zondag 28 april 2019

En, Peter, had Marx altíjd gelijk?

      ‘Als de mens geen klimaatactie onderneemt, is de Apocalyps dan onvermijdelijk?’ vroeg de journalist van De Zondag aan Peter Mertens (PVDA). ‘Ja’, antwoordde Peter resoluut. ‘Marx was daar trouwens ook al mee bezig.’
    
Marx bezig met het klimaat? De lezer is geneigd bij zo’n mededeling even te glimlachen. Waarom zou een Duitse filosoof-econoom uit de negentiende eeuw zich zorgen hebben gemaakt over een klimaatopwarming die men pas op het einde van de twintigste eeuw zou ontdekken? Dat is niet erg waarschijnlijk. Wellicht, denkt de lezer, haalt Mertens hier twee zaken door elkaar: de nieuwe kwestie van het klimaat dat opwarmt, en de oude kwestie van de mooie landschappen, de zuivere lucht, het heldere water en de fluitende vogels die door een verstedelijkte beschaving worden bedreigd. Marx, denkt de lezer dan, kan moeilijk een klimaatactivist geweest zijn zoals Anuna Dewever, maar misschien was hij wel een groene jongen avant la lettre, iemand die de natuur wou beschermen tegen de ‘oprukkende industrialisering’.
     Zulke groene jongens avant la lettre hebben bestaan. De Russissche schrijver Tsjechov bijvoorbeeld was op zijn landgoed in Melikhovo druk in de weer met het planten van bomen. In een van zijn toneelstukken komt een mooie lofzang op de natuur. ‘Bossen zijn een sieraad voor de aarde,’ zegt Astrov, of was het Sonja.  ‘Bossen leren de mens het schone te begrijpen. Ze verzachten een ruw klimaat en door een zacht klimaat worden de mensen milder en mooier en leniger en inniger van aard. Hun taal klinkt sierlijk, ze bewegen zich gracieus, hun wereldbeschouwing is niet somber, hun gedrag tegen vrouwen is hoffelijk.’ Je weet bij Tsjechov nooit of wat hij dénkt samenvalt met wat hij zégt, of wat hij zijn personages laat zeggen, maar het is duidelijk dat de schrijver op zijn manier ‘bezig was’ met natuurbehoud en zelfs met klimaat – of althans met wat we vandaag ‘microklimaat’ zouden noemen.
     Marx van zijn kant was daar helemaal niet mee bezig.  Om dat na te trekken hoeft de lezer niet eens de veertig delen van de Marx-Engels-Gesamtausgave door te nemen. Het volstaat vandaag om op Google de zoekterm ‘Marx and the Environment’ in te tikken. Zeker, je krijgt 2.560.000 resultaten op je zoekopdracht, maar je moet maar enkele van die resultaten aanklikken om te zien dat het allemaal artikels zijn over datzelfde ene zinnetje uit Het Kapitaal.  Marx zegt daarin dat de grond uitgeput raakt door de ‘kapitalistische landbouw’. Die uitputting van de grond was inderdaad een erg actuele kwestie in de 19de eeuw, maar heeft ondertussen veel aan actualiteit ingeboet door de ontdekking van kunstmest, verbeterde gewassen en genetische manipulatie. De groene revolutie heeft hier meer goeds gedaan dan de rode.
     Met je zoekterm op Google vind je ook artikels die gaan over de zogenaamde ‘Jonge Marx’ en wat die schreef over de Verhouding tussen Mens en Natuur. Een gepensioneerde sociologieprofessor is dan heel enthousiast over het diepe inzicht van Marx dat ‘de Mens zelf deel uitmaakt van de Natuur’. Maar hoe die professor ook trekt en wringt aan een of andere duistere passages, je hebt al snel door dat Marx bij het begrip ‘Natuur’ niet dacht aan mooie landschappen, zuivere lucht, helder water of zingende vogels die bedreigd worden door kernafval, maar aan de materiële wereld in zijn geheel, waar de mens dus deel van uitmaakte. Jawel, de mens was ook een brok materie. Dat wist Lucretius al, over wie Marx zijn doctoraatsthesis had geschreven.
     Communisten hadden vroeger de rare gewoonte om bij gelijk welke discussie enkele uitspraken van Marx aan te halen. Ze zochten in alle hoeken en kanten en vonden zo’n uitspraken over gelijk welk onderwerp. Ze stelden er zelfs brochures over samen: ‘Marx over het onderwijs’, ‘Marx over de klassieke oudheid’, ‘Marx over China’, ‘Marx over de geestelijke muziek’, ‘Marx over het seksuele vraagstuk’. In mijn opleiding germanistiek moest ik een opstel lezen van zekere Georg Lukacs. ‘Inleiding tot de esthetische werken van Marx en Engels’ heette het stuk. In de tweede zin moet die Lukács al toegeven dat Marx en Engels eigenlijk ‘nooit een samenhangend boek en nauwelijks een studie’ over esthetische problemen hadden geschreven*. En op dat niet-bestaande boek en die nauwelijks-bestaande studies had hij dan toch maar een flinke inleiding geschreven.
     Ook was er niet alleen Marx die je kon aanhalen. Als je zocht vond je wat je nodig evengoed had bij de andere ‘grondleggers’: bij Engels over goedkoop wonen,  bij Lenin over alcoholisme, bij Stalin over taalkunde en bij Mao over journalistieke stijl. Ook daar werden brochures van gemaakt. En in al die brochures ging men ervan uit dat die Marx enzovoort over onderwijs, goedkoop wonen, alcoholisme, taalkunde en journalistieke stijl altijd gelijk hadden gehad, dat was ze schreven altijd waar was.
     Voor dat dogmatische geloof zijn de communisten vaak uitgelachen. ’t Is ook is iets eigenaardigs. Zelf heb ik in een bepaalde periode van mijn leven veel gelezen van Schopenhauer, Popper en George Orwell. Die schreven ook over van alles en nog wat, en ik vond, na de taaie marxistische geschriften van mijn jeugd, alles wat die auteurs schreven bijzonder boeiend. Maar de gedachte kwam niet meer bij mij op dat dat allemaal ook waar was. Schopenhauer schreef bijvoorbeeld dat mannenlichamen mooier zijn dan vrouwenlichamen, en dat alleen de geslachtsdrift ervoor zorgt dat we dat anders zien. Ik vond dat een boeiende opmerking, maar was ze ook waar? Een vriendin wees mij erop dat de meeste vrouwen op een rustig moment ook de voorkeur geven aan een schilderij met een naakte vrouw erop boven dat met een naakte man.
     De uitspraak van Peter Mertens over Marx die ‘bezig was met het klimaat’ is, geloof ik, een restant van de communistische traditie. Meer is het niet. Ik zie de PVDA geen brochures meer uitgeven over ‘Marx en de transgenders’ of ‘Marx en de digitale maatschappij’. ‘Niet alles wat Marx neerschreef,’ zegt Peter, ‘is vandaag nog toepasbaar.’ Daarmee heeft Peter niet gezegd dat Marx zich over welke kwestie ook vergist zou kunnen hebben, maar de toegeving dat zijn ideeën niet allemaal meer ‘toepasbaar’ zijn, is een grote vooruitgang vergeleken met de PVDA die ik gekend heb.
    
* Dat opstel stond in de bundel Tekstboek algemene literatuurwetenschap van Bronzwaer, Fokkema en Ibsch. Daar kwam ook een opstel in voor van Karl Popper ‘De logica van de sociale wetenschappen’. Ik had van die Popper nog nooit gehoord, maar zijn stuk vond ik, toen nog marxist zijnde, veel interessanter dan het gejengel van Lukács.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten