zaterdag 11 november 2023

Bestaat er een linkse en rechtse wetenschap?


    Dit is nu al aan mijn derde stukje met mijmeringen over het boek van Andreas De Block. Laat ik dit keer meteen de koe bij de horens vatten en de knuppel in het hoenderhok gooien. Ik haal die uitdrukkingen nu even van stal omdat dierenrechtenorganisaties die naar het schijnt willen laten verbieden, dus ik moet vlug zijn, maar in elk geval zullen die organisaties mij eerst van het verbod per aangetekend schrijven op de hoogte moeten stellen. 
     Ondertussen stel ik dus kordaat de vraag en geef meteen het antwoord: bestaat er een linkse of rechtse wetenschap? Volgens mij niet. Moet wetenschap objectief zijn? Volgens mij wel. Professor De Block denkt daar enigszins anders over, maar ik ga het debat daarover met hem niet aangaan, want dan zou ik eerst voor mijzelf moeten uitmaken wat wetenschap is. Dan zou ik mij moeten verdiepen in het demarcatieprobleem van Popper, de scientismekwestie van Hayek, de paragadigma-affaire van Kühn, het consensusvraagstuk van Boudry en de reduplicatiecrisis in de psychologie. Ik zou mij moeten bezinnen over het verschil tussen fundamenteel en toegepast onderzoek, over de relatie tussen wetenschap en gezond verstand*, en over die tussen wetenschap en beleid. Ik zou moeten nadenken over de verschillende onderzoeksmethoden die wetenschappen gebruiken, en of die complementair dan wel tegenstrijdig zijn. Enzovoort. Dat is allemaal een ander paar mouwen dan de wat lichtzinnige vraag wat ‘links’ en ‘rechts’ juist betekent.
      Als we een beetje redelijk willen debatteren over wetenschap en politiek, sluiten we in elk geval best de wiskunde, de fysica, de scheikunde en een groot deel van de biologie uit van de discussie. Er bestaan heel wat linkse wiskundigen, fysici en scheikundigen, maar die komen geloof ik niet systematisch tot andere conclusies dan hun rechtse collegas. De tijd van de Duitse fysica en proletarische genetica is gelukkig achter de rug. Het eerste bleek voor de helft te bestaan bekrompenheid, het tweede integraal uit charlatanerie.
     Maar hoe zit dat met de humane wetenschappen? Met de gedragswetenschappen als psychologie, sociologie, politicologie, antropologie, criminologie, economie, geschiedenis? Hoe zit dat met geesteswetenschappen zoals filosofie, rechtswetenschap, literatuurwetenschap? Of dat nu échte wetenschappen zijn of niet** , ik zou verwachten dat ook de beoefenaren van die vakken tot objectieve resultaten kunnen komen als ze bereid zijn hun hypotheses te toetsen, in plaats van alleen maar bevestiging te zoeken. Max Weber bijvoorbeeld was, geloof ik, een voorstander van waardevrij onderzoek in de sociale wetenschappen.
     De naam Weber komt echter niet voor in het boek van De Block, niet in de tekst, niet in de voetnoten, niet in de literatuurlijst. In plaats daarvan analyseert De Block de stadia van het wetenschappelijk onderzoek en toont aan dat die altijd ook door andere morele waarden dan zuivere waarheidsvinding worden gestuurd***. Morele waarden bepalen onder andere mee 

  1. welke onderzoeksvragen naar IQ-verschillen ethisch aanvaardbaar zijn ****
  2. welke experimenten in de geneeskunde moreel verantwoord zijn 
  3. hoe de resultaten van klimaatonderzoek aan het publiek of aan de politici worden gepresenteerd
  4. welke intuïties de filosoof als uitgangspunt neemt 
  5. op welk punt in zijn redenering de socioloog een gewaagde sprong maakt 
  6. welke onderzoeksvragen de criminoloog interessant vindt 
  7. hoe de gezondsheidsdeskundige aan statistisch onderzoek doet.
Ik ga mij hier beperken tot de twee laatste kwesties – onderzoeksvragen en statistiek – om het ideaal van de waardevrijheid tegenover de beperkingen van de werkelijkheid af te wegen.
     Neem die onderzoeksvragen. Ik kan mij best voorstellen dat een linkse of een rechtse bekommernis tot andere onderzoeksvragen leiden. Zo zou een linkse criminoloog een onderzoek kunnen instellen naar de gunstige effecten van ‘alternatieve’ straffen, terwijl een rechtse criminoloog dat zou kunnen doen naar die van langere gevangenisstraffen. Zo’n keuze is op zich niet verwerpelijk: je kunt niet alles tegelijk onderzoeken. Maar daar stel ik dan het ideaal van de objectieve wetenschap tegenover: áls de linkse en de rechtse criminoloog dezelfde vraag zouden onderzoeken, dan zouden ze toch tot dezelfde conclusie moeten komen? Of is ook dat teveel gevraagd?
     Bij de statistiek is het nog ingewikkelder. Ik heb in de coronatijden, zoals velen, zitten staren op tabellen en grafieken, en met ontzetting vastgesteld hoe moeilijk het was om betrouwbare cijfers te verzamelen over iets waar de hele wereld mee bezig was. Maar het probleem gaat veel verder dan cijfers. Veronderstel dat een jurist, laten we hem Thierry Claeys noemen, wil onderzoeken welke opzegtermijn rechters plegen te uit te spreken bij het ontslag van een bediende. De jurist verzamelt vlijtig alle uitspraken en laat een van zijn medewerkers al die uitspraken in de computer inbrengen, met een kolom voor het loon, de functie, de leeftijd en de anciënniteit van de ontslagene. Met de betrouwbaarheid van de cijfers is niet het minste probleem. De computer, die helemaal waardevrij is, berekent correct de gemiddelde opzegtermijn en het gewicht van de parameters. De objectieve resultaten kunnen worden gepubliceerd in een rechtskundig tijdschrift.
      Toch zijn er aan de berekening verschillende beslissingen voorafgegaan die niet noodzakelijk waardevrij zijn. Een Vlaams nationalist had er misschien aan gedacht om ook het Gewest waar de rechter zetelt als parameter op te nemen. Een syndicalist had misschien alleen de anciënniteit opgenomen als ‘eerlijkste’ criterium. En dan zijn er nog de drempelwaarden. Hoeveel verschillende categorieën van functies onderscheid je? Is er een categorie voor een onder-onderdirecteur? Waar leg je de cesuren in de loonschalen? Druk je de anciënniteit in maanden of in jaren uit? En als al die beslissingen genomen zijn, rest nog de vraag hoe de uiteindelijke onderzoeksresultaten zullen worden gebruikt door de rechters. Zal het bestaan van zo’n formule geen invloed hebben op de toekomstige uitspraken? En als dat zo is, zal de jurist zijn parameters dan niet zo kiezen dat zijn formule een resultaat opleveren dat hijzelf rechtvaardig vindt? Allemaal vragen. 
    Zelf geeft De Block een aantal voorbeelden uit de domeinen van veiligheid en gezondheid. Ik heb eruit geleerd dat de drempels voor vals-positieve en vals-negatieve resultaten moeilijk neutraal kunnen worden vastgelegd en dat het ‘inductief risico’ zich niet alleen stelt aan het begin en aan het einde van het onderzoek, maar ook bij de verschillende stappen tijdens het onderzoek. Dan wordt het wel heel moeilijk om waardenvrij met statistiek om te gaan, zelfs als je alle regels volgt bij het verzamelen van de data en het berekenen van het betrouwbaarheidsinterval.
    Nog twee opmerkingen. Een. Het bovenstaande is geen argument om als wetenschapper geen objectiviteit of neutraliteit na te streven, het is een waarschuwing voor zelfoverschatting en wishful thinking. Het is niet omdat je als wetenschapper heel graag objectief zou willen zijn, dat je het ook bent. Twee. Er is een verschil tussen morele waarden opnemen in je onderzoek enerzijds en anderzijds je onderzoek laten leiden door je politieke overtuiging. Ik moest ooit op een Brussels congres een Franse academica opvangen die een pleidooi kwam houden voor ‘la recherche militante’. Dat is weer iets anders. En het is des te gevaarlijker omdat een politieke overtuiging niet alleen morele normen betreffen maar ook een opvatting over causale verbanden. Als je dus causale verbanden onderzoekt terwijl je opvatting over die causale verbanden op voorhand vastligt, dan riskeer je héél veel bevestiging te vinden voor je vooroordelen. En dát, heb ik bij Popper geleerd, is niet het doel van de wetenschap. 

* In een frivole bui wil ik daar wel eens iets over schrijven, zoals hier. In een nog frivolere bui ben ik zelfs bereid om in de gauwte 12 stellingen te formuleren.

(1)   dat consensus in de wetenschap niet bestaat – behalve geloof ik in de wiskunde

(2)   dat een relatieve consensus onder wetenschappers– 97 procent of zo – een goede reden is om een conclusie voorlopig aan te nemen, ook al bestaat er een kans – en die is groter dan 3 procent – dat die conclusie fout is

(3)   dat de ene wetenschap nauwkeuriger resultaten oplevert dan een andere

(4)   dat het bestuderen van statistische correlaties altijd afhangt van de parameters die gekozen worden*

(5)   dat zuivere wetenschap betrouwbaarder is dan toegepaste wetenschap: biologie is betrouwbaarder dan geneeskunde

(6)   dat er een verschil bestaat tussen enerzijds wetenschappelijk onderzoek en anderzijds wat er van dat wetenschappelijk onderzoek wordt gecommuniceerd en gevulgariseerd

(7)   dat er bij het bestuderen van nieuwe verschijnselen (Covid bijvoorbeeld) gedurende lange tijd veel onduidelijkheid kan bestaan, met veel tegenstrijdige conclusies

(8)   dat sommige wetenschappen in hun methodologie samenhangen met filosofische controverses – denk aan marxisme in de geschiedenis, empirisme in de economie, behaviourisme in de psychologie, structuralisme in de taalkunde, constructivisme in de pedagogie, postmodernisme in de literatuurwetenschap  … 

(9)   dat sommige wetenschappen onderhevig zijn aan modes

(10)dat wetenschappers hun onderzoekskeuzes – wát ze onderzoeken, welk aspect ze onderzoeken – kunnen laten afhangen van hun politieke overtuiging

(11) dat wetenschappers vanuit hun specialisatie geen beleid kunnen bepalen o.a. omdat ze hun conclusies zouden moeten afwegen tegen die van andere wetenschappers die de kwestie vanuit een andere specialisatie benaderen, en waar ze dus zelf niet in gespecialiseerd zijn - er zou een specialisatie Afweegkunde moeten bestaan

(12) dat sommige toegepaste wetenschappen nog niet ver genoeg gevorderd zijn om tot conclusies te komen die voldoende robuust zijn om praktijken gebaseerd op gezond verstand en ervaring te vervangen: ik denk aan de pedagogie.

** Of de menswetenschappen échte wetenschappen zijn, kan makkelijk ontaarden in een kwestie over woorden. Niemand ontkent dat er heel grote verschillen bestaan tussen de natuurwetenschappen en de literatuurwetenschap. Het kan heel interessant zijn om die verschillen in kaart te brengen. Maar of we voor allebei de term ‘wetenschap’ mogen gebruiken is van minder belang. 

*** En dat die morele waarden een grotere rol spelen op de links/rechts-as dan intelligentie over persoonlijkheidskenmerken lijkt mij heel geloofwaardig. Zie echter ook mijn laatste alinea voor de voetnoten.

**** Men vreest onder andere dat dergelijk onderzoek ‘de belangen van minderheidsgroepen zou kunnen schaden’. Een verdediger van die censuur, Philip Kitcher, gebruikt bovendien het sofisme dat raciale verschillen in IQ niet mogen worden onderzocht omdat de resultaten daarvan toch meestal onduidelijk zijn. Tja, duidelijkheid kan er natuurlijk alleen maar komen als er verder wetenschappelijk onderzoek gebeurt. Steven Pinker is tegen zulke censuur. Hij reageerde boos toen het tijdschrift Nature Human Behavior een stuk plaatste waarin de bescherming van ‘de rechten en de belangen van minderheidsgroepen’ voortaan een van de peer review criteria werden om artikels al dan niet op te nemen. Pinker kondigde aan geen artikels meer in te sturen naar het tijdsschrift. Mooi zo, hoe bozer, hoe liever. 

Over de formule van Thierry Claeys, zie hier. Over het taalzuiveringsactivisme van dierenrechtenorganisaties, zie hier.


1 opmerking:

  1. In de uitoefening van de natuurwetenschappen is er geen politieke og religieuze idelologie. Wel in de keuze van de onderwerpen.
    Als een dogmatische ideologie de uitoefening van wetenschappelijk werk bepaalt, dan is het geen wetenschap meer. Voorbeelden van de Sovjet-Unie en het christendom. En waarschijnlijk vele andere. Dat neemt niet weg dat die ideologiën dit wel zullen voorstellen als wetenschap, als objectief, als waarheid.

    Natuurwetenschap proclameert geen 'waarheid', maar de best mogelijke kennis tot heden. Maar ook hier loopt het vaak fout. Lord Kelvin zei dat zwaarder-dan-lucht machines onmogelijk zouden kunnen vliegen, dat X-rays bedrog waren. Einstein proclameerde dat kernenergie nooit zou kunnen werken, omdat we dan de splitsing van een atoom zelf zouden moeten kunnen bepalen. Dat kunnen we.

    Ook wetenschappers hebben het moeilijk altijd strikt wetenschappelijk te blijven. Je ziet dat tegenwoordig rond klimaat, waar wetenschappers bij elk weerfenomeen het klimaat erbij halen. Of waar de periodische watertekorten in het natte Vlaanderen (en Nederland) aan de verharding ligt (de eigenlijke oorzaak is drainage en snelle afvoer naar zee - drainage goed bedoeld om het land droog te houden, maar ons nu parten speelt).

    BeantwoordenVerwijderen