan het derde, N-VA gedeeltelijk aan het tweede en het derde. 

De Europese arbeidersklasse
     Eergisteren schreef ik iets over Mia Doornaerts laatste tirade in De Standaard. Vandaag wil ik iets zeggen over de achterliggende zienswijze ervan. Doornaert had het over de Europese elites die in de jaren 90 vurig ijverden voor een liberale wereldhandel. ‘Die heeft honderden miljoenen mensen wereldwijd uit de armoede helpen tillen. Maar evengoed ging dat ten koste van honderdduizenden Europese arbeiders. Hun veilige, goedbetaalde industriële banen verdwenen naar de lageloonlanden. Als vervanging vonden ze alleen slechtbetaalde, precaire jobs in de dienstensector.’
     ’t Is geloof ik een juiste samenvatting van de toestand, maar ze kan op verschillende manieren verkeerd worden begrepen. Je zou ten onrechte kunnen denken dat de ‘Europese arbeiders’ het nu minder goed hebben dan in de jaren ’90. Dat klopt niet. De ‘goedbetaalde jobs’ van de jaren ’90 en de ‘slechtbetaalde jobs’ van nu, zijn relatieve begrippen. Een gezin waarvan man en vrouw 40 jaar geleden in een autofabriek werkte, had geen hogere levenstandaard dan een gezin waarvan man en vrouw nu in de Colruyt werken. Integendeel. Het Colruyt-gezin van nu woont in een ruimer huis, heeft een betere auto en heeft een grotere tv. Maar op de maatschappelijke lader stond het autofabriek-gezin van toen iets hoger dan het Colruyt-gezin van nu.
     Ook zou je kunnen denken dat de wereldhandel met zijn delokalisatie van onze industrie alleen voordelen had voor de arme landen en niet voor ons.  Ook dat is fout. Dat allerlei producten nu in de arme – en ondertussen niet meer zo arme – landen gemaakt worden, zorgt ervoor dat ze voor ons veel goedkoper zijn, en dat is vooral belangrijk voor de Colruyt-gezinnen. Het zou geen oplossing geweest zijn om de industrie met alle geweld hier te houden***. De lonen van de Europese arbeiders zouden misschien hoger geweest zijn, maar de prijzen nog veel hoger. Wie denkt dat de prijzen nu al veel te hoog zijn heeft gelijk. Maar zonder delokalisatie zouden die prijzen onvergelijkelijk veel hoger geweest zijn. Ik denk niet dat mijn vrouw en ik dan twee jaar geleden zonder daar veel over na te denken een 50 inch-tv hadden kunnen kopen.
     En er is nog een derde gevaar. Als Doornaert spreekt over slechtbetaalde, precaire jobs in de dienstensector, denk ik in de eerste plaats aan pakjesbezorgers, poetsvrouwen en pizzabakkers bij Domino,
– -allemaal beroepen waarin vandaag nog weinig autochtonen aan het werk zijn. De zogenaamde ‘Europese arbeiders’ zijn, als het op handenarbeid aankomt, grotendeels migranten voor wie de huidige slechtbetaalde, precaire job een vooruitgang is.

10 miljoen euro
     Nu wordt het moeilijk. Ik zie dat de Vlaamse filosofe Ingrid Robeyns zowel in De Standaard als in De Tijd geïnterviewd wordt. In De Tijd luidt de kop: ‘Beperk rijkdom tot 2 miljoen per koppel’ en in De Standaard luidt die ‘Niemand verdient het om meer dan 10 miljoen euro te bezitten.’
     Ik weet nog niet zeker of ik een van de twee stukken zal lezen. Ik zou eigenlijk liever een stuk lezen met als kop ‘Iedereen verdient het om tien miljoen euro te bezitten’ of ‘Geef elk koppel 2 miljoen.’

Twee maal Tiberius
     Het is puur toeval dat ik gelijktijdig de Annalen van Tacitus aan het lezen ben en de televisieserie Domina op VRT-max aan het volgen ben. Tacitus was mij aangeraden door Clive James, en Domina door mijn jongste broer. De serie speelt zich ongeveer 20 jaar vroeger af dan het boek. Ik ben voortdurend geneigd om Augustus voor zijn stiefzoon Tiberius te houden en Drusus voor zijn zoon Germanicus.

Afz***
     Er bestaan in het Nederlands een aantal woorden die beginnen met a-f-z. Eén ervan heeft de politieke val van Conner Rousseau veroorzaakt. De rest zou hij wellicht overleefd hebben.

Minimaal decor
     Als je in Vlaanderen naar een toneelstuk gaat, zie je op het podium bijna altijd een gestileerd, minimaal decor. ’t Is geloof ik goedkoper en het oogt modern****. Maar zo modern is dat nu ook weer niet. Men zegt soms dat de doorbraak van het realistische decor er kwam met de eerste opvoering van Miss Julie in 1889. Maar niet eens zó lang daarna begon men te experimenteren met onrealistische decors. Een van die experimenten was het beroemde Amerikaanse stuk Our Town (1938). Een tafel moet de huiskamer voorstellen. Er zijn bijna geen rekwisieten. Men doet alsof men een kopje koffie drinkt, zoals in de toneeltjes die leerlingen in de klas opvoeren. De organist doet alsof hij op een orgel speelt.
     Tot voor kort kende ik van dat stuk maar één scène. Een jongen en een meisje staan elk op een ladder en babbelen tegen elkaar. Waarom staan ze daarvoor op een ladder? Ik heb nu het hele stuk gezien, en wel twee keer na elkaar. Eén keer de filmversie uit 1940 met een onherkenbare William Holden als George – mijn vader zou zeggen: hij moest nog zijn plechtige communie doen – en één keer een captatie van een opvoering uit 2003 met Paul Newman in de rol van stage manager.
 
     Ik weet nu waarom die jongen en dat meisje elk op een andere ladder staan. Hun huizen staan naast elkaar en ze zijn aan het babbelen door het raam van hun slaapkamer. 


Do something with your hair,’ zegt Bruce Willis - de tegenspeler van Cybill Shepherd - tegen een meisje met steil haar.
**Je zou vanuit een bepaalde opvatting over de CO2-kwestie kunnen zeggen dat ook de middenpartijen zich verliezen in radicalisme, maar wellicht toch altijd meer in woorden dan in daden. 
*** Ik probeer dat ook uit te leggen in mijn stukje hier. Ik hou daarbij geen rekening met geopolitieke overwegingen. 
**** Over een ander minimaal decor, zie mijn stukje hier.

zaterdag 2 december 2023

Het klimaatarrest, de mensenrechten en de rechters


     Bart Brinckman (DS 1/12) schrijft naar aanleiding van het klimaatarrest dat de kwestie van de ‘activistische rechtspraak’ zeker de kern van de discussie niet mag worden. De kern van de discussie voor hem moet zijn hoe de politiek ‘met vernuft en realiteitszin’ in zeven jaar tijd de uitspraak van het arrest – reductie van CO2-emissies met 55 procent – kan verwezenlijken.
     Ik hoop dat Brinckman niet boos op mij wordt als ik een andere kern van discussie kies. Ik ga daarbij, om hem plezier te doen, het woord ‘activistische rechters’ en ‘activistische rechtspraak’ niet gebruiken. Maar ik wil graag iets zeggen over de rechtstaat en de scheiding der machten, een vraagstuk dat ouder is de klimaatopwarming.
     Brinckman schrijft: ‘Op basis van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en het Burgerlijk Wetboek kon het Brusselse hof van beroep niet anders dan de Belgische overheden (op Wallonië na) op de vingers tikken.’ Kon niet anders … dat zou ik nog eens willen zien. Ik wacht Cassatie af. Maar mijn vraag is een andere: wat hebben de mensenrechten er überhaupt mee te maken?
     Er zijn allerlei redenen waarom een scheiding der machten een goede regeling is, maar tegelijk een problematische. Een ervan is de politieke benoeming van de rechters. Je moet het nieuws niet nauwgezet volgen om te weten dat in de Verenigde Staten de rechters van het Supreme Court door de zittende president worden voorgesteld, en dat zoiets verstrekkende politieke gevolgen heeft. Je moet ook niet veel rechters in je familie of vriendenkring hebben – een paar is genoeg – om te weten dat er ook bij ons een probleem van politieke benoemingen bestaat, en dat in de PS-staat WalloBrux wel eens een rechter benoemd wordt die een PS-kaart in zijn portefeuille heeft steken.
     Het zij zo. Ik heb daar geen oplossing voor. Ik kan ermee leven.
     Een ander vraagstuk is veel lastiger. Waar wordt de grens getrokken tussen de politieke en rechterlijke bevoegdheid? Mark Elchardus heeft daarrond een hele redenering ontwikkeld in zijn boek Reset. Vanuit liberale hoek kwam daarop veel kritiek – kritiek die ik gedeeltelijk onderschreef*. De belangrijkste liberale kritiek was dat een ruime bevoegdheid van de rechtbanken een garantie is tegen de ‘tirannie van de meerderheid.’
     Dat is, lijkt mij, de juiste benadering. De rechterlijke macht waakt onder andere over fundamentele mensenrechten. Die zijn geformuleerd als algemene rechten, die voor iedereen geldig zijn, maar in de praktijk dienen ze om de 
de minderheid te beschermen tegen de meerderheid**. Neem een recht als het vrije woord. In een goed functionerende democratie is dat vrije woord per definitie gegarandeerd voor de meerderheidsopinie. Niemand zal vervolgd worden omdat hij zegt wat de meerderheid – en dus de regering – denkt. Maar de minderheid met een andere mening moet worden beschermd, desnoods tegen de democratie.
     Bij de klimaatkwestie is dat anders. Hier is geen minderheid die een speciale bescherming nodig heeft – behalve natuurlijk als je David Van Reybrouck en zijn 60.000 petitie-ondertekenaars als een te beschermen minderheid beschouwt***. We zitten voor het klimaat allemaal in hetzelfde schuitje, en we moeten meerderheid tegen minderheid, beslissen welke richting het schuitje uit moet, bijvoorbeeld inzake de afweging van klimaatdoelstellingen tegenover economische groei.
     We moeten daarbij goed naar de specialisten van het IPCC luisteren, maar uiteindelijk beslissen wij als burgers, en moeten de politici volgen. De rechters hebben daar geen zeggenschap over. Maakt de democratische wetgever een wet die een CO2-reductie van 75 procent voorschrijft, dan is het
 die wet die door de rechter moet worden toegepast. Maakt de democratische wetgever een wet die een reductie van 25 procent voorschrijft, dan is het weer die wet die door de rechter moet worden toegepast. Toegepast – niets meer en niets minder.
    ‘Akkoord,’ zult u zeggen, ‘maar … kan elke regio, elk land, elk continent zo maar zijn eigen normen vastleggen?’ Dat is een heel ander vraag. Dat is een naar het schaal waarop de politieke democratie georganiseerd moet worden. Daar wil ik mij vandaag het hoofd niet over breken. Maar het is in elk geval een kwestie van politieke democratie, met meerderheden en minderheden, niet van rechtspraak.
     Misschien zegt u nu nogmaals: ‘Akkoord,  maar … zijn een stabiel klimaat, en een schoon milieu enzovoort ook geen mensenrecht?’ Voor mij is dat in orde. Als men dat woord graag in die betekenis wil gebruiken, vooruit dan maar. Maar in die betekenis zijn economische groei en betaalde vakantie en gratis onderwijs tot 12, 16, 18 of 23 jaar ook mensenrechten – maar dan mensenrechten waarvan de modaliteiten bepaald worden door het democratisch beslissingsproces. En niet door rechters, activistisch of niet.

* Mijn stukje over Elchardus en de democratie vind je hier, dat over Elchardus en de mensenrechten hier.
** Dat is niet de enige rol van de mensenrechten. Maar het is de belangrijkste bij het afbakenen van de bevoegdheid van gerecht en politiek.
*** Voor wie graag in gekleurde woorden denkt: er is de tirannie van de meerderheid en er is de gijzeling door de minderheid. 

vrijdag 1 december 2023

N-VA met Vlaams Belang, en andere kortjes

 


N-VA en Vlaams Belang?
 
     In mijn postbus krijg ik volgende kop van Knack aangereikt: ‘Wil N-VA nu regeren met Vlaams Belang: ja of nee?
     We gaan dat varkentje eens gauw zelf wassen,
 zie.  

  1. Is de kans groot dat N-VA en Vlaams Belang samen een absolute meerderheid van zetels behalen in het Vlaamse Parlement?
    Nee
  2. Wil N-VA, als die meerderheid zich toch voordoet, regeren met Vlaams Belang?
    Liever niet, om een ‘Catalaans scenario’ te vermijden.
  3. Bestaat de kans dat de Vivali-partijen, desnoods met nog wat versterking van CDH en PVDA-PTB, nogmaals proberen N-VA te isoleren en nogmaals elke opening naar confederalisme weigeren.
    ’t Is onwaarschijnlijk, maar mogelijk.
  4. Zou N-VA in zo’n geval overwegen met Vlaams Belang te regeren, mét een Catalaans scenario?
    Ik denk het wel. Maar zie vraag 1.
     Ben ik iets vergeten? Wat zou er in godsnaam in dat stuk van Knack staan?

De 31-ste beschouwing over Geert Wilders.
    
Bieke Purnelle heeft 30 politicologische en sociologische beschouwingen gelezen over de kiezers van Geert Wilders en voegt daar een 31ste aan toe (DS 1/12). ‘Als mensen stemmen voor een politicus of voor een partij met uitsproken xenofobe standpunten, dan is dat wellicht omdat ze die standpunten delen, niet zozeer en zeker niet uitsluitend omdat ze dom, bang, arm, boos of al die dingen tegelijk zijn.’
     
Mijn zeer slechte karakter blijkt nu hieruit dat mijn eerste reflex erin bestaat om weer dwars te gaan liggen en plots veel waardevols te ontdekken in de gangbare politicologische en sociologische beschouwingen. Ik moet even diep ademhalen en tot vijf tellen. En dan gewoon toegeven: Purnelle heeft gelijk!
     
Hoe moeten brave zielen van groen-linkse strekking nu leven met zo’n inzicht? Moeten ze de 25 procent rechts-populistische kiezers afschrijven als deplorables,  en zich richten op de 75 procent anderen?
     Dat zou mooi zijn, maar helaas, die 25 procent en die 75 procent liggen niet vast. Purnelle heeft het onderzoek van Hilde Coffé uit 2005 gelezen. ‘De standpunten van Vlaams Belang,’ schrijft ze, ‘blijken minder af te wijken van de gemiddelde Vlaamse kiezer dan de standpunten van Groen. De these dat Vlaanderen een sterke rechts-conservatieve onderstroom heeft, vertaalt zich dus niet alleen in peilingen, stembusuitslagen en gebral op de sociale media.’ 
     Je zou er, als brave ziel van groen-linkse strekking, wanhopig van worden.

Simpel
     Wie niet wanhopig wordt, is Caroline de Gruyter. Vorige week besloot ze een interessant stuk (DS 25/11) over extreemrechts en Europa met een ferme stelling die eigenlijk amper uit de voorafgaande uiteenzetting volgde – maar wel uit een interview met Larry Bartels* dat ze een of twee dagen daarvoor had afgenomen. ‘De opmars van extreemrechts stoppen,’ schrijft zij, ‘is helemaal niet zo ingewikkeld. Als middenpartijen ophouden met extreemrechtse standpunten te kopiëren, kan extreemrechts niet aan de macht komen**. Zo simpel is het.’
      Maar zo simpel is het helemaal niet. Er is in Europa al vele decennia een instroom aan de gang van migranten uit Afrika, het Midden-Oosten en Centraal-Azië, vaak uit moslimlanden. Ofwel is dat een in zijn geheel genomen gezonde, gewenste toestand, ofwel is het een misschien betreurenswaardige, maar in elk geval onvermijdelijke evolutie. In beide gevallen moet men geen grote veranderingen doorvoeren. Het komt erop aan de situatie te managen, te zorgen dat er genoeg opvangplaatsen voor asielzoekers zijn enzo, en het brede midden te overtuigen dat de toestand gewenst dan wel onvermijdelijk is.
      Er is nog een derde mogelijkheid: de instroom van immigranten is ongunstig voor onze samenleving én er kan iets aan gedaan worden. In dat geval moet men een anti-migratiebeleid voeren zonder te letten wat extreemrechts daarover voorstelt. Zeggen ze iets goeds: kopieer het. Zeggen ze iets fouts: bestrijd het. Dat is op zijn manier ook ‘simpel’.

Zwevende midden
     Mensen als De Gruyter en Bartels hebben geloof ik een verkeerde kijk op het zwevende midden. Die 25 procent die hard rechtse kiezers, en die 25 procent die hard linkse kiezers, zo denken zij, die zijn moeilijk van hun plaats te krijgen. Daar krijg je niet veel beweging in.  Maar het brede midden van zwevende kiezers, die kun je in de richting duwen die je wil. Als de middenpartijen die kiezers in het midden willen houden, dan moeten ze alleen maar op de knop Midden drukken. Soms panikeren de leiders van de middenpartijen. Ze denken dat hun kiezers om een of andere reden aan het opschuiven zijn. Maar dan denken ze verkeerd. Zolang de partijen zelf niet opschuiven zullen hun kiezers ook niet opschuiven.
     Ik vind dat een onderschatting van de zwevende kiezer – alsof die minder nadenkt dan de anderen. Het is juist omgekeerd. De honkvaste kiezer zoals ik, moet in het stemhokje niet nadenken. De honkvaste kiezer moet geen partijprogramma’s lezen en geen stemtest doen. Het is de zwevende kiezer die die dingen doet en daarbij soms voor verrassingen staat. Ik heb enkele vrienden die bij de vorige stemtest tot hun groot verdriet bij Vlaams Belang uitkwamen. Ze hebben natuurlijk toch op een middenpartij gestemd, maar niets garandeert dat ze dat blijven doen.
      Met de opkomst van het rechtspopulisme staan de middenpartijen voor een dilemma. Als ze voor bepaalde programmapunten extreemrechts kopiëren, maken ze indirect reclame voor die stroming en kunnen ze eigen kiezers verliezen. Maar als ze, tegen de grondstroom van hun publiek in, de programmapunten van extreemrechts niet kopiëren, dan kunnen ze evengoed kiezers verliezen. 
     In zulke gevallen kun je maar best niet electoraal, maar principieel kiezen voor de beste oplossing – en natuurlijk ook voor de beste manier om die te verkopen, want het blijft politiek natuurlijk.

De onechte zoon van Brezjnev
     Er moet ergens een fragmentarisch gedicht bestaan, een soort essay in verzen, dat geschreven is door zekere Mantzov, of Mnatzov, wat in werkelijkheid een pseudoniem is gebruikt door een onechte zoon van Leonid Brezjnev. Het gedicht is eigenlijk voor publieke opvoering bestemd. Om de twee regels dient het te worden onderbroken door een stuk bestaande muziek – soms klassiek en soms modern – dat de tekst illustreert. Het gedicht bevat een definitief bewijs dat het communisme het slechtst mogelijke politieke en economische systeem is. Of het best mogelijke – daarover was mijn droom niet helemaal duidelijk.

* Over Larry Bartels: zie mijn stukje hier.

** t Is waar hoor. En als Donald Trump geen rechts-populistische standpunten had ingenomen, dan hadden de Amerikanen nooit een rechts-populistische president gehad.