DS en de antisemitische aanslag in Sydney
Op het Joodse Chanoekafeest in Sidney openden twee mannen, een vader en een zoon, het vuur op de aanwezige Joden. 38 mensen werden ernstig verwond en er zijn er al 15 overleden. Ik schrik altijd van het aantal doden. Door films ben ik gewend aan schietpartijen waarbij de held weliswaar gewond raakt, maar toch meestal aan de schouder, waardoor hij enkele dagen later, tegen doktersadvies, alweer rondloopt. Maar in werkelijkheid is de ratio doden / gewonden dus veel hoger.
***
Ik begrijp de strekking van het Standaard-stuk: de Palestina-beweging moet in bescherming worden genomen tegen de beschuldiging van antisemitisme. Maar dat is een invalshoek voor een opiniestuk. Wat ik niet begrijp is dat álle feitelijke berichtgeving in een stuk op pagina 2-3 daarvoor moet wijken. Zelfs het meest spectaculaire aspect van de aanslag, de ontwapening van een van de terroristen door een ongewapende burger, blijft onvermeld. Ik veronderstel dat de journaliste geredeneerd heeft dat de feiten toch al bekend waren langs andere media, en dat het dus niet de moeite was om ze te herhalen. Dat is een verkeerde redenering.
De opening van het stuk is bijzonder potsierlijk:
Was de aanslag in Sidney een daad van antisemitisme? Na de schietpartij op een Joods festival in Sydney is de conclusie snel gemaakt: ‘antisemitisme’. Daarmee verzandt [sic] de massamoord in een mijnenveld.
. Om te beginnen was het beter geweest om die vraag niet te stellen*. Wordt ze dan toch gesteld, en volgt het voor sommigen oncomfortabele antwoord (‘ja’), dan zie ik nog altijd niet in waarom men daarmee in een ‘mijnenveld’ belandt. Een normaal denkend Palestina-sympathisant zal er geen moeite mee hebben om in een aanslag op een Joodse viering ‘een daad van antisemitisme’ te zien. Hij kan zoiets best wel een plaats geven in zijn wereldbeeld zonder te ontploffen.
Renson gebruikt een heel arsenaal aan middelen om de ‘hypothese’ van een antisemitische aanslag te ondermijnen. De eerste is de retorische vraag van de titel. Als journaliste kent ze ongetwijfeld Betteridge’s Law of headlines, een bekende journalistieke vuistregel: ‘Any headline that ends in a question mark can be answered by the word No.’ Volgens die vuistregel is de aanslag in Sydney dus géén daad van antisemitisme.
Ook de eerste alinea van het stuk is een trucje. Renson citeert Netanyahu die in de aanslag ‘zuiver antisemitisme’ ziet. De naam Netanyahu werkt dan als omgekeerd gezagsargument: als de schurk Netanyahu het zegt, zal het wel niet waar zijn.
Wat verder gebruikt Renson het gebruikelijke cliché: ‘Over de achtergrond en motief van de daders was zondagavond nog niets bekend.’ Dat cliché is strikt genomen vaak terecht, vooral als het om een geïsoleerde dader gaat. Dan kun je nog veronderstellen dat het om een psychopatische eenzaat gaat die zoveel mogelijk mensen wou doden, en die dus evengoed het vuur had kunnen openen op voetbalsupporters of aanhangers van Hare Krishna. Maar aangezien er hier twéé daders waren, ben ik er met al mijn voorzichtigheid vrij zeker van dat ze afgesproken hadden om speciaal Joden te neer te schieten.
De hoofdbrok van Renson haar stuk bestaat uit interviewfragmenten met Christoph Busch. Ik heb de man al een paar keer horen spreken. Op onze school kwam hij uitleggen hoe we als leerkrachten het rechtsextremisme moesten bestrijden. Radicaal veroordelen hielp niet, zei hij, je moest altijd nuanceren. En dat doet hij ook nu weer, als het over de daders van de slachtpartij gaat:
Op dit moment weten we nog niet wat het motief was. Dat zal eerstdaags blijken uit het onderzoek. Waren het ‘zotten’, met psychologische problemen, daders met een uitgesproken ideologisch motief, of een combinatie van beiden? Dat weten we niet, en dus blijft het label ‘antisemitisme’ speculatief … Vermits de aanval gericht was op Joden die Chanoeka vierden, is de kans reëel dat antisemitisme een rol speelde.
Ik hou heel veel van nuance, en ik wil woorden als ‘genocide’ en ‘antisemitisme’ zo weinig mogelijk, en indien toch, zo genuanceerd mogelijk gebruiken. Maar de formulering ‘de kans is reëel dat antisemitisme een rol speelde’ is voor mij een nuance te ver. Men mag nuance inzetten in de ideologische strijd – hoe meer hoe beter – maar men moet zich niet belachelijk maken. Wat zou eerstdaags onderzoek in godsnaam kunnen ontdekken dat het label ‘antisemitisme’ weerlegt? Een verklaring van de overlevende terrorist dat ‘hij niets heeft tegen Joden maar …’ Of een psychologisch verslag waarin staat dat hij ‘zot’ is? Maar Busch heeft zelf het antwoord al gegeven op zo’n verslag: dan is het een antisemitische zot.
De rest van het interview gaat over een andere nuance: het verschil tussen antizionisme en antisemitisme. Dat is een legitieme discussie. Busch zegt:
Het is begrijpelijk dat de Joodse gemeenschap zich geviseerd voelt. Langs de andere kant merk je dat velen in hun omgang met Joden worstelen met de vraag: hoe te reageren op genocide; ze reageren hun frustratie soms af op een heel volk dat ‘schuldig’ zou zijn.
Dat is allemaal waar – behalve de onderliggende definitie van genocide en de suggestie dat de vermelde ‘frustratie’ niet antisemitisch zou zijn. Maar het is onkies en dwaas om dergelijke uitspraken te doen de dag na een zeer bloedige antisemitische aanslag. Het is begrijpelijk dat Netanyahu probeert om de aanslag ‘politiek te recupereren.’ Maar dat is geen reden voor Busch en Renson om hetzelfde doen. Het verschil tussen antisemitisme en antizionisme speelt geen rol bij de beoordeling van de aanslag. Anders suggereer je dat de aanslag misschien niet uit antisemitische, maar uit antizionistische motieven is gebeurd. En waar sta je dan?
***
Goed, ik verwijt Busch en Renson een ongepaste invalshoek, een gebrek aan kiesheid en een teveel aan nuance. Dat komt geloof ik omdat het Palestina-mensen zijn, en dat is hun goed recht. Maar ik betwijfel niet dat ze de aanslag, zoals dat heet, ‘veroordelen’. Ze schrijven, zeggen of suggeren althans nergens dat de Israëlische politiek op een of andere manier een verontschuldiging vormt voor de slachtpartij. Dáárvoor kun je beter terecht bij freelance journalist Pieter Stockmans. Ik citeer zijn FB-pagina:
Is er al iets geweten over de kant van de daders? Is het al duidelijk of hun drijfveren gericht waren tegen Israël? Of waren het racisten? Was het haat tegen Israël, of haat tegen joden? Gewelddadig antizionisme of gewelddadig antisemitisme? Ik weet dat het onderscheid in dit soort gevallen van extreem geweld moeilijk te maken is. Het zou ook heel goed kunnen dat de daders echt racistische motieven hadden. Maar weten we dat al?
Stockmans mist hier de voorzichtigheid van Busch. Als hij een beetje tactisch redeneerde, zou hij moeten hópen dat de aanslagplegers door antisemitisme gedreven werden, en niet door antizionisme.
Ik wil hier niet te diep ingaan op de vraag of Stockmans de aanslagen nu wel of niet ‘goedpraat’. Hij doet mij in elk geval denken aan een advocaat die bij een toekomstig proces van de Bondi Beach-terrorist pleit: ‘Inderdaad edelachtbare, mijn cliënt heeft meer dan een dozijn mensen vermoord, maar, hij is tenminste geen racist.’ Au moins, il n’est pas raciste, die uitspraak herinner ik mij van Laurette Onkelinkx, toen ze uitlegde waarom je de PVDA niet mocht vergelijken met het Vlaams Belang.
Wat mij hier echter in de eerste plaats bezighoudt is de belachelijk nauwe definitie van het begrip antisemitisme die Stockmans gebruikt. Je bent maar antisemitisch als je zegt: ‘Ja, ik haat Joden en dat komt omdat ik een échte racist ben. Ik ben zo geboren. Het zit in mijn DNA.’
Ik heb het de Palestijnse leider Mahmoud Abbas nog horen uitleggen op een Youtube-filmpje: de Duitse Jodenhaat in de 19de en 20ste eeuw was geen antisemitisme, want de Joden werden gehaat niet omdat ze semieten waren, maar omdat ze een bijzondere sociaal-economische positie innamen.
* Misschien bedoelde Renson een andere vraag: ‘Is de aanslag op Sydney symptomatisch voor de golf van antisemitisme?’ Maar ook dat is een vraag die niet erg geschikt is om in de berichtgeving te behandelen, en zeker niet de dag na de aanslag.
Pfeijffer en het egalitarisme
Je kunt egalitairen in verlegenheid brengen door hen te vragen: ‘Hoeveel gelijkheid wil je eigenlijk? Wanneer is er genoeg gelijkheid? Inkomensongelijkheid wordt weergegeven door de Gini-index en in Vlaanderen is die 22. Dat is een van de laagste cijfers van de wereld. Hoeveel lager moet die index nog zijn voor je tevreden bent?’
Ik heb alle begrip voor de verlegenheid van de egalitairen. Zij kunnen mij als libertair evengoed in verlegenheid brengen door te vragen: ‘Hoeveel vrijheid wil je eigenlijk?’ Het liefst zou ik antwoorden met ‘méér vrijheid’, zoals egalitairen kunnen antwoorden met ‘méér gelijkheid’. We hebben geen van beide een precieze maatstaf om een grens te trekken*.
Als je dan toch over de grenzen van vrijheid of gelijkheid discussieert, zijn de meeste egalitairen het met je eens dat vooral de armoede moet worden bestreden, en dat niet álle verschillen in inkomen en bezit moeten worden afgeschaft. Slechts de heel radicale egalitairen, eisen een soort volkomen gelijkheid. Onder mijn linkse vrienden ken ik niemand die zo’n extreme gelijkheid aanhangt.
Maar nu zag ik de laatste column van Ilja Leonard Pfeijffer, en wat hij schrijft komt neer op een verdediging van de extreme gelijkheid.
Wij moeten er niet bang voor zijn om armer te worden, want armoede maakt niet ongelukkig. Alles is relatief. Het enige dat ongelukkig maakt, is armer zijn dan anderen.
Ik weet niet of de stelling in zijn algemeenheid correct is. Ik denk het niet. Maar áls ze correct is, leidt ze rechtstreeks tot de conclusie dat alleen extreme gelijkheid voldoet. Want het is waar dat mensen ongelukkig kunnen worden – de enen meer dan de anderen – als ze zien dat anderen rijker zijn dan zijzelf. Maar dat geldt dan vooral als die anderen hun buren zijn, die slechts een heel klein béétje rijker zijn. Daar is voldoende onderzoek naar gedaan. De meeste mensen storen zich amper aan de grote rijkdom van rock-idolen, filmsterren, topvoetballers en successchrijvers, maar dat de buur een gloednieuwe elektrische auto heeft, terwijl jij met een oude diesel rondrijdt, die je ook nog eens een boete oplevert als je een grote stad binnenrijdt, dat kan pijn doen. Als het doel van Pfeijffer dus is dat niemand ongelukkig is door zich armer te voelen dan anderen, dan moet hij in de eerste plaats de gloednieuwe elektrische auto van de buur afpakken.
Aan communisten werd vroeger verweten dat hun oplossing bestond uit de ‘gelijke verdeling van de armoede’. Als je hen zoiets voor de voeten wierp, verweerden ze zich als een duivel in een wijwatervat. Maar Pfeijffer haalt zijn hautaine schouders op en zegt: ‘So what?’
Ja, dán is het voor mij ‘end of discussion’ natuurlijk. Dan komt het goed uit dat hij stopt met zijn tweewekelijkse columns in De Morgen. Hijzelf noemt ze geloof ik ‘essays’.
* Er zijn libertaire scholen die wél een theoretisch antwoord bieden op de vraag ‘hoeveel vrijheid?’ Marx ontweek de vraag ‘hoeveel gelijkheid’ met het antwoord ‘aan ieder volgens zijn behoeften’.



