donderdag 29 augustus 2024

Bezoek aan Sint-Petersburg (2018)

Zomer

      Misschien wilde u, welwillende lezer, al lang eens een bezoek brengen aan Sint-Petersburg, maar hebt u die reis dit jaar uitgesteld uit angst om Engelse en vaderlandse voetbalvandalen tegen het lijf te lopen. Wij hebben aan die angst niet toegegeven, en ik kan u geruststellen: Sint-Petersburg-Petrograd-Leningrad-Sint-Petersburg staat er nog.
     Uit de literatuur hebben we de stad vaak leren kennen in een winters kader. Toen Isaak Babel er opdook ‘met valse papieren en zonder een duit op zak’ was het bitter koud.  Poesjkin beschreef hoe de Neva bij nacht en ontij uit zijn oevers trad:
  

Het weer werd bozer, winden gierden
Het water steeg, de golven tierden
Tot plotseling als een razend beest
De Neva op de stad zich stortte.
 
    En Gogol had het over over het verraderlijke spel van donkerte en schaarse verlichting:
  

De Nevsky Prospekt* is bedrieglijk op elk uur van de dag, maar het meest nog ’s nachts, als de duivel zelf erop uit trekt en de straatlampen aansteekt met slechts één doel: alles in een vals daglicht te plaatsen.
 
     Maar wíj hebben de Hoofdstad van het Noorden dus in de zomer bezocht, als de Neva zich kalm en waardig gedraagt, en het op de Nevski Prospekt nooit echt donker wordt en waar, zoals Poesjkin schrijft, 
het avondrood door ’t ochtendgloren in allerijl wordt afgelost. Om twaalf uur ’s nachts konden we nog goed het lichtblauw, okergeel, vaalgroen of zalmroze van de statige gebouwen onderscheiden.
     Ook was het er even drukkend warm als toen Raskolnikov naar die huurkazerne trok om de oude woekeraarster het hoofd in te slaan. Wijzelf kregen alleen te maken met woekerende taxichauffeurs die eerst heel overtuigend hun opvliegend karakter demonstreerden door hun rijstijl en daarna een hogere prijs eisten dan afgesproken. Wij hebben die prijs braaf betaald, want we hadden, in tegenstelling tot Raskolnikov, geen bijl onder onze jas verscholen. Met dat weer hadden we zelfs geen jas aan.

 


Natte broek


  ‘Niets is zeldzamer of charmanter dan een mooie zomeravond in Sint-Petersburg,’ schrijft Joseph graaf de Maistre in zijn mooie Soirées de Saint-Petersbourg. Als die avonden echt zo zeldzaam zijn als de graaf beweert, zeg zeven per jaar, dan hebben we ze alle zeven gehad. Maistre vraagt zich af of die charme komt precies dóór die zeldzaamheid dan wel omdat de zon zo langzaam en met duidelijke tegenzin de aarde loslaat. Hij denkt het laatste maar twijfelt nog een beetje. Wat volgens hem echter zeker meespeelt is de aanblik van  de duizenden roei- en zeilbootjes op de Neva die gemoedelijk een vrachtje passagiers of exotische waren van het ene punt naar het andere brengen. Aan het begin van het boek bevindt ‘le Comte’ zich op zo’n bootje, in het beschaafde gezelschap van ‘le Sénateur’ en ‘Monsieur le Chevalier’.
     Wij zijn ondertussen tweehonderd jaar verder en het gaat er op de Neva nu helemaal anders toe. Roei- en zeilboot hebben plaatsgemaakt voor het gemotoriseerde jacht van de miljonair, de varende receptie van de welgestelde feestvierder en de touringboot van de democratische toerist. Vooruitgang is, zoals dat heet, ‘geen eenduidig proces’, en zeker langs de kant van de schoonheidservaring moet al eens een keer iets worden ingeleverd.
     Het kwalijkst vind ik op de Neva zijn de waterscooters, ook jetskis genoemd, die bereden worden door jonge pretmakers en mannelijke mannen. Zo’n jetski kan sprongen maken in de lucht, en scherpe bochten in het water, en in de twee gevallen spat het water vele meters op. Doet hij dat aan de rand van de rivier, dan gutst een golf water over oevers en bruggen, en op de brave wandelaar die zich daar voortbeweegt. De lezer raadt het al: ook ik werd bij zo’n gelegenheid, in mijn hoedanigheid van brave wandelaar, door zo’n golf bespat en haalde daarbij een natte broek. Een kletsnatte broek, mag ik wel zeggen.
     Ik sprong verschrikt van het trottoir op de openbare weg en verwenste de jetskibestuurder. Mijn vrouw en mijn zoon moesten daar hard om lachen. Ik niet. Ik stikte van woede. En terecht geloof ik. Wie in Sint-Petersburg van het trottoir op de openbare weg springt, zet zijn leven op het spel. Als ik op die openbare weg was aangereden door zo’n razende taxi, dan was ik dood geweest, en dan zouden mijn vrouw en mijn zoon geschreid hebben in plaats van gelachen. En daarbij, mijn broek was écht kletsnat. Het zou wel twee uur duren voor die weer droog was. ‘Wedden dat hij op een half uur weer droog is,’ zei Jan.
     We hebben niet gewed, en dat was slim van mij, want waarachtig, na een half uur was mijn broek droog en was mijn woede geweken.



Bootrace op de Neva

     Als je op de Nevski Prospekt wandelt is elke derde Rus die je tegenkomt iemand die je een toeristische boottocht wil verkopen. Ik hou niet zo van boten want ik lijd aan benigne paroxismale positieduizeligheid en word snel zee-, lucht- en wagenziek. Maar op een brede, rustige stroom kan het geen kwaad.  We kochten meteen drie tickets, meer bepaald  voor de nachtelijke versie van het vaarplezier, want dan konden we ook van dichtbij de Paleisbrug zien ophalen. We hadden gehoord dat dat iets opzienbarends was.
     Om 1.25 ’s nachts – aan de horizon is het dan nog licht – dobberden we dus op zo’n touringboot, van het soort waarvan er nóg een stuk of vijftig aan het dobberen waren. En warempel, om 1.25 hoorden we een triomfantelijk muziekje in de stijl van Also Sprach Zarathustra, en de brug werd opgehaald. Ik heb in eigen land meer dan eens een ophaalbrug zien ophalen, en meestal was ik dan heel ongeduldig om die weer te zien dalen zodat ik kon doorrijden. Om zo’n brug te zien ophalen moest ik niet naar Sint-Petersburg komen.
     Maar dan gebeurde er iets moois. In de buurt van de Paleisbrug is nog een andere brug en die wordt tien minuten later opgehaald. Die touringboten op de Neva maken dus, na het ophalen van de eerste brug, allemaal tegelijk een bocht en zetten koers naar die andere brug. En het moet snel gaan. Je krijgt dan een vijftigtal lange boten die, vier-vijf-zes naast elkaar – de wateren van de Neva doorklieven in mooie evenwijdige banen, en dat aan hoge snelheid. A toute vapeur, zoals men dat zo mooi kan zeggen met een verwijzing naar een oudere technologie. Of: full steam ahead.
    Het is een mooi spektakel vanaf gelijk welke plaats je het bekijkt, maar het mooist is natuurlijk als je je zelf op een van die boten bevindt. Er heerst een mild opwindende sfeer. ‘Het doet een beetje denken,’ zei Jan, ‘aan al die vissersbootjes die naar Duinkerken voeren om de Engelse troepen op te halen.’ Dat vond ik niet. Die vissersbootjes waren ongelijk in grootte en snelheid. Het moest iets anders zijn. Iets met meer vaart, regelmaat en symmetrie. En dan had ik het. De helikopterscène in Apocalypse Now, dát was het. Der Walkürenritt. The Ride of the Valkyries. De lichte opwinding die we voelden was van militaristische aard. Joseph de Maistre merkte al op dat ook zachtaardige mensen voor die opwinding vatbaar voor zijn. Mensen die anders niet eens de kop van een kip durven afhakken met een slagersbijltje. 

De grijns van Voltaire en de neus van Locke

    Twee dingen vooral wilde ik in Sint-Petersburg niet missen: het Winterpaleis, dat tijdens de ‘rode oktober’ van 1917 door de bolsjevieken was ‘bestormd’, en de Hermitage, dat één van de grootste kunstmusea ter wereld is. Ter plekke bleek dat het niet om twee dingen ging, maar om één, want de Hermitagecollectie is ondergebracht ín het Winterpaleis. Als je niet veel weet en je bereidt je reis slecht voor, rol je van de ene verbazing in de andere.

     Wat ik dan wel weer wist, is dat je in de Hermitage de beeltenissen vindt van twee grote Verlichtingsdenkers: een marmeren beeld van Voltaire en een portret van John Locke. Die werken werden besteld door Catharina II die zelf ook heel verlicht was, al heeft zij in haar rijk de lijfeigenschap niet afgeschaft, maar juist uitgebreid naar de gebieden waar ze nog niet bestond. Op de ene plaats in haar rijk wél lijfeigenen en op de andere plaats níet, dat vond Catharina slecht stroken met het methodische rationaliteit van de nieuwe tijden.
     Van het marmeren Voltairebeeld heeft Ruslandreiziger Joseph de Maistre (1753-1821) een beroemde beschrijving gegeven: ‘Ga het maar eens bekijken in het Hermitagepaleis. Bekijk dat afstotelijke gezicht dat nooit kleurde van schaamte, die twee uitgedoofde kraters waarin wellust en haat nog altijd lijken te koken. Die mond - ik spreek nu misschien kwaad, maar ’t is mijn schuld niet – die afschuwelijke grijns die loopt van het ene oor tot het andere, die lippen die opgespannen zijn door wrede boosaardigheid, als een veer die klaar is om zich te ontspannen en een sarcastische godslastering uit te stoten.’
     Ik heb de raad van Maistre gevolgd en heb het beeld eens goed bekeken. Het voorhoofd en de ogen vallen best mee vind ik, maar die lippen en dat lachje, daar is inderdaad iets mee. Mijn vader citeerde af en toe de verzen die Alfred de Musset had gericht tot de overleden wijsgeer:

     Dors-tu content, Voltaire, et ton hideux sourire -
     Voltige-t-il encore sur tes os décharnés ?

’t Is een halve alexandrijn die blijft hangen – ‘et ton hideux sourire’.
     Goed, dat hadden we dus gehad: grote trap van Rastrelli, Raphaël loggia, Rembrandt, Rubens, Greco, impressionisten, Van Gogh, vijf Kuise Suzannes van verschillende meesters, en ten slotte – het beeld van Voltaire. We konden ons nu wel naar de cafetaria begeven voor koffie met gebak en daarna naar het hotel, want van slenteren raak je uitgeput.
     Maar bij de koffie viel mij plots te binnen: ik had het portret van Locke gemist! Er volgde een gezinsconclaaf waarop werd beslist dat mijn vrouw in de cafetaria zou blijven vanwege haar slechte knie en dat Jan en ik op zoek zouden gaan naar het portret. ‘Ik ga met je mee,’ zei Jan, ‘ want met die gebrekkige hippocampus van jou, vind je je weg nooit terug.’
     Jan en ik hebben dus het museum met versnelde pas doorgelopen met een welomschreven doel voor ogen: het portret van Locke, en niets anders. En kijk, plots werd alles wat niet tot dat welomschreven doel behoorde veel interessanter. Daar, nóg een Kuise Suzanne. En God, wat is die Bacchus dik. Aha, de luitspeler van Caravaggio, die had ik zo-even niet gezien – mooi. En wat is dat nu? Een hele gang Vlaamse primitieven die we daarnet zijn voorbijgelopen? Hugo van de Goes, Rogier van der Weyden, Gerard David. En dat daar? Is dat nu Bosch of Breughel? Bosch, blijkbaar. En nog een Bosch – één van die schilderijen waardoor Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot zich lieten inspireren voor hun psychedelische liederen.**
     Uiteindelijk, na veel verdwalen, heen en weer lopen, twee of drie keer dezelfde zalen doorkruisen,  maar telkens andere stukken opmerken, vonden we het portret van Locke. Het beeldt een ernstige man af die niet naar, maar naast ons kijkt. Op zijn lippen valt niets aan te merken, maar zijn neus is abnormaal groot. Jan heeft een van mij genomen waarop ik poseer naast de grote empirist en kampioen van de vrijheid. 

Foute kledij

     Erg veel van geschiedenis afweten, moet een zware last zijn om te dragen. Je krijgt voortdurend te maken met mensen die geen geschiedenis kennen, die het onderscheid niet kunnen maken tussen Karel de Grote en Keizer Karel en die niet goed kunnen inschatten of Napoleon nu voor of na de Franse revolutie kwam. En die mensen rijden ook allemaal met de auto.
     Zeker als er een historische film op de televisie is, moet de geschiedkundig gevormde op zijn tanden bijten. Die ridderhelm, zucht hij dan, werd pas twee eeuwen later gedragen. Kijk, en die Homerische Grieken beréden hun paarden niet, maar spanden ze in voor hun strijdwagens. En, nee hoor, de Romeinen rond de tijd van Christus hadden geen galeislaven, dat was iets van veel later, bij de Genuezen.  En, ach, dacht je nu echt dat zo’n kasteel van de Tudors iedere week gereinigd werd met een industriële stofzuiger? Allemaal fout, fout, fout. Het ergste is nog wanneer een Hollywoodse sandalenfilms van de jaren 60 wordt uitgezonden. Zelfs de kleur van de bomen, de lucht en de zee zit daar fout.
     Gelukkig weet ík niet zoveel van geschiedenis af, maar zelfs het kleine beetje dát ik weet, kan mij al flink wat ergernis bezorgen. Laatst waren we in Sint-Petersburg. Op allerlei pleinen en straten lopen daar mannen en vrouwen rond die beweren dat ze Peter de Grote en Catharina de Tweede zijn, en tegen een kleine vergoeding zijn ze bereid te poseren voor een foto. Je kan ook op die foto als je dat wil.
     Ik heb daar wel tien keer een opmerking over gemaakt tegen mijn zoon. Die Catherina was gekleed in een Marie-Antoinette-pakje; dat kon er nog mee door. Die twee leefden grofweg in dezelfde tijd. Maar Peter was gekleed als Marie-Antoinettes man, en dat is er toch minstens driekwart eeuw naast. Een 17de-eeuwer is geen 18de-eeuwer. En dat voor iemand die zoals Peter zóveel belang hechtte aan kleren dat hij aan zijn onderdanen de lengte van hun jassen voorschreef.
     Ik weet toevallig, of denk te weten, hoe dat vestimentair anachronisme kan worden verklaard. Die Petersburgse mannen en vrouwen lopen natuurlijk niet altijd rond in die historische kleren. In het gewone leven dragen ze gewoon een hemd en een spijkerbroek zoals u en ik. Die historische kostuums huren of kopen ze in een carnavalswinkel. En die winkels hebben nu eenmaal hiaten in hun assortiment. Je vindt er gemakkelijk de Marie-Antoinettemode, maar Engelse Restoration bijvoorbeeld, of Regency en Franse Empire, zijn veel moeilijker te pakken te krijgen.
     Enkele jaren geleden had ik met mijn klas afgesproken dat we ons voor de 100-dagenviering zouden kleden naar de mode van het Jane Austen-tijdperk. De carnavalwinkels in de buurt werden grondig doorzocht en de meisjes vonden al gauw wat ze zochten, of anders hadden ze een moeder of grootmoeder die handig was met naald en draad. Maar voor de jongens was het een heel andere zaak. In Huis Baeyens vond ik voor mijzelf een vest, broek en jas die min of meer voor Regency konden doorgaan, maar ik had geloof ik het laatste exemplaar te pakken. Voor de leerlingen bleef niets anders over dan een Biedermeierjas, -vest en broek aan te trekken. Ach, goed genoeg, vond ik.
     Dat Biedermeierkleren ook in Russische carnavalswinkels gemakkelijk te vinden zijn, blijkt overigens uit het volgende. Vanuit Petersburg maakten we een uitstapje naar Tsarskoje Tselo. Er is daar een mooi park en een mooi paleis en ook kun je er het lyceum bezoeken waar Poesjkin school gelopen heeft, al is die school niet goed aangeduid en moet je even zoeken. We liepen wat door de straten en al gauw zagen we een Catharina de Tweede en een Peter de Grote paraderen, op hun laat achttiende-eeuws. Maar wie was dat heertje dat naast hen liep, met zijn uitwaaierende haardos, zijn donkere geklede jas en zijn korte hoge hoed? ’t Was warempel Poesjkin. Zijn Biedermeier outfit paste hem prima. En historisch viel er niets op aan te merken.

* Wikipedia schrijft:  ‘De Nevski Prospekt is één van de bekendste straten van Sint-Petersburg.’ Dat is een stijlfout waar ik mijn leerlingen voor waarschuw. ‘Napoleon was een van de bekendste Franse generaals die deelnamen aan de Slag bij Waterloo.’
** ‘Eva’, ‘Tuin der lusten’ en ‘Megaton’ op het album Picknick   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten