woensdag 23 september 2020

Asceet en estheet

 


     Uit zijn memoires komt De Man naar voren als een humorloze man, een harde werker die weinig sliep, een gekwelde ziel*, een rusteloze trekker, een scherpzinnig analist, met vaak een genuanceerd oordeel over vriend en vijand, alhoewel die nuances minder worden naarmate het boek vordert. In het laatste hoofdstuk geeft hij aan tevreden te zijn met zijn leven. Hij heeft geleefd in armoede, gehoorzaamheid, plichtsbesef, nederigheid, verwondering en hij heeft, zonder de gelofte van kuisheid af te leggen, altijd ‘het menselijk wezen gerespecteerd in elke vrouw’.
     De Man was een geestdriftig sportbeoefenaar die ‘s morgens een bad nam in ijskoud water, verder een natuurliefhebber en een groot avonturier. Hij gaf les aan de universiteit en werkte in fabrieken, hij was vrijwilliger in de Eerste Wereldoorlog met een voorkeur voor de frontlinie, hij zag de Russische revolutie met eigen ogen en hield er toespraken. Hij leidde een expeditie in New Foundland waar overleven in arctische temperaturen een kwestie was van organisatie en discipline (kou was niet gevaarlijk, schrijft hij, wind wel). Hij voedde zich tijdens die expeditie met het rauwe, nog warme vlees, met veel vet, van pas gedode beren of kariboes. Hij wist hoe je je moet gedragen in een gezelschap van ruwe Ieren, Indianen en Eskimo’s. Het belangrijkste, schrijft hij, is dat je hun manieren niet overneemt, want dan ruiken ze paternalisme. Je moet je gedragen zoals een gentleman zich gedraagt tegenover een andere gentleman van zijn eigen ras.
     Het meest tot mijn verbeelding spreekt zijn verblijf op een eiland van vissers en houthakkers, waar De Man met masochistisch genot deelnaam aan het ruwe en gevaarlijke werk. De vissersboten vertrokken rond middernacht. Iedereen hield zich aan strikte regels, met beurtrollen om het vuur te onderhouden en drinkwater te halen voor de hele gemeenschap. De enige ontspanning bestond uit de avondlijke discussies rond het kampvuur en die gingen altijd over politiek. De vissers-houthakkers waren lid van de verboden extreemlinkse vakbond IWW. Het waren zogenaamde Wobblies, voorstanders van directe actie, van aanslagen, van stakingen uitgevochten met vuurwapens en dynamiet. De Man legde vruchteloos de principes uit van de Europese sociaaldemocratie. Maar we respecteerden elkaar, zegt hij er trots bij.
    En het was pas ná al die opgedane levenservaring, dat hij in 1939 verkozen werd tot voorzitter van de socialistische partij. Dat is even wat anders dan Conner Rousseau. Al heeft die af en toe wel geholpen als monitor in het socialistische jeugdvakantiecentrum van zijn vader.
     Welke wijsheid had De Man overgehouden aan al die levenservaring? Dat een armoedig en eenvoudig leven best te verdragen was, als je je gerespecteerd voelde. Dat niemand geïnteresseerd was in democratie. De Man had ooit een socialistische kostschool opgericht voor jongvolwassen arbeiders. Hij wou hen allerlei zaken zelf laten beslissen. ‘Doe jij dat maar, kameraad-directeur, zeiden zij, je hebt daar meer verstand van.’ En voor staatszaken leidde democratie alleen tot politieke partijen, intriges en maneuvers. Ook persvrijheid was gevaarlijk, want dan gingen bedrijven hun geld gebruiken om journalisten om te kopen. En eigenaars van banken en monopolies waren uit op winst maken. Ze moesten dus worden vervangen door plannenmakers die het algemeen belang voor ogen hielden. En er was een probleem met de Joden. Daar waren eerlijke mensen bij, maar ze brachten een element van individualisme en intellectuele onrust in de maatschappij. Het ergste was dat zovelen van hen tot de geprivilegieerde klasse behoorden en dat hun solidariteit altijd eerst naar hun rasgenoten uitging. In Oostenrijk, stelde De Man vast, bestond de socialistische partij uit twee delen: de gewone leden waren ariërs en de leiders waren joden. Het was een probleem dat ‘vreedzaam moest worden opgelost.’
     Je zou kunnen zeggen dat De Man op geen enkele moment van zijn politieke leven een voorstander was van democratie en politieke vrijheid. Die was altijd ondergeschikt aan het socialistische doel. In zijn eerste periode was dat doel het marxistische recept van ‘socialisatie van de productiemiddelen’. In zijn latere periode werd dat doel er een van eigen bereiding: de planeconomie, samengevat als ‘Plan van de Arbeid’ of ‘Plan De Man’. Als democratie en vrijheid konden helpen om dat doel te bereiken, zoveel te beter; als dat niet zo was, dan moest een autoritaire staat ingrijpen.
     De Man was een asceet en een estheet. In de door hem gestichte kostschool probeerde hij zijn volmaakte maatschappij in het klein te verwezenlijken. Leerlingen en leraren leefden volgens hetzelfde ideaal: eenvoud, regelmaat, hygiëne, lichaamsoefeningen, smaakvolle soberheid, vrijwillige discipline, hoogstaande vormen van ontspanning**. Hij spreekt met misprijzen over socialistische leiders die een grote behoefte hadden aan ‘luxe’ en ‘tendresse feminine’. Toen hij minister was van Openbare Werken wou hij met alle geweld reclameborden, ‘ces offenses à l’oeil’, verbieden over het hele Belgische grondgebied. 
     Zijn kruistocht tegen reclameborden is een mooi symbool voor zijn hele levenswerk. Er zat iets bewonderenswaardigs in, zoals in elk streven van de asceet en estheet om het ‘consumentisme’ te overstijgen. Maar ’t is toch beter voor iedereen, geloof ik, dat zo’n streven tot de eigen levenssfeer wordt beperkt en dat niet de gehele maatschappij wordt onderworpen aan één grandioos ‘Plan De Man’. Wij hebben elk ons eigen kleine plan. En daar moeten we onze plan mee trekken.

 

* Gekweld, vooral zolang hij zijn temperament en aspiraties probeerde aan te passen aan het marxisme. Toen hij zijn eigen versie van socialisme bedacht en uitgewerkt had, werd hij rustiger.

** Het doet denken aan een passage uit de memoires van Karl Popper: ‘I remained a socialist for many years … For nothing could be better than living a modest, simple, and free life in an egalitarian society.’ Popper voegt er wel aan toe: ‘It took me some time before I recognized this as a beautiful dream; that freedom is more important than equality; that the attempt to realise equality endangers freedom, and that, if freedom is lost, there will not even be equality among the unfree.’ 

2 opmerkingen:

  1. Ook ik sta in bewondering, temeer ik een licht vermoeden heb van de hoeveelheid opzoekingswerk er aan voorafgaat.

    BeantwoordenVerwijderen