maandag 13 november 2023

Nog mijmeringen over de 'linkse wetenschap'


   Aan mijn vorige mijmering bij het boek van Andreas De Block had ik de titel meegegeven: Bestaat er een linkse en een rechtse wetenschap?* Dat was enigszins misleidend, want het echte onderwerp van het stukje, en van hoofdstuk 3 van het boek, betrof de vraag of wetenschap waardevrij en objectief kan zijn. Zelf hou ik graag vast aan dat ideaal, maar De Block heeft mij overtuigd dat de individuele wetenschapper dat ideaal moeilijk kan bereiken**. Teveel beslissingen onttrekken zich aan objectieve maatstaven. Wat wordt onderzocht? Wat gebeurt er met de resultaten? Welke onderzoeksmethode wordt gevolgd? Welke veralgemeningen of categorieën worden gehanteerd? Welke intuïties worden toegelaten?
     Bij het nemen van zulke beslissingen en microbeslissingen is het onvermijdelijk dat vooroordelen een rol spelen, en in de gedrags- en geesteswetenschappen zijn dat onder andere politieke en ideologische voorkeuren. Dan is de rekening snel gemaakt: één plus één is twee. Met het linkse overwicht onder het  universiteitspersoneel mag je je verwachten aan een overwicht van ‘linkse studies’, dat wil zeggen, studies waarvan de conclusies – o toeval – goed passen binnen een linkse politieke agenda.
     Dat dat ook werkelijk het geval is, blijkt uit onderzoek van 193 psychologische studies. Er was ook goed nieuws: de meeste onderzoeken hadden niets met links of rechts te maken, en het overwicht van ‘linkse studies’ was minder groot dan je zou verwachten. Maar het was reëel.
     De oorzaak van de linkse kleur van de studies kan natuurlijk worden gezocht in de vooroordelen van de onderzoeker. Maar er zijn ook een aantal andere mechanismen die het linkse overwicht verder versterken:

  1. Het conformisme van links dat gemakshalve de ruimst verspreide ideeën overneemt
  2. Het conformisme van rechts dat ervoor past tegen de stroom in te roeien
  3. De onmogelijkheid om een bepaald soort studies met objectieve data te weerleggen
  4. De onmogelijkheid om financiering voor onderzoek goed te keuren op grond van objectieve data, omdat die data pas tijdens het onderzoek zullen worden verzameld
  5. Het gebruik van een dubbele standaard bij peer review waarbij ‘rechtse studies’ strenger worden beoordeeld dan ‘linkse studies’*** 
  6. Het creëren van leerstoelen en studiedomeinen rond vragen die al een voorschot nemen op het antwoord: critical race theory, decolonial feminism, environmental ethics
  7. In dezelfde geest: conceptual engineering, waarbij begrippen worden ingevoerd die het onderzoek in een bepaalde richting sturen: microaggressions, safe spaces, trigger warnings, conspiracy theories
  8. Het inroepen van ethische of emotionele criteria om bepaald onderzoek niet te doen
  9. De linkse oriëntatie van het sociaal-cultureel establishment dat het onderzoek in vulgariserende vorm met open armen ontvangt****.
Voor De Block is de analyse van het linkse overwicht een aanloop om in zijn hoofdstuk 5 te pleiten voor meer politiek evenwicht in de menswetenschappen.
     Het eerste voordeel van zo’n evenwicht betreft de waarheidsvinding. 
Als alleen onderzoeksvragen gesteld worden die passen bij een links project, zullen veel vragen niet gesteld worden, en zullen veel kennisdomeinen braak liggen. Maar veel belangrijker dan die eenzijdigheid is de te verwachten opeenstappeling van fouten. De moderne wetenschapsopvatting streeft niet naar onfeilbaarheid maar aanvaardt de onvermijdelijkheid van fouten. Popper vatte zijn wetenschapsopvatting samen als fallibilism. Vanuit die gedachte kan het geen kwaad dat er in wetenschappelijke tijdschriften fout onderzoek wordt gepubliceerd; het komt erop aan dat die fouten worden opgemerkt en grondig bekritiseerd. En het is niet alleen aannemelijk, maar ook door onderzoek bevestigd, dat rechtse onderzoekers beter in staat zijn fouten in links onderzoek op te merken – en omgekeerd ook natuurlijk*****.
     De Block neemt het beeld van J.S. Mill over van de ‘advocaat van de duivel’. Bij een heiligverklaring stelt de katholieke kerk iemand aan die alle tegenargumenten moet verzamelen. Was de kandidaat-heilige nooit in een verdacht café opgemerkt? Had hij zich niet met slecht vrouwvolk afgegeven? Stopte hij voor elk rood licht?’ 
     ’t Is een sterk beeld, maar het heeft ook zijn nadelen. Het mag in elk geval de rol van de wetenschapper niet herleiden tot die van een advocaat die alleen die argumenten verzamelt die zijn these ondersteunen, en het aan de tegenpartij overlaat om de andere kant te belichten. De wetenschapper, vind ik, moet openstaan voor kritiek van anderen, maar moet om te beginnen al het halve werk doen door de nodige zelfkritiek. Maar de wetenschap mag wel een beetje van een rechtbankspektakel hebben, daarin geef ik De Block gelijk. De al te voorzichtige onderzoeker, bang van zijn eigen partijdigheid en zijn eigen schaduw, zal wellicht nooit een gewaagde hypothese of een vermetele innovatie durven voorstellen. Daarom gelooft De Block dat ‘een ideologisch diverse onderzoeksgemeenschap in het algemeen betere resultaten zal boeken dan … een groep wetenschappers die politiek neutraal zijn.’
     Naast het voordeel voor waarheidsvinding, heeft een ideologisch diverse wetenschap ook een liberaal-democratisch voordeel. Links en rechts streven o.a. verschillende waarden na, en de liberale samenleving wil die waarden niet van hogerhand opleggen, sturen of verbieden. Een uitdrukkelijke discriminatie van rechts binnen de wetenschappelijke wereld wijkt dan af van het liberale ideaal dat de samenleving in haar geheel geheel nastreeft. Daar sluit ook het democratisch ideaal bij aan. Als een meerderheid of een belangrijke minderheid van de bevolking vindt dat de maatschappelijke nadelen van migratie nader moeten worden onderzocht, is het maar juist dat er in de wetenschappelijke wereld geleerden bereid zijn om dat onderzoek uit te voeren.
     Heeft De Block ook voorstellen over hoe je ook daadwerkelijk meer rechtse onderzoekers aan de universiteiten te krijgen? Hij bespreekt enkele mogelijkheden, maar zoals altijd bij dat soort dingen, is het een kwestie van een cultuuromslag. Een mentaliteitswijziging, zoals dat in mijn jeugd werd genoemd. Het werd voorgesteld als alternatief voor de Grote Revolutie, waar ik dan weer voorstander van was.  Nu leert de ervaring dat er nooit gebrek is aan mentaliteitswijzigingen, integendeel, maar ze laten zich verdomd moeilijk sturen in de richting die je wil. Het zal met de mentaliteit die de linkse universiteit in stand houdt niet anders zijn.
     Wat kan bijdragen tot de verandering is dit. ‘Rechts is slecht, tenminste volgens links,’ schrijft De Block, maar ‘een volledige verkenning van deze kwestie zou ons te ver leiden.’ Het is inderdaad een kwestie die heel ver leidt, maar het overtuigend uit elkaar halen van politieke keuzes, morele waarden en het manicheïsme goed/slecht zou het terrein kunnen effenen voor een serener debat. Het tweede is eenvoudiger. ‘Rechtse onderzoekers kunnen zelf ook actie ondernemen,’ schrijft De Block. Ze moeten ‘vrijer spreken’. Ze moeten het terrein niet laten aan de meerderheid van links en aan enkele caractériels die rechts een slechte naam bezorgen.
    Professor De Block loopt met zijn eigen overtuiging niet te koop. Hij weet, uit onderzoek, dat je andersdenkenden minder gemakkelijk overtuigt als ze je kunnen vastpinnen op een duidelijke overtuiging. Het is een van de redenen waarom zoveel mensen met aandrang verklaren dat ze ‘links’ noch ‘rechts’ zijn, dat die begrippen voorbijgestreefd zijn, enzovoort. Een aantal namen die in het boek en de literatuurlijst opduiken, doen mij vermoeden waar ik de professor moet plaatsen: Robert Nozick, Deirdre McCloskey, Thomas Sowell, de ‘ondergewaardeerde’ Frank van Dun ... Lode Cosaer ook, die het boek heeft nagelezen. Ergens spreekt De Block van een stroming die hij het ‘klassiek-liberalisme’ noemt. In mijn ervaring zijn het vooral klassiek-liberalen zelf die dat begrip gebruiken. Het verklaart misschien waarom mijn ‘mijmeringen’ over het boek zo vaak samenvallen met gedachten uit het boek, en daardoor zo vaak het karakter van een samenvatting aannemen.
     Misschien heb ik nog wat materiaal voor wat korte notities. Ik zie nog wel. 

 

* Dat stukje over ‘objectieve wetenschap’ vind je hier.

** Een jaar geleden las ik het boek van Professor Bert De Munck Leven en laten leven dat nogal kritisch stond tegen over het Covid-beleid. Het lijkt allemaal zo lang geleden! Bij het hoofdstuk ‘De grenzen aan de wetenschap’ voelde ik  mij erg onrustig. Bij de analystische methode van De Block daarentegen wind ik mij minder op. Alle opmerkingen die ik wil maken, komen in het boekje aan bod, ongeveer op hetzelfde moment dat ze bij mij opkomen.

*** Over de peer review-praktijk heb ik iets bijgeleerd: ‘Anders dan de meeste niet-wetenschappers zullen denken,’ schrijft De Block, ‘is de evaluatie meestal negatief en worden de meeste ingediende artikels dus afgewezen.’

**** Alleen dat laatste mechanisme wordt niet expliciet door De Block vermeld.

***** Een verwant voordeel is dat men in een divers, maar redelijk, gezelschap sneller geneigd zal zijn om de eigen vooroordelen in vraag te stellen, de mogelijkheid van eigen fouten te overwegen, en de verleidingen van het extremisme te weerstaan. De radicalisering in de echoput wordt getemperd. De Block citeert een vermakelijk voorbeeld van het tegenovergestelde: hoe op een driedaags congres van specialisten in dierenrechten de standpunten dag na dag radicaler worden.

4 opmerkingen:

  1. Er is begripsverwarring:
    - de uitvoering van de natuurwetenschappelijke methode is niet ideologisch.
    - De keuzes van onderwerpen, richtingen te nemen, speculatieve theorieën die men wil onderzoeken is wel afhankelijk van een maatschappelijk context, kan ideologisch zijn.

    Wat de menswetenschappen betreft, die kan men niet met natuurwetenschappelijke methodiek uitvoeren, omdat men zelden kan experimenteren op natuurwetenschappelijke manier. Dat is een ander verhaal.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. De redenering van De Block is dat men ook bij experimentele methodes soms redelijk willekeurig drempels moet gebruiken (bijvoorbeeld hoeveel vals-positieve en vals-negatieve resultaten men tolereert). De willekeur opent de deur voor vooroordelen, alhoewel die in de natuurwetenschap natuurlijk niet ideologisch zullen zijn. Zie ook mijn stukje hier.

      Verwijderen
    2. "De redenering van De Block...":

      Dat is allemaal nogal ver gezocht. Willekeurige drempels om iets te bewijzen? Neen. Het kan zijn dat je drempels en confidence intervals etc moet kiezen, maar dan moet je dat erbij zeggen in de resultaten, technisch kan het dan kloppen, maar enkel volgens die drempels. Zeg je dat er niet bij, dan ben je niet meer wetenschappelijk bezig.
      Ik vermoed echter dat er iets anders bedoeld wordt: in zijn geheel is de "de wetenschap" natuurlijk niet objectief. Een wetenschapper die zich ergens over uit spreekt doet dat vaak niet strikt wetenschappelijk, het is dan ook maar een mening, verpakt in het etiket wetenschap. Dus, ja, het is belangrijk in te zien dat experten heel vaak maar meningen geven, en zich verschuilen achter het etiket 'wetenschap'.
      Maar de strikte natuurwetenschappelijke methodiek is niet ideologisch, keuzes kunnen gemaakt worden om iets rooskleuriger voor te stellen, maar dan ligt het meestal al buiten De Wetenschap. Voorbeelden uit de Sovjet-Unie zijn gekend. Tegenwoordig noemen velen zich klimaatwetenschapper, zonder dat ze zelf ooit diepgaand wetenschappelijk onderzoek hebben gedaan. Zij lezen hier en daar wat, en bij de volgende gelegenheid proclameren ze dat het met het klimaat te maken heeft. Dat is geen wetenschap. Voorbeeld: opwaming van de atmosfeer kan bewijselijk tot krachtiger weersgebeurtenissen leiden, maar dat wil niet zeggen dat elke overstroming, windvlaag of droogte periode te maken heeft met klimaatverandering.

      Verwijderen
    3. 'Dat is allemaal nogal vergezocht' ... Daar durf ik mij niet over uitspreken. Zelf vind ik de voorbeelden van De Block op dit punt ook niet helemaal overtuigend.

      Verwijderen