zondag 3 september 2023

Rewi Alley en Mao 'the prick'*



      Dus: waarom heeft Rewi Alley, de grote vriend van het Chinese volk, de humanitaire idealist uit Nieuw-Zeeland, zo schandelijk gelogen over de grote hongersnood in het China van 1958-1961* – gelogen, zoals Herman Jacobs het verwoordt, dat hij barstte, dat hij er scheel van zag, dat horen en zien je vergingen, dat de stukken eraf vlogen en dat het ook nog eens kletterde?
     Het begint met de complexe redenen waarom Alley Nieuw-Zeeland verliet en naar China trok. Alley had zich door zijn strenge vader nooit begrepen gevoeld, had zonder veel succes geprobeerd om een schapenboerderij draaiend te houden, en had van jongs af aan bewondering gehad voor het beschavingswerk van de missionarissen. Zoiets wou hij ook wel doen. Maar de voornaamste reden was een andere. Alley was homoseksueel en door zijn contacten met Chinezen tijdens de Eerste Wereldoorlog had hij ondervonden dat de Chinese cultuur veel toleranter was dan de westerse tegenover homoseksualiteit, en ook geen strenge scheiding hanteerde tussen homo- en heteroseksualiteit. De cultuur was er, om het zo maar eens te zeggen, op dat vlak non-binair. Alley hoopte in China die vrijheid te vinden, en hij werd in die hoop niet bedrogen, althans niet totdat de communisten aan de macht kwamen.
     Eerst werd hij ambtenaar in Shangai, waar hij verantwoordelijk was voor de brandveiligheid in de wijken, en later voor het inspecteren van de fabrieken. In 1937 werd een deel van China bezet door Japan. Er ontstond grote werkloosheid omdat er een stroom van vluchtelingen uit de oorlogsgebieden op gang kwam en omdat de fabrieken failliet gingen vanwege de concurrentie met goedkope Japanse goederen. Rewi Alley besloot er iets aan te doen en samen met enkele Chinezen en westerse vrienden zette hij  een reeks industriële coöperatieven op. Die coöperatieve beweging kreeg de naam ‘Gung Ho’, wat ongeveer ‘samenwerken’ betekent.
     Hela, hola … Gung Ho, is dat geen Amerikaanse uitdrukking voor ‘overdreven enthousiasme’? Bestaan er geen Amerikaanse films die zo heten, een met Michael Keaton (1986) , en een andere met Randolph Scott (1943). En ik ken de naam nóg ergens van. Toen ik M. leerde kennen, die later mijn vrouw werd, luisterden we in bed vaak naar het liedje van Billy Joël Goodnight Saigon. Dat werd toen heel vaak op de radio gedraaid. Het begon zo:

We met as soul mates on Parris Island 
We left as inmates from an asylum
And we were sharp, as sharp as knives
And we were so Gung Ho to lay down our lives.     

     Welja, dat is inderdaad hetzelfde Gung Ho, en het begint allemaal bij Rewi Alley en een Amerikaanse admiraal die bevriend met hem was en de uitdrukking graag gebruikte. Alley heeft dus, naast zijn humanitaire verdiensten, het Amerikaanse Engels verrijkt met een uitdrukking. Helaas werd het taalkundig succes van Gung Ho niet geëvenaard door een even groot economisch succes. Dat lag niet aan Alley want die kon met zijn charismatisch enthousiasme iedereen aansteken. ‘Even the otherwise cynical W.H. Auden and Christopher Isherwood described their encounter with him [Alley] in 1938 in tones of awe**, schrijft Anne-Marie Brady**.
 
     Tijdens de Gung Ho-periode gebeurde nog iets anders. Alley werd ‘politiek bewust’, wat in mijn jonge jaren een synoniem was voor 
met het communisme sympathiseren. In zijn samenwerking met de regerende Kwomingtang had Alley gemerkt hoe corrupt die partij was, en in het geheim begon hij samen te werken met de communisten. Dat maakte dat hij in 1949, toen de communisten de macht grepen, besloot in China te blijven, ook al waren de communisten in het algemeen vijandig gezind tegenover vreemdelingen en werden de meeste het land uitgezet of buitengepest.
     Alleys besluit wordt door zijn vriend en collega Courtney Archer een ‘Faustiaanse keuze’ genoemd. Alley was bereid om alles te doen wat nodig was om te kunnen blijven in het land waar hij al 22 jaar verbleef, veel vrienden had, de mooiste jaren van zijn leven had beleefd als directeur van een experimentele school (1945-1949), en waar hij gerespecteerd werd door de leiders van het nieuwe regime. Daarvoor wilde hij zoals Faust zijn ziel verkopen: zich conformeren aan de nieuwe seksuele moraal, zijn expansieve persoonlijkheid in een bescheiden keurslijf duwen, leugenachtige verklaringen afleggen over de oorlog in Korea waar hij niets van af wist, de leiders die aan de macht waren bewieroken, dezelfde leiders als ze uit de gratie waren openbaar vervloeken. Hij was bereid om te applaudisseren bij elke nieuwe bocht in het beleid, en zijn eerdere vrijmoedigheid in te ruilen voor gruwelijke diplomatieke clichés.
       Aangaande de Grote Sprong horen daar nog twee bedenkingen bij. Alley beweert wel dat hij in de jaren 58-61 in heel China kon rondreizen en met iedereen kon praten. In werkelijkheid moest ook hij een parcours volgen dat was opgelegd en werd hij ondanks zijn uitstekende kennis van het Chinees, altijd begeleid door tolken die hem moesten controleren. Hij heeft dus veel minder gezien dan je zou kunnen aannemen. Niemand had een goed overzicht op de hongersnood, noch Alley, noch Mao Zedong zelf. De enigen die zagen hoe de ramp zich voltrok, waren de plaatselijke partijkaders en die kenden alleen de situatie in hun eigen streek, en ze durfden, uit lijfsbehoud, de hoogste partijleiding niet op de hoogte brengen van wat er gebeurde. Daarbij moet je ook bedenken dat mensen als Alley en Mao Zedong de gevolgen van de ramp niet zelf ondervonden. Beiden kampten, in tegenstelling tot de boeren en zelfs de stadsmensen, niet met ondervoeding maar met overgewicht.
     Die gebrekkige verspreiding van informatie was een algemeen probleem in communistische dictaturen. Een andere bekende westerling die zich in China gevestigd had, in hetzelfde gebouw als Alley overigens, was de Amerikaanse journaliste Anna Louise Strong. Ze gaf een nieuwsbrief uit Letters form China waarin ze onder andere over de Culturele Revolutie berichtte. Maar uiteindelijk kon Strong ook maar Pékin Information overschrijven. ‘Anna Louise Strong,’ schrijft Brady, ‘even asked the visiting Belgian writer Han Suyin (who was not known for her political nous***), “Can you tell me what really happened during the Cultural Revolution?”’
     Goed, ik krijg stilletjesaan mijn antwoord waarom Alley in 1961 zo enthousiast schreef over de Grote Sprong. Alley wilde koste wat het kost in China blijven, hij bevond zich in een geprivilegieerde situatie, hij had minder gezien dan hij beweerde, en hij leed zelf geen honger – een beetje zoals mijn chirurg mij ooit verzekerde dat hij van de operatie niets zou voelen.
     Maar ondertussen wist Alley wel dat het fout liep en fout moest lopen. Aan heel betrouwbare vrienden gaf hij dat ook toe. Wilfred Burchett, een even grote leugenaar als hijzelf overigens, schreef dat hij in 1958 een gesprek had gehad met zijn vriend Alley. 
‘I found him somewhat gloomy about the exclusive emphasis on big modern industry and the tendency to organize the whole of China’s productive forces under central ministries.****’ Dat was dus op het moment zelf dat Alley zijn lofzang op die politiek aan het neerschrijven was in zijn boek China’s Hinterland. Alley wist dus minstens dat hij een beetje loog.
     Wat gaat in zo’n communist om bij het vertellen of neerschrijven van zulke bewuste leugens. Zoiets als: ‘Ja, het is allemaal erg maar …’

  • Het past niet dat ik als westerling kritiek geef op het Chinese beleid
  • Onder de Kwomingtang was het erger
  • Als ik de hongersnood vermeld, speel ik de vijanden van China in de kaart
  • Is het allemaal wel zo erg als ik mij inbeeld?
  • Die communes en de industrialisatie zijn ten minste goed bedoeld
  • De partijtop zal vroeg of laat zelf wel inzien dat ze te voortvarend is geweest
  • Er nu iets over zeggen zal niets veranderen, behalve dat ik het land word uitgezet
  • Laten we altijd het 70 procent goede benadrukken (de 600 miljoen Chinezen die niet omkwamen?)
     Dat lijstje van uitvluchten zal voor veel communisten en sympathisanten gelijklopend zijn. Maar er zijn ook altijd individuele verschillen. De uitvlucht van Mao’s politieke genialiteit bijvoorbeeld ontbreekt. Alley heeft blijkbaar nooit veel sympathie gehad voor Mao zelf. In 1987, toen zoiets veilig was, noemde hij hem in privégesprekken een ‘prick’. Dat Mao tijdens de Culturele Revolutie zijn collega’s van de partijtop wreedaardig vervolgde (en veel vrienden en kennissen van Alley), dat vond hij maar niets. Het utopisme van de Culturele Revolutie, waarbij welvaart ondergeschikt werd aan politieke idealen, moet een van aanleg pragmatisch man als Alley hebben afgestoten.
     Maar hij heeft dat utopisme wel van 1966 tot 1976 publiek moeten verdedigen, en dan wordt het moeilijk om er niet zelf besmet door te raken. Toen Deng Xiaoping later zijn pragmatische koers begon te varen, was Alley eerst opgelucht, maar al snel kreeg hij reserves. Het is moeilijk om je twee keer te bekeren. Eerst van pragmatisme naar utopisme, en dan weer van utopisme naar pragmatisme. Alley is in de twee bekeringen halverwege blijven steken. 
     Hij was trouwens zelf ook slachtoffer van het nieuwe pragmatisme. Weliswaar kreeg hij een royale vergoeding van de overheid, maar onder Deng moest hij voor zijn luxevakanties bijvoorbeeld de gewone marktprijs betalen. Volgens zijn dokter is het zelfs de aanleiding van zijn dood geweest. Hij was op een namiddag in verschillende Chinese hotels geweest, en daar werd hem verteld dat hij voor zijn afternoon tea in buitenlandse deviezen moest betalen. Alley is dan uitzinnig van woede thuisgekomen. Hij is dezelfde nacht overleden. Hij was wel al 90.

 

 

* Op de foto: van links naar rechts: Edgar Snow, Mao, Rewi Alley. Zie ook mijn stukje van gisteren: hier. Daar staat een link naar het aangehaalde boek Friend of China – The Myth of Rewi Alley, van Anne-Marie Brady. 


** Brady noemt Auden en Isherwood ‘sexual tourists’. - Overigens weerlegt Brady de bewering dat Alley pedofiel zou zijn geweest.


*** ‘Political nous’, mooi woord, dat moet ik onthouden. Simon Leys dacht dan weer dat Han Suyin wel degelijk goed op de hoogte was van Chinese toestanden, maar cynisch genoeg om er de leugens over te vertellen die het regime graag hoorde.

**** Uit het boek China: The Quality of Life (1976). Het is dat boek waarvan ik de Nederlandse vertaling vermeldde in mijn stukje van gisteren. Het boek vermeldt twee auteursnamen: Wilfred Burchett en Rewi Alley, maar het is duidelijk door Burchett geschreven. Anne-Marie Brady vermeldt dat de twee vrienden in onmin raakten omdat Burchett in die passage Alley in verlegenheid had gebracht, meer bepaald door de aandacht te trekken op het verschil tussen zijn publieke en zijn privé-verklaringen. Ik denk eerder dat de onmin te maken had met de kwestie Cambodja en met de ruzie (en zelfs kortstondige oorlog) tussen China en Vietnam. Burchett koos partij voor Vietnam en tegen Pol Pot.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten