dinsdag 30 december 2025

Wonderkinderen, topsport, statistiek, e.a.

Wonderkinderen, topvoetballers, statistiek
      ‘Vergeet Mozart: de meeste wonderkinderen worden later geen toppers,’ lees ik op de voorpagina van de krant 
(DS 30/12). Ik weet meteen dat ik ten eerste dat artikel met interesse zal lezen en ten tweede dat ik er mij aan zal ergeren. Die interesse ligt voor de hand. Toen ik tien jaar geleden piano begon te studeren, keek ik vaak naar videofilmpjes van 6-jarige Chinese wonderkinderen die schijnbaar moeiteloos preludes van Bach op de piano speelden. Ik vroeg mij toen wel eens af wat er van die kinderen terecht zou komen.
         Mijn eigen zoon was op een heel bescheiden manier een wonderkind in het voetbal. Toen hij op zijn negende – vrij laat dus – begon te voetballen bij een plaatselijke club, werd hij bijna onmiddellijk door scouts van Lierse opgemerkt en mocht hij bij de jeugd in die ploeg van de hoogste klasse  beginnen. Ik wist dat er een groot verschil was tussen de jeugdreeksen in de hoogste klasse en de uiteindelijke A-ploeg. Als je alle jeugdspelers van de verschillende leeftijden samentelde kwam je al snel tot 200 spelers terwijl er in de A-ploeg, waar alle leeftijden door elkaar spelen, maar plaats was voor 20. In elke leeftijdscategorie was er misschien één die kans maakte om later ook als volwassene op eerste-klasse niveau te spelen. Het was een berekening die elke voetbalvader snel had gemaakt.
     Die autobiografische bijzonderheden verklaren mijn interesse. Ik sla de krant dus open en zoek het artikel. Nu heeft het een andere kop: ‘Wie te vroeg piekt, mist meestal de top*.’  Daar heb je het al, denk ik. Het zal een pleidooi zijn tegen te vroege specialisatie. Kinderen verplichten om zich op één discipline toe te leggen wordt gezien als een vorm van kindermishandeling, wellicht terecht, en om die morele stelling te ondersteunen zal er wetenschappelijk onderzoek en cijfermateriaal worden aangehaald.

Bij sporters is het opvallend duidelijk. Zo haalt 82 procent van de jonge toppers het nooit tot de absolute top als volwassene. Omgekeerd was 72 procent van de volwassen toppers nooit internationaal actief … En voor muzikanten zien we hetzelfde: de meeste wonderkinderen worden nooit topmuzikanten, en de meeste topmuzikanten waren geen wonderkinderen.

     Maar uit die cijfers kun je geen conclusies trekken! Dat is geen statistiek, maar anekdotiek met cijfers! Weet de journalist dat dan niet? Ik begin mij op te winden. Maar dat is ten onrechte. Naar het einde van het artikel toe staat de correcte uitleg van het verschijnsel.

Bij de resultaten hoort een belangrijke nuance. Dat de latere toppers tijdens hun jeugd geen kampioen waren, is vanuit statistisch oogpunt niet zo verrassend. De groep van jeugdkampioenen is immers heel klein, terwijl de groep van niet-kampioenen vele malen groter is. Daarom kunnen twee dingen tegelijk waar zijn: jonge kampioenen hebben een veel grotere kans om het later tot topatleet te schoppen, én toch zijn volwassen topatleten voornamelijk niet-jeudkampioenen. Dat toonden de onderzoekers zelf aan in een eerdere studie bij 1,8 miljoen atleten. Die studie liet zien dat jeugdkampioenen 49 keer meer kans hebben om ook bij de volwassen toppers te horen.

      Daarmee is alles gezegd wat er over het onderwerp geweten is. Veel van de rest is speculatie. Er wordt aangehaald dat veel topatleten zich in hun jeugd hadden toegelegd op meerdere disciplines. Daar zijn cijfers van. Maar dat is alweer geen ernstige statistiek.
      Kijk, het is best mogelijk dat jonge voetballertjes in plaats van vier of zes dagen per week alleen te voetballen, beter tussendoor twee dagen aan basketbal zouden wijden. Misschien is het ook beter dat ze naast het voetballen en basketballen wat vaker een boek zouden lezen of naar een film kijken of een prent inkleuren of een lego-kasteel bouwen of verstoppertje spelen met hun vriendjes. Maar het zou mij verwonderen dat het helpt om hun kansen op een topcarrière in het voetbal te vergroten. Het is een vorm van wishfull thinking: men vindt een brede, algemene vorming om morele redenen beter, en dáárom hoopt men men dat die vorming meteen de beste methode is om een welbepaald doel te bereiken. Wie dan een beetje zoekt, vindt een gemakkelijk een aantal cijfers die dat bewijzen.
      In een geest van objectiviteit is het altijd best om meerdere cijfers te geven. Bijvoorbeeld. Slechts 18 procent van de jonge topsporters bereikt de absolute top. Maar ook: jeugdkampioenen maken 49 keer meer kans om ook bij de volwassen toppers te behoren. Dat zijn twee cijfers die elkaar alleen op het eerste gezicht tegenspreken. Men heeft ze allebei nodig om een correct beeld te krijgen.
     Hetzelfde geldt voor roken. Anti-rook-mensen halen aan dat rokers 15 keer meer kans maken om longkanker te krijgen dan niet-rokers. Een roker antwoordt dan met de klassieke anekdotische evidentie: hij kent persoonlijk een roker die honderd is geworden. Waarop de anti-rookmensen antwoorden dat die bejaarde rokers zonder kanker een uitzondering zijn. Maar die zijn natuurlijk géén uitzondering. Rokers hebben ongeveer 15 procent kans om longkanker te krijgen. 85 procent van de rokers krijgt géén longkanker. (Ondertussen ben ik nog altijd tevreden dat ik er zelf 35 jaar geleden definitief met roken ben gestopt).

* Het aanvoelen dat men mislukt omdát men te vroeg gepiekt heeft, is meestal een illusie. De piek was een uitzondering en daarna werd teruggekeerd naar het normale niveau. Regression to the mean. 


De Foer over Breakdown 1975
   
     Omdat ik in vorige stukjes niet mals was over het Bardot-stuk van De Foer in De Standaard, wil ik graag vermelden dat ik het helemaal eens ben met zijn recensie van vandaag over Breakdown: 1975. In die documentaire wordt aan de hand van interviews en filmfragmenten een verband geschetst tussen de politiek, de algemene cultuur en de Hollywood-films rond 1975. Ik heb zelf bij het bekijken het meeste doorgespoeld, om slechts af en toe stil te staan bij een filmfragment. Voor de 90 minuten durende film had ik genoeg aan een kwartier kijktijd . Mijn vrouw vroeg of ik altijd zo naar films keek als ze niet thuis was. 


Hedda (Gabler)
     In de nieuwe verfilming van Hedda Gabler wordt Hedda gespeeld door een zwarte actrice, en is ze niet verliefd op een man maar op een vrouw. Ik zal zeker kijken, om te bewijzen dat ik ruimdenkend ben, en omdat een gecultiveerd mens in zijn leven toch minstens vier of vijf versies van dat stuk van Ibsen moet hebben gezien. Ik ken voorlopig alleen de versie met Glenda Jackson. Hopelijk valt de nieuwe film mee. Een paar jaar geleden zag ik Miss Julie met Colin Farrell en Jessica Chastain, acteurs die ik graag bezig zie, en toch heb ik mij erg verveeld. Misschien lag het aan de omstandigheden. Ik had toen een zware verkoudheid. Ik heb nu weer een zware verkoudheid. 


The Abandons en Yellowstone
      Werkelijk iedereen zegt dat de westernserie The Abandons slecht is. En omdat iedereen het zegt zal ik dan ook maar niét kijken, ondanks Gillian Anderson en Aisling Fraciosi (Cersei Lannister in Game of Thrones). Pim Raes (DS 30/12) schrijft dat de reeks ‘een feminien antwoord is op Yellowstone, een macho succesreeks die met elk nieuw seizoen aan kwaliteit verloor.’ Dat kwaliteitsverlies in Yellowstone heb ik niet opgemerkt. Het verwonderde mij zelfs dat de serie overeind bleef nadat de charismatische Kevin Kostner halverwege het laatste seizoen uit de reeks werd geschreven.

* Over Yellowstone schreef ik ook hierhier en hier.



DT-fouten en journalistieke overdrijvingen
     Een belangrijk argument tegen dt-fouten (ik maak er dagelijks) is dat het de aandacht van de lezer afleidt. De lezer kan alleen nog maar aan die fout denken. Ik heb hetzelfde met een aperte overdrijving in een journalistiek stuk. Ik lees het artikel van Corry Hancké over de Partido Popular en Vox. Het is een beschaafd, interessant artikel. Maar dan lees ik ‘In de onderhandelingen over het regeerakkoord in Extremadura eist Vox dat alle wetten die vrouwen beschermen verdwijnen.’ Dat móet een overdrijving zijn, denk ik, en na enig opzoekwerk weet ik het zeker.
 
     Ik neem Hancké die overdrijving niet kwalijk. Ze kunt in zo’n overzichtsartikel niet álles genuanceerd uitleggen. Maar het maakt het voor mij moeilijker om mijn aandacht bij de rest van het stuk te houden.


Pluribus
     In de tv-serie Pluribus wordt de mensheid, op enkele individuen na, door een buitenaardse tussenkomst, verbonden tot één geheel. Elke individuele kennis is gemeengoed geworden en als een iemand iets voelt, voelt ook iedere aardbewoner hetzelfde. Er is geen ‘ik’, ‘gij’ of ‘hij’ meer. Er is alleen nog een wereldziel. Tat Tvam Asi. Het Atman en het Brahman vallen samen.
     Dit leidt onmiddellijk tot een integraal communisme. Als er geen ‘ik’ en ‘gij’ meer is, vervalt ook het onderscheid tussen ‘mijn’ en ‘dijn’. Het oude bezwaar tegen het communisme (‘great theory, wrong species’) valt weg. De mensheid is de ‘right species’ geworden. En planning van de economie wordt kinderspel want alle informatie is overal gelijktijdig voorhanden. Ook Hayeks bezwaar valt dus weg.
     Tegelijk is de mensheid ook integraal libertarisch. Het non-agressie principe wordt de basis van alle menselijke verhoudingen. Waarom zou je agressief willen zijn tegen jezelf? En de nieuwe mensheid breidt het non-agressie principe ook uit tot de dieren- en plantenwereld, en tot de enkele individuen die niet getransformeerd zijn.
     De nieuwe mensheid is altijd rustig, altijd vriendelijk, altijd efficiënt, altijd gelukkig. Voor iemand die de transformatie niet heeft doorgemaakt, zoals die enkele individuen in de serie en de kijkers naar de serie, werkt dat op de zenuwen. We wantrouwen al te vrolijke, al te brave, al te vriendelijke mensen. We geloven, vaak terecht, dat ze naïef en hypocriet zijn. Of we geloven dat ze gemanipuleerd zijn, zoals in Brave New World. Maar dat komt omdat we vanuit ónze realiteit redeneren. In de getransformeerde wereld is geen plaats voor naïeviteit, hypocrisie en manipulatie.
     Hoezeer de nieuwe Pluribus-mensheid mij ook op de zenuwen werkt, ik kan er niets tegenin brengen. Misschien vallen de maskers af in een volgende seizoen, maar voorlopig kan ik er niets op aanmerken. Ik probeer daarin onpartijdig te zijn. Ook in andere science-fiction verhalen sta ik niet per definitie aan de kant van de mensheid. Een universum zonder intelligentie is voor mij een moeilijke gedachte om te verdragen, maar die intelligentie moet niet per se menselijk zijn. Ik wil van de menselijke onvolkomenheden geen deugden maken. Brel zingt: ‘Toi, tu n’est pas le Bon Dieu, toi tu es beaucoup mieux, tu es un homme.’ Die pathos is mij vreemd.
     Eén ding vraag ik mij af. Is er in de perfecte collectivistische Pluribus-maatschappij plaats voor kunst? Of is die verbonden met ons individualisme, met onze onvolkomenheden en misschien zelfs met onze agressieve instincten. Het is een vraag die George opwerpt in Who’s Afraid of Virginia Woolf: 

I’m really very mistrustful. I read somewhere that science-fiction is really not fiction at all... That you people are rearranging my genes so that everyone will be like everyone else... I suspect we will not have much music, much painting, but we will have a civilization of sublime young men, very much like yourself. Cultures and races will vanish. The ants will take over the world... 

* Over sciencefiction gedachte-experimenten rond individualisme en collectivisme, zie ook mijn stukje hier.

  

maandag 29 december 2025

De ‘angst’ en ‘illusies’ van De Wever

 


   Militair analist Oleksi Kopytko, voormalig adviseur van de Oekraïense minister van Defensie, vindt dat Bart De Wever grondig fout was in het Euroclear-dossier (DS 26/12). De drie grootste fouten van De Wever waren angst, corruptie en illusies. Ik kan die beschuldigingen niet ‘weerleggen’; ik wil ze wel ‘weerspreken’, of minstens enkele punten van voorbehoud aanbrengen.
      Bij de beschuldiging van angst verwijst Kopytko naar De Wever zelf die beweerde van Russische zijde bedreigingen te hebben ontvangen. Ik geloof De Wever natuurlijk op zijn woord als hij spreekt over die bedreigingen, maar ik geloof tegelijk ook dat die geen erg grote rol hebben gespeeld in het debat. De Wever heeft het argument in stelling gebracht, zoals hij álle argumenten in stelling bracht, maar hij is er niet vaak op teruggekeerd. Wat waren overigens die bedreigingen? Kopytko denkt aan

cyberaanvallen, kunstmatig veroorzaakte toestroom van vluchtelingen, steun aan boze boeren en andere protestgroepen die tot straatconfrontaties kunnen leiden.

     Dat is inderdaad chantage die een staatshoofd niet van zijn stuk horen te brengen. Het mag niet leiden tot verminderde steun aan Oekraïne. Maar het kan één element zijn om te kiezen voor een vorm van steun – de eurobonds – die even efficiënt is maar de Russen geen extra argumenten voor agressie of subversie in handen speelt.
      De beschuldiging van corruptie had Kopytko beter achterwege gelaten.

België blijft inkomsten ontvangen uit de bevroren Russische tegoeden, waarvan een deel in de Belgische schatkist blijft plakken, iets wat elk jaar alleen maar zal toenemen.

     Dat is om te beginnen geen corruptie in de normale betekenis van het woord, want het gaat om volstrekt wettige belastingsinkomsten die niét in de zakken van regeringsleiders of vriendjes verdwijnen. De Russische tegoeden zouden normaal rente opleveren die naar Rusland zou gaan. Door de oorlog gebeurt dat niet. De rente gaat naar Euroclear, en daarvan gaat een deel als belasting naar de Belgische staatskas. Die vennootschapsbelasting – in 2024 bijvoorbeeld 1,7 miljard – gaat integraal naar Oekraïne. Ook het grootste deel van de extra-rente gaat via Europese mechanismen naar Oekraïne. Hoogstens kun je zeggen dat België het door die extra belastingen gemakkelijker heeft om steun aan Oekraïne te geven. Toegegeven, tijdens het diplomatieke spel dat aan de Europese top voorafging, circuleerden geruchten dat België de extra belastingen niét integraal doorstort aan Oekraïne. Dan is het beter om zulke geruchten niet als harde feiten voor te stellen.
     De derde beschuldiging noemt Kopytko zelf de ‘belangrijkste’. De Wever en Europa maken zich illusies over de internationale rechtsorde. Rusland heeft die geschonden en zal die blijven schenden.

De Europeanen verwachten een directe confrontatie met Rusland ergens rond 2029-2030 … Maar als het erop aankomt, dan gedragen ze zich alsof er helemaal geen Russische dreiging is. De illusie levend houden dat er een beschaafde dialoog mogelijk blijft terwijl Rusland zich opmaakt voor oorlog, is compleet onlogisch en contraproductief … Rusland zal niet stoppen. En op een dag zouden de Belgen wel eens kunnen vaststellen dat hun hele levenswijze verwoest is.

     Hier gaat Kopytko uit van één mogelijk scenario. Ik ken ongeveer de argumenten voor en tegen de waarschijnlijkheid ervan. Zelf geloof ik ook dat het een mogelijk scenario is, en dat daarom een versterkte Europese defensie en een volgehouden steun aan Oekraïne noodzakelijk is. En ik geef toe dat in het geval van een directe confrontatie in 2029-2030 de Euroclear-miljarden onze laatste bekommernis zullen zijn. Maar dat rampscenario is niet het énige mogelijke. Een ander is dat de twee strijdende partijen uitgeput raken – of misschien al zijn – en een compromisvrede bereiken. Ook met dat, en nog andere scenario’s moet worden rekening gehouden.
     In het Oekraïne-kamp hoor je vaak de slogan ‘Poetin wil geen vrede.’ Wat men bedoelt is:  ‘Poetin wil geen rechtvaardige vrede.’ En dat is zeker waar*. Maar op dit ogenblik zijn er weinig mensen die weten wélk compromis Poetin bereid is te aanvaarden. We weten wel ongeveer welk compromis Europa wil aanvaarden: een vorm van ‘tijdelijke’ territoriale toegevingen in ruil voor een rest-Oekraïne als steel porcupine. 

*Over die ‘rechtvaardige vrede’ heb ik eerder al enkele bedenkingen geformuleerd: hier.






 


zondag 28 december 2025

Brigitte Bardot in De Standaard


      Ik behoor tot de generatie die Brigitte Bardot net gemist heeft. Et Dieu créa la femme is van 1956 en toen was ik juist één jaar oud. Het succeslied Brigitteee-Bardot-Bardot is van 1961, alhoewel het ook enkele jaren later nog op de jukebox gekozen werd. Ik heb slechts enkele van haar latere films gezien, waarvan L’ours et la poupée mij nog het beste is bijgebleven. Ik ben gevoelig voor het ‘icoon’ dat ze geweest is, maar ook weer niet zo gevoelig. Er is een televisieserie Bardot waarvan ik de eerste drie of vier afleveringen gezien heb, maar ik voelde niet de noodzaak om ze allemaal te bekijken.
 
     Moest ik nu, bij haar dood, een stukje over Bardot schrijven?
     En dan zag ik de kop in De Standaard. ‘Brigitte Bardot (1934-2025), het boegbeeld van de seksuele revolutie, gleed af in haat.’ Ik vind die titel niet erg kies. Ik wil ook uitleggen waarom. Het heeft allemaal met nuancering te maken. Dat de latere Bardot sympathie had voor het extreemrechtse Front en later Rassemblement national is bekend. Maar dan. Er is, geloof ik, een onderscheid tussen volgende beweringen: 

  • (1)   extreemrechts stimuleert ressentiment tegen immigranten
  • (2)   extreemrechts drijft op haat 
  • (3)   extreemrechts heeft haat als enige drijfveer
  • (4)   haat is de reden waarom Bardot sympathie voelde voor extreemrechts. 

     De Standaard-kop is verklaarbaar vanuit een bepaalde politieke analyse aangaande extreemrechts, maar ook vanuit een keuze voor sterke emoties. En daar komt bij dat de korte formulering, die voor een kop noodzakelijk is, alles nog aanscherpt: haat zonder uitleg van wát gehaat wordt. Dan wordt die haat de hele persoon. En dan nog afglijden in die haat - of laten we zeggen in een ‘poel van haat. Met een kop als ‘Brigitte Bardot, het boegbeeld van de seksuele revolutie werd later een sympathisante van extreemrechts,’ had ik minder problemen gehad.
     Het artikel ónder de kop biedt overigens enige ondersteuning van de boodschap onder (4). Steven De Foer benadrukt dat Bardot een ‘middelmatige’ actrice was; hij schrijft over de ‘mensenhaat’ van Bardot,  en dat ze

zes keer veroordeeld voor het aanzetten tot rassenhaat. Bardot deed krasse uitspraken over moslims (‘Onze voorouders hebben niet voor niets eeuwenlang strijd tegen hen geleverd, moeten we ons door een buitenlandse overbevolking uit ons eigen land laten jagen?’), homo’s (‘laag-bij-de-grondse flikkers’, ‘kermisfenomenen’), werklozen (‘profiteurs’) en … moderne vrouwen (‘vrouwen bij de politie of in het leger, nonsens, de plaats van de vrouw is in het bed van een man’).

     Dat zijn geen uitspraken die ik zou doen, alhoewel ik vermoed dat die over homo’s meer met de Gay Pride-parades te maken had. Maar zelfs hier spreek ik niet graag over ‘haat’. Of neem die werklozen-uitspraak. Ik ken een aantal concrete mensen die een aantal andere concrete mensen als ‘profiteurs’ beschouwen wegens hun zelfgekozen langdurige werkloosheid. Maar dat is geen ‘haat’. Daar zijn mensen bij die samen aan de kersttafel zitten.
     Als ik het artikel van De Foer lees, zou ik ook kunnen concluderen dat hij Bardot ‘haat’. Uit zijn artikels over Trump zou ik dat nog makkelijker kunnen concluderen, dat hij Trump ‘haat’. Maar ik zou nooit een kop verzinnen van ‘De Foer glijdt af in haat.’ 
     De Foer
 schrijft over Bardot

Haar rapport is complex, het eindcijfer hangt af van antwoorden op moeilijke vragen. Is de ware feministe zij die het recht opeist om door mannen niet als lustobject gezien te worden, of juist zij die het recht opeist haar seksualiteit te etaleren, en er plezier, macht en geld uit te putten? Waar ligt de grens tussen vrije meningsuiting en haatzaaierij?

     Die laatste retorische vraag, over vrije meningsuiting en haatzaaierij, doet mijn bloed koken. Maar ik vind niet dat ik De Foer daarom haat. Ik koester geen haat tegen mensen die het vrije woord onvoldoende ruim interpreteren. Ik word wel onredelijk boos als ze hun ongelijk en hun onderliggende onverdraagzaamheid niet willen inzien. En zo'n onredelijke boosheid kan omslaan in haat', dat is waar. Daar moeten we allemaal voor oppassen. 


                                                                                    ***


     Nu had ik echt-eerlijk-ik-zweer-het-op-mijn-communiezieltje gedacht dat De Standaard van maandag, na rijp beraad, de scherpe online-kop van zondag zou vervangen door een afgezwakte versie. Maar nee. Het blijft dezelfde. En sterker nog: die kop wordt zelfs overgenomen op de voorpagina.

‘Het boegbeeld van de seksuele revolutie gleed af in haat.’

       Het is natuurlijke ook een kwestie van generaties: boomers tegen de rest. Dat heeft De Foer in zijn Bardot-artikel althans juist opgemerkt:

Conservatieve Fransen houden van Bardot omdat “de tijd dat we BB nog choquerend vonden” pure nostalgie geworden is voor hen. Of zelfs een model van authentieke Franse vrijgevochtenheid tegen de vaak preutsere normen van moslims of andere culturen die hun plaats in Europa opeisen.

      Maar voor jongere generaties van min of meer linkse signatuur is BB nu eenmaal in de eerste plaats ‘iemand die bevriend was met Jean-Marie Le Pen.’ En het zijn die jongere generaties die de redactielokalen van de meeste kranten bevolken, en zeker in Vlaanderen. 
     Maar dan nog blijft het probleem van kiesheid. Niemand verwacht vandaag nog een necrologie in de traditie van ‘over de doden niets dan goed’. Schaduwzijden – of wat daarvoor moet doorgaan – mogen vernoemd worden. Het artikel zelf van De Foer blijft op dat vlak binnen het perken der redelijkheid. De voornaamste aandacht gaat naar de filmcarrière van Bardot en naar de invloed die ze gehad heeft op het culturele klimaat; en slechts twee alinea’s brengen haar extreemrechts engagement ter sprake.
     Maar de verwoording in de kop blijft mij dwars zitten. Hij is uniek, geloof ik, zowel in de Vlaamse als in de internationale pers. Vergelijk maar:

  • Het Laatste Nieuws:  Tot haar 91ste aanbeden voor wie ze op haar 22 was.
  • De Morgen: Afscheid van Brigitte Bardot
  • Het Nieuwsblad: Meer dan een sekssymbool
  • Le Figaro: L’icône du cinéma français est morte
  • Le Monde: L’histoire d’une icône.
  • Libération: Bye-bye BB
  • La Dépêche du Midi: La France pleure une icône.
  • France-info: Star mondiale du cinéma et militante infatigable de la cause animale
  • The New York Times:  French Movie Icon Who Renounced Stardom
  • The Washington Post: French femme fatale and cultural phenomenon
  • Los Angeles Times: France's prototype of liberated female sexuality
  • Die Welt: Das ungezähmte Leben
  • Der Spiegel: Frankreichs größter Star ist tot
  • Neue Zürcher Zeitung:  Die letzte Leinwandgöttin

     Er zijn in dezelfde (en andere) kranten soms bijkomende koppen of leads waarin allusies worden gemaakt op het politiek engagement Bardot.

  • De Tijd: Frans mode-icoon en controversiële persoonlijkheid
  • De Morgen: Van filmicoon tot omstreden stem
  • Het Nieuwsblad: De mooiste vrouw ter wereld die ook lelijke kantjes had
  • Gazet van Antwerpen: Actrice, sekssymbool, dierenrechtenactiviste, en allesbehalve onomstreden
  • Le Figaro: Ardente patriote
  • Neue Zürcher Zeitung: Sie beendete ihre Karriere … und geriet anschließend vor allem mit politischen Äusserungen in Verruf.

           We kunnen nu lachen met hypocriete clichés als ‘controversieel’, ‘omstreden’ en ‘allesbehalve onomstreden’. Maar bij een overlijden heb ik die liever. Op dergelijke momenten zijn clichés gepast. Als Noam Chomsky straks overlijdt, zal er ook wel hier en daar een kop zijn die het woord ‘omstreden’ gebruikt. Daar moeten vriend en vijand mee kunnen leven. Maar dat de formule ‘afglijden in haat’ bewaard bleef in de papieren versie van De Standaard, en de hoofdpagina haalde, dat zal mij nog een poosje blijven verwonderen. En ook natuurlijk dat men aanstoot nam aan sommige ideeën van Bardot, maar niet aan het feit dat ze daarvoor veroordeeld werd.

 

 

 


* Zo werd Bardot in 2001 in Cassatie veroordeeld voor haar ‘Lettre ouverte à ma France perdue.’ Die brief bevatte onder andere volgende passage:

‘Et puis voilà que mon pays, la France, ma patrie, ma terre, est de nouveau envahie, avec la bénédiction de nos gouvernants successifs, par une surpopulation étrangère, notamment musulmane, à laquelle nous faisons allégeance ! Au droits desquels nous nous plions avec soumission. 
De ce débordement islamique nous devons subir à nos corps défendants toutes les traditions, pour beaucoup les mauvaises interprétations de leur religion et le mépris de l'ordre public devant lequel nos dirigeants politiques se soumettent avec une lâcheté qui n'a d'égale que leur trouille.’

zaterdag 27 december 2025

De Standaard en de BDW-regering, e.a.


De Standaard
en de BDW-regering
     Ik kan hier makkelijk twee zinnetjes recycleren die ik gisteren gebruikte om iets over Joël De Ceulaer te zeggen. ‘Joël De Ceulaer, ik bedoel, Karel Verhoeven, en BDW zijn geen vrienden, dat is bekend. Ik geloof dat de animositeit van de twee kanten komt.’ Door de krant van vandaag (27/12) weet ik nu ook op welke manier Verhoeven deze animositeit oplegt aan de redactie. Verhoeven vertelt hoe hij op het einde van de vorige verkiezingsavond de toestand inschatte (DS 27/12) : 

Ik zei al schertsend tegen de chef opinie dat we ook bij De Standaard voor een pittige uitdaging staan: vermijden dat we in onze opinies, commentaren en berichtgeving Bart De Wever te graag zien.

     Mocht ik in een sarcastische bui zijn, dan zou ik nu iets schrijven over mijn hoop dat de chef opinie die richtlijn heeft doorgegeven aan Marc Reynebeau, Hendrik Vos en enkele anderen.
    Wat mij meevalt bij Verhoeven is dat hij, in tegenstelling tot Joël De Ceulaer de ‘zelfrelativerende humor’ van Bart De Wever aanvoelt. Zijn eigen scherts over ‘De Wever te graag zien’ bewijst dat hij zelf ook over enig vermogen tot zelfrelativering beschikt. 
      Maar het probleem dat hij aanhaalt is tegelijk ernstig. Verhoeven ziet voor zichzelf een rol als bestrijder van het populisme. In zijn ogen vertegenwoordigt Vlaams Belang het harde populisme en N-VA het afgezwakte populisme. Als strateeg stel je je dan de vraag: wat is het gevaarlijkst? De harde strekking die maar niet aan de macht komt of de gematigde strekking die in het centrum van de macht staat? Mensen als Reynebeau en Tom Lanoye vinden dat je vooral op de gematigde strekking moet inhakken, Verhoeven trekt, na rijp beraad, de eerste kaart: Vlaams belang blijft de ‘hoofdvijand’.
      Verhoeven ziet nog een tweede probleem. De Wever verkeert al anderhalf jaar in een état de grâce. Dat is iets geheimzinnigs. Het heeft te maken met een gunstige grondstroom in de publieke opinie. Als krant kun je daar niet zomaar tegenin roeien. Dan kom je chagrijnig over. De Standaard probeert dat al anderhalf jaar te vermijden. Ook vóór De Wevers triomf op de Europese top ging de krant niet zomaar in de contramine. 
      Eventueel kun je zo’n état de grace indirect ondermijnen door disproportioneel andere partijen – van de regering of van de oppositie – aan het woord te laten. Of elke dag experten aan het woord te laten die de regeringsmaatregelen maar niets vinden, want die bestaan, état de grace of niet. Maar dat lijkt niet de weg waar De Standaard momenteel voor kiest. Liever richten zij alle pijlen op een ander centrumrechts boegbeeld: Georges-Louis Bouchez. Je vindt soms in één en dezelfde krant drie aanvallen op Bouchez: één in het commentaar, één in de berichtgeving en één op de opiniepagina’s.
    Overigens gaat Verhoeven niet wanhopen want een
 état de grâce, dat weet iedereen, blijft niet eeuwig duren.

Niemand is immuun voor de wetten van de zwaartekracht. De sokkel van De Wevers macht, en dus van zijn huidige gedaante als compromisbereide politicus blijft erg wankel. Dat ligt aan die grote ideologische spreidstand in zijn regering, aan Georges-Louis Bouchez [hier heb je het al] die graag met springstof speelt en aan de gargantueske begrotingsopkuis die nodig is.

     Daarbovenop doet Verhoeven een voorspelling. Tegen de volgende verkiezingen zal De Wever zich ‘hardnekkig aan de macht proberen vast te klampen’ en zal hij ‘verwoed de media voor zijn kar willen spannen.’  Maar dat zal niet lukken, belooft Verhoeven.

Tussen een toonaangevende krant [zijn krant] en een machtige regering bestaat daarom geen betere verstandhouding dan een zeer afstandelijke … Beste redactie, buig niet mee met de wind, maar vertel over de wind, ongeacht waar die vandaan komt en waar die heen gaat.

     Hier moet ik Verhoeven gelijk geven: de pers moet altijd kritisch blijven. Daar heb ik alleen twee kanttekeningen bij te maken. Ten eerste heb ik er een hekel aan als kritische zin overgaat in journalistieke betweterij. Een journalist mag voor mij nooit de indruk wekken dat hij het allemaal beter zou kunnen dan de politici. En ten tweede moet een journalist niet in de eerste plaats oppassen voor de ‘wind’ die vanuit de regeringskringen waait – voor die ook natuurlijk – maar toch vooral voor die die waait binnen de eigen ideologische bubbel. Daar niet voor buigen, dat is veel moeilijker.

                                                                                        ***

     Als linksliberaal heeft Verhoeven geen onoverkomelijke bezwaren tegen een economisch centrumliberaal beleid van een De Wever-regering. Hij heeft begrip voor de ‘gargantueske begrotingsopkuis’ waar de regering voor staat. Maar tegelijk liggen hier veel mogelijkheden voor toekomstige kritiek. Als De Wever zegt dat de maatregelen ‘pijn zullen doen’, kan De Standaard die pijn uitgebreid beschrijven in levendige reportages.  

Sommigen schieten er [door de begrotingsopkuis] op korte tijd veel bij in en anderen op lange termijn nog meer … Omdat enkele maatregelen brede steun van de bevolking lijken te genieten (zoals de beperking van de werkloosheid in de tijd of ingrepen bij langdurig zieken), is het cruciaal de minderheid op te zoeken die de gevolgen ondervindt.

     Zelf vind ik dat zulke berichtgeving altijd op twee benen moet lopen. Ze moet de directe gevolgen van maatregelen laten zien, maar ook de gevolgen op langere termijn, of nog moeilijker: de gevolgen die door de maatregelen vermeden worden, en dus onzichtbaar zijn. Het is het oude probleem dat Frédéric Bastiat aankaartte: ‘Ce qu’on voit et ce qu’on ne voit pas.’ Als vuistregel zou ik zeggen: als men onprettige gevolgen van een regeringmaatregel beschrijft zou men minstens ook moeten uitleggen waaróm de maatregelen genomen worden.
     De Standaard van 22 december biedt een mooi voorbeeld van hoe het niet moet. Het commentaarstuk gaat over de

 federale regering die besloot het Winterplan weg te saneren. De vijf grootste steden van het land kunnen daardoor niet rekenen op 65.000 euro steun … Voor de betrokkenen, de kwetsbaarsten en armsten uit de samenleving zijn de gevolgen groot*.

     En in de berichtgeving van de krant gaat het over de Resto’s du Coeur die door een beslissing van de regering tot 420.000 euro subsidies zouden verliezen. Ik heb de vraag aan Grok gesteld en kreeg over dat Winterplan en de Resto’s du Coeur telkens een dubbel antwoord. Eerst werd uitgelegd wat de reden van de maatregel was: het ging om een subsidiëringsplicht die van de  de federale overheid, naar de regionale of locale overheid werden verschoven. Daarna werd uitgelegd wat de kritiek van de oppositie was. De stukken in De Standaard  bevatten alleen de kritiek van de oppositie.
     Het kán overigens anders. In de krant van gisteren (DS 26/12) staat een prachtig artikel van Tine Reynaers over de beperking van de werkloosheid in de tijd. Het artikel is informatief, bevat heldere grafieken, en is vrij van insinuaties en partijdige 
quotes. Er wordt duidelijk gemaakt dat de maatregelen weinig impact hebben op de niet-Belgen. Van de 194.000 langdurig werklozen die hun uitkering verliezen zijn er 18.000 die komen van buiten de EU. De cijfers over gezinssituatie en leeftijdscategorieën verduidelijken zowel oorzaken als gevolgen. Ik ben een voorstander regeringsmaatregelen, maar het stuk bevat voor mij meer ongemakkelijke waarheden dan de linkse tirades die ik dagelijks op de sociale media lees, en meer dan ‘levendige reportages’ over mensen die niet rondkomen.

                                .                                                ***

     Een van mijn frustraties als krantenlezer is de keuze van sommige koppen. Ik heb daar al meermaals op gewezen. Je hebt een min of meer evenwicht stuk, met daarboven een tendentieuze kop. Meestal is dat dan een tendens die mij niet zo aanstaat. Ik heb onlangs het tegenovergestelde meegemaakt. De Standaard (29/11) bracht een groot interview met Geert Peersman. De econoom is vanuit zijn discipline buitengewoon kritisch voor de regeringsmaatregelen. Maar hij vermijdt de betweterige toon: hij beseft dat hij van de politiek hoogstens lelijke compromissen kan verwachten en geen elegante modellen. Ergens, tussen alle kritiek door, zegt hij: ‘Als De Wever dit volhoudt, dan zal hij geschiedenis schrijven.’ En nu heeft men juist die gedachte als kop boven het stuk gezet!
     Verhoeven had gelijk op die verkiezingsavond. Bij De Standaard moeten ze oppassen dat ze De Wever niet te graag gaan zien! 

* Dat commentaarstuk, van Inge Ghijs, was overigens allesbehalve een eenzijdige ‘linkse tirade’ over de ‘steeds grotere armoede’. Het bevat belangrijke nuanceringen als: ‘De afgelopen jaren zijn er tienduizenden Belgen uit de armoede gehaald.’





Expertologen
     Wetenschapsredacteur Maxie Eckert bespreekt (DS 27/12) de verantwoordelijkheid van de journalist die een expert aan het woord laat. ‘Quoting a scientist is not the same as quoting science.’ Men had in de corona-periode te veel stamcelonderzoekers, gezondheidseconomen en amateurrekenaars aan het woord gelaten die

geen deel waren van een wetenschapsgemeenschap waarin de nieuwste inzichten werden gewikt en gewogen. Ze waren buitenstaanders … Laat dit een pleidooi zijn om de experts die we een forum geven, kritisch te selecteren en om te toetsen hoe hun uitspraken zich verhouden tot de collectieve kennis van de wetenschapsgemeenschap. Om je als journalist goed in te lezen en je bullshitdetector fijn af te stellen. Om tijdens het gesprek de expert naar bewijslast voor gedurfde stellingen te vragen.

     Dat zijn terechte opmerkingen, maar het is moeilijk om uit de cercle vicieux te raken. De journalist is immers zelf ook geen lid van de wetenschapsgemeenschap. Hij kan dan ook moeilijk de ‘bewijslast’ evalueren die elke expert ongetwijfeld kan op tafel kan leggen. Ik zou dan ook vooral een brede selectie van experts bepleiten. De wetenschappen waar kranten over berichten zijn vaak van de minder exacte soort, sterk leunend op statistiek en niet altijd makkelijk te scheiden van ideologische vooroordelen. Ik denk aan gezondheidswetenschappen, economie, sociologie, politicologie. Ik besef het gevaar van een onkritische keuze bij het zoeken naar de beste experten, maar ik ben nog banger van een eenzijdige keuze.


Boekenlijstjes
     De Standaard (27/11) publiceert twee top-tienlijstjes die door lezers zijn samengesteld. Het eerste lijstje dateert van 1957 en bevat de ‘belangrijkste Nederlandstalige boeken’ tussen 1900-1950. Het tweede lijstje is er een van de huidige lezers en beslaat de jaren 2000-2025. Van het eerste lijstje heb ik alle boeken gelezen, behalve één. Van het tweede lijstje heb ik geen enkel boek gelezen, behalve één. Ik moet eraan toevoegen dat het nieuwe lijstje één titel bevat die ik van plan ben om binnenkort te lezen, en dat ik de meeste boeken van het oude lijstje onder dwang van leraren en professoren heb gelezen. Die oude boeken worden aangevoerd door De Vlaschaard van Stijn Streuvels. Volgens mijn eigen definitie is dat een ‘iconisch’ boek. Het was geloof ik de enige boektitel die mijn grootmoeder kende, al las ze dagelijks in La Libre Belgique en las ze maandelijks de Nederlandse Readers’ Digest van kaft tot kaft.
     Ook in een vorige Standaard (20/11) stonden boekenlijstjes. 70 ervaren lezers, vooral journalisten en occasionele medewerkers van de krant, mochten hun boek van het jaar, en hun boek van de voorbije 25 jaar voorstellen. Eigenaardig genoeg waren twee titels populair die ik dit jaar wél gelezen had. Als Rusland wint van Carlo Masala is een dun boekje dat ik staande in een boekenwinkel heb gelezen. Het ontvouwt een scenario van wat er gebeurt als Rusland in Oekraïne wint. Spoiler: Esland wordt aangevallen en de Nato durft niet reageren. Het andere boek was Het complot tegen Amerika van Philip Roth. Ik heb het gelijktijdig met mijn vrouw gelezen: zij op papier en ik op mijn reader. Het is natuurlijk goed geschreven, slim gestructureerd met af en toe een korte of uitgebreide vooruitblik op de rest van het verhaal. Maar het boek heeft mij ook aan het denken gezet over begrippen als identiteit, integratie en assimilatie. Dat die identiteit in dit geval de Joodse is, doet niet erg ter zake. 


Thierry Breton
      De Verenigde Staten hebben natuurlijk het recht om Thierry Breton* een inreisverbod op te leggen. Toen ik voor het eerst naar de VS reisde heb ik een verklaring moeten ondertekenen dat ‘I am not and have never been a member of the Communist Party’. Dat is misschien een beetje kleinzielig van de Amerikanen, maar het is hun recht. En ik ga nu zeker ook Breton niet verdedigen, zoals Hans Cottyn doet (DS 27/12):

Thierry Breton is het brein achter de Digital Service Act, de Europese regelgeving die Musk & Co een doorn in het oog is. De Amerikanen noemen democratisch tot stand gekomen wetten al snel censuur … De online haat en desinformatie aan banden leggen, is één van de essentiële taken van de overheid die wil voorkomen dat een samenleving uit elkaar valt.

         Als de Amerikanen het aan banden leggen van ‘online haat en desinformatie’ censuur noemen, hebben ze gelijk, ook als dat gebeurt met democratisch tot stand gekomen wetten. In een ander stuk van dezelfde krant wordt betreurd dat miljardair Bolloré een deel van de Franse media in handen heeft. 

Ideeën die lang taboe waren, voeden via Bolloré’s media hun weg naar het publieke vocabulaire. Termen als ‘grand remplacement’ werden genormaliseerd. 

     Zou de overheid, in de redenering van Cottyn, ook dié vormen van ‘haat en desinformatie’ aan banden moeten leggen? En welke andere taboes moeten er dan nog in stand worden gehouden?

*Zie mijn eerder stukje over Breton, met een verwijzing naar de fameuze brief die de eurocommissaris indertijd stuurde naar Elon Musk. (hier)


Het verdeelde Trump-kamp
     Het interview met de rechtse, maar Trump-kritische, ideoloog Richard Hanania (DS 27/12) is grotendeels mislukt. Dat kan aan de interviewer, de geïnterviewde of aan de omstandigheden van het interview liggen. Toch bevat het interessante informatie over de verdeeldheid in het populistische kamp, en met name over het Epstein-dossier. Daarover zegt Hanania:

Dat is echt een onderwerp waarover Trump niet op één lijn zit met zijn achterban. Trump zegt: vergeet dit toch. Maar veel Republikeinen  en consumenten van rechtse media zijn erdoor geobsedeerd.

     Dat is een zwak punt van de populisten. Ze kunnen hun achterban opstoken met praatjes over Hillary Clinton die deel uitmaakt van een pedofilienetwerk, maar zulke mensen zijn geneigd om álle praatjes over pedofilienetwerken te geloven. 


Het protectionisme van Trump
     Wat is de gemiddelde heffing die de VS opleggen voor geïmporteerde producten. Mijn beeld daarvan is bepaald door de tabel die Trump op televisie liet zien: 46 %, 32 %, 24 %, 26 %, 25 %, 36 % enzovoort. En iedere keer dat ik een stuk lees over die heffingen komt er in mijn hoofd een procent bij. Een artikel van Ruben Mooijman (DS 29/12) plaatst dat in perspectief: ‘Gemiddeld heffen de VS nu 11 procent op hun geïmporteerde producten.’
     11 procent, dat is een cijfer dat ik kan onthouden.


De Boose en de rampen.
     
Johan De Boose is niet bang van een Russische agressie. Ook tijdens de Koude Oorlog was hij er gerust in.        

Geloven we echt, vraag ik mij dagelijks af, dat er straks een kolossale troepenmacht uit het land van Ivan de Verschrikkelijke op het marktplein zal verschijnen, die onze vrouwen zal ontvoeren, onze mannen ontmannen en onze huizen slopen? Nee, dat zal niet gebeuren, lieve mensen. Het is al veel, veel erger.

     Hoezo? Wat is er erger dan de verkrachting van onze vrouwen, de castratie van onze mannen en de vernietiging van onze huizen? De Boose weet het antwoord: de klimaatramp (‘de bom tikt’), de migratieramp (‘fascistische straffen voor wie illegalen steunt’) de genocideramp (‘eeuwenoude dilemma’s die evenmin met tomeloos geweld worden opgelost’), 

en boven op dit alles, op nummer één van alle rampen, prijkt de big brother technologie die ons met hoerige listen manipuleert en ons op hybride manieren verkracht, ontmant en sloopt. 

     De enige ramp waar ik direct en dagelijks mee te maken heb is de technologieramp, en ik zou niet durven beweren dat die ‘veel, veel erger’ is dan wat zich bijvoorbeeld afspeelt aan het front in Oekraïne.