donderdag 22 oktober 2020

Wat is populisme?


     Aan mijn leerlingen gaf ik graag eenvoudige definities mee van ingewikkelde begrippen. Als ik bijvoorbeeld had moeten uitleggen wat ‘populisme’ was, zou ik ongeveer het volgende hebben gezegd. ‘Populisme is wanneer* je in de politiek standpunten verspreidt of maatregelen neemt die populair zijn, maar die tegelijk aantoonbaar verkeerd zijn wegens leugenachtig, onwenselijk of onrealistisch.’ Ik zou eraan toe hebben gevoegd dat het oude woord ‘demagogie’ eigenlijk beter was.
     ’t Is geen perfecte definitie, want ze hinkt op twee begrippen: ‘populair’ en ‘verkeerd’. Niet elke politiek die populair is, is daarom populistisch. Ze moet ook verkeerd zijn. En dat verkeerde is moeilijker vast te stellen dan het populaire; dat laatste is enigszins meetbaar aan de hand van opiniepeilingen. Het is zoals bij gallicismen en anglicismen. Het is niet voldoende dat een woord of uitdrukking aan het Frans of het Engels is ontleend om een gallicisme of anglicisme te zijn; de ontlening moet ook verkeerd zijn, dat wil zeggen: afgekeurd worden in taalzuiveringsboekjes.
    Ik heb onlangs een stapeltje boeken besteld over het populisme**. Het is een klein stapeltje, want zó erg interesseert het mij nu ook weer niet. In elk geval, het eerste boek van het stapeltje heb ik nu gelezen. Het heet Kleine anti-geschiedenis van het populisme en is geschreven door Anton Jäger. Het begint als volgt: ‘De democratische veronderstelling is dat politiek zoiets is als verliefd worden, en niet zoiets als het zich wagen aan poëzie. Het is niet hetzelfde als een kerkorgel bespelen, op kalfsperkament tekenen, de Noordpool ontdekken (een kwalijke gewoonte), een salto voorover maken met dubbele schroef, koninklijk sterrenkundige worden, enzovoort. Dit soort dingen laten we liever over aan mensen die er goed in zijn. Bestuur daarentegen heeft nog het meest weg van het schrijven van liefdesbrieven of zoiets banaals als je neus snuiten. Die dingen doet een mens het liefst zelf, zelfs als hij er niet goed in is.’
     Verdomd, dacht ik, dat is goed geschreven. Wie is die Anton Jäger en waarom heb ik nog nooit van hem gehoord? Toen ik de bladzijde omsloeg bleek het echter om een citaat van G.K. Chesterton te gaan. Na dat citaat werd het boek minder.
     Ik heb die Anton Jäger ondertussen wat beter leren kennen. Het is een nogal linkse jongen, die onder andere publiceert in het marxistische tijdschrijf Lava en en op de vaak links-van-de-PVDA- website De Wereld Morgen. Hij bespreekt veel andere geleerden die zich met de populismekwestie hebben beziggehouden en kapittelt hen meestal omdat ze te weinig oog hebben voor de ‘klassenanalyse’ en voor de democratische controle over de economie. Het maccarthyisme in de Verenigde Staten heeft volgens hem 15 jaar geduurd, van 1950 tot 1965, en zag er in de vroege jaren vijftig uit als volgt: ‘Communisten werden en masse opgespoord en van hun bed gelicht, niet zelden met dodelijke afloop.’ Misschien verwart Jäger de Amerikaanse met de Russische geschiedenis en meer bepaald het maccarthyisme met de stalinistische Great Terror. Die laatste duurde van 1936 tot 1938, maar de rest klopt, zelfs dat het meestal communisten waren die van hun bed werden gelicht, niet zelden met dodelijke afloop. Ook schrijft hij dat ‘iedereen die ook maar een beetje bekend is met de machtsverhoudingen die op de hedendaagse werkvloer heersen, weet wat de notie loonslavernij impliceert.’ Ik heb wel eens iets onaangenaams meegemaakt op verschillende werkvloeren, maar ik heb mij nooit een ‘slaaf’ gevoeld. Ja, als leraar, af en toe, als ik met pedagogische circulaires bestookt werd …
     Er staan ook veel interessante zaken in het boekje. Dat iedereen zijn eigen populisme heeft, bijvoorbeeld, ‘afhankelijk van met wie je een appeltje te schillen hebt.’ Daar staat dan een mooie uitspraak van Isaiah Berlin tegenover: ‘Ik heb zo het gevoel’, zei Berlin ‘dat, telkens wanneer we een woord gebruiken ... er wel degelijk iets “echts” bedoeld wordt.’ Dat gevoel heb ik ook wel eens, vooral met de begrippen ‘links’ en ‘rechts’. Er wordt wel degelijk iets echts bedoeld, maar wat?***
     Wat ik in de klas ook vaak deed, was, bij complexe begrippen als ‘romantiek’, ‘sprookje’ en ‘sciencefiction’, de definitie overslaan en onmiddellijk de opsomming aanvatten van een aantal kenmerken die met het begrip te maken hebben. Als ik het boek van Jäger doorblader noteer ik een lange reeks kenmerken van heel heterogene en vaak tegenstrijdige kenmerken****. Dat komt omdat Jäger verschillende, elkaar tegensprekende theorieën aanhaalt en bespreekt, maar ook omdat hij erg verschillende politieke bewegingen en leiders, van William Bryan Jennings tot Barry Goldwater, van Reagan en Thatcher tot Mitterrand en Blair, van Trump tot Bart De Wever, met populisme in verband wil brengen*****. Bovendien zijn sommige van de kenmerken niet alleen bij àlle politieke partijen partijen waarneembaar, maar is het vooral de mate waarin ze aanwezig zijn die maakt dat we van populisme spreken. Daarom wordt ‘populistisch’ vaak gebruikt als synoniem voor ‘extreem’ of radicaal.
     Ben ik nu door het boekje van Jäger een populist of een elitist geworden? Ik zal eens de andere boekjes van het stapeltje doornemen, maar ik voorzie nu al dat ik als centrist zal eindigen. Mocht echter Richard Hofstadter gelijk hebben die populisme tegenover pluralisme stelt, dan ben ik een pluralist.


 * Zo mag je niet schrijven natuurlijk: ‘Een stoel is wanneer je vier poten, een plateau en een rugleuning hebt.’  Ook dat heb ik aan mijn leerlingen duidelijk proberen te maken.

** Marc Ernst heeft mij bereidwillig enkele titels gesuggereerd. Zelf heb ik vroeger de kwestie al eens aangeraakt. Zie hier.

*** Een weerkerende moeilijkheid bij politieke definities is dat je ofwel een begrip abstract kunt ontleden en er verschillende kenmerken logisch uit af kunt leiden, ofwel, anderzijds, kunt proberen om uit een bestaande beweging kenmerken te induceren. Jäger geeft na het Chesterton-citaat een mooi citaat van Nietzsche: ‘Alleen concepten zonder geschiedenis kunnen worden gedefinieerd.’ Dat is niet hetzelfde, maar het komt in de buurt.

****  Onder de min of meer tegenstrijdige kenmerken vond ik: bevorderen en inperken van de vrije markt, bevorderen en inperken van individuele vrijheid, inflatiepolitiek en deflatiepolitiek, antikapitalisme en hyperkapitalisme, antiliberalisme en  hyperliberalisme, isolationisme en interventionisme (koude oorlog), individualisme en groepsdenken. Verder wordt gesproken over klassensamenwerking , xenofobie, racisme, nationalisme, directe democratie, referenda, sterke uitvoerende macht, cultureel traditionalisme en ten slotte kerktorenprovincialisme. Een aantal begrippen hebben met politieke stijl te maken zoals het leidersprincipe, ongenuanceerde communicatie, polarisatie en vijanddenken, alsook met een politiek die zich vooral ent op emoties, moralisering en perceptie. Een aantal kenmerken lijken met persoonlijkheidsstructuur te maken hebben zoals simplisme, nostalgie, intolerantie, paranoia en rancune. Ook een marginaal verschijnsel zoals het ‘neomasculinisme’ van Milo Yiannopoulos krijgt enkele bladzijden. Verder kenmerkend voor populisme zou zijn een algehele antisysteem-opstelling: tegen de elite, tegen de intellectuelen, tegen de politieke partijen en verder tegen pluralisme, relativisme, rationalisme, legalisme, kosmopolitisme, meritocratie, technocratie en de macht van de media. Dat populisme ook kan worden gezien als een reactie tegen het modieuze politiek correcte denken, komt amper aan bod. Jäger spreekt één keer van een reactie tegen de ‘linkse kerk’. De uitdrukking politiek correct wordt in het boek maar één keer gebruikt, en dan nog in een ongewone betekenis.

***** Het is ironisch dat Jäger, vanuit zijn eigen radicaallinkse opvatting, juist die sociaaldemocraten met populisme in verband brengt die zich niet extreem opstellen. Ook ironisch is het dat Jäger iemand als Mark Elchardus als een bestrijder van het populisme voorstelt, terwijl diens vijanden hem ondertussen al enkele keren van het tegenovergestelde hebben beschuldigd. 


6 opmerkingen:

  1. In je definitie van het populisme ontbreekt een element waarvan ik denk dat het essentiëel is: de tegenstelling tussen volk en elite. Het populisme gaat ervan uit dat "het volk" ideeën koestert waarover dat volk - als eenheid, homogeen - het eens is. Noem het de onderstroom.
    Tegenover "het volk" staat dan "de elite" die bestuurt tegen die gemeenschappelijke ideeën van "het volk" in.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik ga daar helemaal mee akkoord. Het is ook omdat ik denk dat die tegenstelling centraal staat dat ik als centrist in die kwestie zal eindigen.

      Verwijderen
  2. Tja, in vergelijking met het stalinistisch schrikbewind was dat mccarthyisme natuurlijk maar klein bier. Maar dergelijke tu quoques doen eigenlijk niet af aan de vreselijke aard van de hele episode (zie de Rosenbergs, bv.), die inderdaad nog tot in de jaren 1960 voortduurde.

    Elchardus schreef in de jaren 1990 trouwens een paar lezenswaardige boeken 'tegen' het populisme, waaronder zijn 'De dramademocratie'. Het woord blijft tenslotte te flexibel, maar wel fijn te zien dat er nog enkele aandachtige en toegewijde lezers bestaan.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Geen 'tu quoque' want ik beschuldig u niet van stalinisme. ;)
      Maar de formulering ‘Communisten werden *en masse* opgespoord en *van hun bed gelicht*, *niet zelden* met dodelijke afloop.’ zul je achteraf ook wel overdreven vinden, geloof ik.
      Mijn opmerking over Elchardus was niet als kritiek bedoeld op wat u daarover schrijft en citeert, want dat is ter zake. Ik wou alleen wijzen op de ironie dat Paul Goossens hem later een populist heeft genoemd. U bent uiteraard niet verantwoordelijk voor wat Goossens zegt en schrijft.

      Verwijderen
    2. Een geluk maar! Ja, Goossens hanteert daar een beetje die luie journalistendefinitie van 'populisme': het zint me niet maar 'demagoog' mag ik ook niet zeggen.

      Verwijderen
  3. Bijwijlen erg visionair, dit boek: https://www.sampol.be/2003/02/de-dramademocratie

    BeantwoordenVerwijderen