woensdag 27 september 2023

De verfilming van 'Wil', en andere kortjes


De verfilming van Wil

      Meestal vermijd ik Nederlandstalige films, maar voor Wil zal ik een uitzondering maken. Mijn ouders kijken op TV alleen nog naar opera, ballet en klassieke concerten, maar anders hadden ze zeker ook gekeken. De Tweede Wereldoorlog heeft het wereldbeeld van hun generatie getekend, en zelfs dat van mijn generatie.
     Men spreekt soms schamper over de reductio ad Hitlerum als over een drogreden, maar de gewoonte om morele dilemma’s te spiegelen aan die van de Tweede Wereldoorlog is zo dwaas nog niet. Zelf stel ik mij ook wel eens de vraag: wat zou ik gedaan hebben? Zou ik mij door idealisme hebben laten meeslepen? Zou ik naar het Oostfront getrokken zijn waar het zo koud was? Zou ik mij zoals enkele kennissen van mijn ouders gemeld hebben bij het partizanenverzet? Ik kan mij moeilijk inbeelden dat ik Joden verklikt zou hebben, maar zou ik hen uitgenodigd hebben om in mijn huis onder te duiken? En als ik van huis uit tegen de nazi’s was, zou ik dan clandestiene pamfletten van de Witte Roos of een andere organisatie verspreid hebben?
      In zijn bespreking van Wil maakt Ruben Aerts van De Standaard die vragen concreter. ‘De razzia’s van toen [WO II] zijn onze omgang met de bootvluchtelingen vandaag. Met het niet willen zien van de klimaatramp die zich voltrekt … Want collaboreren wij niet dagelijks met met onze eigen lafheid, met het gemak waarmee ons hoofd zich de andere richting uit laat draaien.’
     Als ik Aerts goed begrepen heb, zit ikzelf bij de collaboratie. Ik stem niet voor Groen en dat is de partij die de bootvluchtelingen allemaal naar hier wil halen. Ik lees wel de klimaatartikels in De Standaard, maar ik vertrek binnen twee weken op reis met een CO2-vliegtuig. Er blijft een vraag over: hoe diep zit ik in de collaboratie? Moet ik mijzelf nu vergelijken met iemand die razzia’s organiseert, of met iemand die razzia’s mee uitvoert, of met iemand die razzia’s ziet gebeuren en snel een zijstraat inslaat? Daar ben ik nog niet uit.
     En Aerts zelf, waar bevindt die zich in deze constellatie? Volgens mij zit hij bij het verzet. Hij zegt wel grootmoedig dat er een ‘collaborateur zit in ieder van ons’, maar dat is niet helemaal waar. Er zijn altijd mensen die uiteindelijk de goede kant kiezen. Iemand die zelfs in filmbesprekingen de klimaatzaak bepleit, is op zijn manier een verzetsstrijder. Hij is nog geen Sofie Scholl, maar misschien wordt hij dat op de dag dat klimaatberichtgeving verboden wordt en gaat hij dan op gevaar van zijn leven vlugschriften verspreiden tegen fossiele brandstoffen.

Illya Kuryakin
    Als kind werd ik gemakkelijk verliefd op filmsterren:  op Conny Froboess toen ik 5 was, op Leslie Caron toen ik 7 was, op Marie-France Pisier toen ik 10 was*. Eén keer was ik verliefd op een mannelijke ster: op de blonde, licht melancholische David McCallum (1933-2023) die de blonde Ilya Kuryakin speelde in The Man from UNCLE. De televisiereeks heb ik helaas nooit gezien, maar wel alle films die vanaf 1964 jaarlijks uitkwamen. Het waren goedkope versies van de James Bond-films. Bij James Bond had je titels als De man met het gouden pistool; bij de UNCLE-reeks had je titels als De spion met de groene hoed. Dat was toch een verschil in klasse.
     Enkele jaren na de UNCLE-films kwam ik McCallum nog eens tegen in een Humo-interview.  Mijn blonde held bleek een rechtse zak te zijn die zich een tegenstander van socialisme en communisme noemde. Ik was erg ontgoocheld. Dat was natuurlijk in een tijd dat elke Amerikaan een tegenstander van socialisme en communisme was. Toch moest je behoorlijk fanatiek zijn om dat als filmacteur nog eens met zoveel woorden in een interview te zeggen. Van John Wayne verwachtte ik zoiets, maar toch niet van mijn blonde held. 

Hoe laat is het?
     Er is iets bijzonder onpoëtisch
 aan mededelingen over het uur van de dag. Jan van Nijlen heeft dat goed begrepen toen hij dichtte dat de burgerman naar zijn bed ging ‘rond tien uren’ en niet ‘rond tien uur’. Dat ongewone meervoud maakt het aanvaardbaar.
     In de Droogstoppelhoofdstukken van Max Havelaar valt heel wat te lachen, en nergens meer dan met de uiteenzetting over de rijmelarij in theater. Verzen zijn gekheid, meent Droogstoppel, en hij geeft als voorbeeld de repliek ‘De lucht is guur, en ’t is vier uur.’ Ik lees die zin, en de commentaar erbij, altijd met het grootste genoegen. Ik citeer hem wel eens als het weer guur is.
     Nu is er een lied van Serge Reggiani waarin hetzelfde effect wordt nagestreefd. Een toneelsouffleur is nijdig op talentloze acteurs. Ze spreken, zegt hij, Rodrigue as-tu coeur? uit alsof dat hetzelfde was als Avez-vous l’heure? – Als ik nu nog les gaf, kon ik vragen of iemand wist uit welk toneelstuk dit halve vers kwam, om dan zelf snel het antwoord te geven.

Schamper over Karel
     ‘Als ik tegenwoordig weleens aan Karel van het Reve denk,’ schreef H.J. onlangs op zijn FB-pagina,’ is dat haast altijd met een lichte schamperheid, ik weet eigenlijk niet goed waar die vandaan komt.’
     Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen. Bijna alle stukken van Karel hebben een groot Henk Broekhuis-gehalte, naar het alter ego dat hij voor zichzelf verzon: het type dat over allerlei zaken spreekt vanuit het gezonde boerenverstand**. Hij doet daarbij afstand van gespecialiseerde kennis. Soms heeft hij die wel maar liegt hij dat hij die niet heeft, en soms heeft hij die kennis ook werkelijk niet, althans dat vermoed ik. Maar dan bijt hij zich vast in één of twee argumenten waar hij vaste grond onder de voeten voelt, herhaalt die een paar keer in eenvoudige bewoordingen, trekt er de enig mogelijke conclusie uit die veel anderen niet durven trekken, en weeft daarrond dan een web van uitweidingen, tot groot vermaak van zijn de meeste van zijn lezers, en tot ergernis van zijn vijanden die er een rookgordijn in zien.
     Daar komt nog iets bij. Bij elk langer stuk kun je in de marge tientallen vraagtekens zetten die staan voor bezwaren die Karel onvermeld en onweerlegd laat. Waarom doet hij dat? Waarom zegt hij niets over die bezwaren? Heeft hij er misschien geen antwoord op?  Is hij niet tevreden met het antwoord dat hij zou kunnen geven? Vreest hij dat hij met dat antwoord niets leuks kan doen? Wil hij zijn lezers vrij laten om zelf een antwoord te verzinnen? Het eenvoudigste lijkt mij om aan te nemen dat hij eigenlijk alleen graag antwoordt op vragen die hij zelf stelt. Vandaar dat hij niet zo goed uit de verf komt in kranteninterviews.
     Dat betekent niet dat Karel niet kón antwoorden op vragen en bezwaren. Neem zijn polemisch stuk ‘Wat waren ze kwaad’. Hij had eerst in een lezing uitgelegd waarom literatuurwetenschap onzin was, en toen hadden allerlei literatuurwetenschappers bezwaren tegen zijn stuk ingebracht. En daar heeft Karel dan een uitgebreid antwoord op geschreven, dat zowel geestig als nauwkeurig was. Maar in een ander stuk geeft hij toe dat hij dat antwoord met een zekere tegenzin geschreven heeft.
     De weerzin van Karel om op bezwaren te antwoorden zorgt ervoor dat zijn stukken iets eenzijdigs hebben. Je kunt niet veel inbrengen tegen wat hij schrijft, maar je zou kunnen boos worden om wat hij niet schrijft. Zelf kan ik dat weleens hebben als ik, zoals H.J., aan Karel denk. Maar ik heb het nooit als ik hem lees. Vergelijk ik hem met andere gereputeerde essayisten die ik gelezen heb, dan vind ik hem beter dan laat ons zeggen Borges, Benda, Ortega, Tolstoj, Clive James, Christopher Hitchens en Jean-François Revel, waarbij ik alleen auteurs noem die mij liggen. Ik zou hem op ongeveer dezelfde hoogte plaatsen als George Orwell en Simon Leys. En ik zou hem ónder Montaigne en Schopenhauer plaatsen. Maar van al die namen is het Karel die ik het liefste hérlees.


* Zie ook mijn stukje ‘Verliefd op filmsterren’.
** Zie ook mijn stukje ‘Wat ik van Karel geleerd heb’.

1 opmerking:


  1. Ik denk eerder dat de “collaborateurs” te zoeken zijn bij de mensensmokkelaars die de mensen naar hier halen. Collaborateurs van corrupte regimes die aan de macht gekomen zijn in de de postkoloniale periode en erin gespecialiseerd zijn om alle geld uit de inlandse economie en de ontwikkelingshulp in hun eigen zakken te steken. Daarbij wordt de plaatselijke bevolking in de steek gelaten en wordt niets gedaan tegen de gevolgen van klimaatverandering, acties van opstandige milities en de bevolkingsexplosie. Tot overmaat van ramp worden de meest kapitaalkrachtige en ondernemingslustige personen uit de lagere klasse daar weggehaald om hier hun geluk te komen proberen. Niemand wordt daar beter van. Wie die mensensmokkelaars helpt is ook een collaborateur en wel een van de ergste soort: zij die naieviteit verwarrren met idealisme.

    BeantwoordenVerwijderen