Maximum en minimum volgens Ingrid Robeyns
In haar interview met De Standaard (2/12/23) legt professor Ingrid Robeyns uit wat haar limitarisme betekent: niemand verdient het om meer dan 10 miljoen euro te hebben. ’t Is een mening als een andere. Maar helemaal bij het begin van het interview, als antwoord op de eerste vraag, zegt ze iets raars. ‘We willen dat niemand arm is, daarover is zowat iedereen het eens. Wel, als er een minimum is aan wat we moeten hebben, waarom zou er dan ook geen maximum zijn?’Hoezo?
Aan mijn leerlingen vertelde ik bij het begin van het jaar altijd het tegenovergestelde. ‘Je moet dit jaar minimum vijf boeken lezen,’ zei ik, ‘maar er is gelukkig geen maximum. Wie honderd boeken wil lezen, mag dat gerust. Ik zal daar geen punt voor aftrekken.’ ’t Was een lerarenmopje.
Natuurlijk bestaan er een veel voorbeelden van waar je best met een minimum én een maximum rekening houdt. Op de autosnelweg mag je de maximumsnelheid van 120 per uur niet overschrijden, maar je mag ook niet trager rijden dan de minimumsnelheid van 70 km per uur. Maar het is geloof ik nooit omdat er een minimum is dat er ook een maximum moet zijn. Zowel het minimum als het maximum moeten hun eigen reden hebben. Dat moet een professor als Robeyns toch ook weten. Waarom zegt ze dan zoiets raars?
Ik zie drie mogelijke redenen. Ofwel is Robeyns zo overtuigd van haar maximumgrens dat elk argument, juist of fout, in haar ogen valabel lijkt. Het standpunt heiligt de argumenten zou je kunnen zeggen. Ofwel redeneert Robeyns vanuit het recht van de overheid om te herverdelen. Als de de overheid het recht heeft om een minimum op te leggen, waarom zou de overheid dan niet het recht hebben om een maximum op te leggen? Zo bekeken krijgen we een hellend vlak. Het minimum-inkomen wordt beschouwd als een eerste stap. Daarna volgt het maximum-inkomen, en daarna misschien nog verdergaande maatregelen om gelijkheid op te leggen.
De derde reden om zoiets raars te zeggen is retorisch van aard. Je brengt met een evidente drogreden je publiek uit zijn evenwicht. Marcus Antonius begint zijn lijkrede met een verwijzing naar het bekende spreekwoord ‘over de doden niets dan … slechts’. Hendrik V begint zijn exhortatie met de mededeling dat de Engelse troepen ‘gelukkig’ in de minderheid zijn, vergeleken met de Franse vijand. Het is een vorm van branie. Je zegt tot het publiek: ik zeg dit, durf jij iets anders zeggen? Een beetje zoals Magnette op een vraag van Dag Allemaal over de Waalse werkloosheid antwoordde met ‘Walen profiteren graag van het leven. Is dat soms fout?’
En na zo’n statement moet je andere argumenten aandragen. Over die van Robeyns schrijf ik misschien later nog wel iets.
De tien miljoen van die krantenkop moet ik overigens niet letterlijk nemen. In De Standaard spreekt Robeyns van 10 miljoen, in De Tijd van 2 miljoen per koppel, en in De Morgen van 1 miljoen. Mocht ik met Robeyns in debat moeten gaan voor een volle zaal, dan zouden die wisselende bedragen heel zeker op mijn debatfiches staan. In zo’n situatie hoop je altijd op goedkoop applaus. Maar eigenlijk heb ik veel begrip voor de moeilijkheid van Robeyns om een grens vast te leggen. Zodra je niet de absolute gelijkheid als maatstaf neemt, blijft het zoeken en tasten. Een libertair heeft hier hetzelfde probleem. Als hij niet de absolute vrijheid als doel stelt, heeft hij het ook moeilijk om de juiste grens te bepalen.
Van zichzelf zegt Robeyns dat ze veel minder dan één miljoen bezit. Ik geloof dat graag. Wat verdient zo’n hoogleraar als Robeyns? 8000 euro bruto per maand? Dan moet je al heel spaarzaam zijn aangelegd, en je geld heel goed investeren, om na 15 jaar meer dan een miljoen of twee miljoen over te houden, laat staan 10 miljoen. Daar staat tegenover dat ze van Europa twee miljoen gekregen heeft om haar limitarisme verder uit te diepen met haar onderzoeksteam. Dat is dus een klein beetje mijn geld, en dan wordt het mijn verdomde plicht, nietwaar, om te antwoorden, anders ben ik medeplichtig aan dat nieuwe communisme.
De nobelste reden om rijkdom af te nemen van de rijken, is dat je er de armoede mee kunt bestrijden. Aangezien Robeyns op die reden niet verder ingaat, zwijg ik er ook over. Ik heb het daar in andere stukjes al vaak over gehad. In plaats van op die herverdeling, profileert Robeyns zich liever op een andere gedachte, met name dat de rijken hun fortuinen niet echt ‘verdiend’ hebben. Ik veronderstel dat het concept ‘verdienen’ voldoende ambigu is om er als filosofieprofessor je tanden in te zetten. En dat doet ze bijvoorbeeld met een klein gedachte-experiment ‘Neem een willekeurige multimiljonair en zet hem op een onbewoond eiland,’ zegt ze. ‘Hij zal nog altijd dezelfde talenten hebben. Maar hoe rijk zal hij daar worden? Niet rijk, natuurlijk. Je kan alleen rijk worden door samen te werken met anderen.’
Je kunt eigenlijk nog verder gaan en het gedachte-experiment uitbreiden om ook de talenten van de multimiljonair in vraag te stellen. Het heeft al een paar satirische films opgeleverd, laatst nog The Triangle of Sadness (2022), en eerder al The Admirable Crichton (1957). In beide films is er een stelletje rijke schipbreukelingen die op een onbewoond eiland aanspoelen en al snel naar de pijpen moeten dansen* van respectievelijk de poetsvrouw en de butler; die beschikken immers wél over de talenten die op zo’n eiland nuttig en noodzakelijk zijn.
Maar de kern van het argument is natuurlijk valide. Je kunt alleen rijk worden door samen te werken – sterker nog, je kunt meestal alleen overleven door samen te werken. Dat is altijd zo geweest, niet alleen op eilanden. We stellen ons voor hoe een ploeg Neanderthalers een wolharige mammoet in een put lokt, hem daarna met vereende krachten doodslaat en doodsteekt, en tenslotte het vlees onder elkaar verdeelt. We stellen ons daar ook een redelijk egalitaire verdeelstleutel bij voor. Misschien krijgt die ene wat meer die de gevaarlijke rol op zich nam om de mammoet in de val te lokken, maar je geeft hem ook niet tien of honderd keer meer dan de anderen. Dat zou niet overeenkomen met zijn werkelijke ‘verdienste’. Bovendien zou een al te ongelijke verdeling er misschien toe leiden dat de helft van de ploeg omkomt van de honger, en dat er te weinig volk overblijft om op wolharige mammoeten te jagen. Dan komt iedereen om van de honger.
De vraag is nu: is de mammoetenjachtmoraal toepasselijk op een moderne maatschappij? In vind van niet.
Ik heb gisteren gekeken naar de film Maestro over het leven van Leonard Bernstein. Dat was helemaal mijn soort film. Je vindt de naam van Bernstein terug op toptienlijstjes van beste componisten van de 20ste eeuw en op topdrielijstjes van beste dirigenten aller tijden. De liedjes van West Side Story ken ik half uit het hoofd. De derde plaat die ik ooit kocht – ik was toen 16 jaar – was de negende symphonie van Beethoven, gedirigeerd door Bernstein. Een man van verdienste dus, in die mate zelfs dat ik voor een product waar hij aan had meegewerkt mijn zakgeld veil had. De plaat was door Testaankoop aangeraden als de beste prijs-kwaliteit voor de negende.
Ik was ook niet de enige die geld veil had voor zo’n Bernstein-plaat, wat verklaart waarom de dirigent-componist zo rijk werd. De film hangt een aantrekkelijk beeld op van de woningen die hij betrok. Een kleine zoekopdracht op het internet leert mij dat Bernstein bij zijn overlijden in 1990 rond de 10 miljoen dollar bezat, wat omgerekend naar hedendaagse waarde 22 miljoen zou zijn. Dat is veel meer dan de 10 miljoen-norm die Robeyns voorstelt in De Standaard en de 1 miljoen-norm die ze voorstelt in De Morgen.
En nu zou Robeyns de vraag dus stellen of Bernstein dat geld ‘verdiend’ had? Hij had het in elk geval niet gestolen. Ik heb indertijd die plaat geheel vrijwillig gekocht. Platenfirma’s en eigenaars van concertgebouwen betaalden vrijwillig de hoge honoraria die hij vroeg, en ze hebben nu eenmaal de gewoonte om de dirigent meer te betalen dan de man die op de pauken slaat, hoewel ze allebei bijdragen tot het eindresultaat. Een verkeerde paukenslag op een belangrijk moment zou een optreden even grondig verknoeien als een verkeerd geslagen maat – misschien zelfs meer. En toch zullen de meeste muziekliefhebbers de hogere verloning van de dirigent redelijk vinden. Je zou kunnen zeggen dat ze die verloning ‘verdiend’ vinden. Moeten mensen die niet van concertmuziek houden zich daarmee gaan moeien?
Robeyns heeft zeker gelijk dat Bernstein niet rijk zou zijn geworden op een onbewoond eiland, zonder orkest om te dirigeren, en zonder publiek om te betalen. Maar doet dat iets af van zijn ‘verdienste’? En hoe meet je die ‘verdienste’? Er waren ongetwijfeld dirigenten die harder werkten dan Bernstein, die minder tijd verloren met componeren en met bezoek aan nachtclubs en homobars. En toch verdienden ze minder. Je kunt dat alleen oneerlijk vinden als je verdienste loskoppelt van talent, zoals Robeyns dat doet. Dan moet je belonen voor de geleverde inspanning, voor de goede bedoelingen, voor de gemaakte vooruitgang, voor de fair play zoals bij het kindervoetbal, en niet voor het resultaat. Je mag je voor je talent niet op de borst kloppen, zegt Robeyns. Dat is mooi. Maar uit Maestro heb ik begrepen dat Bernstein zich heel graag op de borst klopte, en daar een van zijn drijfveren uit haalde om te dirigeren en te componeren. ’t Was een lelijk trekje van hem, maar het publiek deed er zijn voordeel mee.
Ook op een ander punt moet ik Robeyns gelijk geven. Als je de hoge inkomsten uitsluitend als ‘prikkel’ ziet om Jan, Piet of Klaartje tot extra werk aan te sporen, kun je heel specifieke hoge inkomens nooit rechtvaardigen. Had men bijvoorbeeld van staatswege maximumlonen voor dirigenten vastgelegd, dan zou Bernstein misschien even driftig met zijn dirigeerstok hebben gezwaaid. Hij zou met een half zo hoog honorarium wellicht evenveel tijd en aandacht besteed hebben aan dirigeren en componeren en even weinig tijd en aandacht aan zijn gezin. Misschien had hij wel minder tijd verdaan in nachtclubs en de homobars, wegens te duur. In communistisch Rusland had je in elk geval uitstekend ballet, met relatief bescheiden lonen voor de dansers en danseressen. Een minister van Cultuur verdiende er geloof ik meer dan een topballerina. Dat vind ik dan weer onrechtvaardig, vanuit mijn opvatting van ‘verdienste’, waar talent wél een onderdeel van is, of men er zich voor op de borst slaat of niet.
Maar zelfs al kun je materiële prikkels – zoals heel hoge lonen voor dirigenten en ballerina’s – niet rechtstreeks in verband brengen met hun productiviteit, je kunt wel een onrechtstreeks en algemeen verband leggen. Resultaten – ‘waarde’ in de economie – zijn een gevolg zowel van inspanningen als van talent en geluk, maar in een maatschappij waar resultaten worden beloond, krijg je in het algemeen – bij gelijkblijvend talent en geluk – een verhoogde neiging tot inspanning. De beloning voor die inspanning kan misschien in sommige gevallen te hoog lijken – denk aan Thomas Edison – of te laag – denk aan Nikola Tesla – maar aan de algemene tendentie kan niet worden getwijfeld.
Bovendien, als we naar ondernemers kijken, zoals Thomas Edison, krijgen we te maken met een mensenras dat juist gevoeliger is voor ‘materiële prikkels’ dan de doorsnee dirigent of ballerina. Ook zijn het mensen die verworven rijkdom in verhouding minder omzetten in luxewoningen maar veeleer in nieuwe investeringen, iets waarvan ze bewezen hebben dat ze er goed in zijn, want anders waren ze niet rijk geworden.
De interviewers van De Standaard leggen Robeyns het geval voor van Marc Coucke. Die vindt van zichzelf dat hij zijn fortuin goed investeert, beter dan de overheid die het in een ‘niet-efficiënte bodemloze put’ zou gooien, aldus Coucke.
Robeyns gaat daar niet mee akkoord. ‘Sommigen,’ zegt ze, ‘denken dat ze superieure beslissingskwaliteiten hebben omdat ze rijk zijn.’ Welja, en denken ze dan verkeerd? Eén ding is zeker: Coucke investeert op eigen risico, wat van de overheid niet kan worden gezegd. Hij investeert bijvoorbeeld in het dierenpark Pairi Daiza omdat hij denkt dat er mensen zijn die graag in zo’n dierenpark komen. Hij heeft gelijk. Mijn zoon kan er niet genoeg van krijgen. En waarin zou Coucke moeten investeren volgens Ingrid Robeyns? Het antwoord is hopelijk alleen als illustratie bedoeld, maar het blijft veelzeggend. Coucke zou moeten investeren in gratis politieke boeken voor jongeren, zodat ze zo hun politieke bewustzijn kunnen opschroeven, en in gratis abonnementen op een selectie van kwaliteitskranten.
We hebben hier dus een schrijfster van politieke boeken die geld van de rijken zou afnemen zodat politieke boeken gratis kunnen worden verspreid. Naar mijn inschatting zouden er dan inderdaad wat meer politieke boeken worden gekocht – maar daarom nog niet gelezen. Ik zou onmiddellijk Limitarisme van Ingrid Robeyns bestellen, en de Ongelijkheidsmachine van Paul Goossens en Vrijheid van Annelien De Dijn en Muiterij van Peter Mertens. Maar ze zouden onderaan het stapeltje terechtkomen. En trouwens, waarom is Robeyns er zo van overtuigd dat die gratis politieke boeken zouden leiden tot de ‘versterking van de democratie’? Was er in het Duitsland van de jaren 20-30 een gebrek aan politieke boeken? Ik geloof dat er toen een politiek boek was dat in hele hoge oplagen werd gedrukt en gekocht, zelfs al was het niet gratis.
Nee, Robeyns en ik zullen het niet snel eens worden***. Het lijkt ook een gevoelkswestie. Naar haar aanvoelen is de rijkdom van Musk, Bezos en Gates, obsceen. Dat is een intuïtieve afkeer die ik herken. Ik heb geen moeite met de gedachte aan steenrijke dirigenten, ondernemers en autoracers, maar ik begrijp niet waarom ceo’s, golfspelers en oliesjeiks zoveel moeten verdienen. Die verdiensten vind ik ook obsceen. Maar elke maatregel die ik kan bedenken om die verdiensten te beperken is voor mij nog obscener – behalve als je armoedebestrijding als reden zou inroepen. Maar ik heb hierboven beloofd om over dat vraagstuk te zwijgen.
* Ik vind dat kunnen: fictieve schipbreukelingen die naar de pijpen dansen van een fictieve poetsvrouw of een fictieve butler. Af en toe zo’n belegen uitdrukking, waarom niet? Moeilijker wordt het als een journalist schrijft over het Amerikaanse Hooggerechtshof dat naar de pijpen danst van Trump. Zie hier.
** Nog mooier vind ik de documentaire The Making of West Side Story (1985). Zie hier op Youtube.
*** Zelf ben ik een gematigde libertair. Libertair: ik vind dat iedereen recht heeft op de volle opbrengst van zijn eigen arbeid, op de eigendom die daaruit voortvloeit, en dat hij die eigendom mag verhuren, verkopen en weggeven, ook al kan hij met die twee eerste activiteiten aardig winst maken, die dan ook van hem is. Ook de verhouding arbeid/kapitaal kan heel grof – maar dan heel grof – in die termen worden beschreven. De arbeider ‘huurt’ productiemiddelen van de eigenaar, en ‘verkoopt’ zijn producten aan de eigenaar die de ‘huur’ aftrekt van de prijs die hij ervoor betaalt, en ze zelf weer doorverkoopt. Gematigd: in een ontwikkelde maatschappij is het toelaatbaar dat een deel van de rijkdom in beslag wordt genomen (door belastingen) om armoede mee te bestrijden. Die inbeslagname is een moreel kwaad, maar dat is armoede ook.
Nog enkele opmerkingen
In het interview in De Standaard kwamen echter heel wat meer invalshoeken aan bod, waar ik hier kort iets over zeg. Ik ben het met ongeveer niets eens van wat Robeyns beweert. Ik vind dat verbazingwekkend. Je zou denken dat ik hier en daar toch een uitspraak zou vinden waar ik neutraal tegenover sta. Maar nee hoor. Vaak gaat het trouwens over zaken waar ik al eerder iets over schreef*.
Afgunst
Wie rijkdom wil afnemen van de rijken, wordt verweten afgunstig te zijn. Robeyns ontkent die afgunst. Ze noemt het ‘ontnuchterend’ dat ze met dat verwijt af te rekenen kreeg. Zelf denk ik dat er een ‘persoonlijke’ afgunst bestaat en een ‘plaatsvervangende’. Bij persoonlijke afgunst heb je een slecht en egoïstisch karakter en kun je niet verdragen dat iemand iets meer heeft dan jezelf. Bij een plaatsvervangende of onpersoonlijke afgunst kun je niet verdragen dat iemand iets meer heeft dan ánderen. Wellicht is dát meer iets voor Robeyns. Je kunt die laatste attitude ook ‘rechtvaardigheid’ noemen, als je het woord ‘afgunst’ te kwalijk vindt.
Marc Reynebeau onderneemt in zijn column van 20/12 een galante poging om Robeyns te helpen. ‘De intentie [van afgunst] valt moeilijk te bewijzen,’ schrijft hij. ‘Toch is daar al onderzoek naar verricht: nooit kon worden aangetoond dat afgunst het motief was om nieuwe belastingen in te voeren.’
Men heeft dus – geloof het of niet – wetenschappelijk onderzocht of nieuwe belastingen ooit werden ingevoerd uit afgunst! En ... men ... heeft ... geen ... bewijzen ... gevonden! Hoe heeft men dat onderzocht? Het eerste waar ik aan denk, is het opsturen van vragenlijsten aan politici: ‘Waarom hebt u in de vorige legislatuur nieuwe belastingen ingevoerd? A) We hadden te veel beloofd B) We hadden te veel uitgegeven C) De staatskas is leeg D) Uit afgunst. En dan tellen hoeveel politici D) hebben geantwoord.
Mensen met tien miljoen … Wie zijn ze? Wat drijft hen?
Ken ik mensen die een vermogen hebben van tien miljoen? Nee, maar als ik kijk naar de kennissenkring van mijn ouders, denk ik aan twee gezinnen waar men, zonder een hoger diploma dan van de lagere school, wel een kapitaal verzameld heeft van ergens tussen één en tien miljoen. Hoeveel die gezinnen precies verzameld hebben is een geheim, maar wat geen geheim is hoe ze dat kapitaal verzameld hebben: 12 uur werken per dag, zeven dagen op zeven, en iedereen doet mee: van jonge kinderen tot inwonende gepensioneerde oma en opa. Elke cent wordt twaalf keer omgedraaid voor hij wordt uitgegeven. Alles gaat naar aandelen, obligaties, staatsbons en kasbons. Nooit vakantie, nooit op reis, nooit op restaurant. ’t Is in elk geval geen leven om afgunstig op te zijn.
Minimum en maximum
‘Als er een minimum is aan wat we moeten hebben,’ zegt Robeyns, ‘waarom zou er dan ook geen maximum zijn?’ Dat is absurd natuurlijk. Zowel een minimum- als een maximumgrens moet een eigen reden hebben. Wellicht wordt bedoeld: als de overheid mag belissen over een minimum, waarom zou ze niet mogen beslissen over een maximum? Een soort hellend vlak dus dat leidt naar steeds meer overheidsbevoegdheid.
Rijkdom en politieke macht
Robeyns gebruikt ook de argumentatie die je bij Picketty en Paul De Grauwe vindt: ‘De rijken kopen zich politieke macht.’ Behalve in gevallen van corruptie, lijkt mij dat een cirkelredenering. Want waarvoor wordt die macht dan gebruikt? Om die rijkdom te beschermen tegen belastingen. De rijkdom is dus fout omdat ze de rijken in staat stelt om die rijkdom te beschermen. Verder zou je kunnen opmerken dat de rijken in het Westen, ondanks al hun politieke getouwtrek, in absolute en proportionele cijfers toch nog altijd de grootste belastingdruk ondervinden. De armen betalen amper belastingen, en meestal veel minder dan de uitkeringen die ze ontvangen. Komt dat ook door de politieke macht die ze gekocht hebben?
CO2
‘Rijken stoten disproportioneel veel CO2 uit,’ zegt Robeyns. Dat is zeker waar, zolang ze maar niet overdrijft zoals Oxfam onlangs deed. ‘Met al dat geld zouden we zoveel betere dingen kunnen doen, zoals de klimaatverandering aanpakken.’ Dat is correct. Zolang je dat geld dat naar de luxeconsumptie gaat niet herverdeelt onder de armen, zit de logica goed. Als je wel herverdeelt, verplaats je alleen de CO2-uitstoot.
Toeval
Zoals veel egalitaristen benadrukt Robeyns dat bij het verwerven van een fortuin de rol van het toeval veel groter is dan die van het harde werk. ‘Je ouders, het land waarin je geboren bent, je talenten: daarvoor kun je jezelf toch niet op de borst kloppen.’
Ja, je op de borst kloppen omdat je een geweldige academische carrière hebt, of omdat je goud haalt op de Olympische Spelen, heeft iets vulgairs. Je bent nu eenmaal geboren met toevallige sterke beenspieren, toevallige slimme hersens en een toevallige buitengewone wilskracht om daar iets mee te doen.
Maar ik vind de gedachte dat men ‘toevallig’ zo en zo geboren is ook duizelingwekkend. Alsof er ergens vóór de vereniging van eicel en zaadcel een grote rij eigenschapsloze protomensen klaarstaan, bijvoorbeeld in de onderwereld, die dan door het Lot of het Toeval twee ouders, een geboorteland, en een aantal fysieke, geestelijke en morele eigenschappen toebedeeld krijgen. Als ik toevallig in Afrika was geboren, met toevallig andere ouders, en met toevallig een stel benen waarmee ik zeven tegenspelers voorbij kon dribbelen en nog scoren ook, hoe kan ik dan nog spreken van ‘ik’?
Het schijnt trouwens een van de kenmerken geweest te zijn van onze Oud-Griekse erflaters dat ze aan toeval en noodlot een kleinere rol toeschreven dan in fatalistische Oosterse beschavingen gebruikelijk was, en een grotere rol aan individuele prestaties, zodanig zelfs dat ze in hun tragedies bijna met verbazing moesten vaststellen dat toeval en noodlot zich toch niet lieten wegcijferen.
Welke rol toeval, vergeleken met initiatief, precies speelt bij het verwerven van rijkdom, lijkt mij moeilijk a priori vast te stellen. Maar in een maatschappij waarin men vooral in toeval gelooft, zal er geloof ik minder initiatief genomen worden.
Limitarisme en egalitarisme
Robeyns kreeg kritiek van een Canadese collega omdat haar limitarisme niet ver genoeg ging en omdat ze enige mate van ongelijkheid verdedigt. ‘Neem twee kassiers,’ zegt Robeyns. ‘De ene werkt voltijds, de andere halftijds. Dan zou ik het onrechtvaardig vinden dat ze allebei hetzelfde loon kregen. Mijn collega stelt nee: halftijds werken is ook niet altijd je volledig eigen keuze.’
Tja, je kunt in het egalitarisme heel erg ver gaan. Robeyns zelf beseft dat in een maatschappij waarin voltijds en halftijds werken evenveel betaald wordt, er weinig mensen de ‘volledig eigen keuze’ zullen maken voor de voltijdse baan. ‘Principieel ben ik het ermee eens,’ zegt Robeyns, ‘dat mensen prikkels willen om extra werk te doen, om risico’s te nemen en te innoveren … Maar als je tien miljoen kunt verdienen, valt er nog héél veel te ambiëren.’ Nou ja, tien miljoen als je De Standaard leest, en één miljoen als je De Morgen leest.
Overigens ben ik bereid in een discussie met Robeyns mijn eigen libertaire principes even tussen haakjes te zetten en te discussiëren over de voor- en nadelen van limieten op de ‘prikkels’.
Steven Pinker
De interviewers van De Standaard verwijzen naar Steven Pinker die vindt dat niet de rijkdom moet worden bestreden, maar de armoede. Robeyns antwoordt: ‘Veel mensen zijn het ermee eens dat de ongelijkheid beperkt moet worden. Wel, dat lukt niet alleen door armoede aan te pakken.’ Dus, één: veel mensen zijn het niet met Pinker eens. Dat geloof ik ook. En, twee: het aanpakken van de armoede wordt hier voorgesteld, niet als doel op zich, maar als middel om de ongelijkheid te verminderen. Voor mij is dat de omgekeerde wereld.
Besmette rijkdom
Veel van de extreme rijkdom, aldus Robeyns, is besmet, door misdaad, machtsmisbruik of fraude. Of geërfd. Nu vind ik ook dat de staat inderdaad het recht heeft om misdaadgeld in beslag te nemen. Maar een algemeen vermoeden van misdaad of fraude lijkt mij onvoldoende om tot algemene inbeslagname over te gaan. Ook lijkt het mij een overdreven veronderstelling dat de meeste grote fortuinen door misdaad tot stand gekomen zijn, zoals het soms aan Balzac toegeschreven bon mot laat verstaan: ‘Derrière chaque grande fortune se cache un crime.’ Zelfs als zouden er in het verleden grote fortuinen op die manier ontstaan zijn, en doorgegeven zijn aan erfgenamen, dan is het grootste deel van dat geld al lang weer verdwenen. De grote fortuinen van vandaag zijn veelal nieuwe fortuinen, zoals die van de techmiljardairs.
Erfbelastingen
Over erfenissen komt de definitieve wijsheid van Annie M.G. Schmidt, of iemand anders, die zei dat er twee soorten mensen bestonden: zij die hoopten iets te kunnen nalaten aan hun kinderen en zij die hoopten iets te kunnen erven van hun ouders. Blijkbaar bestaat er nog een derde groep: zij die erven ‘onrechtvaardig’ vinden en het willen afschaffen. Zo ver wil Robeyns niet gaan. Ze stelt voor om erfecht te beperken tot maximaal de helft van de waarde van een bescheiden huis: 200.000 euro bijvoorbeeld. Dat was in De Standaard. Hopelijk is het in De Morgen niet teruggebracht tot 20.000 euro.
* Over enkele van die onderwerpen scrheef ik al eerder stukken of kortjes zoals over afgunst (hier), maximum minimum (hier), politieke macht door rijkdom (hier), CO2 van de rijken (hier en hier), toeval en hard werk (hier), besmette rijkdom (hier).
Heer Philippe,
BeantwoordenVerwijderenDat in ons land CEO's uit de top 20 bedrijven in minder dan 5 dagen meer dan het gemiddelde jaarloon verdienen vind je obsceen. Dat begrijp ik. Dààr wat te tegen doen zou je nog obscener vinden, neen dat begrijpt deze verpleger (met vanavond nachtdienst) veel minder goed.
Citaat: "is de mammoetenjachtmoraal toepasselijk op een moderne maatschappij? In vind van niet."
BeantwoordenVerwijderenHet voorbeeld van de mammoetjacht wordt vaak gebruik ter demonstratie van samenwerking. Wees maar zeker dat daar heel wat sociale spanning aan te pas kwam, wie mag dat coordineren, wie doet de ene taak, wie de andere. Nadien, wie krijgt de meest gegeerde stukken, de vacht, hoe weeg en meet je dat, etc... Volgens sommige wetenschappelijke inzichten is de menselijke intelligentie gegroeid, niet zozeer door de uitdagingen van het fysieke leven, wel door de grote sociale bedrevenheden en uitdagingen die nodig waren..
Doch hier wil ik een vaak gehoord links misverstand uit de weg ruimen. De linksen, in bijzonder de communisten, menen dat de mens enkel baat heeft bij samenwerking, in het bijzonder dat de mens een sociaal dier is. Jazeker is de mens een sociaal dier, maar ook een individueel dier, eigen familie, eigen kinderen, eigen stam, straat, stad, land... Dat geheel moet uiteindelijk worden uitgeklaard en vergt heel wat sociale navigatie, confrontatie en resolutie.
Het is de vrije economie - zeg maar het kapitalisme - die het best in staat is geweest om door samenwerking grootse verwezenlijkingen te realiseren. Voorbeeld: Een auto bouwen is een werk van lange adem en samenwerking, er moeten ertsen gedolven worden, dat kan je niet alleen. Daar moet staal van geschikte kwaliteit uit gemaakt worden, er moeten componenten ontworpen worden, gebouwd en getest. Uiteindelijk met behulp van vele machines (door anderen ontwikkeld), wordt een auto geassembleerd. Maar ook dan staat die nog niet ter beschikking van de gebruiker, daar komt nog veel bij kijken.
In het communisme wordt de samenwerking gepland en opgelegd, soms bij wijze van spreken met een geweerloop. Velen voeren dan noodgedwongen deze "samenwerking" halfgemeend uit. Het resultaat is er naar - veelal 'mediocre at its best'.
De vrije economie is er veel beter in geslaagd om hele sectoren en grote groepen samen iets te laten doen. Mensen maken eigen keuzes, vaak ook uit noodzaak - je moet iets doen - maar vinden zelf een weg. Niet perfect, maar veel grotere tevredenheid en oneindig beter resultaat.
Dus ja de mammoetjacht was niet anders en is toepasselijk, zolang dat je die jacht niet idealiseert. Samenwerking met de nodige sociale spanning en resolutie, zoals in het echte leven, niet meer, niet minder, zo was de mammoetjacht.
Dat de vrije economie de beste manier is om mensen ook grote schaal te laten samenwerken, daar ben ik ook van overtuigd.
VerwijderenDeze filosofe geeft blijk van een verbijsterend gebrek aan mensenkennis. Als zij haar zin kreeg, dan werd grof geld verdienen en vergaren bij wet verboden. Zij schijnt echter niet te beseffen dat er altijd eens bepaald gedeelte van de mensen het als hun levensdoel zien om steenrijk te worden. Daar kan je niets tegen doen: er zijn mensen die superrijk willen worden net zoals er altijd schuinsmarcheerders, militaristen, revolutionairen en godsdienstmaniakken zullen zijn. Om even een paar “roepingen” op te noemen: zij doen dat allemaal omdat ze het niet kunnen laten. Wat gebeurt er dan met mensen die persé rijk willen worden? Worden ze beschouwd als criminelen en verbannen naar de onderwereld, een beetje zoals de grote drughandelaars?
BeantwoordenVerwijderenMaar goed. Laten we even de redenering van Robeyns volgen. Inkomen wordt beperkt: maximaal een miljoen euro. Dat lijkt veel, maar om echt zaken te doen, een fabriek te laten draaien of een onderneming te financieren is het een peulschil. Maar je mag niet meer hebben! Wie moet dan de economie in stand houden? De staat misschien? Tja, men heeft het geprobeerd in de USSR met heel veel miserie als gevolg. Noord-Korea is ook zo’n stralend voorbeeld. In China heeft men het anders aangepakt. Particulier ondernemerschap en buitenlandse investeringen werden toegelaten en speciale economische zones in het leven geroepen. Dat is dus een stap weg van de rigide gelijkheidsidee en een toegeving aan het kapitalistisch model. Volgens Forbes zijn er in 2025 450 miljardairs in het Chinese vasteland. Als je ook Hongkong en Macau meetelt ("Greater China"), bedraagt dat aantal 516 miljardairs. Hun gezamenlijke vermogen wordt geschat op zo’n $1,7 biljoen. Volgens de Hurun Global Rich List 2025 heeft China 823 miljardairs, waarmee het na de Verenigde Staten op de tweede plaats staat. (Cijfers Chatgtp)
De vraag is ook of een gemeenschap rijke mensen wel kan missen. Een voorbeeld. Het duurste privéjacht ooit gebouwd zou het schip Azzam zijn. Het zou 600 miljoen dollar gekost hebben. “Walgelijk!” zullen overtuigde egalitaristen uitroepen. En dat in een wereld waarin sommige mensen zelfs geen schoenen kunnen kopen, laat staan een fiets! Anderzijds is het zo dat volgens bronnen uit de scheepswerf Lürssen Yachts (de bouwer) er tijdens de bouw gemiddeld zo’n 4.000 mensen direct en indirect betrokken waren bij het project. Dat gaat om scheepsbouwers, ingenieurs, ontwerpers, lassers, interieurbouwers, elektriciens en toeleveranciers. Gewone werkende mensen dus, die hun dagelijks brood en wat meer verdienden dank zij de verfoeielijke rijkaard met zijn rotboot.
Tot besluit: het is heel gemakkelijk om te dromen van een volmaakte, egalitaire wereld zolang men achter zijn schrijftafel in een comfortabel bureautje zit. In de realiteit gaat het er allemaal een beetje anders aan toe.
Robeyns zou op het argument van de privé-jacht kunnen antwoorden dat die 4000 mensen ook hadden kunnen tewerkgesteld worden voor de bouw van sociale woningen of zoiets. Maar dat is een drogreden, om al de redenen die u daarboven aanhaalt. Bovendien zijn veel luxeproducten - niet allemaal, maar veel - voor de superrijken een soort prototype dat aan massaproductie voorafgaat die iedereen ten goede komt.
Verwijderen