woensdag 8 oktober 2025

Ramsey Nasr en het vrije woord, e.a.


Om de vredesbesprekingen in Egypte niet in de weg te lopen, zal ik ook nu weer proberen mijn toon te matigen, zelf al gaat het over Israël-Palestina.

 Ramsey Nasr en het vrije woord.
     Ramsey Nasr ontving op 4 oktober de Arkprijs voor het Vrije Woord. Daar hoort een dankwoord bij. Het was voorspelbaar dat de Palestijnse auteur zijn roots zou eren en zijn haat voor de staat Israël zou uitspreken. Dat laatste brengt ons misschien niet dichter bij een oplossing, maar wie kan het hem kwalijk nemen? Wel werd ik onaangenaam getroffen door een citaat dat ik telkens weer tegenkwam op de sociale media: ‘Als het vrije woord genocide goedpraat, ben ik tegen het vrije woord.’
      Pleitte Nasr nu voor wettelijke censuur? Ik heb ondertussen het hele dankwoord gelezen, en ik weet het nog altijd niet. Nasr geeft een fragmentarisch overzicht van het Israël-Palestina conflict in het verleden en nu. Hij doet dat naar mijn smaak op een eenzijdige manier, maar daar wil ik dit keer niets over zeggen, al was het maar omdat hij de situatie veel beter kent dan ik, die nog nooit in Gaza of op de Westbank geweest ben, en die op een kaart moet zoeken waar Hebron ligt, en Akka, Jenin, Massafer Yatta en al die andere plaatsen die hij in zijn toespraak vermeldt.
     Maar ik heb een probleem met Nasrs retoriek. De prijs die hij kreeg, beloont het ‘Vrije Woord’, en nu wou de auteur denkelijk, als dank aan de inrichters van de prijs, de kwestie van het ‘vrije woord’ als motief in zijn toespraak weven. Hij verwijt de Israëlische regering dat ze zich bezondigt aan leugens, framing, propaganda en cultuurvernieting, en dat ze dat alles doet onder het voorwendsel van het ‘vrije woord’. Maar hier worden twee verschillende zaken met elkaar verward. Leugens, framing, propaganda … enzovoort hebben natuurlijk met woorden en taal te maken. En het is gebruikelijk dat politieke vijanden elkaar verwijten dat ze woorden en taal te misbruiken. Maar het ‘vrije woord’ is iets helemaal anders.
     De verwarring begint al bij de tweede zin van de toespraak.

Wat is het vrije woord precies? We hebben er allemaal wel een beeld bij: iets met vrijheid van meningsuiting en typisch westerse waarden, het klinkt ook een tikkeltje heldhaftig. Maar wat betekent het?

      Voor Nasr zelf is het echte vrije woord niets anders dan de taal van het ‘verzet tegen het kolonialisme.’ Maar dat is een partijdige definitie. De correcte definitie is degene waar Nasr zo licht over heen gaat – ‘iets met vrijheid van meningsuiting.’ En die definitie is bovendien veel preciezer is dan Nasr door zijn formulering laat uitschijnen. Het is het recht om élke mening te uiten – tegen het kolonialisme, vóór het kolonialisme – ook als Nasr of ik die mening verachtelijk vinden. Of nog preciezer: de overheid (en sommige andere autoriteiten) mogen meningen niet verbieden. Interdit d’interdire. Zo mag de overheid Nasr niet verbieden om de Israëlische bombardementen en beschietingen ‘genocide’ te noemen, mag dezelfde overheid mij niet verbieden om die bombardementen en beschietingen géén genocide te noemen, en mag alweer dezelfde overheid Nasr niet verbieden om mij daarom medeplichtig aan genocide te verklaren. Enzovoort.
      We moeten in onze eigen landen vasthouden aan het vrije woord, zodat Nasr en ik kunnen zeggen wat we willen. Het zou een goede zaak zou zijn als het principe ook in Israël behouden blijft. En mocht er een Palestijnse staat komen, dan moeten we hopen dat er ook daar plaats voor is. 

De flotilla en de Spaanse Burgeroorlog.
     Gwendolyn Rutten zei op De Afspraak dat ze een ‘raar gevoel had bij activisten zoals Greta Thunberg die elke keer voor iets anders op straat komen.’ Het leek voor haar op ‘professioneel activisme’. Anderen zullen denken aan mensen die de ene hobby voor een andere inruilen.
      Dat rare gevoel is niet helemaal gerechtvaardigd. Activisten kunnen best oprecht door verschillende thema’s gegrepen worden. Het wordt alleen wat moeilijk als het de boegbeelden van een beweging zijn die zich omscholen, en die hun krediet van de ene rekening op de andere overschrijven, terwijl die eerste rekening nog lang niet afgesloten is. Het is alsof Jane Goodall midden de jaren zestig haar chimpansees in de steek had gelaten om voorzitster te worden van het Vietnam-tribunaal.
     Van de schrijfster Lillian Hellman zei regisseur Fred Zinneman dat ze in haar gedachten de helft van de Spaanse burgeroorlog (1936-1939) voor haar rekening nam. De andere helft was voor Hemingway. Met Greta Thunberg heb ik dat ook een beetje, al wil ik de helft best tot enkele procenten terugbrengen. ‘I’m not the story,’ zegt ze bescheiden, nadat ze heeft verteld over de manier waarop ze behandeld werd in een Israëlische gevangenis*. Maar bescheiden of niet, ze moet ondertussen toch ook weten hoe de media werken.
     Trouwens, die hele flotilla waarmee Thunberg en haar strijdmakkers naar Gaza voeren, doet mij op zich ook al denken aan de Spaanse Burgeroorlog en aan de Internationale Brigades. Generaal Franco was druk doende om met zijn opstandig leger een rechtse dictatuur te vestigen, en linkse activisten van het hele Westen trokken naar Spanje om de Republikeinse regering te steunen, zoals de westerse activisten van nu in boten en bootjes naar Gaza trokken.
      Er is echter een verschil. De flotilla-actie was van symbolische aard, terwijl de activisten van de Internationale Brigades zich indertijd aanmeldden om mee te vechten in het leger. Om de vergelijking van de flotilla en de Internationale Brigades volledig te maken zouden Thunberg en Co zich moeten aanmelden bij Hamas om vanuit huizen, hospitalen en scholen op Israëlische soldaten te schieten. Thunberg en Co doen dat niet, misschien omdat ze niet durven, misschien omdat ze daarvoor te pacifistisch zijn, maar hoogstwaarschijnlijk ook omdat ze deep down wel weten dat Hamas een organisatie van schurken is die mee verantwoordelijk is voor het leed van de Palestijnse bevolking.

* Gelukkig was de gevangenis waar Thunberg werd opgesloten geen van het Franco-type.

Anti-israëlisme
     Bij de pro-Palestijnse activist Ludo De Witte vond ik een interessant woord dat ik niet kende: anti-Israëlisme.

De aanslag op een synagoge in Manchester is allicht geen antisemitische misdaad, maar een misdaad die vooral is ingegeven door wat Pascal Boniface ‘anti-Israëlisme’ noemt. Anti-Israëlisme: de agressie richt zich niet tegen Joden omdat ze Jood zijn, maar tegen Joden omdat ze met de Israëlische staat worden geïdentificeerd … Het zijn niet-gepolitiseerde mensen die zulke daden plegen … In werkelijkheid is antisemitisme een volkomen marginaal fenomeen. Het zondebok-principe dat in de periode voor de Tweede Wereldoorlog van de Joden de bron van alle kwaad maakte (antisemitisme) is vandaag vervangen door islamofobie: moslims als bron van alle kwaad.

     Voor wat De Witte en Boniface ‘anti-Israëlisme’ noemen, heb ikzelf ooit het begrip ‘emotioneel antisemitisme’ gebruikt*. ‘Politiek-emotioneel antisemitisme’ zou misschien nog beter zijn. Zowel het begrip van De Witte als dat van mij houdt in dat de haat zich in een eerste fase richt tegen de staat Israël. De vraag is hoe die haat daarna evolueert.
     Kijk, volgens De Witte hebben anti-Israëlisme – zelfs als het zich manifesteert door aanslagen op synagoges – niets met antisemitisme te maken. Dat ligt nochtans, geloof ik, psychologisch veel complexer. Wie zich laat meeslepen door haat tegen Israël kan makkelijk ten prooi vallen aan racistische haat tegen de Joden. Of dat effectief op grote schaal gebeurt, is iets wat moet worden onderzocht door sociologen. Mijn vermoeden is dat veel Palestijnen ter plekke en in het buitenland dat onderscheid tussen haat tegen de Joodse staat en haat tegen de Joden niét maken of nooit gemaakt hebben en dat het antisemitisme in die middens helemaal geen ‘volkomen marginaal fenomeen’ zijn. Onder de ‘gepolitiseerde’ buitenlandse Palestina-sympathisanten is dat wellicht anders.
     De Witte brengt in een adem de ‘islamofobie’ ter sprake, die hij meteen verkeerd definieert: ‘moslims als bron van alle kwaad.’ Wie wil mag mij gerust islamofoob noemen. Dat betekent dat ik niet hoog oploop met openbaringsreligies, dat ik van de drie ‘godsdiensten van het Boek’ de islam de minst sympathieke vind, dat ik de moeizame integratie van islamitische migranten in het Westen met bezorgdheid gadeslag, en dat ik bang ben (fobie!) voor een mogelijke opkomst van het politiek islamisme. Maar ik vind dus niet dat ‘moslims de bron zijn van alle kwaad’ zijn. Wel geloof ik dat islamofoben zoals ik goed moeten oppassen dat ze geen racistische moslimhaters wórden. Zoals antizonisten moeten oppassen dat ze geen antisemieten wórden, of het nu van de politiek-emotionele of van de racistische soort is.

* Over ‘emotioneel antisemitisme’, zie hier en uitgebreider hier, in mijn polemiek tegen Brusselmans.  

Palestina-betoging
     Op de Palestina-betoging in Amsterdam waren 250.000 mensen aanwezig. Een van hen was mijn gewaardeerde FB-vriend J.S. Op zijn FB-pagina wijdt hij enkele interessante bespiegelingen aan zijn deelname: dat nuance belangrijk is, dat teveel nuance dodelijk is, dat massamanifestaties een aangenaam collectief oceaangevoel kunnen veroorzaken. Wat dat laatste betreft moet ik hem gelijk geven. Ik heb dat in mijn activistische jeugd vaak mogen ervaren en ben er sindsdien op mijn hoede voor.
    J.S. werpt, naast politieke, ook enkele filosofische vragen op, waar ik geen antwoord op heb. Hij is niet geneigd om de bloedige Hamas-raid van 7 oktober te vergeten, maar, schrijft hij, ‘hoeveel 7 oktobers passen er in een volkerenmoord? Is deze gehele kwestie uiteindelijk niet even zeer een kwestie van [slachtoffers] téllen?’ Een heel moeilijke vraag.
     Terwijl J.S. in de betoging meeliep, werd hij bang dat toeschouwers in hem een Hamas-sympathisant zouden zien. Maar dan herpakte hij zich. 

Wat een lul ben ik soms! Zal ik gaan meedelen aan een Palestijns jongetje van zeven (de leeftijd van mijn eigen zoontje) dat zijn papa, mama en zusjes levend onder het puin begraven liggen terwijl zijn been zonder verdoving zal moeten geamputeerd worden: ‘Wees blij dat je in ieder geval niet in een moslimstaat moet leven.’

     Dat is heel treffend geformuleerd. Je kunt je als verwende Westerling moeilijk het leed van de Palestijnse jongetjes voorstellen zonder in gewetensnood te komen. Maar los daarvan moeten we allemaal hopen op een Palestijnse toekomst zónder Hamas, en zonder Israëlische bezetting. De bevolking zal beter af zijn in een gematigde moslimstaat dan in een fanatieke jihadistenstaat. Je kunt jongetjes van zeven wier papa’s, mama’s en zusjes levend onder het puin begraven werden, niet verbieden om op te groeien en later de wapens op te nemen tegen de ‘Israëlische entiteit’. Zij zullen die keuze zelf moeten maken. Maar als ze voor islamisme en wraak kiezen, is de kans niet gering dat binnen 10 jaar opnieuw papa’s, mama’s en zusjes onder het puin begraven worden.
     En laten we nu maar hopen dat de vredesbesprekingen in Egypte iets opleveren. 
   

Confronterende Netflix-film 'Steve'

     Recensent Floris Baeke, zo blijkt uit zijn bespreking van Groenten uit Balen*, een groot voorstander van ‘rauwe sociale kritiek’ die ons verplicht om ‘naar onszelf te kijken.’ Een indringend voorbeeld van die aanpak is de nieuwe Netflix-film Steve, over een school voor adolescenten met extreme gedragsproblemen. Leerkrachten en psychologen doen hun uiterste best om die adolescenten te helpen hun leven weer op orde te krijgen. Aardrijkskundeleerkracht Steve (Cilian Murphy) is directeur van de school. Zijn mooiste eigenschap is dat hij zichzelf geen haar beter vindt dan de adolescenten die hij moet begeleiden. Ook zijn collega Amanda (Tracey Ullman) heeft geen last van hypocriet idealisme: ze houdt gewoon ontzettend veel van die kinderen, daar kan ze niets aan doen.
      Daardoor wordt een kijker zoals ik inderdaad verplicht naar zichzelf te kijken. Zelfs bij het bekijken van de film krijg ik mijn afkeer voor die jongens niet onder controle. Hoe zou dat dan in het echte leven zijn? Ik werd nog liever vuilnisman dan les te moeten geven aan die kerels. En zelfs als ik niet anders kon dan er les aan geven, dan is de kans klein dat ik van hen zou kunnen houden – tenminste niet als ze zijn zoals de film ze ons toont. Dat is een confronterend inzicht. Baeke schrijft dat brave opvoeringen van Groenten uit Balen één vraag in de lucht laten hangen: ‘En nu?’ Ik heb dat gevoel met rauwe films.
     Ergens in de film zegt Amanda: ‘We are underpaid, we’re understaffed, we’re chronically under-resourced.’ Ze heeft tweehonderd procent gelijk. Maar de film laat niet na om langs de neus weg te vermelden dat de school jaarlijks 30.000 pond per kind ontvangt – eind de jaren 90. Laten we afronden tot 40.000 euro nu. Kan een dergelijk probleem wel opgevangen worden met nog méér geld?
     De kracht van de film bestaat erin dat er geen moeite wordt gedaan om de adolescenten sympathiek voor te stellen. In andere films over een vergelijkbaar onderwerp doet men dat vaak wel. De film eindigt met een monoloog van Steve waarin hij opsomt hoe hij de jongens ziet. 

  • ‘Ash is so smart and funny.’ 
  • ‘Benny is a grieving kid.’ 
  • ‘Riley is a fascinating, beautiful kid.’ ‘
  • ‘Nabeel, you gotta love Nabeel. He’s Mr. Cool.’ 
  • ‘Jamie is insightful and wise. He can read people.’
  • ‘Shy is so sharp and insightful when he wants to be. And he’s got like a generous pain, if that makes sense.’
     Het sterke van de film is nu dat er weinig moeite wordt gedaan om die goede eigenschappen te laten zien. Het is alsof alleen Steve en Amanda en hun collega’s zien hoe ‘smart’, ‘funny’, ‘ beautiful’, ‘cool’, ‘insightful’ en ‘wise’ die jongens zijn. 

* Over die recensie, zie mijn commentaar hier.


dinsdag 7 oktober 2025

Groenten uit Gaza, e.a.



Groenten uit Gaza
     Het beroemde toneelstuk van Walter Van den Broeck Groenten uit Balen  – uit 1972 over een staking in 1971 – heb ik nooit opgevoerd gezien, maar ik ken het een beetje omdat ik het gelezen heb en omdat ik de verfilming ervan uit 2011 wél heb gezien.
      Er is nu een nieuwe productie van het stuk, onder de regie van Stanny Crets. Daarrond is een kleine polemiek ontstaan: een ‘gemengde recensie’ van Floris Baeke in De Standaard, een facebookpost van Stanny Crets, een opiniestuk van Guido Van Meir – scenarist van de film – en daarop weer een antwoord van Baeke. 

     Als er ergens een polemiek gevoerd wordt, doe ik daar graag aan mee. Baeke schrijft onder andere:

 
 Crets kiest er zowel in verhaal, setting en kostuums voor om netjes in 1971 te blijven … Het lijkt allemaal folklore, een curiosum uit de tijd van toen … Onterecht en enigszins jammer, dat de lach en de karikatuur het zo vaak halen van de rauwheid of de sociale kritiek. Van den Broecks klassieker zit ook vol humor, maar wel als smeermiddel voor een sociale verontwaardiging. In 1972 sneden de grappen dieper, want de miserie was toen maar al te herkenbaar. Hoe zou een familie Debruycker er in 2025 uitzien? … Een Palestijnse tiener zonder papieren die voor een hongerloon als maaltijdbezorger voor een Amerikaanse app moet werken? … Repertoire opvoeren [moet helpen] om des te scherper naar onszelf te laten kijken.

       De regisseur antwoordde scherp: ‘Je kunt de makers en het publiek niet vertellen dat Groenten uit Balen eigenlijk Groenten uit Gaza moet heten.’ En Guido Van Meir vroeg zich af  ‘waar die dwangmatige neiging vandaan komt om stukken uit het verleden te actualiseren.’
       Ik sta hier natuurlijk helemaal aan de kant van Crets en Van Meir, ook al omdat ik hou van settings en kostuums die netjes binnen het tijdskader blijven. Die zie je in onze theaterzalen haast nooit. Je moet daarvoor naar het buitenland. Maar dat belet niet dat Baeke een punt heeft. Actualiseren door een ouder motief te verbinden met een sujet à la mode – de atoombom, Vietnam, Gaza –, kan een manier zijn om een bepaald deel van het publiek – jonger dan 60 bijvoorbeeld – aan te spreken.
     Bovendien zou zo’n Groenten uit Gaza kunnen voldoen aan de voorwaarden van de ‘dynamische equivalentie’. Dit begrip werd ooit gemunt door vertaalkundige Eugene Nida. Wie de bijbel vertaalt voor de Inuit, vond Nida, kon de uitdrukking ‘lam van God’ beter vervangen door ‘zeehond van God’. Een lam was een vertrouwd beeld voor de Hebreeuwers van 2000 jaar geleden, en een zeehond was een vertrouwd beeld voor de Inuit van de 20ste eeuw. Lam en zeehond zijn elkaars equivalent, zoals de uitgebuite arbeider van 1971 een equivalent heeft in de Palestijnse maaltijdbezorger van 2025.
     Wie van slechte wil is zou Nida en Baeke een vorm van paternalisme kunnen aanwrijven: alsof de Vlaamse theaterbezoeker en de Inuit gelovige niet in staat zouden zijn om met wat bijkomende uitleg te begrijpen wat een lam betekende in het Israël van het jaar nul, en wat het betekende om een handarbeider te zijn in het Vlaanderen van het jaar 1971. En alsof die theaterbezoeker en die Inuit gelovige de verstandelijke vermogens niet hebben om zelf de voor hem relevante analogieën te zien.
     Je kunt de equivalentie-gedachte ook anders uitdrukken. Een stuk over de arbeiders van 1971 maakte in 1972 een andere indruk dan het kan achterlaten in 2025. Het stuk is, zoals Van Meir het uitdrukt ‘een goed gedocumenteerde geschiedenisles’ geworden. Heel juist. En dan luidt de vraag: is er iets mis met een goed gedocumenteerde geschiedenisles? Volgens Van Meir in elk geval niet. Ik ben het met hem eens. Zo mag de 19-eeuwse keuterboer uit Het gezin Van Paemel  gerust een 19-eeuwse keuterboer blijven. Je moet er geen Palestijnse migrant van maken, en ook geen arbeider van een vervuilende stinkfabriek uit de jaren 70. Voor dat laatste hebben we nu juist Groenten uit Balen.
      Baeke zelf vindt de ‘conflicten en vragen die de generaties vóór ons bezighielden’ weliswaar interessant, maar dan toch vooral om ‘des te scherper naar onszelf te kunnen kijken.’ Misschien heeft hij gelijk, maar dan moeten we die ‘conflicten en vragen’ eerst in hun details en nuances proberen te aan te voelen, met alle verschijnselen die erbij horen en die ondertussen verdwenen zijn. Ik zie vandaag bijvoorbeeld geen ‘equivalent’ voor de wilde stakingen van de jaren 70. Dat was iets helemaal anders dan de nationale betogingen en de spoorstakingen van vandaag. En de studenten die naar de fabrieken trokken, dat was ook weer iets helemaal anders dan de jongeren die nu met een Palestijnse vlag rondlopen. Misschien zit er in de ‘rebelse geest’ wel iet vergelijkbaars*, misschien, maar dan moeten we ten minste ook kennis nemen van de verschillen.
      Er is op zich niets mis met het actualiseren of historiseren van oude stukken. Ik heb enkele maanden geleden een geactualiseerde versie gezien van De Perzen**. Slechts enkele flarden van het oud-Griekse stuk waren behouden, en de rest was commentaar op Gaza, het kolonialisme, het kapitalisme en de cultuurpolitiek. Het is dan niet de taak van de criticus om de makers te vertellen dat ze daarmee een foute keuze hebben gemaaktt en dat ze beter het oude stuk in zijn geheel hadden opgevoerd. Wel kan de criticus er eventueel op wijzen dat die actualisering al bij al niet zoveel om de hakken heeft, of dat de thematiek en taal van Aeschylus wel wat rijker waren dan die van de nieuwe productie. En misschien kan de criticus dan verzuchten, zoals Crets en Van Meir dat doen, dat die Palestina-mensen maar zelf een stuk te schrijven over hún onderwerp en dat ze er dan voor moeten zorgen om een even groot en divers publiek naar de zalen te lokken als Groenten uit Balen dat altijd gedaan heeft en nog doet.
     Dat brengt mij bij een andere kritiek van Baeke: de humor met de volkse karikaturen, wat altijd al een van de redenen was waarom het publiek het stuk zo kon smaken. Baeke wil die humor graag door de vingers zien, maar slechts ‘als smeermiddel voor een sociale verontwaardiging.’ Er moet worden vermeden dat ‘de lach en de karikatuur het halen van de rauwheid of de sociale kritiek.’ Ik vrees echter dat de functie van de humor daarmee onrecht wordt aangedaan, alsof Van den Broeck en Van Meir er snel nog wat grappen tegenaan gooiden om het publiek ter wille te zijn.
      Ik heb die humor anders ervaren. Je had in de stakingsgolf van de jaren 70 twee soorten mensen. Je had de arbeiders en je had de activistische buitenstaanders.  Sommigen van die laatsten waren fanatieke maoïstische studenten uit burgerlijke milieus, zoals de humorloze student ‘Arnout’ in de film. Die fanatiekelingen deelden de arbeiders op in categorieën: de ‘bewuste’ voorhoede, de strijdbare middengroep, de twijfelaars en de ‘ratten’ die bleven doorwerken als een staking uitbrak. 
      Auteurs als Van den Broeck en Van Meir hebben dat allemaal van dichtbij meegemaakt en ze verfoeiden die schematische dogmatiek. Met hun humor lieten ze liever de menselijke en kleinmenselijke kanten zien van hún arbeiders. Natuurlijk hebben ze daarbij herkenbare karikaturen ingezet, zo werkt komedie nu eenmaal, maar die karikaturen waren in de eerste plaats een nuancering van een andere, veel grovere karikatuur: de arbeider die slechts twee rollen krijgt toebedeeld: als uitgebuite en als klassenstrijder***. De humor in Groenten uit Balen is dus meer dan een smeermiddel. Het is een pleidooi voor nuance, voor menselijkheid en voor begrip voor kleinmenselijkheid. Ook de hedendaagse strijders voor de Goede Zaak kunnen met zulke nuances hun voordeel mee doen.   


One Battle After Another
    
One Battle After Another is als film is zeer geschikt om in de zaal te zien, maar ga dan niet te dicht bij het scherm zitten. Filmnostalgici zullen begrijpen waarom ik bij een bepaalde scène aan Bullitt (1968) moest denken. Maar wat P.T. Anderson met die scène doet is van een ander kaliber. Wie graag actiefilms ziet, zal zijn hart kunnen ophalen. Wie niet graag actiefilms ziet, ook. En wie zich soms laat verleiden om naar een actiefilm te kijken, maar achteraf met een bittere nasmaak achterblijft, die mag dit keer gerust zijn. De nasmaak zal niet bitter zijn. Twee bijkomende voordelen: One Battle is een vrolijke film én het is een gemakkelijke film. Van Mission Impossible – The Final Reckoning heb ik geloof ik maar een derde begrepen, ook al leggen de personages voortdurend aan elkaar uit hoe alles in elkaar zit. Van One Battle heb ik álles begrepen.
      De film is geïnspireerd op de roman Vineland van Thomas Pynchon. De held in die roman is een ex hippie-radicaal Zoyd Wheeler. Ik heb mij die tot nu toe altijd voorgesteld als Jeff Bridges in The Big Lebowski. Ik zou dat beeld nu moeten vervangen door Leonardo di Caprio die het personage speelt in One Battle, zij het dat hij nu Pat, later Bob, heet in plaats van Zoyd. Voorlopig blijk ik vasthouden aan de Dude, omdat die cooler is, en omdat ik Lebowski al zo vaak heb gezien. Daar staat tegenover dat ik One Battle ook nog wel enkele keren zal zien.
     In De Standaard (23 september) schrijft Ruben Aerts dat de film een ‘satire’ is en een ‘politiek pamflet’. De film houdt ‘het Amerika van nu een spiegel voor.’ Dat is allemaal best mogelijk, maar ik ben daar enigszins blind voor, zoals ik dat ook ben voor ‘symbolen’ in de literatuur. Zeker, de film raakt het probleem aan van de illegale immigratie in de VS. Linkse terroristen en humanitaire mensensmokkelaars zijn vóór open grenzen. Een geheime club van samenzwerende hooggeplaatste über-racisten is tégen. Het levert geweldige cinema op, maar wie op zoek is naar bezinningsmateriaal om zich te oriënteren tegenover ‘het Amerika van nu’ of tegenover de dilemma’s van de migratiepolitiek, zal hier weinig aantreffen waar hij iets mee kan aanvangen.
      Aerts schrijft nog: ‘In de beste films zie je de tijdgeest door de kieren gluren, en dat is bij Anderson niet anders.’ Dat is waar en niet waar. Het is waar omdat de tijdgeest in álle films – ook de allerslechtste – door de kieren gluurt. Het is niet waar omdat juist de beste films de tijdgeest ruim overstijgen. Het is de reden waarom lezers vandaag, in 2025, nog altijd plezier beleven aan Vineland, een roman die verscheen in 1990 en de tijdgeest ademde van de hippies en yippies 1965. En het is ook de reden waarom kijkers in 2065 evenveel plezier zullen beleven aan One Battle als de kijkers van nu.

Gedichten vertalen

     Ik lees niet vaak gedichten, maar af en toe blader ik in De mooiste gedichten van Fernando Pessoa. Een van die gedichten begint een zin die ik niet goed vertaald vind. 

            Vivem em nós inúmeros.
            In ons leven tallozen.

     Dat is verwarrend. Bij in-ons-leven denk je eerst dat leven een zelfstandig naamwoord is. Pas achteraf zie je dat het een werkwoord is. Een betere vertaling zou volgens mij zijn: 

            Tallozen leven in ons.

       Daarmee verliezen we de inversie werkwoord-onderwerp van het Portugees, maar het blijft dichterlijk en mysterieus genoeg. We houden voldoende afstand van bijvoorbeeld het prozaïsche Er leven in onze ziel talloze persona’s.

Hypernerveuze samenleving
     In Nederland heeft de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving een advies opgesteld voor de regering en het parlement om iets te doen tegen de ‘hypernerveuze samenleving’. Karel van het Reve schreef in 1973 een stuk met de lange titel: ‘Je kunt al vijftig jaar lang geen deur opentrekken en geen radio aanzetten of iemand zegt dat wij in een haastige tijd leven.’ Dat wordt dus: je kunt al honderd jaar geen deur opentrekken ...


Jane Austen Festival
     
 Op het Jane Austen Festival in Bath was het hoogtepunt, naast de parade in Regency kostuums, de première van het toneelstuk Emma, gebaseerd op de gelijknamige roman. De dialogen waren geschreven in de stijl van een comedy of manners, en, wat nog sterker is, het werk ook zo opgevoerd. Ik werd warm van binnen telkens als Emma opkwam en enthousiast Hello, hello door de zaal liet galmen.  De kijker kon denken dat hij naar een contemporaine uitvoering van een Oscar Wilde-stuk stuk aan het kijken was, en dat op het einde de auteur zelf op het podium zou worden geroepen om enkele kwinkslagen in het publiek zou gooien.
      Ook heel aardig was de muzikale komedie Almost Austen. De innemende zangeres Louise Geller komt op en belooft dat ‘I’m going to tell you all about my hapless love live’ en dat ze dat zal doen met tal van verwijzingen naar en citaten uit Austens roman Northanger Abbey. Af en toe onderbreekt ze haar vertelling om een lied te zingen dat haar gemoedsgesteldheid op zeker punt in het verhaal illustreert: Händel, Mozart, Gounod, Loyd Webber. Ik was vooral onder de indruk van een lied waarvan ik zeker wist dat ik het nog nooit gehoord had. Toen ik het later opzocht bleek het van Kurt Weil te zijn. Die ken ik wel, met mijn linkse verleden*****.

* Een rebelse geest kan overigens heel goed samengaan met een conformistische geest. Rebelleren tegen A om zich beter te conformeren aan B.

** Over de actualisering van Aeschylus’ De Perzen, zie mijn commentaar hier.

*** Ik moet hierbij denken aan de uitspraak van Ramsey Nasr: ‘We kennen vandaag de Palestijnen als politieke dieren, als wezens van verzet.’ Ik ken de context van de uitspraak niet goed; ik weet dus niet of de analogie terecht is. 

**** Een korte filmclip als reclame voor Emma vindt men hier. Enkele hoogtepunten uit Almost Austen vindt men hier Een uitvoering van het Kurt Weil-lied I’m a Stranger Here Myself staat hier, al is het bij een andere gelegenheid opgenomen. In de zaal kon ik elk woord verstaan, maar als ik het lied op Youtube beluister heb ik de tekst nodig (zie hieronder).

***** De recensent kan nog altijd met zijn verstand proberen uit te zoeken door welke eigenschappen zijn gevoel werd beïnvloed.

 

Tell me, is love still a popular suggestion

Or merely an obsolete art?

Forgive me for asking this simple question

I’m unfamiliar with his heart

I am a stranger here myself

 

Why is it wrong to murmur I adore him

When it's shamefully obvious I do?

Does love embarrass him or does it bore him?

I'm only waiting for my cue

I'm a stranger here myself

 

I dream of a day, of a gay warm day

With my face between his hands

Have I missed the path? Have I gone astray?

I ask, and no one understands

 

Love me or leave me, that seems to be the question

I don't know the tactics to use

But if he should offer a personal suggestion

How could I possibly refuse

When I'm a stranger here myself?

 

Please tell me, tell a stranger

By curiosity goaded

Is there really any danger

That love is now outmoded?

I'm interested especially

In knowing why you waste it

True romance is so fleshly

With what have you replaced it?

What is your latest foible?

Is gin rummy more exquisite?

Is skiing more enjoyable?

For Heaven's sake, what is it?

 

I can't believe that love has lost its glamor

That passion is really passé

If gender is just a term in grammar

How can I ever find my way

Since I'm a stranger here myself?

 

How can he ignore my available condition?

Why these Victorian views?

You see here before you a woman with a mission

I must discover the key to his ignition

And then if he should make a diplomatic proposition

How could I possibly refuse

When I'm a stranger here myself?