dinsdag 1 juli 2025

De Franse Revolutie: het boek van Dehaen


     Toen ik een jaar of 17 was, werd er ten huize Clerick bijna dagelijks ruzie gemaakt over de Franse Revolutie. Het duurde dan meestal niet lang of mijn vader haalde de woorden aan die de Franse revolutionaire Madame Roland uitsprak net voor ze zou worden geguillotineerd: ‘Oh liberté, que de crimes on commet en ton nom.’ Over die Revolutie en die Madame heeft Jelle Dehaen onlangs een vlot boek geschreven: De terreur van het optimisme. Manon Roland en de Franse Revolutie*.
     Dankzij dat boek weet ik nu wat ik altijd had kunnen weten: dat Mme Roland die beroemde woorden misschien ook niét heeft uitgesproken. De historici zijn het er niet over eens. Het is jammer dat mijn vader nu dood is, want anders had hij het boek van Dehaen in één ruk uitgelezen. En daarna had hij de twist tussen de historici voorgoed beslecht met de woorden: ‘Interessant boek, maar er staat één grote fout in: het is absoluut zeker dat Mme Roland die woorden wél heeft uitgesproken. Kijk maar in de Larousse.’
       Dehaen had zich met zijn boek twee doelen gesteld. Het eerste was de Revolutie aan zichzelf uit te leggen zodat hij ze zelf eindelijk begreep. Dat is een nobel streven en het is een voorwaarde om die moeilijke geschiedenis aan de lezer uit te kunnen leggen. Als ik alleen over mezelf praat, is Dehaen heel goed in zijn opzet geslaagd. Ik heb de indruk dat ik die Revolutie nu óók eindelijk begrepen heb. Op elke bladzijde krijg ik wel een formulering aangereikt die een nieuw licht werpt op een oude vraag. Hoe vaak heb ik mij het hoofd niet gebroken over Rouseaus concept van ‘volonté générale’. Dit is de uitleg van Dehaen: 

 In zijn boeken presenteerde Rousseau zichzelf als een uniek individu dat hoog boven het maaiveld was verheven. Het was een heroïsch, maar eenzaam bestaan en Rousseau snakte naar een manier om zijn eenzaamheid te overwinnen. Hij vond die in de politiek, waar de algemene wil hem zou verlossen van zichzelf. De volonté générale was niet gewoon de optelsom van wat ieder mens wilde. Noch was het de wil van de meerderheid, want je kon een samenleving niet bij elkaar houden met 51 procent van de stemmen. De volonté générale was een mystieke eenheid, waarin ieder individu zijn eigen beperktheid oversteeg; het was wat ieder van ons zou willen als we volmaakt onbaatzuchtige mensen waren die enkel aan het algemeen belang dachten.

     Zelf had ik vroeger ook wel begrepen dat de volonté générale een mystieke aangelegenheid was, maar van Dehaen leer ik twee nieuwe dingen. Dat het collectivisme van Rousseau geen tegenstelling vormt met zijn individualisme, maar er een psychologische reactie op is. En Dehaens formulering dat de collectieve wil bestaat uit ‘wat ieder van ons zou willen als we volmaakt onbaatzuchtige mensen waren’ legt heel precies uit waar de fout zit: die ‘volmaakt onbaatzuchtige mensen’ bestaan niet, en we kunnen dus niet weten wat ze zouden willen.
      Het is een constructie die in de politieke filosofie moeilijk te vermijden is. John Rawls, die in sommige opzichten de Rousseau van de 20ste eeuw is, roept hetzelfde probleem op met zijn ‘sluier van onwetendheid’. De rechtvaardige maatschappij is die die we zouden kiezen als we door een ‘sluier van onwetendheid’ niet zouden weten hoe slim of hoe handig we zijn en welke plaats we in de maatschappij innemen: die van bankdirecteur, computerprogrammeur, loodgieter of vuilnisman. Maar die imaginaire mensen die zich achter de 
sluier van onwetendheid bevinden, geeft Rawls toe, zouden wel ‘morele wezens’ moeten zijn. Zo blijven we in een kringetje ronddraaien.
      Het tweede doel dat Dehaen zich stelde, legt hij uit in een ‘autobiografische’ notitie. 

Beste lezer, staat u mij een korte autobiografische uitweiding toe? Toen ik jaren geleden aan dit boek begon, wilde ik de Franse Revolutie actueel maken en lessen trekken uit het verleden. Die drang is begrijpelijk, maar getuigt van een zekere benepenheid; het is zoals een toerist die de halve wereld rondreist om vervolgens zijn resort niet uit te komen. De geschiedenis, en de miljoenen mensen die vroeger leefden, kunnen niet gereduceerd worden tot een kant-en-klaar levenslesje. Tegelijkertijd kunnen we in de geschiedenis universele modellen van menselijk gedrag ontdekken.

     Ik ben Dehaen dankbaar voor het beeld van de ‘toerist die de halve wereld rondreist om vervolgens zijn resort niet uit te komen.’ Dat is precies wat we doen als we in de geschiedenis alleen zoeken naar wat gelijkt op onze tijd, zonder ons te interesseren voor het verleden als ‘foreign country where they do things differently.’
     Dehaen doet erg zijn best om er ons op elke bladzijde aan te herinneren dat we ons met de Franse Revolutie-tijd in een ‘foreign country’ bevinden, met andere mensen die in andere huizen woonden, in andere bedden sliepen, andere dingen aten, door andere geuren en geluiden omgeven waren, mensen die woorden in een andere betekenis gebruikten, die anders redeneerden dan wij, anders voelden dan wij**, andere poses aannamen, andere sociale maskers opzetten, anders met hun kinderen omgingen, anders dachten over God en hiernamaals. Soms is het moeilijk om te aanvaarden dat mensen echt zó anders waren dan wij en vragen we ons af of de beschrijvingen in de contemporaine documenten wel kloppen. Die Franse revolutionairen die bij de minste gelegenheid in tranen uitbarsten, was dat echt? Ook Dehaen weet niet of die mensen echt weenden, of er alleen maar over schreven in hun brieven en hun verslagen.
      Een van de zaken waar we ons in het ‘foreign country’ van eind de 18de eeuw over verwonderen is het algemene gedweep met Jean-Jaques Rousseau. Ik was wellicht te jong – 22 jaar – toen ik Les confessions las, maar ik vond er geen zak aan, terwijl ik toch best warm kon lopen voor teksten die heel wat ouder waren – de Essays van Montaigne bijvoorbeeld. Maar voor die 18de- en 19de-eeuwers was het al Rousseau wat de klok sloeg. Als ze over hem spraken of schreven noemden ze hem ‘Jean-Jacques’, zoals vandaag een enkeling over ‘Hugo’ of ‘Karel’ spreekt als hij Hugo Claus of Karel van het Reve bedoelt.
      De immense en voor ons onbegrijpelijke aantrekkingskracht van Rousseau strekte zich uit tot zulke volstrekt verschillende persoonlijkheden als Immanuel Kant, die er zijn middagwandeling voor liet, en Tolstoj die levenslang een medaillon van Jean-Jacques op zijn borst droeg***. Je zou hem in de 20ste eeuw misschien moeten vergelijken met Bob Dylan. Wellicht valt van diens invloed binnen twee generaties ook niets meer te begrijpen en blijft alleen zijn muziek over. De bevrijding die Rousseau en Dylan bewerkstelligden kan slechts nagevoeld worden door wie ook de aan hen voorafgaande tijdperken van beklemmende conventies een beetje aanvoelt.
     Tegelijkertijd voelt het ‘foreign country’ van eind de 18de eeuw voor ons ook heel vertrouwd aan, zelfs in de details. We herinneren ons hoe Conner Rousseau bij zijn eerste audiëntie bij de koning geen geklede schoenen droeg maar een soort turnpantoffels. Iets vergelijkbaars deed Monsieur Roland.

Bij zijn eerste bezoek aan de vorst draagt Roland zijn gebruikelijke plunje: een zwart pak en een eenvoudige, ronde hoed in plaats van een pruik. Het is een beledigend spartaanse outfit, maar wat de hovelingen tot in het diepst van hun ziel choqueert, zijn zijn schoenen: die worden niet dichtgehouden met gespen, zoals de beleefdheidsregels voorschrijven, maar met veters. Jean-Maries schoenkeuze is niet het gevolg van nonchalance, want daarvoor is de inbreuk op de etiquette te groot. De veters zijn een statement. Een manier om Louis duidelijk te maken dat de koning geen door God uitverkorene is, maar een burger die evenveel achting verdient als alle andere burgers.

     En bij de volgende passage is commentaar geloof ik overbodig.

Toen de sansculotten het standbeeld van koning Henri IV aan gort wilden slaan, hadden ze even geaarzeld. Henri IV stond tenslotte bekend als een tolerante vorst die veel van de Fransen had gehouden, maar na enig overleg besloten de sansculotten dat zelfs goede koningen niet verkozen waren en dat ook hun nagedachtenis moest sneuvelen. In het begin lieten de machthebbers begaan, maar al snel voelden ze zich ongemakkelijk bij het idee dat er weldra niets van de Franse culturele erfenis zou overblijven. Daarom werd de oude kunst samengebracht in musea … De nieuwe musea waren geen eerbetoon aan het verleden. Integendeel, ze herinnerden de Fransen eraan hoe vreselijk het vroeger was geweest en hoe dankbaar ze hoorden te zijn voor de Revolutie. Vrijwel onmiddellijk barstte er een discussie los: moesten er bordjes bij de oude kunst staan die de bezoekers uitlegden hoe verdorven ze was? Verrassend genoeg wil Jean-Marie Roland, nochtans in het diepst van zijn ziel een schoolmeester, geen bordjes, omdat hij de Fransen niet als kleine kinderen wil behandelen.

     Wie de schoen past, trekken hem aan.
     We kijken met afgrijzen en verwondering naar de bloedige moordpartijen van de Franse Revolutie, maar de redenen voor die moordpartijen kennen we maar al te goed. Ze zijn om het zo maar eens te zeggen ‘modern’. We herkennen de discussiethema’s: vrijhandel, economisch interventionisme, budgettaire discipline, inflatie, economische ongelijkheid, belastingen, secularisme, grootstad versus platteland, directe democratie, straatacties, centralisme, bureaucratie, onafhankelijke rechtspraak, identiteit. We herkennen de grote politieke strekkingen van onze tijd: reactionairen****, conservatieven, liberalen, socialisten. We herkennen eveneens de toon en de gebruikte middelen: fake news, polarisering, fanatisme en moreel superioriteitsgevoel.
     Het moreel superioriteitsgevoel van de Franse revolutionairen – le règne de la vertu –  was zowel gelijklopend met als verschillend van dat van de hedendaagse progressieven. Madame Roland is zelf het beste voorbeeld. Als er iets is waar ze zich op wil laten voorstaan, is het haar deugdzaamheid. En die deugdzaamheid bestaat in het koesteren van revolutionaire opvattingen. Wie koningsgezind is kán geen goed mens zijn, en dat geldt ook voor wie te gematigd of te radicaal in de revolutie staat. Wie anders over politiek denkt, is geen medelijden waard
.     Maar het koesteren van opvattingen is voor de Franse revolutionairen niet genoeg. Men moet ook leven volgens zijn principes en dat betekent: zichzelf wegcijferen, bereid zijn je leven te geven, bescheiden blijven, een bestaan leiden zoals de helden en heldinnen in een Rousseau-roman. En keihard werken. Over dat laatste schrijft Dehaen, in zijn frisse stijl:

Hun voornaamste karaktereigenschap was de ernst; ze konden niet vaak genoeg herhalen dat ze geen seconde vrije tijd hadden en elk moment konden instorten van de uitputting – waarbij je je afvraagt of het met de Revolutie niet beter was afgelopen als de hoofdrolspelers wat vaker een dutje hadden gedaan.

     De deugden van de revolutionairen waren dus – in tegenstelling tot de hedendaagse deugpronkerij – in hoge mate persoonlijke deugden, die echter niet allemaal even makkelijk konden worden gerealiseerd. De revolutionaire politici moesten zich in allerlei bochten wringen om bescheiden te lijken, terwijl ze in werkelijkheid brandden van ambitie. Sommigen schreven lofredes op zichzelf en publiceerden die dan onder een andere naam. Ze verheerlijkten de Waarheid en gebruikten de grofste leugens om hun tegenstanders te bestrijden. Madame Roland moest zich conformeren aan het Rousseauiaanse rolmodel van onderdanige vrouw en liet daarom haar invloed gelden langs haar man en haar platonische aanbidders om.
      Dehaen beschrijft dat allemaal met grote onpartijdigheid. Hij verbergt niet dat het zelfingenomen gedram van Mme Roland hem soms de keel uithangt, maar hij bewondert haar moed en haar briljante geest. Hij schrikt van wat de ontgoochelde Mme Roland over haar dochter schrijft in haar brieven en memoires – de dochter is niet briljant en interesseert zich niet voor hoge idealen – maar hij beseft tegelijk dat zulke schrijfsels slechts een fragmentarisch inzicht geven in het menselijke hart. Misschien probeert Mme Roland, bedenk ik nu, slechts de onverbiddelijke ‘eerlijkheid’ van Rousseau in Les confessions na te bootsen.
     Mocht ik een boek over de Franse Revolutie schrijven, dan zou ik mij voortdurend afvragen naar wie mijn sympathie moet uitgaan op die woelige vergaderingen. De montagnards, de enragés en de sansculotten vallen al meteen af, maar dan blijf ik zitten met de feuillanten en de girondijnen. Zijn die eerste niet wat te slap, en die tweede wat te oorlogszuchtig en te onrealistisch? Dehaen heeft dat probleem niet. Hij legt met evenveel plezier de misdaden en de stommiteiten van alle partijen netjes naast elkaar. Hij doet dat zonder die partijen met achterafkennis de les te spellen over hoe ze het wél hadden moeten aanpakken, een trekje dat mij bij Barbara Tuchman zo tegenstaat. De eenvoudigste verklaring van de meeste stommiteiten is dat er geen andere weg openstond.
       Dehaen betracht doorheen zijn hele boek het enerzijds-anderzijds verhaal. Het is zijn niet geringe verdienste dat hij die benadering luchtig en spannend weet te houden. Je moet weten wat je wel en wat je niet nuanceert, wanneer en hoe je het doet, en hoe je vermijdt dat je daardoor in een grijze stylistiek verzinkt. En tegelijk moet je de draad van het verhaal, de chronologie van de gebeurtenissen en de helderheid van de uitleg in het oog houden. Dat zijn veel borden die Dehaen al jonglerend in de lucht weet te houden.
      Heel soms wreekt de enerzijds-anderzijds aanpak zich. Over Edmund Burkes profetische boek over de Franse Revolutie schrijft Dehaen:

Omdat Burkes voorspellingen uitkwamen, leek hij een alwetend orakel. Op sommige vlakken had hij inderdaad een messcherp inzicht in de revolutionaire psyché… Voor de radicalen was de perfecte wereld geen onhaalbare utopie, maar een vakantie die je snel even plant. En als de Fransen ongelukkig bleven? Dan was dat zonder enige twijfel het gevolg van een samenzwering die met wortel en al uitgeroeid moest worden. Tegelijkertijd sloeg Burke de bal mis .... De revolutionairen waren complexere wezens dan de karikatuur die Burke ervan gemaakt heeft. Zelfs de radicalen waren geen naïevelingen met een blind vertrouwen in hun idealen.     

      Enerzijds had Burke dus gelijk omdat hij de revolutionairen zag als gevangenen van hun eigen ideologie, anderzijds had hij ongelijk omdat de revolutionairen niet alléén de gevangenen waren van hun ideologie. Het minste wat je hier kan zeggen is dat het enerzijds hier zwaarder weegt dan het anderzijds. Dehaen laat inderdaad zien dat de revolutionairen óók beïnvloed werden door hun ervaring, privéleven, temperament, ambitie, angsten, valse hoop, wraakgevoelens, enzovoort.
      En natuurlijk was er naast ideologie ook plaats voor pragmatisme en toeval. Was Danton in de herfst van 1793 in Parijs gebleven in plaats van twee maanden vrij te nemen voor een huwelijksreis, dan had hij zijn populariteit misschien kunnen behouden en was de Grande Terreur misschien uitgebleven, althans in de vorm die Robespierre eraan gegeven heeft. Maar dat doet – anderzijds, nietwaar – niet veel af van het fundamentele proces dat Burke begrepen heeft en dat zich later ook in Rusland en China zou voltrekken. Burke deed in 1790 aan ideologiekritiek, niet aan geschiedschrijving. Dat betekent niet dat hij de ‘bal missloeg’; hij beoefende alleen een ander vak.
     Het boek van Dehaen is uitstekend geschreven. Zo'n Barbara Tuchman-boek, hoe interessant en spits het ook is, zou eigenlijk bladzijde na bladzijde moeten worden herschreven. De citaten zijn vaak de leesbaarste tekstdelen. Bij het boek van Dehaen, zou ik hooguit tien woorden willen vervangen. Hij schrijft ergens dat de kerkvaders in hun geschriften vrouwen voorstelden als ‘onbevredigbare geilaards die de mannelijke ziel wilden perverteren.’ Ik zou getwijfeld hebben tussen ‘sletten’ en ‘sloeries’, maar ‘geilaards’ zou ik niet hebben laten staan. Dat kan voor mij alleen op mannen slaan, zoals ook ‘grijsaards’ alleen mannen kunnen zijn.
     Door zijn ontwapenende toon, zal het boek geloof ik graag gelezen worden zowel door linkse als door rechtse mensen. Ikzelf was het als rechtse mens in elk geval heel vaak eens met de auteur, alhoewel ik bij gelegenheid ook een betweter kan zijn. Helemaal bij het begin vertelt hij over Mme Roland die als klein kind weigerde om een bittere medicijn te nemen. Dreigementen van haar moeder hielpen niet. Maar toen de moeder rustig de voordelen van het medicijn uitlegde, dronk het kind het vieze goedje in een teug op. Althans, dat vertelt Mme Roland in haar memoires. Dehaen stelt dan de vraag: ‘Kan een zesjarige werkelijk zo consequent en rationeel zijn?’ Ik heb in de marge genoteerd: ‘Ja.’
 

* Voor een trage lezer zoals ik, was het een plezierige ervaring om dat boek van 436 bladzijden in enkele dagen te kunnen uitlezen. Voor de 200 bladzijden van Tocquevilles L’ancien régime et la révolution en de 30 bladzijden die Egon Fridell aan de Franse Revolutie wijdt in zijn Kulturgeschichte heb ik aanzienlijk meer tijd nodig gehad.  

** Een van de dingen die ons in het pre-Revolutionaire Frankrijk verwonderen is dat mensen zo graag toekeken hoe veroordeelden urenlang gefolterd werden tot ze overleden. Het is voor de lezer een geruststelling dat Manon Roland als kind al een afkeer had van die barbarij. De mentaliteit was in die tijd aan het veranderen. 

*** Zelfs zijn tegenstanders zoals Joseph De Maistre en Edmund Burke bewonderden Rousseau vanwege zijn stijl, zijn eerlijkheid, zijn morele inslag en zijn afwijzing van de meer rationalistische Verlichtingsfilosofen. 

**** Voor brede reactionaire stromingen zouden we vandaag naar de fundamentalistische islam en de fundamentalistische Groenen moeten kijken.

Trump: de wetenschap, Reagan: de film

De aanval van Trump op de wetenschap
     Nog zo’n krantenkop: ‘Trump zet de hakbijl in de wetenschap.’ De kop staat boven een drie bladzijden lang artikel. Als je wil weten waar er wel en niet wordt bespaard kom je niet zo heel veel te weten. Zeker niet in projecten rond generatieve AI en diepzeeboringen, want die ‘krijgen een boost.’ Waar dan wel? De besparingen treffen vooral projecten rond transgender, desinformatie, vaccintwijfel, gelijke kansen, gezondheid, voedingswetenschap en klimaatstudies. Een fysicus die een miljoen nodig had voor een onderzoeksinstrument kreeg de tweede schijf van het beloofde overheidsgeld niet. Een filosoof die ‘werkt rond fascisme en propaganda’ verhuisde van Yale naar de universiteit van Toronto in Canada.
     Men spreekt soms de vrees uit dat China door het anti-wetenschapsbeleid van Trump een grote voorsprong op de VS zal krijgen. Maar ik veronderstel dat China er niet op uit is om de VS naar de kroon te steken in het onderzoek naar ‘ultrabewerkt voedsel’ en ‘non-binariteit’. Als ik echt wilde weten hoe erg het allemaal is, zou ik enkele gerichte vragen aan ChatGPT moeten stellen.
     (DS 14/6) 

Reagan (de film) en Trump
     Die film over Reagan met Dennis Quaid is minder goed dan die over Donald Trump – The Apprentice – maar Reagan was dan weer geloof ik de betere president. Wat in de Reagan-film wel goed in de verf werd gezet is hoe sommige uitspraken van de president een voelbare invloed hadden op de geschiedenis. Misschien had hij nooit de verkiezingen gewonnen tegen Mondale zonder die mop over zijn leeftijd. ‘I will not make age an issue in this campaign. I will not for political purposes, exploit my opponent’s youth and inexperience.’ Met zijn uitspraak over Rusland als ‘evil empire’ gooide hij 20 jaar buitenlands beleid om. En met ‘Mr. Gorbatchev, tear down this wall,’ bespoedigde hij de val van wat toen het Oostblok werd genoemd.
  
    Ik geloof niet dat Trump zulke indrukwekkende uitspraken op zijn conto heeft. Hij heeft een brutaal talent om efficiënte slagzinnen als Make America Great Again en scheldwoorden zoals Sleepy Joe en Crooked Joe Biden in omloop te brengen en te herhalen, maar dat lijkt mij iets anders. De tijden zijn veranderd.  Men kan zich zelfs moeilijk voorstellen dat 
Trumps tegenstanders vandaag zouden kunnen scoren met grootse en stijlvolle uitspraken. Die uitspraken zouden onmiddellijk verloren gaan in de vloed van scheldwoorden waarmee Trump zou antwoorden. Zijn eigen beste uitspraak  die inhoud en verwoording op elkaar afstemt   is misschien die over ‘tariffs as the most beautiful word in the dictionary.’ Later veranderde hij dat in ‘the fifth most beautiful word,’ na family, love, God en nog een ander.
     Wel zijn er twee invloedrijke uitspraken óver Trump. De eerste uitspraak was voor Trump een grote hulp om geloofwaardig te worden bij een enigszins gecultiveerd publiek: ‘The press takes Trump literally, but not seriously; his supporters take him seriously but not literally.’ Het voordeel was dat die uitspraak veel waarheid bevatte. De tweede uitspraak zou, als ze goed wordt ingezet, de nagel aan Trumps doodskist kunnen worden. Ook zij bevat veel waarheid. ‘Trump always chickens out.’ Er bestaat zelfs een acroniem voor: TACO.

* Daarmee wil ik niets afdoen van Trumps brutale talent om efficiënte slagzinnen als Make America Great Again en scheldwoorden zoals Sleepy Joe en Crooked Joe Biden in omloop te brengen en te herhalen. 

 

Sociale zekerheid Vlaanderen/Nederland

     Soms kom je jezelf tegen in de krant.
      Ik las eerst een stuk van Joren Vermeersch (DS 16/7) waarin hij systematisch uitlegt dat de nieuwe Navo-norm ‘redelijk en haalbaar is’. Ik geloof dat ook, maar ik zou dat nooit durven schrijven. Hij haalt allemaal goede argumenten aan, bijvoorbeeld, dat we in de jaren 60 ook 3,5 procent van het bbp uitgaven aan defensie en toch een sensationele economische groei kenden. Of dat een overheveling van middelen van de sociale zekerheid naar defensie niet onmogelijk is aangezien België 22 procent van zijn bbp uitgeeft aan sociale bescherming, en dat in Nederland maar 16,2 procent is. ‘België staat binnen de EU bekend voor zijn massale overconsumptie van zijn uitkeringsstelsels,’ schrijft Vermeersch nog. Alweer: ik geloof dat ook, maar ik heb geen zin om dat te onderzoeken.
     Maar dan lees ik de dag erop een antwoord van Matthias Somers, en dat is precies het soort tekst die ik wél zou durven schrijven. Somers pakt het aan zoals ik het zou aanpakken. Hij pakt het kleinschalig aan. Hij zoekt één zwakke plek in de redenering van Vermeersch en bijt zich daarin vast.

 Wij zouden maar liefst een derde méér besteden aan pensioenen en gezondheidszorg dan onze noorderburen. Dat is een opmerkelijk verschil, toegegeven. Zo opmerkelijk dat het onwaarschijnlijk lijkt, en dat de eerste reflex moet zijn je af te vragen: klopt dat wel? Want ofwel moeten we dan ontzettend grote kwaliteitsverschillen vaststellen tussen het Nederlandse gezondheidszorgsysteem en het onze, ofwel is België heel spilziek, en kan het geen enkel probleem zijn duchtig te snoeien zonder dat we er veel van hoeven te merken.

     Dit is heel goed opgemerkt. Somers is dan wel een wetenschappelijk medewerker bij denktank Minerva, maar hij gebruikt hier het soort lekenredenering dat ik ook graag gebruik. Hij legt verder uit dat het verschil tussen 22 procent in België en 16 procent in Nederland een boekhoudkundig verschil is. In Nederland wordt de gezondheidszorg meer geregeld via privé-verzekeringen en in België via overheidsgeld. De patiënt betaalt ongeveer evenveel maar het geld legt een andere weg af.
     Somers heeft dus zonder meer gelijk als hij zegt dat er geen kloof van 6 procent van het bbp bestaat tussen wat Nederlanders en Belgen betalen aan sociale bescherming. Maar het nadeel van de kleinschalige aanpak van Somers en van mij is dat je de stelling van je tegenstander hoogstens een speldenprik toebrengt. Goed, het verschil is dus geen 6 procent van het bbp. Maar het moet ook helemaal geen 6 procent zijn. Misschien verklaart een efficiënte en sobere inzet van Nederlandse middelen wel degelijk een verschil van 1 of 2 procent.
      België geeft nu 1,3 procent van het budget uit aan defensie en dat moet 3,5 procent worden. We zoeken dus naar een verschil van 2,2 procent. Misschien zit dat verschil wel waar Vermeersch denkt dat het zit. Of misschien ook niet. Dat wordt dan een veel technischer discussie. En als het technisch wordt, maakt een leek als ik zich uit de voeten.

 

Nogmaals Israël/Palestina

Jan Dumolyn en de  ééstaat-oplossing
     Ik zou het ontstaan van Israël in 1948 enigszins anders framen dan Dumolyn doet, maar ik ben het met hem eens dat de kolonisering van de Westbank verwerpelijk is. Daar zijn ethische en juridische gronden voor, maar de belangrijkste reden voor mij is dat ze een redelijke tweestatenoplossing in de weg staat. Maar juist die tweestatenoplossing lijkt Dumolyn nu te geringschatten. Hij gelooft dat

... het geweld pas definitief kan stoppen als ook de koloniale logica ophoudt en er één pluralistische, seculiere en democratische staat tot stand komt. Utopieën zijn soms de enige realistische oplossing als je de diepere grondstromen van de geschiedenis bestudeert.

     Die grondstromen van de geschiedenis, ik kan er mij iets bij voorstellen. Er zijn altijd mensen geweest die utopieën hebben geformuleerd, en sommige ervan zijn via allerlei onvoorspelbare omwegen min of meer gerealiseerd. Zo sluit ik niet uit dat in een verre toekomst een pluralistische, seculiere en democratische staat ontstaat op het gebied from the river to the sea. Misschien ontstaat er ook zo’n pluralistische, seculiere en democratische staat in de omringende Arabische naties.  Optimism is a moral duty. Anderzijds, realisme is dat ook.
      Het klopt dat de tweestatenoplossing voortbouwt op de 
koloniale logica’. Het zou in de praktijk ook afwijken van het ethisch ideaal. Het scenario zou neerkomen op een min of meer democratisch Israël, dat grenst aan een in het beste geval Palestijnse autocratie. Ook lijkt de verwezenlijking ervan zelf meer en meer op een utopie. Maar het heeft geen zin om deze utopie in te ruilen voor een nog minder realiseerbare utopie. 
     Dumolyn schrijft dat het Joodse kolonialisme – ik zou schrijven: kolonistenimmigratie – ouder is dan het moslimfundamentalisme – ik zou schrijven: ouder dan de fundamentalistische dominantie binnen de Palestijnse beweging. Maar dat doet weinig ter zake. Dat moslimfundamentalisme is nú een minstens even groot obstakel voor een vreedzame oplossing als het Israëlisch expansionisme dat is.
     (DS 7/6) 

Experten of activisten?
     Op de radio hoorde ik gisteren een interview over de oorlog in het Midden-Oosten. Journaliste Ruth Roets interviewde expert Erwin van Veen. Zo’n expert weet meer over die zaken en kan alles beter inschatten. Ik luisterde dus aandachtig en eerbiedig. Aan het einde stelde Roets de vraag: ‘Hoe geraken we terug uit die spiraal van geweld? Hoe wordt dit terug omgedraaid?’ Ik citeer het antwoord:

 Op hele korte termijn is er geen alternatief voor het zetten van grote druk op Israël. Dat is toch de instigator van de recente campagnes zowel tegen Iran als tegen Gaza, vertrekkend van 7 oktober natuurlijk, maar daar zijn we inmiddels al meerdere stadia overheen en dat soort druk betekent gewoon sancties, het einde van diplomatiek verkeer, wapenexport verboden, het stoppen met kopen van wapens van Israël, het handhaven van etikettering van producten van nederzettingen, het stoppen van het Erasmusprogramma en zo kunnen we nog wel even doorgaan. Dat er een heel sterk en duidelijk signaal komt aan de Israëlische regering: moet je luisteren, die gebieden, dat hebben we al vaak tegen jullie gezegd, Gaza, de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem, die zijn niet van jullie, daar heb je niets te zoeken.

      Dat vond ik nogal activistisch. Kijk, zo’n interview is natuurlijk geen neutrale berichtgeving. De expert móet zich niet beperken tot de door iedereen aanvaarde feiten en verbanden. Als men hem vraagt naar oplossingen, kan hij moeilijk weigeren om zijn ‘expert opinion’ geven. Iedereen doet het.
     We zijn het gewend geraakt dat experts ons bijvoorbeeld vertellen dat we meer toegevingen moeten doen aan Poetin of integendeel meer wapens moeten sturen naar Oekraïne. Eigenlijk is het beter dat ze daarin ook niet overdrijven. Ik wil van hen liever niet horen over ‘signalen aan Poetin, moet je luisteren, Oekraïne, dat hebben al vaak tegen jullie gezegd, dat is niet van jullie, daar heb je niets te zoeken, wij doceren geen Poesjkin meer zolang jullie er niet mee ophouden.’
     Wat mij vooral stoorde was dat de ‘oplossing’ zo naadloos overeenkwam met de eisen die op Palestina-betogingen worden meegedragen. Een expert moet geen spreekbuis worden van een protestbeweging. En journalisten moeten ook in hun vragen vooral naar expertise hengelen. Roets had beter de vraag kunnen stellen: ‘De Palestina-betogers dringen aan op het beëindigen van diplomatiek verkeer, van wapenhandel en van uitwisseling van studenten. Denkt u dat dergelijke maatregelen de Israëlische regering van koers kunnen doen veranderen?’ En dan geeft die expert daar zijn mening over. 


vrijdag 27 juni 2025

Het geslijm van Mark Rutte, e.a.

 


    
Navo-secretaris-generaal Mark Rutte heeft een berichtje gestuurd naar Trump en die heeft dat openbaar gemaakt, zodat iedereen nu kan zien tot welke geslijm Rutte in staat is. Dit is het berichtje: 

Mr President, dear Donald, congratulations and thank you for your decisive action in Iran, that was truly extraordinary, and something no one else dared to do. It makes us all safer. You are flying into another big success in The Hague this evening. It was not easy but we’ve got them all signed onto 5 percent! Donald, you have driven us to a really important moment for America and Europe and the world. You will achieve something NO American president in decades could get done. Europe is going to pay in a BIG way, as they should, and it will be your win.Safe travels and see you at His Majesty’s dinner! 

     Zoveel vragen.

  1. Staan er onwaarheden in het bericht? -- Eigenlijk niet. Trump hééft actie ondernomen in Iran, het was een beslissing die andere presidenten niét hebben durven nemen. De dreigementen van Trump hébben geholpen om de Europese defensiebudgetten te verhogen. Of het bombardement op Iran de wereld veiliger maakt, weet niemand, maar het is geen ongeloofwaardige speculatie.
  2. Is Rutte zijn Navo-bevoegdheid te buiten gegaan door het Amerikaans bombardement op Iran te prijzen? -- Dat weet ik niet.
  3. Is dit geslijm? -- Ja. Je kunt wel telegrams vinden van Churchill waarin hij Stalin prijst om zijn moed, en hem een ‘comrade in arms’ noemt, maar die telegrams zijn waardiger van toon. Churchill zorgt er altijd voor dat de lof vooral gaat naar het Russische volk en het Russische leger. In het bericht van Rutte daarentegen is het Trump-Trump-Trump. Ook de manier waarop Rutte de kinderlijke stijl van Trump nabootst, met de hoofdletters, is een vorm van slijmen. Verder vernedert Rutte zichzelf als leider van de Navo en als Europeaan. Als leider van de Navo was het zijn taak om de defensiebudgetten omhoog te krijgen. En als Europeaan trots zijn dat Trump de Europeanen tot de orde riep, is ook een beetje raar. Een Amerikaan zou zo’n uitspraak nooit doen. Je zou het geslijm van Rutte kunnen vergelijken met de pogingen tot charmeren die Macron en Starmer op Trump hebben uitgeprobeerd, maar dat was toch van een heel ander niveau. 
  4. Is het geslijm gerechtvaardigd door het hoger doel? -- Het beoogde doel kan niets anders zijn dan de Amerikaanse terugtrekking uit Europa te vertragen. Dat is een uitstekend doel. De opbouw van een Europese defensie heeft tijd nodig. Een snelle terugtrekking uit Europa zou de veiligheid van Europa ondermijnen en een ramp zijn voor Oekraïne. Als wij als gewone burgers moeten kiezen tussen eervol en oneervol gedrag gaat het meestal niet om landen en werelddelen*. 
  5. Zegt dat geslijm iets over het karakter van Rutte? -- Dat is een moeilijke vraag. De gunstigste interpretatie is dat Rutte een berekend en soepel politicus is die bereid is in bepaalde situatie zijn eergevoel ondergeschikt te maken aan een welbepaald doel. Je moet er in elk geval ook aanleg voor hebben. Ik denk niet dat Bart De Wever het zou kunnen, en ik denk omgekeerd ook niet dat De Wevers cynische humor bij Trump zou aanslaan. 
  6. Zegt het geslijm iets over het karakter van Trump? -- Zeer goede vraag. Wij kennen Trump slechts van zijn publieke optredens. Is hij zo dom, zo agressief en zo vulgair als hij eruitziet? We weten het niet zeker. De Amerikaanse komiek Bill Maher was verrast toen hij zijn ‘vijand’ in het Witte huis ontmoette: een charmante man, met zin voor zelfrelativering, en die iedereen liet uitspreken. Dat zet je even aan het denken. Ondertussen ontkomen we niet aan de indruk dat Trump minstens erg gevoelig is voor vleierij. Dat je hem vooral niet moet tegenspreken zoals Zelensky ooit deed. Dat hij zelf niet goed weet wat hij wil en heel beïnvloedbaar is. Hoewel ik mijn leerlingen vertelde dat vleien bij iederéén werkt, zijn die beïnvloedbare types toch het best geschikt om het op uit te proberen. Misschien is onze indruk van een vleierijgevoelige Trump verkeerd, maar iemand als Mark Rutte, die veel beter ingelicht is dan wij, heeft blijkbaar dezelfde indruk.
  7. Zal het geslijm werken? -- Dat weet ik niet.

     Naast dat berichtje is er nog een televisiegesprek geweest met Trump en Rutte. Trump vergeleek het conflict tussen Israël en Iran met twee schoolkinderen die vechten op de speelplaats. ‘Je kunt ze beter even laten vechten,’ zei Trump. Het is makkelijker om ze daarna te doen stoppen.’ Waarop Rutte inviel in dezelfde stijl : ‘Then daddy has to use strong language.’ Dat vond Trump fijn, dat Rutte hem daddy noemde. Bart De Wever vond de uitspraak van Rutte niet fijn, maar hij ziet de vernedering veeleer in de feiten dan in de woorden. 

Als Oekraïne voor iets een eyeopener is geweest, dan is het dat we gebulllyd kunnen worden, omdat wij een aantal capaciteiten gewoon niet hebben. En we kunnen ze dus ook niet vervangen als iemand anders ze niet wil aanbieden, en voor je het weet moet je daddy zeggen tegen iemand en nog doen alsof dat je dat plezant vindt.     

     Als je het zo leest denk je: typisch De Wever. Maar als je het filmpje ziet*, is de toon en lichaamstaal anders dan we van hem gewend zijn. Ik kan er de vinger niet opleggen. Ik las ergens dat De Wever niet overtuigd leek van wat hij zei. Dat is het niet. Ik denk veeleer dat hij zijn pseudo-nederige rol wou doortrekken als vertegenwoordiger van een klein land.  

* We kunnen denken aan een scène in het Poppenhuis van Ibsen. 

Helmer: Geen enkele man zou zijn eer opofferen, ook niet voor degenen die hij liefheeft. 

Nora: Dat is nochtans iets wat honderdduizenden vrouwen dagelijks doen. 

** Voor het filmpje met Trump en Rutte: zie hier.

Gewetensnood over New York
     Als de linkse socialist Zohran Mamdani tot burgemeester van New York verkozen wordt, kom ik in gewensnood. Kan ik dan eigenlijk nog met goed fatsoen een citytrip maken naar New York? Ik kom er niet elk jaar, maar ik hou van de gedachte dat ik er elk jaar zou kúnnen komen.
     PS. Een lezer meldde mij dat Zohran Mamdani de zoon is van filmmaakster Mira Nair. Ik geef toe dat zoiets mijn oordeel gunstig beïnvloedt. Zo voelde ik ook plaatsvervangende trots dat P.J. O
’Rourke getrouwd was met de dochter van filmregisseur Sidney Lumet, tevens de kleindochter van Lena Horn.

De fietshelm
     27 juni 2025 zal de geschiedenis ingaan als de dag dat ik akkoord ging met Kris Peeters, lector Verkeerskunde en columnist in De Standaard. Peeters is tegen de verplichte fietshelm. Ik ook. Zelfs met sommige van zijn argumenten kan ik instemmen. Goed, ja, hij spreekt van victim blaming en haalt er de prijs van de fietshelm bij, maar daar kan ik voor één keer wel tegen. 
     Ik geef toe dat ik Peeters zijn statistiek niet helemaal vertrouw ik. De voorstanders van de fietshelmverplichting gebruiken immers ook statistiek. Peeters beschuldigt hen van cherrypicking en dan word ik achterdochtig. Doet hij het zelf ook niet? Hij heeft wellicht gelijk als hij beweert dat er door de verplichte fietshelm minder kilometers zullen worden gefietst, en dat minder gefietste kilometers op populatieniveau’ voor meer hart- en vaatziekten zorgen. Maar zullen die hart- en vaatziekten op populatieniveau meer levensjaren kosten dan de verbrijzelde hersenpannen die door een fietshelm vermeden hadden kunnen worden.  Peeters beweert van wel, maar dat moet allemaal nogal moeilijk uit te rekenen zijn. En wat heb ik met dat populatieniveau te maken? 
      Als Peeters daarentegen beweert dat fietsen door de helmverplichting ‘minder comfortabel en minder plezierig’ wordt, heeft hij overschot van gelijk. Hij beweert ook dat fietsen moeilijker wordt omdat je altijd een helm moet meenemen. Dat gaat zeker op voor mensen als ik. Je moet zon helm niet alleen uit de kast halen en opzetten, je moet hem ook afzetten als je bij de winkel bent aangekomen, en wat doe je er dan mee? En thuisgekomen moet je hem weer opbergen.  Dat is allemaal niets voor mij. Ik ben bijna gestopt met fietsen toen ik besefte dat ik voor de rest van mijn leven mijn fiets iedere keer op slot zou moeten doen. En dan zwijg ik nog van de esthetische kant van het fietshelmdragen*.
     Natuurlijk blijft het aan mijn geweten knagen dat Verkeerskunde-Peeters en ik een standpunt delen. Daar zal ik mee moeten leren leven. Ik kan mij altijd troosten met de gedachte dat Bart Eeckhout 
 met wie ik ook liever van mening verschil  de fietshelm wél graag verplicht wil zien om niet alleen kinderen maar ook volwassenen tegen zichzelf te beschermen. Met verplichtingen moeten we zuinig zijn, schrijft Eeckhout, maar dat schrijft hij wel vaker als opstapje om weer een of andere verplichting te rechtvaardigen**. 
     En ondertussen ben ik blij dat mijn zoon geheel vrijwillig een helm opzet als hij gaat fietsen. Maar hij heeft een racefiets. Dat is iets anders. 

* Over de fietshelmesthetiek: zie ook mijn stukje hier

**De Morgen, 28/6. Het stuk van Eeckhout is een antwoord op dat van Peeters, zonder dat diens naam vermeld wordt. Het is overigens waar dat Eeckhout niet zomaar álles wil verplichten of verbieden. Zo is hij tegen een wettelijke regeling om kinderen tegen sociale media-misbruik te beschermen. Hij noemt dat de overheid die bepaalt wanneer kinderen naar hun telefoon mogen kijken.’ Dát is dan weer een regeling die ik kan billijken. Zie mijn stukjes daarover hier.

donderdag 26 juni 2025

Tom Naegels: migratie en polarisatie

     Je hoort wel eens iemand mopperen over polarisatie. Tom Naegels kan daar niet goed tegen. Polarisatie is een feit, vindt hij, en vrome oproepen tot ‘dialoog’ zullen niet veel helpen. Maar ondertussen zijn de redelijke stukken die hij zelf schrijft een druppel antigif voor het gevaarlijke venijn. Hij verplicht mij als rechtse jongen eerst half met hem akkoord te gaan en daarna na te denken waarover ik niet akkoord ga. En vooral, hij is niet zo onbeleefd om in zijn stukken altijd hetzelfde te herhalen, vanuit dezelfde invalshoek en met dezelfde woorden. Want dát is niet goed voor mijn polarisatie.
     In zijn stuk van 8 juni heeft hij het over zijn specialisme: de migratie. Hij bespreekt de manieren waarop de culturele wereld op subtiele manier tegenwicht probeert te bieden aan het negatieve migratiebeeld.

 Allereerst: migratie normaliseren door te benadrukken dat het fenomeen ‘van alle tijden’ is, dat beroemde mensen als Albert Einstien migrant waren, en dat de witte allochtonen die nu zo tegen migranten zijn, jazeker, vroeger zelf migrant waren … Het tweede spoor: empathie wekken door persoonlijke verhalen te vertellen. Die laten zien dat we ‘allemaal mensen zijn’ die ‘allemaal hetzelfde willen: liefde, veiligheid, een thuis.’

     Naegels zegt dat hij daar voor ons land voorbeelden van zou kunnen aanhalen. Dat is waar. Hij is met zijn migratie-boek zelf het beste voorbeeld. Maar, moet hij vaststellen, de strategie werkt niet.

 Er worden veel boeken, films, tv-series en wat nog meer gemaakt die de levens van mensen met migratie-achtergrond op een empathische manier vertellen … Maar ook hier is het perfect mogelijk om mee te leven met Fatma Taspinar en haar moeder, en toch tegen migratie te stemmen. Mensen compartimenteren.

      Ik moet daar allemaal mee akkoord gaan, maar toch niet helemaal. Zo beweert Naegels dat de strategie wel goed heeft gewerkt heeft voor de holebi’s toen men in tv-series het dagelijkse leven van de homo’s ging tonen. Ik geloof dat het veeleer omgekeerd was, en dat men homo’s in populair tv-series ging tonen toen we eenmaal besloten hadden dat homoseksualiteit niets iets was om je over op te winden. We waren immers ook toleranter geworden voor jongens met lang haar, meisjes met soepjurken, yéyéyé-muziek en blootmagazines.
     Ook is het niet waar dat de strategie voor migratie niet zou werken. Ze werkt wel. Ze zorgt ervoor dat de steun voor een 
menselijk en genereus migratiebeleid ten minste niet afkalft. Dat is al heel wat. Er is in de publieke opinie een grote minderheid die terugschrikt voor de consequenties van gesloten grenzen. Zonder die grote minderheid zou de Europese bureaucratie, de activistische rechtspraak en de internationale verdragen veel minder obstakels kunnen opwerpen tegen een anti-migratiebeleid.
     Mijn grootste moeilijkheid met de compartimenteertheorie zoals Naegels ze toepast is dat ze alleen de emoties in rekening brengt. Die zijn natuurlijk erg belangrijk. Je kunt veel sympathie hebben voor je Marokkaanse poetshulp of buurvrouw, en tegelijk weerzin voelen tegenover onbekende Marokkaanse dames op straat in islamitische kledij. Dat zijn twee botsende emoties en die moet je inderdaad compartimenteren. Maar er is ook een compartimentering tussen emotie en ratio. Je kunt een lijstje maken van de voor- en nadelen van de migratie, en dan beslissen om ‘tegen migratie te stemmen’. En hoe meer je de nadelen aan den lijve ondervindt of in je verbeelding concretiseert, hoe meer ratio en emotie met elkaar verstrengeld raken.
      Of neem mijn eigen geval. Ik kijk weinig naar Afrikaanse films. Mocht ik dat vaker doen, dan zou ik ongetwijfeld meer empathie voelen voor de Afrikanen. Maar ik zou nog altijd vinden dat de immigratie van enkele honderden miljoenen Afrikanen naar Europa geen goede zaak zou zijn, noch voor mijzelf noch voor mijn toekomstige kleinkinderen. En ook niet voor de Afrikanen die hier al leven.
      (DS, 7/6)


Zen en de kunst van het activisme

     Volgens filosofisch onderzoeker Tom Hannes zijn er drie manieren om zen te zijn: mediteren, kritisch om je heen kijken, en je activistisch engageren tegen het onrecht, zoals bijvoorbeeld de regeringsmaatregel om werkloosheidsuitkeringen te beperken in duur. Ik zal hem niet tegenspreken, want ik ken niets van zen. Hij haalt ook allerlei misstanden aan zoals parlementsleden die een woonbonus ontvangen, en de kloof tussen arm en rijk die sinds twintig jaar weer groter wordt, waardoor steeds meer mensen in armoede belanden.
       Dat is allemaal een beetje slordig. Hannes vergist zich tussen parlementsleden en ministers – het soort fout dat ik ook zou maken. Die andere fout, dat steeds meer mensen in armoede belanden, zou ik wellicht niet hebben gemaakt, want ik zou zoiets eerst aan ChatGPT vragen, en dan zou ik weten dat de armoede in Vlaanderen van 2004 tot 2024 gedaald is van 10,5 tot 8 procent. Over de groeiende kloof tussen arm en rijk zou ik ChatGPT niet lastig vallen, omdat ik weet dat het een complexe kwestie is, maar ik zou toch nooit schrijven dat die kloof groter wordt, waardoor steeds meer mensen in armoede belanden. Waardoor wordt verondersteld een oorzakelijk verband aan te geven.
     Tot twee keer toe gebruikt Hannes het werkwoord over netflixen in een ongunstige betekenis. Dat komt hard aan, want netflixen is iets wat ik elke avond doe. En ik moet toegeven dat dat een minder hoogstaande vorm van tijdverdrijf is dan meditatie. Maar Hannes gaat nog verder:

In mijn donkerste momenten vraag ik me af hoelang het nog duurt voor een tsunami van zelfmoorden de oudere bevolking overspoelt … Omdat we liever een avondje liggen te netflixen dan bij elkaar te komen om te zien hoe we ons kunnen verzetten tegen de gang van zaken.

     Dat is pas hard. Ik heb het nu niet over comfortabel gepensioneerden zoals ik, maar over mensen met, zoals Hannes dat noemt, een bullshit job. Zo iemand heeft bijvoorbeeld 8 uur gewerkt in de slagerij van een supermarkt, waar het altijd koud is, en als hij thuis komt, zou hij in plaats van te netflixen, naar een vergadering moeten gaan waar acties voorbereid worden om onbeperkte werkloosheidsuitkeringen te eisen. Of denk aan de werkloze zelf, die de hele dag op de fiets van het ene naar het andere bedrijf rijdt om te solliciteren, en als dan de avond valt moet hij nogmaals de fiets nemen om zich naar een manifestatie tegen het regeringsbeleid te begeven.
     (DS 12/6)


dinsdag 24 juni 2025

Gewelddadige Palestina-activisten


     Zondagnacht en maandagmorgen vonden bijna gelijktijdig twee Palestina-acties plaats. Ze waren gericht tegen Belgische bedrijven die onderdelen leveren waar Israël wapens mee produceert. De eerste actie was gericht tegen de firma Syensqo in Machelen. Die verliep volgens het bekende stramien: de actievoerders bezetten privéterrein van het bedrijf, bekladden de muren met rode verf en ketenden zich vast aan de hekkens. De tweede actie, tegen de firma OIP bij Doornik, verliep gewelddadig. Een honderdtal activisten drongen binnen in de gebouwen en sloegen bureaus en ICT-materiaal kapot. Indrukwekkend was dat de actievoerders gemaskerd waren, een soort witte uniformen droegen en zich in militaire looppas voortbewogen.
      In De Standaard van de dag erna, spreekt journalist Ruben Moojman zijn sympathie uit voor de Palestina-activisten.

Betogers vragen van bedrijven om een kant te kiezen in de oorlog tussen Israël en Palestina … Daarom is het goed dat betogers de aandacht vestigen op dit aspect van de oorlog. Ook eisen die niet in te willigen zijn, kunnen waardevol zijn. Alleen al omdat ze mensen aan het denken zetten.  

      Ik had verwacht dat het artikel, naast die sympathie, ook de wat obligate veroordeling van de gewelddadige methodes zou bevatten, maar die heb ik niet gevonden. Er wordt alleen gesproken over ‘pacifistische betogers’ en over het ‘op de korrel nemen’ van OIP.
     Omdat Mooijman vergeten is die veroordeling uit te spreken, zal ik dat maar op mij nemen. In de krant citeert men woordvoerster ‘Cécile’. Het is niet haar echte naam. Eerst doet 
‘Cécile’ er haar beklag over dat de politie geweld gebruikt tegen betogers en daarna verdedigt ze het eigen geweld:

We voelen ons enorm machteloos. Hoeveel petities hebben we al getekend? Hoeveel dagen hebben we al aan de Brusselse Beurs geprotesteerd, Wij gebruiken burgerlijke ongehoorzaamheid als next step. Geweld valt niet uit te sluiten. Dat zag je ook vroeger bij sociale bewegingen. We veroordelen de geweldplegers van onze groepering niet … We hebben nood aan diverse tactieken. Hun geweld valt nog steeds in het niets in vergelijking met de genocide in Gaza. 

       De ‘next step... Als we onze zin niet krijgen met vreedzame middelen, dan moeten we overgaan tot de next step. Als ik je vriendelijk vraag om je portefeuille, en je geeft ze niet, dan ga ik over tot de next step en haal mijn mes boven. Die Palestina-betogingen aan de Beurs zijn niet naar mijn zin. Ik schrijf verschillende blogstukjes tegen die betogingen, maar het Brussels gemeentebestuur blijft ze maar toelaten. Ik kan niet anders dan overgaan tot de next step en een knokploeg van bejaarden samenstellen om dat stelletje uit elkaar te ranselen. Het is die next step-redenering die uiteindelijk tot het Baader-Meinhoff-terrorisme leidde.
     En dan die andere argumenten!
     ‘Dat zag je vroeger ook bij sociale bewegingen ...’ Et alors? Het nobele doel van een sociale beweging – in het heden of in het verleden – heeft nog nooit gewelddadige middelen gerechtvaardigd. Daarvoor zijn andere redenen nodig: zelfverdediging, of een dictatuur die democratisch en vreedzaam verzet verbiedt. Ook is de morele consensus over sociale bewegingen in het verleden geen bewijs dat een sociale beweging in het heden vanzelf die morele consensus verdient.
     ‘Hun geweld valt nog steeds in het niets in vergelijking met de genocide ...’ Kijk, als ik morgen ‘Cécile’ aan mijn mes rijg, wegens vermoeden van antisemitisme of omdat ze niet snel genoeg haar portefeuille afgeeft, dan valt ook dat geweld nog steeds in het niets in vergelijking met de slachtoffers van Hamas en het Israëlisch leger. Zelf als ik de hele familie van ‘Cécile’ over de kling zou jagen, viel dat nog altijd in het niets bij het geweld in Gaza.
     Ook al hebben de argumenten van ‘Cécile’ geen logische waarde, ze bewijzen in elk geval dat de revolutionaire dialectiek niet uitgestorven is. Legale  revolutionairen zeggen nooit rechtstreeks dat ze gewelddadige acties steunen, of misschien mee hebben helpen organiseren. Ze zijn wel slimmer dan dat. ‘Wij veroordelen de acties niet.’ Het is alsof je Gerry Adams van Sinn Fein over bomaanslagen van het IRA bezig hoort. ‘We hebben nood aan diverse tactieken.’ Het is alsof ik Ludo Martens van de prille PVDA bezig hoor. Ik voel mij 45 jaar jonger.

      (DS 24 juni)

*Je vindt een filmpje over de actie hier.

zondag 22 juni 2025

Gemopper tegen AI


Anti-AI obsessie
      De stukken van Dominique Deckmyn zijn vaak heel kritisch voor de ontwikkeling van AI, of beter voor de Big Tech-bedrijven die AI ontwikkelen. Dat hij daarbij soms doemdenkers aanhaalt is normaal: die moeten ook gehoord worden, of ze nu doemdenken over AI, het klimaat, de islamisering of Poetins oorlogsplannen. Misschien hebben die doemdenkers gelijk. Ook het ludditisch argument heeft een plaats in het debat. Het is niet omdat de technologiebestrijders in de 19de eeuw ongelijk hadden, dat ze dat nu weer hebben. Zolang Deckmyn mij maar niet bij luddieten indeelt. Hij schrijft: 

AI-bedrijven beloven ons al enkele jaren artificial general intelligence. Dat is AI die alles kan wat u kunt – qua intellectuele prestaties, toch. En die dus, per definitie, uw kantoorjob kan overnemen. U hebt daar nochtans niet om gevraagd, en ik ook niet.

      Héla, hola. Ik heb daar wel om gevraagd. Ik had niets liever gehad dan dat een AI-gestuurd systeem mijn toetsen had opgesteld en vooral verbeterd en gequoteerd. Dan had ik een paar uur meer les kunnen geven, en was het lerarentekort nu niet zo nijpend.
      Maar dat alles is geen obsessie. Jean-François Revel schreef dat een essentieel kenmerk van de obsessie erin bestaat om tegenstrijdige argumenten te gebruiken. Denk bijvoorbeeld aan het verwijt dat migranten onze jobs afpakken én van de werkloosheidsuitkeringen profiteren.  Of het verwijt dat Trump de illegalen veel te hard aanpakt én er bovendien niet in slaagt om er evenveel uit te wijzen als Obama.
     We zien iets vergelijkbaars bij Deckmyn. Eerst schrijft hij een heel stuk over Silicon Valley die duizelingwekkende bedragen uitgeeft voor de ontwikkeling van superintelligentie – ‘daar hebben wij zeker niet om gevraagd’ – maar in zijn besluit gaat hij de andere kant op:

Bij moeilijke redeneeropdrachten, waar op het internet niet zomaar een antwoord voor te vinden is, storten de AI-systemen totaal in zeggen de onderzoekers. Wel, laat OpenAI en Meta dat eerst oplossen, als ze kunnen. Alvorens ze proberen ons superintelligentie te verkopen.

      Wat is het nu? Moet AI nu leren redeneren ja of nee? Gaat de ontwikkeling te snel of te traag? Is het grote probleem dat de AI-systemen te dom zijn of dat ze te slim worden? Ik geef graag toe dat tegenstrijdige beweringen elkaar vaak slechts in schijn uitsluiten. Maar dat Deckmyn niet ziet dat zijn formulering op zijn minst prima facie twee tegenovergestelde richtingen uitgaat, wijst op een blinde vlek.
      Grappig is ook dat Deckmyn tot twee keer toe verzekert dat wij ‘niet gevraagd hebben om’ al die artificial general intelligence en die nieuwe superintelligentie. Hij roept daarmee het beeld op van een zeventiger die door het raam kijkt en moppert dat niemand om dat nieuwe fietspad gevraagd heeft. En al zeker heef hij niet gevraagd om een telefoon waarmee je foto’s kunt maken. Maar onder de pose van mopperkont schuilt een ernstige bekommernis. Mensen als Deckmyn zijn voorstanders van 
democratische controle van de tech-sector, zodat die zich ontwikkelt niet in de richting die het kopende publiek vraagt, maar in de richting die het kiezende publiek vraagt, of toch de vertegenwoordigers van het kiezende publiek. Maar dat is dan weer een ontwikkeling waar ik zeker niet om vraag.
  
      (DS 13/6)

Weg met gratis AI
     Tim Brys is doctor in de Artificiële Intelligentie en wil dat het gratis gebruik van AI zo snel mogelijk wordt afgeschaft. ‘Beleidsmakers en bedrijfsleiders, laat ons alstublieft de correcte prijs betalen voor digitale producten.’ Zo’n oproep stemt mij als gratis gebruiker begrijpelijkerwijs argwanend.
      En wat zijn de bezwaren van Brys tegen gratis AI? Een ervan is dat de bedrijven eerst grote verliezen lijden en later grote winsten maken. Alsof dat mij iets uitmaakt. Ook kan het mij niet veel schelen dat AI ontwikkeld wordt door enkele monopolies – zolang ze geen monopolieprijzen hanteren. Maar dat laatste is niet wat Brys voorspelt. Integendeel, zijn vrees is dus dat AI gratis blijft.
     Brys haalt het klimaatargument aan: het gaat om een technologie die heel veel energie vreet. Dat is dan jammer, maar over het klimaat ga ik als leek nooit in discussie. Gelukkig heb ik ergens gehoord dat het energiegebruik per vraag die ik stel heel goed meevalt, en dat technologische doorbraken kunnen zorgen voor spectaculaire dalingen in het energieverbruik.
      Dan blijven nog veel argumenten over. Gratis AI zou verantwoordelijk zijn voor de verslechtering van de gebruikerservaring, voor subtiele reclame en beïnvloeding, voor inbreuken op de privacy, voor manipulerende en polariserende algoritmes, voor lage lonen voor AI-medewerkers in Derde Wereld-landen, voor achteruitgang van de mentale gezondheid.
     Niet alles maakt op mij evenveel indruk. Als men met inbreuken op de privacy bedoelt dat men mijn data gebruikt om AI te trainen, dan denk ik: doe maar. Karel van het Reve wou zelfs zijn telefoongesprekken ter beschikking stellen voor linguistisch onderzoek. Als men met polarizerende algoritmes bedoelt dat dissidente en onfrisse meningen óók aan bod komen, dan wil ik dat het liefst zo houden. Bovendien zie ik niet in wat dat met het betalend of niet-betalend karakter van AI te maken heeft. Ook zou ik de lage lonen van AI-medewerkers in Derde Wereld-landen niet té snel verhogen, want dan worden die mensen misschien zelf té snel vervangen door AI. De achteruitgang van de mentale gezondheid ten slotte hangt van de gebruiker af: hoe hij met het nieuwe speeltje omgaat. Alles wat plezierig of gemakkelijk is, kan tot verslaving leiden. Kinderen moeten dus in hun AI-gebruik worden begeleid. Maar volwassenen moeten zelf maar hun verantwoordelijkheid opnemen.
     Dan blijven nog twee argumenten over. AI, zo wordt gezegd, kan worden aangewend om gebruikers te manipuleren, politiek of als consument. Dat lijkt mij een reëel gevaar. Ik wil gerust openlijke reclame trotseren, maar van subtiele sturing van mijn voorkeuren ben ik bang. Misschien kunnen consumentenorganisaties hier een waakzaam oogje in het zeil houden en mij tijdig waarschuwen voor de vuile trucs.
     De verslechtering van de gebruikerservaring – de zogenaamde enshittification – vind ik dan weer een flauw argument. De bedrijven die AI aanbieden zijn er niet op uit om ons een shitty product aan te bieden. Dan zouden hun klanten immers afhaken. Maar commercie kan inderdaad een zekere dosis shit met zich meebrengen, dat is waar. Brys vertelt wat er met Facebook is gebeurd:

Neem nu Facebook. In de beginperiode was alle functionaliteit van het platform gericht op de gebruiker die enkel berichten zag van vrienden en familie, en af en toe een blij weerzien had met uit het oog verloren kennissen. Omdat het steeds moeilijker werd om het platform te verlaten – je zou namelijk al je connecties verliezen – kon Facebook overschakelen op winst maken: tussen familiefoto’s en jeugdherinneringen werden ‘gesponsorde’ berichten van adverteerders verweven. Zo raakte de originele ervaring steeds dieper bedolven onder een laag shit, en werden de zakken van Facebooks aandeelhouders steeds voller gevuld.

     Is dat nu het hele probleem van de enshittification: berichten van adverteerders? Ik heb er niet veel last van. Als ik dat wel had, nam ik gewoon een betalend abonnement. Het staat mij vrij om te kiezen: gratis mét shit en betalend zónder shit. Ik ben blij dat ik mag kiezen. Maar als ik het goed begrepen heb, wil Brys mij de vrijheid afnemen die de zakkenvullende aandeelhouders van Facebook mij wel gunnen. Dan kies ik voor de zakkenvullers.
     (DS 18/6)