dinsdag 18 november 2025

Bedrijfssubsidies, e.a.

Bedrijfssubsidies
     Zowel bij links als bij rechts leven een aantal opinions chics die teruggaan op veralgemeningen, eenzijsige voorstellingen, overdrijvingen, onbewezen speculaties en misverstanden. Sommige daarvan worden verspreid door de mainstream media, andere moeten het stellen met de socials. Een opinion chic van links is dat er miljarden subsidies gaan naar de fossiele brandstoffen. Een opinion chic van rechts is dat de top 10 % van de inkomens 50 % van de belastingen betalen en de 30 procent laagste inkomens 1 %. Dat zijn geen leugens, geloof ik, maar misverstanden. Dat laatste, van die 10 % die 50 % van de belastingen betalen heb ik zelf ook lang geloofd.
        Een opinion chic
van links dat vandaag telkens weer opduikt is dat van de grote cadeaus die de staat doet aan de bedrijven in de vorm van bedrijfssubsidies. 25 miljard! Dat is evenveel als het totaalbedrag dat de bedrijven aan belastingen betalen!* De grafiek hieronder stemt overeen met de werkelijkheid.

     Die cijfers zijn correct, en laat ik daar meteen aan toevoegen dat die bedrijfssubsidies wat mij betreft gerust mogen worden afgeschaft. Men moet zoiets natuurlijk geleidelijk doen, dat wel, zoals men ook de beperking van de werkloosheidsvergoedingen in de tijd geleidelijk moet invoeren, maar dat subsidies die het ene bedrijf krijgt en het andere niet, het economisch leven scheeftrekken is een axiomatische zekerheid.
    Het misverstand zit dus niet in de cijfers, maar in de voorstelling die een naïeve linkse zich maakt van wat er gebeurt. Hij stelt zich voor dat er 25 miljard van ons belastingsgeld rechtstreeks doorstroomt naar de bankrekening van de werkgever, de aandeelhouder en de ceo. In werkelijkheid stroomt dat geld evengoed door naar de werknemers in de vorm van lonen en naar de klanten in de vorm van verlaagde prijzen. Het moet een knappe jongen zijn die precies kan berekenen hoeveel van dat geld precies bij de ‘rijken’ terecht komt.
     Daarnaast is er nog een misverstand op een meer rudimentair niveau. In werkelijkheid is er helemaal geen geldstroom van 25 miljard die van de staat naar de bedrijven stroomt. Die geldstroom – investeringsteun, renteloze leningen … – bedraagt niet meer dan 5 miljard. De rest bestaat uit fiscale voordelen en vooral uit een verlaging van de sociale bijdragen van 17 miljard, de zogenaamde loonsubsidies. En als we toch de sociale bijdragen in de vergelijking betrekken, dan krijgen we nóg een ander beeld. De bedrijven betalen namelijk nog eens ongeveer 50 miljard aan ‘werkgeversbijdragen’**. 
Dan krijgen we een heel ander plaatje: een stroom van 5 miljard aan de ene kant en een stroom van 75 miljard aan de andere kant. De grafiek hieronder stemt óók overeen met de werkelijkheid.


     Nu kan je tegen die tweede grafiek allerlei boekhoudkundige of ideologische bezwaren inbrengen. Vakbonden kunnen zeggen dat de ‘werkgeversbijdragen’ een ‘integraal’ deel van het loon uitmaken. Marxisten kunnen zeggen dat zelfs de bedrijfsbelastingen uit de ‘meerwaarde’ komen die de arbeiders voortbrengen. Een werkgever kan zeggen dat de ‘werknemersbijdrage’ die niet in de grafiek staat eigenlijk ook uit zijn bedrijfsinkomsten moeten worden betaald. Voor mij is het allemaal goed. Dan moeten de vakbonden, de marxisten en de werkgevers zelf maar hun eigen grafiek tekenen. Ik wou er alleen op wijzen dat de voorstelling van 25 miljard die van de staat naar de bedrijven vloeit niet de hele werkelijkheid weergeeft.

* Totale bedrijfsbelasting in 2024 is ongeveer 21,85 miljard. Met roerende voorheffing op bedrijfsgebouwen,  verkeersbelasting op bedrijfswagens en ecotaksen lijkt 25 miljard mij een redelijke schatting.

** De ‘gewone werkgeversbijdragen lopen op tot 31 à 34 miljard. Met de ‘bijzondere loonbijdragen’ (o.a. vakantiegeld), toeslagen, boetes en achterstallige interesten lijkt 50 miljard mij ook hier een redelijke schatting. 

Overtuigen
     Een voordeel van de liberale democratie is dat mensen die van mening verschillen elkaar kunnen proberen te overtuigen in plaats van elkaar de hersenen inslaan. Elkaar overtuigen is beschaafder dan elkaar de hersens inslaan. Maar helemáál beschaafd het ook weer niet. Ik las laatst op FB een oproep om naar de site van Doorbraak te surfen om daar ‘een andere stem te laten horen.’ De rechtse lezers van Doorbraak, luidt het verdict, ‘zitten ongelooflijk vast in negatieve houdingen, haat en angst.’ Men kan daar tegenin gaan door op het forum ‘duimpjes naar boven en beneden te geven en hier en daar zelf een eigen bezadigde mening te delen.’
 
     Ik vind dat mooi, en zelfs ontroerend, maar ook wat kinderlijk. Ik zie het mezelf niet doen. Naar De Wereld Morgen surfen om daar de ‘negatieve houdingen’ wat bij te sturen. Af en toe wil ik wel iets dat op De Wereld Morgen verschijnt op mijn eigen blog door de mangel halen. Mensen die daar nieuwsgierig naar zijn, kunnen dat lezen op Clericks Weblog. Maar ik wil mijn tekstjes niet van deur tot deur colporteren.
      Vroeger, ik geef het toe, was ik helemaal van het overtuigen. Maar door zulke oproepen om duimpjes en meninkjes te plaatsen op andermans medium ga ik van de weeromstuit de andere kant op. Of neem dat interview van Erwin Mortier in De Morgen (6/9/2025).  Hij zegt onder andere:

Als adolescent denk je over een oceaan van tijd te beschikken. Maar ik word dit jaar 60 en zie hoe beangstigend snel de dagen en maanden verschrompelen. Je maakt strengere keuzes … Voor sommige zaken heb ik geen geduld meer. Ik treed niet meer in discussie met de Maarten Boudry’s van deze wereld … Ik besef dat ik hun dogmatisme er nooit uit zal krijgen. Ik ga daar mijn tijd niet meer aan verspillen.

     Ik ben dit jaar 70 geworden en herken die drang om strengere keuzes te maken. Maar wat een onbeschaafde gedachte is dat dat men alléén discussieert of polemiseert met de Maarten Boudry’s of Erwin Mortiers van deze wereld om ze ervan te overtuigen dat je eigen meningen zijn dan de hunne.  

James Watson (2)
     Ik heb sinds mijn vorige stukje nog altijd het overlijdensbericht van Knack niet opgehaald waarin DNA-ontdekker James Watson een ‘miezerig mens’ wordt genoemd, maar ik heb wel de obituary in de New York Times gelezen. Wat ik las komt overeen met het idee dat ik mij van Watson gevormd had bij het lezen van de The Double Helix. De uitdrukking die al een paar dagen in mijn hoofd speelt om Watsen te typeren is ‘never boring, easily bored.’ We kennen allemaal zulke types. Als ik niet door mijn falend geheugen bedrogen wordt, heb ik de kernachtige uitdrukking zelf uitgevonden, al werd ik natuurlijk geïnspireerd door de titel van Watsons autobiografie Avoid Boring People.
 
     Dat je je met Watson nooit verveelde, kwam onder andere omdat hij geen blad voor de mond nam. Hij zei dingen die je mag denken – vroeger toch – maar die je niet mag zeggen. Zo iemand laadt de verdenking op zich dat hij doelbewust wil provoceren, maar eigenlijk weten we niet of dat zo is. Het is misschien veeleer een roekeloze, of misbegrepen, eerlijkheid. Watson was naar het schijnt van plan, zo lees ik in de NYT, om zijn arrogante maar spannende verslag van de zoektocht naar de DNA-structuur de titel mee te geven: Honest Jim. Toenmalige lezers zouden daar ongetwijfeld een verwijzing in gezien hebben naar het succesboek Lucky Jim van Kingsley Amis.
     Een passage in de obituary zette mij aan het denken:

 Expressing attitudes retrograde even by the standards of the 1960s, Dr. Watson famously described Dr. Franklin as a sexually repressed spinster and an unimaginative researcher. He and Dr. Wilkins called her Rosy, a nickname she did not use, but never to her face. Ironically, Jim Watson’s memoir made Rosalind Franklin famous.

     Ik vraag mij af of dat waar is – dat die seksistische typering in 1968 als retrograde werden ervaren. Er moeten bij het verschijnen van het boek tientallen recensies verschenen zijn in kranten en weekbladen. Zouden er veel geweest zijn die iets te melden hadden over de neerbuigende beschrijving van Rosalind Franklin in het boek?


maandag 17 november 2025

Pfeijffer: belast de superrijken!

Pfeijffer: belast de superrijken!

      Waarom word ik zo zenuwachtig als ik hoor over de superrijken die men een procentje zwaarder zou belasten? Ze zouden er, zoals dat heet, geen boterham minder voor eten. Het klassieke bezwaar van rechts tegen die belasting is dat je de superrijken daarmee wegjaagt uit je land, en daarmee ook het geld dat ze in je economie investeren. Dat bezwaar is terecht, maar ik zal het nooit gebruiken, want het is een praktisch bezwaar en misschien vindt men daar ooit een oplossing voor. Een tweede bezwaar van rechts is dat een belasting op de superrijken in de praktijk altijd op de middenklasse neerkomt. Ook dat bezwaar is terecht, maar ik laat het aan anderen over om het uit te werken. Waarom zou ik met alle geweld de middenklasse verdedigen. Ik ben Bouchez niet.
     Zelf kom ik vaak terug op het argument dat er bij de superrijken niet zo veel te halen valt – kernachtig gezegd: door aandelen uit te delen kun je armen niet voeden, kleden en huisvesten. Een variant van dat argument is dat men door slechts een ‘percentje af te snoepen’ de problemen niet oplost die men zegt te willen oplossen: het begrotingsprobleem, de armoede of  de asymmetrische politieke macht van de superrijken.
    Maar het is juist de bescheidenheid van het ‘percentje’ dat mijn argwaan wekt. Vanuit mijn PVDA-verleden vermoed ik een verborgen agenda, een zorgvuldig ingezeept hellend vlak. Men beweert dat men slechts een percentje wil afsnoepen, maar eigenlijk wil men eindigen met de onteigening van de miljonairs en miljardairs en met de afschaffing van het kapitalisme. Dat is niet de bedoeling, geloof ik, van economen als Paul De Grauwe, maar lieden als Raoul Hedebouw vertrouw ik maar voor zover ik ze zie.
      En nu word ik in mijn argwaan bevestigd door een recente column van de beroemde schrijver Ilja Leonard Pfeijffer. Ik citeer het besluit van de column:

Het belasten van de allerrijksten, dat om onbegrijpelijke reden alom als een onrealistische utopie wordt beschouwd, zou slechts een eerste, noodzakelijke stap zijn in de richting van herverdeling en rechtvaardigheid … Belastingen zijn een welkome vorm van symptoombestrijding, als een paracetamolletje dat de koorts verlaagt, maar om de oorzaken van de ongelijkheid te bestrijden dient het kapitalisme als zodanig te worden bestreden.

     Die Pfeijffer zegt duidelijk wat Raoul Hedebouw slechts op interne congressen vertelt: dat een miljonairstaks slechts een ‘eerste, noodzakelijke stap’ is, een ‘paracemolletje’, maar uiteindelijk ontsnappen we niet aan de chirurgische verwijdering  met of zonder verdoving  van het kapitalistisch kankergezwel. Dát is het doel van Hedebouw en de kameraden. Of die miljonairstaks er komt of niet is secundair*; primair is dat de geesten worden klaargemaakt voor het vervangen van het kapitalisme door een socialisme.02.
   Pfeijffer, to his credit, beperkt zijn antikapitalistische argumentatie niet tot een moreel pleidooi voor herverdeling. Hij haalt ook economische argumenten aan.

 Zoals de econoom Gary Stevenson betoogt, wordt de prijs voor de toenemende exorbitante rijkdom van de allerrijksten door de rest van de bevolking betaald. De rijken hebben heel veel meer geld dan zij ooit kunnen uitgeven, dus naarmate er meer inkomen naar de rijksten vloeit, circuleert er minder geld in de reële economie, waardoor vraag en productie stagneren. Omdat ze toch iets moeten met hun geld kopen ze de halve wereld zonder daar echt iets mee te doen.

     In andere columns deed Pfeijffer zijn beklag dat het kapitalisme te veel de economische groei aanwakkerde, en nu is zijn klacht dat door het kapitalisme de productie stagneert. De verleiding is groot om de schrijver voor die flagrante tegenspraak uit te lachen.
     De waarheid is echter dat het betoog van Gary Stevenson mij in verlegenheid brengt. Is het waar dat de superrijken niet meer inversteren in de reële economie, in technologie en in diensten? Is het waar dat ze zich nog alleen bezighouden met oppotten, speculeren en rente opstrijken? Ik weet veel te weinig van economie af om daarop te antwoorden. Ik ken de precieze effecten niet van oppotten, speculeren en rente. Maar ik weet wel dat de klacht erover al meer dan anderhalve eeuw oud is en dat de productie ondertussen toch flink gegroeid is. Ook heb ik de indruk dat de techmiljardairs van vandaag wel degelijk in de reële economie investeren.
      Ik heb hierboven toegegeven dat ik niet goed bekend ben met de economische wetenschap. Maar ik ben vilein genoeg om hetzelfde gebrek bij Pfeijffer te ontdekken. Hij gooit kriskras een aantal cijfers door elkaar die de groeiende ongelijkheid moeten illustreren. Onder andere:

 Het aandeel van de rijkste 10 procent van de bevolking in het nationaal inkomen is gestegen van iets meer dan 25 procent in 1980 tot bijna 40 procent nu.

     Over die ongelijkheid in inkomens probeer ik een beetje op de hoogte te blijven**, en die cijfers zijn absurd. Ik weet niet precies wat Pfeiffer bedoelt met ‘onze landen’***, maar je zult in Nederland en België nergens zo’n spectaculaire stijging zien van het aandeel van de rijkste 10 procent. Van 25 procent in 1980 tot 40 procent vandaag? Kom nou. Een stijging met 15 procentpunt? Iedereen kan vandaag met een chatbot de cijfers opvragen. Je krijgt een wirwar van gegevens, meetconcepten, pre-tax en post-tax verschillen, enzovoort. Maar je begrijpt al snel dat dat aandeel van 25 procent niet veel bewogen heeft. Een stijging van 3 procentpunt misschien, al naar gelang de bron en de wijze van berekening. 

Tegelijk kan een PVDA-militant geloven dat een enkele procenten belasting op de superrijken nuttig gebruikt kunnen worden voor bijvoorbeeld werklozensteun of hoge pensioenen voor leraren. Dat op zich is geen logische contradictie. Wel kunnen die procenten, net als ander geld ,maar één keer gebruikt worden. En de PVDA heeft – in tegenstelling tot wat hun verkiezingsprogramma laat uitschijnen – een eindeloze rij eisen, die evolueert met de actualiteit en met de strijdbeweging van het moment. 
** Over die ongelijkheid: zie bijvoorbeeld mijn blog hier en hier.
*** De landen die Pfeijffer in de context vermeldt zijn Italië, België, Nederland, Frankrijk en Duitsland.

Pfeijffer en het liberalisme

     Op Liberales heeft Ilja Leonard Pfeijffer een essay geplaatst over wat het liberalisme ‘zou moeten zijn.*’ Hij schrijft:

Wat alle vormen van liberalisme onderscheidt van de ideologieën waartegen zij zich afzetten, is dat zij vrijheid als het hoogste ideaal beschouwen. De vraag die zich vervolgens opdringt, is wat die vrijheid precies inhoudt. Als de vrijheid die als ideaal wordt nagestreefd gedefinieerd wordt als de vrijheid voor ieder mens om te denken wat hij wil, te zeggen wat hij denkt en zijn leven in te richten op de manier die hem goeddunkt, dan zijn wij allen liberalen en wie dat niet is, zou dat moeten zijn. Dit type individuele vrijheid dient het uitgangspunt te zijn van de staatsinrichting, niet omdat vrijheid gelukkig maakt – het tegendeel is het geval –, noch omdat het collectief bij dit soort vrijheden gebaat zou zijn, maar omdat ieder mens er recht op heeft om ongelukkig te zijn op de manier die hij verkiest, omdat prioriteit van het collectief gelijkstaat aan onderdrukking en omdat ieder alternatief voor een dergelijke vrijheid er noodzakelijkerwijs op neerkomt dat iemand anders voor ons bepaalt wat wij moeten denken, wat wij kunnen zeggen en hoe wij ons leven dienen te leven.

     Dit is geen slechte samenvatting. Wat verder schrijft hij:

Natuurlijk zijn er wetten nodig, die de facto een inperking van de individuele vrijheden vormen. Precies vanwege het feit dat zij vrijheden be­knotten, zou het aantal van deze wetten tot een minimum beperkt moeten blijven. Voor elke wet die de regering uitvaardigt, zou zij moeten aantonen dat deze noodzakelijk en onmisbaar is en de enige reden die hiervoor kan worden aangevoerd, is dat bepaalde vrijheden van de een schade berokkenen aan een ander. Omdat de overheid, zoals gezegd, de taak heeft de vrijheid te garanderen van alle burgers, heeft zij de plicht op te treden en in te grijpen wanneer de vrijheden van sommigen een inperking vormen van de vrijheden van anderen.

      En daarop bouwt Pfeijffer zijn redenering dat het politieke liberalisme – hij noemt het ‘cultureel liberalisme’ – inhoudt dat we het economische liberalisme moeten verwerpen. Het economische liberalisme leidt immers tot een ongelijke verdeling van de welvaart en de vrijheid. Dat eerste is waar. Er is een ongelijke verdeling van de welvaart. Maar die ongelijke verdeling van vrijheid, dat is een andere kwestie. Vrijheid kan wel begrensd en beknot worden, maar niet verdeeld.
 
    Waarom zou bijvoorbeeld een werknemer minder dan een werkgever ‘kunnen denken wat hij wil, zeggen wat hij denkt en zijn leven inrichten op de manier die hem goeddunkt?’ Natuurlijk laat een laag loon niet toe om verre reizen te ondernemen of op dure hotels te overnachten, maar dat is nooit wat het politieke liberalisme bedoelde met de ‘vrijheid om je eigen leven in te richten.’ Niemand mag je beletten om een verre reis te ondernemen of om in een duur hotel te overnachten, maar niemand moet je de middelen daartoe bieden. Dat zou een verdeling van welvaart zijn, niet van vrijheid.
     Er zijn redelijke argumenten die men kan invoeren tegen het economisch liberalisme – zeker als je van een egalitaire verdeling van de welvaart houdt –  maar het politieke liberalisme is niet een van die argumenten. Tot nader order blijf ik voorstander van wat Pfeijffer noemt: het ‘historische inzicht dat cultureel en economisch liberalisme hand in hand liepen.’ Logisch sluiten de twee vormen van liberalisme elkaar niet uit, en empirisch gaan ze meestal samen**.

* Voor het essay van Pfeijffer, zie hier.
** Zoals afwezigheid van economisch liberalisme 
‘hand in hand liep’ met de afwezigheid van politieke vrijheid. 

zondag 16 november 2025

Rust en orde in de klas, e.a.


Rust en orde in de klas
     
In een commentaarstuk (DS 14/11) betoogt Hans Cottyn dat een minister met decreten niet veel kan veranderen aan het gedrag van de kinderen in de klas. Of dat zo is, weet ik niet. Ik geloof dat er op de scholen de laatste 50 jaar wel degelijk veel veranderd is door ‘decreten’ van bovenaf, met inbegrip inzake het leerlingengedrag. En niet altijd ten goede. Maar ik beperk mij hier tot twee randbemerkingen.
     In de titel van het commentaarstuk stelt Cottyn de vraag: ‘Rust en orde, uiteraard, maar waarom precies?’ Op die vraag ken ik het antwoord. Zodat de leraar op een comfortabele manier les kan geven en de leerlingen de les kunnen volgen zonder afgeleid te worden.
      In zijn laatste alinea drukt Cottyn de vrees uit dat ‘nultolerantie en straf de emancipatie van de kinderen met de minste kansen in de weg gaat zitten, en dat brave, nette en stille leerlingen meteen ook de meeste kansen krijgen.’ Ik vind dat die brave, nette en stille leerlingen die kansen meer dan verdienen. Rumoerige leerlingen gooien zelf hun kansen weg, maar als dat rumoer kan beteugeld worden, nemen ook hún kansen toe – natuurlijk minder dan die van de brave, nette en stille leerlingen 
  maar toch.
     Ik was zelf geen al te brave, nette en stille leerling, maar ik zat in een schoolsysteem waar ik anderen niet te veel kon storen en waar ik, op een goede dag, wel eens iets kon bijleren in een les. Hoewel ik later op een brave school les gaf, had ik af en toe ook een rumoerige klas. Ik kon dat rumoer niet tolereren, maar had er een zeker begrip voor. Ik vermeed moraliserende praatjes tegen de leerlingen en venijnige roddels achter hun rug. Ik troostte me met de gedachte dat een klas die in het vierde jaar lastig was, in het vijfde jaar kalmeerde, na de Paasvakantie. En als niets werkte, en ik de wanhoop nabij was, had ik zo mijn eigen manier om in het niets te verdwijnen, zoals aangegeven in bovenstaande tekening van een artistieke leerling.

Over rust en orde in de klas, zie ook mijn stukje hier.

Aporofobie
     In zijn commentaar bij de Deborsu-reportage gebruikt Ides Nicaise de term aporofobie, van het Grieks áporos (arm, zonder middelen) en phobos (angst): 
angst voor de armen. Zoiets bestaat echt, geloof ik, een angst en minachting voor arme mensen, omdat ze er onverzorgd uitzien, of omdat men ze allerlei gebreken toeschrijft die verantwoordelijk zijn voor hun armoede. Misschien speelt ook het slechte geweten mee van de bourgeois dat hij er zelf zo warmpjes in zit, of misschien zelfs de angst dat het plebs ooit in opstand komt. Uit de dagboeken van de gebroeders Goncourt spreekt een diepe haat voor iedereen die een werkmanskiel draagt. Dat waren allemaal potentiële revolutionairen die op zekere dag hun kunstcollectie zouden stukslaan.
     Maar bij de kwestie van de rue de Dison was het gevoelen niet afkeer, minachting of angst, maar verontwaardiging. De brave middenklasser is nooit afkerig geweest van de fatsoenlijke, arm-maar-proper-mensen, de zogenaamde ‘deserving poor’ van de 19de eeuw.  Maar als hij steuntrekkers ziet, vermoedt hij profitariaat, mensen die op zijn kosten leven. Hij schrijft hen, terecht of ten onrechte, luiheid, kortzichtigheid en domheid toe die hij verantwoordelijk acht voor hun armoede. En vaak is die middenklasse dan inderdaad milder voor rijken die constructies inzetten om minder belastingen te moeten betalen.

Islamextremisme
     We herinneren ons het onderzoek van Ruud Koopman naar het religieus fundamentalisme onder de moslims. Ik herinner mij vooral dat dat fundamentalisme onder de moslims veel groter was dan onder christenen, om van de vrijzinnigen nog te zwijgen. Zoiets, dacht ik, moet wel voor een ongemakkelijke cultuurkloof zorgen.
     Laatst citeerde Koopman op x.com de resultaten van een recent Duits onderzoek dat geleek op het zijne van tien jaar geleden. Er was een peiling uitgevoerd onder 8.539 leerlingen van gemiddeld 15 jaar oud, waarvan er officieel slechts een driehonderdtal 
uitgesproken religieus was. Dit zijn de percentages van de ja-antwoorden

- De regels van de koran gaan boven de Duitse wet:                                             67,8 %
- Een islamitische staat van God is de beste regeringsvorm:                              45,8 %
- De samenleving moet zich meer naar de Islamitische regels voegen :            36,5 %
- Begrip voor geweld tegen degenen die de Islam beledigen:                              35    %
- Geweld is aanvaardbaar om de Islam  te handhaven en te verspreiden:           18,1 %

     Koopman is door die resultaten pessimistisch gestemd. Hij ziet ze als een achteruitgang vergeleken met tien jaar geleden toe hij zijn onderzoek deed. Sommigen zullen zich troosten met de gedachte dat het om 15-jarigen ging. Misschien geven die rebelse antwoorden die passen bij hun leeftijd. Een interne vergelijking van de cijfers wijst er echter op dat de antwoorden in elk geval niet gratuit werden gegeven. Er is een duidelijk verschil in de antwoorden op de minder radicale stellingen vergeleken met de radicale stellingen.
      Dat een godsdienstig mens in zijn eigen leven de regels van zijn God boven die van de wet stelt, is begrijpelijk. De godsdienst mag gerust van alles verbieden wat door de burgerlijke wet is toegestaan, zolang hij maar niet toestaat wat door de burgerlijke wet verboden is. Je weet niet precies waaraan de jonge respondenten denken als ze die vraag beantwoorden*. Maar vanaf de kwestie van die 
islamitische staat van God glijden we af snel naar het meest duidelijke jihadisme waar nog altijd 18 procent voorstander van zegt te zijn. 

In het verleden zijn rond die kwestie  ook symbolische conflicten geweest. Als gevolg daarvan moet je in ons land, geloof ik, eerst trouwen voor de wet, voor je een kerkelijk huwelijk aangaat. Ook het verbod op het dragen van religieuze symbolen als ambtenaar behoort tot die symbolische sfeer. 

Twee oude slogans
     In een stuk in Knack buigen Dimitri Van Den Meerssche, Koen Bogaert en Gert Van Hecken zich ook over de Gaza-versus-Soedan kwestie. De activistische professoren verdedigen hun activisme met een mengeling van redeneringen en slogans. Twee van die slogans herkende ik. Er bestaat blijkbaar een begrip Global Palestine. Dat is de slogan van Che Guevara in een nieuw jasje: Eén, twee, vele Vietnams. Ik vind Global Palestine eigenlijk wervender want korter, vager, mystieker én in het Engels.
      De tweede slogan die ik herkende was dat ‘solidariteit een werkwoord is dat zich niet laat begrenzen.’ Ik heb die slogan in een wat eenvoudiger vorm voor het eerst gebruikt in november 1973 toen ik mijn medestudenten van de sociale hogeschool in Kortrijk opriep om solidair te zijn met een actie van Griekse studenten in Athene. De Kortrijkse studenten moesten staken wánt ‘solidariteit kende geen grenzen.’ Tja, als je een megafoon in handen hebt, moet je toch iéts zeggen. Ik kreeg overigens veel bijval en iedereen trok de straat op. Priester-student N.B was op de manifestaties de luidste roeper. De linkse professor S.L. vond de staking, die enkele dagen duurde, een ‘kindertuin’. Dat belette mij niet om hem het Amada-blad te verkopen. ‘Dat boekje van jullie is tegelijk veel te simplistisch,’ zei hij, en tegelijk veel te ingewikkeld.’
     In mijn Leuvense tijd heb ik de slogan van solidariteit-kent-geen-grenzen nog een paar keer gebruikt om tot actie op te roepen. Maar toen was ik al een beetje beschaamd vanwege het cliché.  

Ik ben de partij’
     ‘Ik ben de partij van het proletariaat,’ zegt Raoul Hedebouw in Het Laatste Nieuws. Wat is dat nu? Een aanval van hoogmoedswaanzin? Iets als ‘L’état c’est moi’ of ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’? 
Niemand komt door de partij, tenzij door Mij*’? Of spreekt Hedebouw hier zoals een advocaat die spreekt in naam van zijn cliënt? Ik herinner mij de eerste keer dat ik in een rechtzaal kwam voor een of ander activistisch vergrijp. Voor het mijn beurt was, werd een verkeersovertreding behandeld. Tot mijn verbazing vertelde de advocaat alles in de eerste persoon enkelvoud. ‘Ik kwam van rechts, en toen werd ik de weg afgesneden. Ik trapte nog op de rem …’ enzovoort.
     Maar het is iets anders. Hedebouw is noch Lodewijk XIV, noch Jezus van Nazareth, noch een advocaat die een cliënt verdedigt. Hij bedoelt natuurlijk ‘Wij zijn de partij van het proletariaat’, maar als een sluwe volksmenner weet hij dat het woord wij slecht valt bij het gehoor. Partijleden spraken indertijd altijd in de wij-vorm, en dat werkte op de zenuwen van iedereen. In mijn eerste jaar in Leuven had ik tijdelijk de partij verlaten. In het studentenrestaurant raakte ik aan de praat met Ch.D en A.B. ‘Je zegt dat je geen partijlid meer bent,’ zei Ch.D, ‘maar je begint nog altijd elke zin met wij.’
     ‘Ik ben de partij van het proletariaat,’ dat is veel persoonlijker, directer en eigenlijk sympathieker. Je moet er de nodige aplomb voor hebben om het te kunnen zeggen. Maar aplomb, dat heeft Hedebouw genoeg.

* Die laatste werd mij aangereikt door lezer J.S. 


James Watson (1928-2025)
     In mijn mailbox vind ik dagelijks titels uit Knack. Gisteren bijvoorbeeld zag ik Afscheid van James Watson : meesterlijk als wetenschapper, miezerig als mens. 
     Dat Watson een miezerig mens was, is mogelijk. Op de Nederlandse Wikipedia lees ik dat bioloog E.O. Wilson zijn collega beschreef als ‘de onaangenaamste mens die ik ooit heb ontmoet.’ 
Gelukkig voegt de Engelse Wikipedia daaraan toe: ‘but in a later TV interview he said that he considered them friends and their rivalry at Harvard 
old history (when they had competed for funding in their respective fields).
     Ik heb indertijd The Double Helix van Watson gelezen waarin hij beschrijft hoe hij met Francis Crick en Rosalind Franklin de structuur van DNA ontdekte*. Ik verneem nu dat hij ook een ander autobiografisch boek geschreven heeft: Avoid Boring People. Ik zal dat boek zeker lezen.

 


* Over James Watson, zie ook mijn stukje hier: https://philippeclerick.blogspot.com/2015/09/dubbele-helix.html

  

zaterdag 15 november 2025

Kortjes

Mia Doornaert censureren
     Ook bij intelligente FB-vrienden lees ik soms een oproep om de columns van Mia Doornaert niet meer te publiceren. Of men vindt dat een bepaalde column niet gepubliceerd had mogen worden. Vaak doet men niet eens de moeite om precies aan te geven wat er fout aan was. Wellicht komt dat hierdoor: men wil wel kennis nemen van een mening die een beetje afwijkt van de eigen mening, maar als die té veel en te vrank afwijkt, vindt men het de moeite niet meer om ermee in discussie te gaan. 
Dat is een normaal. Paul Valéry zei ooit: ‘Il ne faut discuter qu’avec ceux qui sont d’accord avec vous.’ Maar dat is geen reden om andere meningen niet meer te publiceren.   

Soedan-solidariteit
     We kennen allemaal het verwijt aan de Palestina-mensen dat ze vandaag niet massaal op straat komen ‘om iets te doen’ aan de massamoorden in Soedan. Dat is een begrijpelijk verwijt vanwege de fameuze dubbele standaard, maar de redenering wordt niet afgemaakt. Wat zou een Soedan-demonstratie kunnen eisen? Dat de internationale gemeenschap tussenkomt? Mia Doornaert (DS 13/10) antwoordt daarop botweg dat de ‘internationale gemeenschap’ niet bestaat, en zeker niet als het om Soedan gaat. Is er iemand van links of van rechts die de stelling kan weerleggen? Palestina-mensen moeten oppassen, want als ze de stelling van Doornaert verwerpen, laden ze de morele verplichting op zich om massaal op straat te komen.

Marc Elchardus censureren
     Een FB-vriend, niet de eerste de beste, maakte bezwaar tegen een opiniestuk. Mark Elchardus had daarin betoogd dat ons migratiebeleid miljarden kost aan de staatskas. Hij had cijfers aangehaald uit een rapport, en had andere cijfers uit dat rapport genegeerd. Hij had een pseudo-economische analyse gemaakt. Mijn FB-vriend vond het daarom verwerpelijk dat zo’n opiniestuk kon worden gepubliceerd en hij verwijst naar een antwoord van de linkse denktank Sampol waarin beargumenteerd wordt dat migratie integendeel miljarden opbrengt. Ik ben blij met de twee teksten, én met het debat. 

Watermeloenen en biefstukken
     In het ruwe politieke debat werden de ecologisten indertijd verweten dat ze ‘watermeloenen’ waren: groen van buiten en rood van binnen.
Minder bekend is dat een soortgelijke term door de Duitse conservatieven gebruikt werd om de SA-troepen van de nazi’s aan te duiden. Ze werden ‘biefstukken’ genoemd: bruin van buiten en rood van binnen. Ze droegen bruine uniformen maar hadden socialistische idealen. Het voornaamste verschil met de sociaaldemocraten van hun tijd was dat ze de parlementaire democratie verwierpen. 

Het omgekeerde van een tirade
     Een typische tirade bestaat uit een opsomming van stellingen of argumenten zonder verdere uitwerking. De schrijver van de tirade wordt meegesleept door zijn radicaal enthousiasme, en hoopt, zoals in de slotformule van brieven, 
van u hetzelfde. Je kunt ook het omgekeerde doen: je neemt dezelfde opsomming van stellingen en argumenten, en je nummert ze. De lijst noopt dan tot de nuchtere vraag: wat zijn die stellingen of argumenten waard? Zelf heb ik die stijlfiguur al enkele keren gebruikt. Het is voor mij een vorm van brainstorming. De lezer kan er zijn voordeel mee doen, of niet.

Onbetaalbaar
     In het algemeen hou ik niet van hyperbolen. Laatst hoorde ik op Het Nieuws dat een studentenkamer huren in Leuven onbetaalbaar was geworden. Als dat waar was, stonden al die studentenkamers nu leeg.

Jabbeke
      De correcte uitspraak van Jabbeke – de West-Vlaamse gemeente – is Jabbeeke. Toch kan ik het niet laten om, telkens als ik op de autostrade de richtingsaanwijzer zien, stilletjes in mijn hoofd Jabbukke te zeggen. Ik dacht dat ik de enige ter wereld was die die aandrang voelde. Maar laatst moesten we in die gemeente iets gaan ophalen. ‘Kom, zei mijn vrouw, we gaan naar Jabbukke.’ Ze sprak het dus ook al schertsend uit alsof het om 
een kleine Jabbe ging, zoals FB-vriend Simon Gelten dat zo fraai formuleerde.

Schoenen poetsen
     Op de FB-pagina van Geraard Goossens worden we er af en toe aan herinnerd dat we regelmatig onze schoenen moeten poetsen. Er is een tijd geweest dat ik dat elke dag deed: tussen mijn 9de en mijn 12de levensjaar. Op de kostsschool waar ik zat, was daar een speciaal moment voor voorzien. De eerste keer dat ik dat deed, maakte ik de fout om ook de schoenzool te poetsen. De toezichthoudende non had dat gezien, en maakt er een spottende opmerking over die door alle kinderen werd gehoord. Ze stak mijn schoen met gepoetste zool in de lucht.
     Mocht Pascal Cornet iets dergelijks hebben meegemaakt, dan zou zijn behandeling van het voorval op FB ongeveer dubbel zo lang zijn als de mijne, en dubbel zo trefzeker. Pierre Plum zou er een opstel van maken dat tien keer zo lang is. Met een verwijzing naar Thomas van Aquino en Heiddeger. 

Nachtkastje
     Bij L.K. Samuels las ik dat zowel Lenin als Hitler een exemplaar van Machiavelli’s De vorst hadden liggen. Uit de rest van het boek heb ik begrepen dat Samuels dat écht gelooft. 

Mick Jagger vs New York
     Misschien hebt u het ook gelezen: Mick Jagger cancels all 2025 NYC Tour dates – ‘Sorry NYC, but I don’t sing for commies.’ Voor een rechtse jongen als ik is dat natuurlijk te mooi om waar te zijn. Ik geloof dat niet, maar je weet nooit zeker. Wat nu? Vroeger moesten we op een factchek in Knack wachten om daar zeker van te zijn. Vandaag volstaan één of twee vragen aan Grok.

De Brugse vuilniszakpolitiek
     Het Brugse gemeentebestuur heeft beslist om de vuilnisophaling anders te organiseren. GFT-afval moet in plastic containers worden verzameld, en het restafval wordt voortaan maar een keer om de twee weken opgehaald. Zoiets zorgt natuurlijk voor ontevredenheid. Verre van mij om goede inwoners van Brugge de les te lezen of om mij te moeien met het bestuur van Brugge, maar ik wil wel enkele persoonlijke ervaringen delen. 
     Jaren geleden besliste ons eigen gemeentebestuur om de vuilniszakken te vervangen door containers: één voor restafval en een voor GFT-afval. De blauwe zakken voor PMD bleven in gebruik. Ik was woedend. Hoe kan men nu zo’n eenvoudig systeem als plastic zakken, die je in een handig rolletje koopt, vervangen door die onhandige containers. Ondertussen kan ik die containers niet meer missen.
    Als ik verder in de tijd terug ga, herinner ik mij de zware metalen vuilnisbakken van mijn kinderjaren. Onze buren hadden er één, maar omdat mijn ouders een bioscoop uitbaatten en de klanten hun frietzakken meenamen in de zaal en op de grond gooiden, hadden we bij wijze van gunst twee bakken. Voor een gewone week was dat voldoende, maar als we een topfilm draaiden, waren die twee vuilnisbakken niet genoeg. De milieudelicten die uit die toestand voortvloeiden en waar het hele gezin bij betrokken was, durf ik na al die jaren nog steeds niet uit de doeken doen.
     En nu ik toch jeugdherinneringen aan het ophalen ben … In 1973 heeft in Kortrijk gedurende enkele maanden een actiegroep ‘Revolutionaire Oppositie’ bestaan. Het was een afscheuring van Amada, en ze wilden de revolutionaire politiek dichter bij de mensen brengen door in te spelen op hun directe noden. Bij mijn weten is de enige actie die ze ooit ondernamen het uitdelen van een pamflet tegen een nieuwe regeling voor de de vuilnisophaling. ‘Vuilnisbakpolitiek,’ schamperde de politiek verantwoordelijke van Amada.
     Terug naar het heden en naar Brugge. Dankzij FB heb ik ook een en ander vernomen over de politieke oppositie tegen de nieuwe regeling. Oppositiepartij Groen vergelijkt de GFT-containers met de milieuboxen van weleer waarin we ons klein gevaarlijk afval hadden moeten verzamelen. Dat is een nauw verholen sneer aan het adres van de christendemocraten in het gemeentebestuur. De milieuboxen waren onpraktisch en de producent van de boxen had 50.000 euro geschonken aan de studiedienst van de CVP. Prominente CVP-leden werden veroordeeld voor corruptie. 

     Ook schijnt Groen te geloven dat een tweewekelijkse ophaling van restafval onvoldoende is. Waarop schepen Franky Demon antwoordt: ‘Wie goed sorteert heeft nauwelijks nog restafval.’ Dat laatste is waar. Elk gezin – gelukkig of ongelukkig – is anders, maar sinds we ook verpakkingsplastic in de PMD-zak mogen stoppen, duurt het soms twee maand voor de de restafvalcontainer vol is. Ik las ook een reactie dat het restafval nu twee weken zal blijven stinken in de Brugse huizen. Dat kan. Gelukkig is er in óns restafval niets dat stinkt. Het is vooral het GFT-afval dat stinkt, en in mindere mate het PMD.

Een oneerlijke recensie
     Een jaar geleden las ik Steven De Foers recensie van De verscheurde staten van Amerika. Het boek is geschreven door Johan Op de Beeck en gaat over de Amerikaanse Burgeroorlog en de rol die de Belgen daarin hebben gespeeld.  Tot voor enkele minuten herinnerde ik mij van die recensie slechts enkele details. Dat Op de Beeck een rasverteller is, dat hij uitstekend historisch onderzoek had gedaan, dat hij in zijn laatste hoofdstuk te kritisch was voor woke en Black Lives Matter, dat hij een mateloze bewondering had voor Robert E. Lee, en dat het boek slechts 2 sterren op 5 kreeg. Zonder het boek gelezen te hebben, had ik besloten dat de eindevaluatie oneerlijk was.
      Ik heb het boek ondertussen gelezen, en de recensie herlezen. En jawel, de eindevaluatie is oneerlijk. Tijdens het lezen dacht ik voortdurend: wanneer komt die mateloze lofzang op Robert E. Lee nu eindelijk? Er wordt weliswaar twee of drie keer iets positiefs gezegd over de opperbevelhebber van de Zuidelijken, maar dat stelt niets voor vergeleken met de eindeloze bewieroking van Lincoln. Het moet iets anders zijn dat aan De Foer die opmerking over ‘mateloze bewondering’ had ontlokt. Op de Beeck laat duidelijk blijken dat hij de vernietiging, in 2023, van het Lee-standbeeld in Charlottesville maar niks vind. Wellicht heeft De Foer daar een andere mening over.
       Het is waar dat Op de Beecks analyse over woke niet erg origineel, verhelderend of evenwichtig is. Maar De Foer stelt het voor als een Trumpiaanse ontsporing van Op de Beeck, terwijl die minstens even scherp is voor Amerikaans radicaal-rechts. Ook daar is hij niet erg evenwichtig in zijn oordeel. Maar daar zegt De Foer niets over.
      De haastige beoordeling van hedendaags woke – én van radicaal-rechts, ik herhaal het – vermindert geenszins de waarde van het historisch onderzoek en de meeslepende vertelling. 
Dat Op de Beeck over woke een andere mening heeft dan De Foer heeft hem in de recensie één tot twee sterren gekost. Dat is oneerlijk.

Achtergrond van de BBC-rel
     Naar aanleiding van de BBC-rel publiceerde Quillette een schitterend achtergrondartikel van een gewezen BBC-journalist. De principes van de oude en de nieuwe journalistiek worden kernachtig samengevat. De vroegere journalistiek streefde naar onpartijdigheid en was daardoor saai. De nieuwe journalistiek streeft naar engagement en wereldverbetering. Ze gaat ervan uit dat in conflicten goed en kwaad tegenover elkaar staan, en dat gespecialiseerde journalisten bij uitstek in staat zijn om uit te maken wie de krachten van goed en kwaad zijn.
 
     De link naar het artikel in Quillette: 
https://quillette.com/2025/11/14/a-journalism-of-deception-bbc-deborah-turness-tim-davie/

donderdag 13 november 2025

Verontwaardigd over sociaal profitariaat, e.a.



Verontwaardigd over sociaal profitariaat
      Mijn talent voor verontwaardiging is klein. Sociaal profitariaat van de kleine luyden en belastingconstructies van de rijkaards doen mij niet veel. In beide gevallen heb je menselijk gedrag dat ik volkomen begrijp: de enen ontvangen graag geld zonder ervoor te moeten werken, en de anderen willen liefst zo weinig mogelijk belastingen betalen op wat ze verdienen. En allebei maken ze gebruik van onvolkomenheden in wet en reglement.
    
     Maar ik respecteer de verontwaardiging van anderen over die kwesties. En ik geef de verontwaardigden gelijk als ze op strenger optreden aandringen tegen misbruik. In het geval van sociaal profitariaat, willen de verontwaardigden betere controles om wie niet wil werken te scheiden van wie niet kan werken, en willen ze lagere uitkeringen invoeren om het verschil van inkomen bij werken en niet werken groter te maken, zodat er meer mensen voor werken kiezen.
     Na de recente reportage van de altijd minzame Deborsu over het onderwerp, zag je nog een ander soort verontwaardiging. Naast de mensen die aanstoot namen aan het sociaal profitariaat zelf, had je degenen die aanstoot namen aan het laten zien van dat profitariaat*. Voor die verontwaardiging heb ik minder begrip. Neem de OCMW-voorzitster Gaëlle Denys die in de reportage even aan het woord kwam. Nadat ze de uitzending gezien had, reageerde ze op FB:

Dit is het misbruiken van sociale ellende voor sensationele doeleinden, bedoeld om populistische instincten te strelen en een simplistische lezing van armoede te bevorderen, waarbij armen worden gecriminaliseerd als eeuwige verantwoordelijken voor hun situatie.

      En maar roepen!
     Professor Ides Nicaise verwoordt het wat subtieler in De Standaard, maar ook hij heeft het over de ‘vergiftiging van het politieke klimaat.**
 Opvallend is hoe zwak de argumenten van Nicaise zijn als hij het sociaal profitariaat wil minimaliseren. Men vergeet, schrijft hij, 

  1. dat er strenge voorwaarden verbonden zijn aan de sociale bescherming 
  2. dat de overgrote meerderheid van de uitkeringstrekkers het er moeilijk mee hebben om afhankelijk te zijn
  3. dat van de mensen die recht hebben op een leefloon, er 40 procent geen gebruik van maakt.
     Die strenge voorwaarden zijn er, maar iedereen kent, ook zonder de reportage van Deborsu, wel enkele mensen in zijn omgeving die ondanks de strenge voorwaarden toch door de mazen van het net glippen. Dat de overgrote meerderheid van de uitkeringstrekkers het moeilijk heeft met hun afhankelijke situatie is misschien door sociologisch onderzoek aangetoond, maar doet weinig ter zake. Om een oneerbiedige vergelijking te maken: er zijn ook veel maffiosi die volgens onderzoek lijden aan de stress die hun beroep meebrengt en toch gaan ze ermee door. En dat 40 procent van de mensen die recht hebben op een leefloon er geen gebruik van maken, is iets waar niemand verontwaardigd om is, integendeel.
      Meer in het algemeen vind ik ook de andere redenen ter vergoelijking van het sociaal profitariaat niet erg overtuigend.

  1. dat uitkeringstrekkers niet gestigmatiseerd mogen worden
  2. dat uitkeringen een vorm van solidariteit zijn
  3. dat iedereen in een positie kan komen waarin hij een uitkering nodig heeft
  4. dat de overgrote meerderheid van de uitkeringstrekkers wel willen maar niet kunnen werken. 
  5. dat de grens tussen niet willen en niet kunnen werken niet scherp te trekken valt 
  6. dat de uitkeringen allemaal samen een veel kleiner bedrag uitmaken dan dat van de belastingsontwijking 
  7. dat  controles, sancties en verlaagde uitkeringen niet leiden tot grotere werkwilligheid
  8. dat sancties inzake langdurig zieken ook échte werkonbekwamen kunnen treffen
  9. dat het verlagen van de uitkeringen een vorm is van ‘omgekeerde herverdeling’
  10. dat de jobs waar uitkeringsgerechtigden voor in aanmerking komen slecht betaald zijn en weinig arbeidsvreugde garanderen
  11. dat de concurrentie onder de werkzoekenden zal toenemen, waardoor de werkgevers zich kunnen veroorloven om minder goede voorwaarden aan te bieden 
  12. dat het probleem niet de werkonwilligheid is, maar de mismatch tussen het aangeboden werk en de vaardigheden van de langdurig werklozen
  13. dat sommige werklozen niet kúnnen werken omdat ze moeten zorgen voor hun kinderen of hulpbehoevende familieleden
  14. dat het onzinnig is om mensen aan het werk te ‘jagen’ als er onvoldoende werk is.

    Ben ik nog argumenten vergeten?
    De meeste opgesomde argumenten zijn naast de kwestie; andere verdienen overweging. Argument (14) 
 dat er geen werk is  past niet goed bij de huidige economische conjunctuur. Argument (4) – dat slechts een kleine minderheid doelbewust werkonwillig is  zou wel terzake doen ... als het waar was, wat ik betwijfel. Argument (7) – dat controles en verlaagde uitkeringen niet zullen leiden tot grotere werkwilligheid  zou in de politieke discussie de doorslag kunnen geven***. A priori geloof ik het tegenovergestelde. Recente cijfers lijken mijn geloof te bevestigen. Van de langdurig werklozen in Wallonië die in januari 2026 hun werkloosheidsuitkering zouden verliezen, heeft 30 procent ondertussen werk gevonden. Argument (8) – dat ook echt werkonbekwame zieken getroffen kunnen worden door een te streng sanctiebeleid – dat argument is, geloof ik, waar. Dat is een reden om niet alle voorzichtigheid te laten varen.

*Je zou Deborsu, als je wil, van manipulatie kunnen beschuldigen. De manipulatie bestond hierin dat hij steuntrekkers gevonden heeft die onder andere openlijk willen praten over hun beweegredenen. Zulke mensen zijn redelijk uitzonderlijk, terwijl die beweegredenen zelf dat wellicht niet zijn.

** Het kernwoord in die redenering is stigmatisering. We kunnen er ons iets bij voorstellen als we even denken aan tooghangers op café. In de politieke wereld is dat anders. Rechtse politici stigmatiseren niet de steuntrekkers, maar de politieke tegenstrevers van links die het misbruik mogelijk maakten of aanmoedigden. Linkse politici benadrukken dat ze óók tegen sociale fraude zijn. De PVDA ten slotte wil de stigmatisering van de sociale fraude vervangen door een van de fiscale fraude.

*** Een klassiek links antwoord is hier dat men de werkonwilligheid moet remediëren door meer begeleiding. Daarmee kom je snel in een paradox van het sociaal werk: dat je op de duur meer geld geeft aan de sociale werkers dan aan de hulpbehoevenden.


De betere ‘Standaard’
     Ik schreef gisteren een chagrijnig stuk over de berichtgeving van De Standaard over de BBC-rel. Het stuk van Ruud Goossens was hijgerige agitprop. Maar zie, vandaag (13/10), schrijft Dominique Minten een bedaard en informatief stuk over dezelfde kwestie. Ook het opiniestuk van Raf Njotea, nochtans een linkse jongen, houdt het beschaafd, en de lezer heeft na de lectuur iets bijgeleerd over de geschiedenis van de BBC. In de tweede alinea gebruikt Njotea in een historische context het aardige cliché: ‘Uit angst voor Amerikaanse toestanden …’ 

Lachen met Grok
     Toen ik het beeldfragment zag met Trump die opriep to walk down to the Capitol, bedacht ik plots dat Capitol (Capitool) en capital (hoofdstad) in het Engels op dezelfde manier worden uitgesproken. Toch? Ik legde het even voor aan Grok: 

In het Engels wordt ‘Capitol’ (het gebouw) uitgesproken als /kæpɪtəl/, met een korte i-klank, terwijl ‘capital’ (hoofdstad) /kæpɪtəl/  een a-klank heeft.

    Wie niet bekend is met de fonetische symbolen, moet wat beter toekijken om de grap te zien 

Tucht op school
     Ik sympathiseer met Zuhal Demirs campagne voor meer tucht op school. In De Standaard (13/10) staat een interview met een Britse expert die de minister adviseert. Hij is een oud-leraar en veel van wat hij vertelt is behartenswaardig. Hij zegt ook iets wat mij minder bevalt.

 Vaak zijn leerkrachten niet goed opgeleid en krijgen ze te veel vrijheid. Directeurs moeten daarin een assertievere rol spelen. Hoe geeft een leraar les? Waarom wordt iets niet opgevolgd? Iedereen mag zijn eigen stijl hebben, maar die moet gebaseerd zijn op een professioneel oordeel. Het argument van ‘ik ken mijn klas,’ daar moeten we voorbij.

      Dezelfde redenering werd vroeger gevolgd door directies die hun leerkrachten een onderwijsstijl oplegden die chaotisch gedrag veroorzaakte. Mijn pedagogisch directrice had nog het liefst dat klassen een café-opstelling kregen, met lekker veel groepswerk en interactie. Dat was het professionele oordeel van de experts 30 jaar geleden.
     Als een directie mij bepaalde uniforme regels had willen opleggen voor het binnenkomen in de klas, dan had ik daar geen bezwaar tegen gemaakt. Er zijn jaren geweest dat ik de leerlingen naast hun bank liet staan aan het begin van de klas. Ze mochten gaan zitten als ik mijn jasje uitdeed. Er zijn jaren dat ze mochten gaan zitten zonder toestemming.
      Als een directeur had gewild dat elke leraar die kwestie op dezelfde manier had aangepakt, mij niet gelaten. En als een onderwijsinspecteur mij had geëvalueerd op de orde en tucht in mijn klas, zou ik dat normaal gevonden hebben. Maar hoe ik die orde voor elkaar kreeg, daar had ik toch graag mijn eigen stijl in. In sommige zaken was ik lakser dan mijn collega’s, en in andere strenger. Zo lang het maar werkte.