dinsdag 20 februari 2024

Ruzie over Freud


     In het derde middelbaar vroeg de leraar of iemand van ons wist wie Sigmund Freud was. Ik stak mijn vinger op. ‘t Is een schrijver,’ zei ik. Dat was goed, maar de leraar wou ook weten welk soort schrijver. ‘Een dichter,’ gokte ik. ‘Nee antwoordde de leraar. En hij gaf vervolgens een uitleg die ik nu vergeten ben. Het is ook al heel lang geleden.
      Nu is er over die Freud vorige week een kleine ruzie geweest in de kolommen van De Standaard, tussen aan de ene kant Maarten Boudry en enkele vrienden, en aan de andere kant Christophe Vekeman. Helemaal begrijpen doe ik die ruzie niet. Voor mij zeggen ze ongeveer hetzelfde. Boudry en zijn vrienden schrijven dat Freud een ‘pseudowetenschap’ in het leven riep, en Vekeman schrijft dat ‘Freud uiteraard geen wetenschapper in de exacte zin van het woord was.’  Wel dan?
     Vekeman neemt het Boudry en consorten kwalijk dat ze ‘álles wat verband houdt met verdringen en het onbewuste in een ridiculiserend spotlicht plaatsen.’ Misschien doen ze dat, maar niet in het manifest dat ze in De Standaard lieten opnemen. Hoogstens schreven ze dat ‘de experimentele psychologie geen ruimte liet’ voor de Freudiaanse concepten als verdringen en het onbewuste. Dat is niet hetzelfde als zeggen dat die concepten onzinnig of belachelijk zijn. Alleen is het misschien moeilijk om er wetenschappelijke experimenten rond op te zetten.
     Als Freud geen ‘wetenschapper in de exacte zin van het woord was’, wat was hij dan wel? Volgens Vekeman was hij een ‘ontdekkingsreiziger*.’ Dat is een mooie metafoor voor ‘speculatieve filosoof.’  Als Vekeman dat bedoelt, heeft hij meer dan gelijk. In het middelbaar kregen we in de godsdienstles uitleg over Marx, Nietzsche en Freud. Onze meester, Bernard Denijs, besprak die als filosofen. Aan de universiteit heb ik vijf of zes inleidende colleges gevolgd over filosofie. Eén ervan was voor de helft gewijd aan de theorieën van Freud. Mijn zoon heeft aan de universiteit maar één inleidend college over filosofie gevolgd en dat was helemaal aan Freud gewijd. En ook in de colleges over literatuurwetenschap die ik volgde, werd uitgebreid verteld hoe filosofen als Marx en Freud ons konden helpen om literaire teksten te begrijpen. In een van die colleges ging het alweer alleen over Freud.
     Freud was dus een filosoof. Was hij een goede filosoof? Daar durf ik niet veel over te zeggen. Max Eastman**, die hem bewonderde en vaste klant was op psychoanalytische sofa’s, vond dat Freud de discipline miste die een denker nodig had: het vermogen om een eigen oordeel tijdelijk op te schorten, de bereidheid om kennis te nemen van wat collega’s over een bepaalde kwestie te vertellen hebben, de wil om een inval te verifiëren met behulp van statistieken of experimenten***, en ten slotte de reflex – belangrijk in de menswetenschappen – om wilde ideeën af te toetsen aan het gezond verstand.
     Daar tegenover stond Freuds drang tot zelfanalyse, zijn inventiviteit en zijn durf om gewaagde veralgemeningen te doen. Dan kun je wel eens op een inzicht stoten dat voor anderen de moeite van het overdenken waard is, en zoveel meer kun je van een filosoof niet verwachten. Het moeten die eigenschappen zijn geweest die Einstein ertoe brachten om de Weense zenuwarts een ‘groot man’ te noemen, ‘maar je kunt onmogelijk weten of wat hij zegt ook waar is.’
     Wat er ook van zij, naast filosoof was Freud in elk geval minstens een arts. Was hij een goede arts? Daar durf ik nog minder over te zeggen. Hij schijnt niet zoveel mensen genezen te hebben. Vervelend was in elk geval zijn hoedentruuk. Als hij door Eastman gewezen werd op de filosofische onhoudbaarheid van het onbewuste als entiteit, dan zette hij zijn hoed op van arts: het onbewuste was een ‘nuttig concept’ om in de therapie te gebruiken. Maar hij kon als het hem uitkwam die hoed van arts onmiddellijk weer inruilen voor die van wetenschapper. Liet je hem een lemma schrijven over psychoanalyse voor de Encyclopedia Britannica, dan voorspelde hij dat die in de toekomst niet zozeer zou worden gezien als een therapeutische procedure, maar als de ‘wetenschap van het Onbewuste’.
     Ik heb de stukken van Boudry en C° en van Vekeman nog eens herlezen, en ik werd opnieuw getroffen door de strakke argumentatie van het eerste en de mooie schrijfstijl van het tweede stuk. Wat nog het meest opvalt is dat Vekeman amper antwoordt op wat in de tekst van Boudry staat, en daarentegen hartstochtelijk antwoordt op wat er niet in staat. Vekeman leest in het stuk ‘de eis die van lieverlede meer door de maatschappij aan ons gesteld wordt: de eis om ons alsmaar volkomen rationeel en verantwoordelijk, netjes en allesbehalve noisy, gezeglijk, gevoeglijk en hoogst gedwee te gedragen.’ Maar juist die eis zul je nergens in het Boudry-stuk aantreffen.
     Nu, misschien heeft Vekeman, zoals Astolphe de Custine, ‘mal vul, mais bien deviné.’ Als we de controversiële term ‘onbewuste’ er even buiten laten, dan zullen Boudry en Vekeman het wel met elkaar eens zijn dat elk mens een vat vol van irrationele drijfveren is. Maar hoe lang blijven de visies na dit vertrekpunt nog gelijk lopen? Wat moeten we doen met die irrationele drijfveren? Kunnen we ze rationeel ontleden? Moeten we ze rationeel ontleden? Moeten we ze één voor één vervangen door rationelere motieven? Moeten we een deel ervan vervangen door rationelere motieven?
     We kennen het antwoord van Boudry en C° op die laatste vragen niet. We kennen dat van Vekeman wel. Hij is wantrouwig, zoals George in Who’s Afraid of Virginia Woolf wantrouwig is als hij Nick, die bioloog is, de les leest over de mogelijkheden van genetische manipulatie.  ‘I’m really very mistrustful! I read somewhere that science fiction is not really fiction at all. That you people are rearranging my genes so that everyone will be like everyone else. I suspect we shall not have much music or painting anymore. But we’ll have a civilization of sublime young men much like yourself. Cultures and races will vanish. The ants will take over the world.’ Waarop Nick antwoordt: ‘You don’t know much about science, do you?’
      Zou dat geen antwoord van Boudry kunnen zijn?

 

* Freud zelf noemde zich bij zekere gelegenheid een ‘avonturier’ en een ‘conquistator’.

** Max Eastman, Great Companions

*** Freuds onwil om zijn theorieën te verifiëren of te falsifiëren, en zijn extreme neiging tot confirmation bias, maakten hem niet populair bij sceptici zoals Karl Popper en Karel van het Reve. 

1 opmerking:

  1. Zo goed als alle wetenschappen zijn ontstaan uit de filosofie, de Engelse benaming voor 'doctoraat', Ph.D. - Philosophical Degree verwijst daar trouwens nog naar. De psychologie is in die zin het jongste kind van de filosofie.

    BeantwoordenVerwijderen