woensdag 20 oktober 2021

Doodt het ‘klassieke’ onderwijs de creativiteit?


      Jo Verhenne schrijft in Het Nieuwsblad elke week een column ‘vanuit haar perspectief’. ‘Hangen met Jo’ heet de column. Aangezien ik ook wel eens een column-achtig stukje schrijf en dat ‘vanuit mijn perspectief’ doe, voel ik mij aan haar verwant. Maar verder zijn we heel verschillend. Blijkens haar webpagina is Jo bio-ingenieur, terwijl ik moeite had met wiskunde; zij bedenkt buurtprojecten ‘om te voorkomen dat we elkaar binnen de kortste keren allemaal de kop inslaan’, terwijl ik de aanvechting om iemand de kop in te slaan haast nooit voel; zij staat ‘gulzig in het leven’, terwijl ik in eten, drinken, seks en verre reizen van nature matig ben.
     Nu heeft Jo een dochter die naar het middelbaar moest, en dat is voor haar als moeder een heel gedoe geweest. Aan haar eigen schooltijd heeft Jo een paar goede herinneringen overgehouden: agenda’s in brand steken en ’s middags door een achterpoortje wegsluipen om boterkoeken te kopen*. Maar ze heeft vooral onthouden dat het ‘echt klassiek onderwijs was’ en dat het soms aan ‘creatieve uitdaging’ ontbrak. Dat wou ze haar dochter besparen. Ze sleurde haar mee naar scholen in het alternatieve circuit: een Freinetschool, een school waar ‘ingezet wordt op muziek’, een school die ‘eruitziet als een scoutslokaal’. Maar dochterlief wilde liever naar een ‘echte school’ en koos voor het college. Zelfs een ‘stadschool in het centrum’ versmaadde zij. Tja, opgroeiende kinderen, wat doe je eraan?
     In ons gezin is dat allemaal veel gemakkelijker gegaan. Jan kon goed mee in het lager onderwijs en daarom dacht ik dat hij best in de Latijnse kon beginnen, zoals zijn vader, en diens vader voor hem. En de populairste school in de buurt was toevallig ook de school waar ik les gaf. Jan was vooral onder de indruk van mijn mededeling dat er elke donderdag friet in de schoolcafetaria werd  aangeboden. Daarmee was de zaak beklonken. We maakten ons verder weinig zorgen. Dat kon later nog altijd als één en ander niet meeviel.
      Maar Jo en haar man maken zich wel zorgen. Zal op dat college niet alle creativiteit uit het lijf van hun dochter worden gedrild? Zou ze niet beter een school kiezen met muziek, waar ze goed in is? Kan ze niet beter naar een kunstschool gaan waardoor ze later meer vrienden kan maken in Berlijn, Parijs en New York? En verder: ‘Zal ze niet alleen saaie witte middenklassevrienden hebben?’ Of : ‘Zal ze alleen dingen vanbuiten leren en wiskundige formules kennen terwijl het leven over zoveel meer gaat.’
     Ik leer uit die vragen hoe verschillend vooroordelen zijn. Ik zou nooit op de gedachte komen dat mensen van een kunsthumanoria meer kans hebben om vrienden in Berlijn, Parijs en New York te hebben. Ik heb wel eens leerlingen gehad die na enkele jaren in het gewone middelbaar naar een kunstschool trokken om ‘creatieve uitdagingen’ aan te gaan. Die kwamen dan na een jaar terug omdat ze daar andere uitdagingen misten. Ook heb ik heel wat advocaten gekend met vrienden in Berlijn, Parijs, Barcelona en New York die nochtans géén kunstschool hadden gevolgd. Die beperkte ervaringen hebben mijn vooroordelen in een andere richting geduwd.
     Jo tobt ook over de toekomstige ‘saaie middenklassevrienden’ van haar dochter.  Mijn beperkte levenservaring doet mij alweer denken dat je overàl saaie mensen aantreft en dat anderzijds in de ‘witte middenklasse’ nogal wat artistiekerige creatievelingen rondlopen. Ik geloof ook niet dat ‘mensen van kleur’ per definitie beter kunnen dansen of boeiender persoonlijkheden hebben dan ‘witte
 mensen. Anderzijds kan het geen kwaad als iemand mensen leert kennen ‘from all walks of life’. Jan had op zijn school – dat geef ik toe – nogal wat vrienden uit de middenklasse, die trouwens nog altijd zijn vrienden zijn, maar ik ben blij dat hij door zijn voetbal en zijn universiteit ook vrienden leerde kennen uit lagere en hogere milieus, vrienden met àndere eigenaardigheden. De school is in elk geval niet de enige plaats waar je vrienden maakt.
     Over het muzikaal talent van Jo haar dochter maak ik mij evenmin veel zorgen. Heel wat oudleerlingen van mij hadden aan de muziekschool en een half uurtje oefenen per dag – élke dag een half uurtje natuurlijk – genoeg om daarna toegelaten te worden op het Lemmens, waardoor ze op achttien jaar voor de verscheurende keuze kwamen te staan: zich toeleggen op muziek of toch maar voor dokter of ingenieur studeren. Als er echt héél veel talent aanwezig is, kan het natuurlijk anders lopen. De broer van mijn buurman speelde op zijn zestiende al in een bekend klassiek orkest. Maar dat zijn uitzonderingen en dan moet wél naar een school gezocht worden die zich op academisch niveau wat soepel opstelt.
     Jo heeft het gelijk aan haar kant als ze beweert dat er in het leven belangrijker dingen zijn dan wiskundige formules. Maar niet al die belangrijke dingen moeten daarom op school worden aangeleerd. Sir Ken Robinson hekelt in zijn bekende TED-lezing – verplichte kost op pedagogische studiedagen – de ‘klassieke’ school omdat die meer belang hecht aan wiskunde dan aan dansen**. Ik geloof dat Jan in zijn leven dansen ook belangrijker vindt dan wiskunde, alhoewel wat hij op de dansvloer doet misschien niet is wat sir Ken op scholen onderwezen wil zien. Maar het is in elk geval niet iets waar hij de middelbare school voor nodig had: branie en alcohol volstaan. En meisjes die het ritmisch bewegen op een meer artistieke manier willen beoefenen, kunnen op de talrijke dansscholen terecht die meestall geen gebrek aan leerlingen hebben. Wie een ‘vrij podium’ op een school heeft bijgewoond, weet dat meer dan de helft van de optredens uit choreografie bestaat.
     Jo – en Sir Ken – hebben gelijk in hun vermoeden dat het klassieke onderwijs weinig doet om het artistieke en creatieve talent van de leerlingen te ontwikkelen. Als iemand die zelf weinig creatieve aanleg heeft, ga ik bij zulke opmerkingen in het defensief. ‘Oké,’ denk ik dan, ‘and what’s so great about creativity?’ of ‘what has creativity ever done for us?’ Dat is natuurlijk verkeerd gedacht, want we danken juist heel veel aan mensen die in mindere of meerdere mate creatief zijn***. Maar dat we van de school een tempel van creativiteit voor iedereen kunnen maken, is een illusie. Leraren zijn van aanleg niet het meest creatieve deel van de samenleving. De uitspraak ‘those who can, do, those who can’t, teach’ bevat een grond van bittere waarheid. Ook kun je creativiteit niet echt aanleren. Brutaal gezegd: je hebt het of je hebt het niet. En er is weinig op aarde dat zo pijnlijk is om zien als het simuléren van creativiteit. Een enigszins ontvankelijke ziel kan veel van die zogenaamd creatieve lessen niet bijwonen zonder zich gegeneerd te voelen. Echte creativiteit is zeker het beste, traditioneel vakmanschap is een eerbare tweede, maar would be creativiteit heeft iets schandelijks****.
     Kun je creativiteit niet aanleren, er is ook goed nieuws: je kunt creativiteit evenmin ‘uit iemands lijf drillen.’ Zelfs de achterlijkste vormen van papegaai-onderwijs hebben nooit belet dat elke generatie haar portie creatievelingen opleverde. Bach leerde geloof ik muziek door van andere meesters over te schrijven. Jo zelf heeft ‘echt wel klassiek onderwijs’ gevolgd, en kijk nu wat er van haar geworden is. Ondanks haar ingenieursstudies ‘miste ze al snel het schrijven en optreden’, in die mate zelfs dat ze er haar beroep van maakte. Het ‘klassiek onderwijs’ heeft haar zelfs geholpen om correct en begrijpelijk Nederlands te schrijven – wat geen kwestie is van creativiteit maar van regels en discipline.
     Wat wel waar is: sommige leerlingen met een creatieve aanleg, voelen zich wat minder gelukkig in het klassieke model, door het gebrek aan artistieke vakken. Een beetje zoals ikzelf, Jan, en mijn oudoom langs moederskant  - altijd eerste van de klas behalve voor 
tekenen, zang en gymnastiek - ongelukkig waren geweest in een opleiding met veel expressieve vakken. Dat is dan de omgekeerde situatie. Ik heb leerlingen gehad die wel bereid waren een liedjestekst te schrijven over Walewein of om een stripverhaal van Kaas te maken, maar die niet geneigd waren om die twee boeken te lezen. Maar zo ongelukkig waren die leerlingen nu ook weer niet. Er waren immers altijd vakken die ze wél leuk vonden, en het was vaak onvoorspelbaar wélke vakken dat zouden zijn. Bij de twee leerlingen waar ik nu aan denk was dat het erg klassieke Latijn, want dat vonden ze ‘leuk puzzelen’. Zo zie je maar.

 

* Terzijde: dat wegsluipen en boterkoeken kopen deed ik in het middelbaar ook, maar agenda’s raakte ik niet aan, niet om ze in te vullen en niet om ze in brand te steken. 


** Dansen was ooit, in voor-democratische tijden, een belangrijk onderdeel van het schoolcurriculum. Net als schermen, paardrijden en verzen schrijven. Nu hebben we verkeersopvoeding. 

 

*** En daarbij denk ik uiteraard niet alleen aan artistieke creativiteit maar ook aan wetenschappelijke en commerciële creativiteit.


**** Mooier en bondiger dan Ecce iOS het deed op mijn FB-pagina kan ik het niet verwoorden: In zekere opzicht is creatief onderwijs zelfs funest voor creativiteit: alleen vakmanschap kan aangeleerd worden. De rest is oefening, inspanning, ervaring en afkijken. Vandaar mijn mening dat klassieke onderwijs onontbeerlijk is als fundament om überhaupt iets gecreëerd te krijgen, en het niet uitmaakt of het schrijven, schilderen, componeren of loodgieterij is.






1 opmerking:

  1. Het gebeurt inderdaad dat kinderen over meer gezond verstand beschikken dan hun ouders en het blijft me verbazen hoe ouders hun kroost zien als een middel om hun eigen desiderata waar te maken.

    BeantwoordenVerwijderen