vrijdag 18 augustus 2023

Huisvrouwen 'aan het werk' krijgen


      Enige tijd geleden hebben Vincent Van Quickenborne en Conner Rousseau allebei uitspraken gedaan over huisvrouwen die men aan het werk wil krijgen. De twee uitspraken worden vaak op dezelfde hoogte geplaatst, terwijl ik ze erg verschillend vind. Laat ik beginnen met de uitspraak van Van Quickenborne omdat die onlangs weer in de actualiteit kwam.
     Ik splits de uitspraak even op in twee delen. Het eerste deel luidt: ‘Vrouwen mogen van mij gerust thuisblijven om voor hun kinderen te zorgen, maar níét op kosten van de maatschappij. Het kan niet meer dat hun partners hogere werkloosheidsuitkeringen krijgen, omdat zij huisvrouw zijn.’
     Ik ben het eens met die uitspraak. Vrouwen (én mannen, want we zijn modern) mogen gerust thuisblijven om voor de kinderen te zorgen, of om te borduren, piano te spelen of postzegels te verzamelen, maar van die eigen keuze moeten ze de volledige financiële gevolgen dragen. Die keuze om thuis te blijven mag dus niet leiden tot een verhoging van de werkloosheidsuitkering van hun partner.
     Bij het tweede deel van de uitspraak, kan men wel wat kanttekeningen plaatsen. Dit keer cursiveer ik enkele stukjes. ‘Je moet een kat een kat noemen: de meeste huismoeders zijn van allochtone afkomst. Dat zij niet werken, komt deels door racisme en een gebrek aan opleiding, en deels door hun cultuur. In de jaren 50 bestond die vrouw-aan-de-haardcultuur hier ook. Dat moet veranderen, de activiteitsgraad bij mensen met migratieroots ligt veel te laag. We moeten die mensen oproepen en financieel prikkelen. Laat hen in de kinderopvang werken! Dan kunnen ze hun eigen kinderen meenemen.’
     Wat Van Quickenborne zegt over de allochtone vrouw-aan-de-haardcultuur zal wel waar zijn, maar de omschrijving dat die vrouwen nu ‘niet werken’ is riskant. Wie zoiets zegt, mag zich verwachten aan een eindeloze stroom commentaren die allemaal dezelfde waarheid herhalen – dat wat huisvrouwen doen ook werken is – en waarbij woorden vallen als niet waarderen, viseren, denigreren en stigmatiseren.  Stigmatiseren ... als ik het woord maar lees, voel ik de neiging om, zoals Multatuli, te vomeren. Misschien had Van Quickenborne een deel van die kritiek kunnen vermijden door te spreken van ‘niet buitenshuis werken’  Nu ja, de boze reacties zouden ongeveer dezelfde geweest zijn.
     Zelf heb ik het moeilijker met de zinnetjes ‘dat moet veranderen’ en ‘we moeten die mensen financieel prikkelen’. Moeten, moeten … Het zou wenselijk zijn als meer mensen, dus ook huisvrouwen (en huismannen, want we zijn modern), zouden werken. Dat heeft niets met moeten te maken. Ook vind ik niet dat de verlaging van de werkloosheidsuitkering van de partner als een financiële prikkel moet worden gezien. Het is omgekeerd. Het is de huidige verhoogde uitkering voor het werkloze gezinshoofd die een prikkel is voor de partner van die werkloze om thuis te blijven. De maatregel die Van Quickenborne – terecht – voorstelt, is dus geen prikkel, het is het afschaffen van een prikkel. En het is vooral het afschaffen van een discriminatie. De keuze van de partner om te werken of niet te werken moet een vrije keuze zijn, die financieel noch beloond, noch gestraft wordt.
     Ondertussen heeft Van Quickenborne gelijk dat het economisch wenselijk zou zijn dat er meer huisvrouwen, en met name allochtone huisvrouwen, uit werken zouden gaan*. Het zou de inkomenskloof tussen autochtone en allochtone gezinnen verminderen en de integratie bevorderen. En het zou goed zijn voor de welvaart, ondanks de economische sofismen die tegen Van Quickenborne zijn gebruikt**. Sommige mensen denken bijvoorbeeld dat het economisch geen verschil maakt of je voor je eigen kinderen kookt dan wel in een restaurantkeuken, of je eigen huis poetst dan wel dat van je klanten, of je toezicht houdt op je eigen kinderen dan wel werkt in een kinderopvang. Men denkt dat het enige verschil is dat de ene activiteit niet, en de andere wel in het BBP wordt opgenomen. 
     Maar dat is niet zo. Economie draait om arbeidsdeling en specialisatie. Er is niets mis met een ingenieur die enkele uren in de tuin werkt, maar hij zou voor de maatschappij meer welvaart creëren als hij die uren aan bruggenbouw besteedde, en met een deel van het geld dat hij daarvoor krijgt een tuinman in dienst te nemen.
     Je vindt het sofisme ook terug in een andere vorm. Bieke Purnelle is directeur van het Kenniscentrum voor gender, feminisme en gelijke kansen RoSa. Zij verwijst in De Standaard naar een onderzoek van Oxfam van 2020. ‘Als vrouwen wereldwijd een minimumloon zouden krijgen voor het onbetaalde werk dat ze thuis verrichten, zouden ze samen jaarlijks 10.900 miljard dollar verdienen.’ Dat gaat ervan uit dat de vrouwen (en mannen, want we zijn modern) die thuis onbetaald werk doen minstens de efficiëntie bereiken van werknemers die in een marktomgeving een minimumloon verdienen. Iedereen die al eens zijn eigen huis geschilderd heeft, weet dat dat niet klopt.
    Ik pleit helemaal niet tegen ingenieurs die in hun eigen tuin werken en tegen journalisten die hun eigen huis schilderen. Of tegen moeders die thuis blijven om hun kinderen op te voeden. Die ingenieur en die journalist en die moeder moeten dat zelf weten,  de financiële gevolgen van hun keuze dragen***, en ze moeten zich verder niets aantrekken van het BBP of van de welvaart van het land. Ik ben 68 en in goede gezondheid. Als ik zou willen zou ik nog les kunnen geven, of een cursus boekhouden volgen en daarna beginnende zelfstandigen mijn diensten kunnen aanbieden. Het zou goed zijn voor de welvaart van het land, en voor mijn eigen financiën, maar ik verkies onbetaald stukjes te schrijven – wat betaalde journalisten volgens het principe van de arbeidsdeling en specialisatie veel efficiënter kunnen dan ik.


    Dan Conner Rousseau. Dat is andere koek. ‘Ik vind, zei Rousseau, dat iedereen die kan werken zijn deel moet doen. Een huisvrouw rijdt ook op onze wegen, haar kinderen gaan naar onze scholen, en als ze ziek is, kan ze ook rekenen op onze gezondheidszorg.’ Een huisvrouw reageerde daarop: ‘Ik krijg rillingen van die uitspraak.’ Zelf krijg ik ook rillingen van die uitspraak. Nergens in wat Rousseau zegt vind ik de nuance terug waar Van Quickenborne mee begint: ‘Vrouwen mogen van mij gerust thuisblijven.’ 
     In zekere zin is Rousseau consequent met zichzelf. Eerst spiegelen hij en zijn soortgenoten ons een maatschappij voor waarin het gebruik van wegen, onderwijs en gezondheidszorg gratis zijn. Dat is leuk. Daarna laat hij ons voor die leuke dingen belastingen betalen op ons inkomen. Dat is minder, maar kom, we krijgen er iets voor terug. Ten slotte echter wil hij ons allemaal verplichten om flink te gaan werken zodat we een voldoende hoog inkomen hebben waar hij en zijn soortgenoten belastingen op kunnen heffen. Dat is héél wat minder. 
     En verder: hoe zal Rousseau de mensen die nu thuis blijven, die allochtone vrouwen bijvoorbeeld, zover krijgen dat ze buitenshuis gaan werken? Bij Van Quickenborne weten we welke maatregel hij voorstelt: alle werklozen dezelfde uitkering, zonder positieve discriminatie van degenen met een partner die uit eigen vrije keuze thuis blijft. Maar wat stelt Rousseau voor? Zal hij die allochtone vrouwen verbieden om onze wegen te gebruiken, om hun kinderen naar onze scholen, om in onze ziekenhuizen verzorgd te worden?
     Ik heb een vriend die de socialistische overtuiging is toegedaan. Als ik iets zeg over belastingen, lacht hij mij uit. Zelf zorgt hij ervoor dat hij nooit meer dan halftijds werkt, zodat hij weinig verdient en amper belastingen betaalt. Hij vindt geld verdienen niet zo belangrijk. Maar hij rijdt natuurlijk wel op onze wegen! Van mij mag het. Mag het ook van zijn geloofsgenoot Rousseau?     

 

     

* Dat betekent overigens niet dat meer buitenshuis werkende vrouwen alleen maatschappelijke voordelen heeft. Dat is weer een heel andere discussie.
** Een ander sofisme is dat de politiek éérst moet zorgen voor voldoende kinderopvang, wat ‘een deel van haar kerntaken is.’  Maar uit een studie van Steunpunt Werk en de KU Leuven (De Standaard 17/8/2023) blijkt dat bijna alle huisvrouwen ‘geen arbeidswens’, maar dat ze daarentegen thuisblijven om te ‘zorgen voor hun kinderen of andere hulpbehoevende familieleden.’ Blijkbaar beschouwen de huisvrouwen die zorg niet als een ‘kerntaak van de regering’.  Trouwens, waarom is er onvoldoende kinderopvang. Het zal zeker aan de arbeidsmarkt liggen, maar ligt het ook niet aan de sensationele berichtgeving over de wantoestanden en misbruiken in de kinderzorg? Ik zou vandaag in elk geval geen kinderopvangcentrum durven openen. (Zie ook de volgende voetnoot)

*** Volgens Karel Verhoeven (DS 17/8/2023) hangt rond die eigen vrije keuze een ‘neoliberaal parfum’  geldt ze vooral voor ‘goedopgeleide middenklassevrouwen.’ Maar daarna weerlegt hij zijn eigen stelling. ‘Helaas,’ schrijf hij, ‘is de grote meerderheid van de huisvrouwen laaggeschoold, hebben ze een niet-Belgische achtergrond en … Ze wensen geen job, niet omdat er geen kinderopvang is … maar uit overtuiging.’ Het zijn dus die laaggeschoolde allochtone vrouwen die het neoliberaal parfum van de eigen overtuiging en van de eigen keuze verkiezen, en waar ze overigens zelf de prijs voor betalen. 92,5 procent van hen ontvangt geen enkele uitkering.

Wel heeft Verhoeven gelijk dat er aan dat thuisblijven via de huwelijksquotiënt nog steeds een zeker fiscaal voordeel verbonden is. ’t Is een regeling die met de laatste fiscale hervorming is afgeschaft en die, gespreid over 20 jaar, zal uitdoven.

5 opmerkingen:

  1. Ik ben het niet eens met de basispremisse. Ik heb het er moeilijk mee dat we ondanks ettelijke productiviteitsverhogingen vandaag een gelijkaardige levensstandaard als die van 50 jaar geleden alleen maar kunnen handhaven met tweeverdieners, terwijl onze moeders thuisbleven. Dat heeft volgens mij te maken met de enorme toename van de bevolking, die de productiviteitsstijging opsoupeert, en het feit dat de welvaartsstijging misschien toch niet zo absoluut is, doordat evident welzijn van vroeger, zoals rust, vandaag schaars is geworden, of doordat we wel heel hard in levensverlenging investeren maar dan sip vaststellen dat onze zorgcentra vol zitten met dementen en andere stokoude mensen met twijfelachtige levenskwaliteit, of doordat zeer welvarende landen een aantrekkingskracht uitoefenen op migranten, waardoor de complexiteit van onze samenleving is toegenomen.

    Specialisatie is op vele vlakken een motor van welvaart, maar wat basisbehoeften betreft, zoals eten, drinken, een bed en genegenheid onder het ouderlijk dak, ben ik daar niet zo zeker van. De webcam in de creche zit mee in het BBP - die goeie broken window fallacy toch.

    DIeter

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. We kunnen welvaart en welzijn inderdaad niet zomaar gelijkstellen. Maar vergelijkingen met het verleden zijn altijd moeilijk. Mijn ouders en grootouders hadden een goede levensstandaard met een kostwinner, maar de zuinigheid van die tijd kunnen we ons niet meer goed voorstellen. We waren er niet ongelukkiger om, maar we willen er wellicht ook niet meer naar terug. En uiteraard heeft vooruitgang ook zijn nadelen, met het voorbeeld van de levensverlenging. Maar uit de statistieken blijkt dan weer wel dat niet alleen ons leven langer wordt, maar ook de duur van het 'kwaliteitsvolle' leven. Daarmee is het probleem van de zorgcentra natuurlijk niet opgelost. BBP is inderdaad bedrieglijk (wat ik in mijn stukje ook aangeef), maar welvaart is meer dan BBP (wat ik in mijn stukje ook aangeef). En welvaart is niet automatisch welzijn, waarmee we weer bij het uitgangspunt zijn. Moderne geluksstudies lijken wel een verband te ontdekken.

      Verwijderen
  2. Citaat: "...en met een deel van het geld dat hij daarvoor krijgt een tuinman in dienst te nemen."

    Ik weet wel wat u bedoelt, maar er is meer nodig voor economie voortuigang. Dit is economisch drijfzand. Beschouw volgend extreem voorbeeld: een economie gebaseerd op kappers. Ik knip uw haar, u betaalt mij. U knipt het haar van iemand anders, die betaalt. Weer iemand anders knipt mijn haar, die betaalt ook. Dat gaat niet werken.
    Haar knippen is weliswaar een nuttige activiteit, maar in se levert het geen toegevoegde economische waarde.

    Veralgemeend, dat is één der economische problemen die men vooral Wallonië heeft. Je kan wel de werkzaamheidsgraad opdrijven met heel veel personeel bij BPost, spoorwegen, openbare instellingen, maar op zichzelf het verhoogt dat de welvaart niet.
    Economisch drijfzand.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik weet op mijn beurt wat u bedoelt. :)
      Ik veronderstel dat in de economische analyse het werk van een kapper wel gelijke 'waarde' toevoegt, zoals andere diensten. Ik beperk mij in mijn stukje door op te merken dat de kapper zijn werk efficiënter uitvoert dan als je dat zelf doet (arbeidsverdeling en specialisatie).
      Maar er zijn inderdaad economische sectoren, en veel diensten zijn in dat geval, waar er niet zoveel perspectieven zijn voor productiviteitsstijging.
      Werkzaamheidsgraad opdrijven door de algemene productiviteit te verlágen, door overbodig personeel aan te nemen, is natuurlijk contraproductief voor de welvaart.

      Verwijderen
    2. Ik wist wel dat u dat wist, maar toch nuttig om het duidelijk te maken.
      Dat wat u schrijft over overbodig personeel geldt natuurlijk ook voor die zeer ingewikkelde brug ontworpen door hoog opgeleide ingenieuren en waar 100den mensen aan meewerken. Een brug op zichzelf heeft geen economisch nut. Misschien is dit een open deur, maar dat is ook weer zoiets waarin Wallonië zich 'vergist' met dure projecten, extravagante treinstations e.a.

      Verwijderen