In navolging van de Amerikaanse filosoof Jason Brennan maakt Loobuyck in zijn boek een aardig onderscheid tussen verschillende types van democratische burgers: hobbits, hooligans en vulcans.
De hobbits hebben weinig politieke kennis en zijn niet politiek geëngageerd. Als hen toch gevraagd wordt naar hun politieke mening en voorkeur, volgen ze op een voorspelbare manier de groep waarmee ze zich identificeren: de subcultuur, de religieuze gemeenschap, de etnische gemeenschap of de sociale klasse … Vervolgens zijn er de hooligans. Zij zijn wel politiek geëngageerd, hebben meer politieke kennis en identificeren zich met een politieke partij. Zij zijn echter nog meer dan de hobbits vatbaar voor een vorm van groepscognitie.Volgens Brennan zijn de meeste politiek geëngageerde mensen – of ze nu politicus, partijmilitant of activist zijn – in dat bedje ziek … Mensen die politiek geïnteresseerd zijn en erin slagen om rationeel en emotioneel onthecht deel te nemen aan het debat, noemt Brennan vulcans – naar de fictieve buitenaardse soort uit Star Trek, bekend door Mister Spock en hun nadruk op logica, zelfdiscipline en het onderdrukken van emoties. Dit type is zeldzaam. Ze nemen meningsverschillen serieus en gaan niet automatisch uit van domheid, slechtheid of egoïsme bij iedereen die het oneens is met hen.
Zelf ben ik het alle drie. Als hobbit volg ik de politiek maar van in de verte, als hooligan identificeer ik mij als liberaal-conservatief en N-VA-supporter, en als vulcan en in discussies tast ik vaker naar logica dan naar grote emoties.
En net zoals er voorgewende ongebondenheid bestaat, kom je ook wel eens voorgewend vulcanisme tegen. Ik weet niet of ik er mijzelf schuldig aan maak, maar ik heb het al bij anderen vastgesteld – bijvoorbeeld als het over terreuraanslagen gaat*.
Patiënt – priesters – partners
Een ander leuk onderscheid dat Loobuyck maakt – dit keer zelf gevonden – betreft de patiënt-priester-partner indeling. Waar hobbits, hooligans en vulcans zich onderscheiden door hun temperament, wordt dit keer het verschil in doelstelling bekeken. Het woord ‘patiënt’ is gekozen vanwege de beginletter ‘P’, maar eigenlijk wordt de ‘arts’ bedoeld.
[De arts] gebruikt het debat om ‘anderen te genezen van hun verkeerde opvattingen. Je bent rotsvast overtuigd van je eigen gelijk en probeert met alle middelen de ander daarvan te overtuigen. Vaak roep je daarbij de hulp in van de wetenschap, feiten en cijfers, terwijl je de gegevens van de ander als onbetrouwbaar afdoet. De opvattingen van de ander worden gezien als het resultaat van denkfouten die rechtgezet moeten worden … [De priester] richt zich op het bevestigen en het versterken van de eigen groep en het mobiliseren van de achterban. Net zoals een priester die preekt, richt je je vooral tot gelijkgestemden. Het doel is niet om andersdenkenden te overtuigen, maar om te laten zien waar jij en jouw groep voor staan en hoe zich dat onderscheidt van anderen. Dat gebeurt vaak door het ridiculiseren van de tegenpartij en het gebruik van emotioneel geladen taal … [De partner] neemt deel aan het publieke debat met de intentie om te leren en nieuwe perspectieven te verkennen. Je vertrekt niet vanuit de overtuiging dat jouw standpunt onbetwistbaar juist is en alle anderen ‘ziek’ en ‘fout’ zijn. Dit model vraagt om bescheidenheid, nieuwsgierigheid en een open houding tegenover de waardevolle inzichten en ervaringen die anderen kunnen inbrengen. Het vereist ook bereidheid om je eigen standpunt te heroverwegen.
Loobuyck betwist niet dat de arts en de priester elk hun waarde hebben, maar de eerste, laten we er geen doekjes om doen, is een pedante betweter en de tweede, we moeten een kat een kat noemen, is een militante deugpronker. De partner daarentegen overstijgt de wij-zij-schema’s, overweegt andere perspectieven, laat ruimte voor kritische reflectie en dialoog en bevordert het democratisch samenleven.
Weer herken ik iets van de drie types in mijzelf. Het minst identificeer ik mij met de priester. Ik voel geen grote behoefte om te laten zien waar ‘ik en mijn groep voor staan.’ Maar het is onvermijdelijk dat mijn blogjes vooral gelezen worden door gelijkgestemden. Het is voor iedereen die schrijft moeilijk om los te komen van zijn publiek. Het beste herken ik mij in de betweterige arts die ‘de denkfouten van de ander wil rechtzetten,’ waarbij de ziekte van de patiënt mij meer interesseert dan zijn persoon. Ik ben niet van de holistische artsenij.
Voor de roeping van partner – met de blijvende ‘intentie om te leren en nieuwe perspectieven te verkennen’ – ben ik helaas te oud en te cynisch. Ik neem wel graag kennis van die andere perspectieven als die in de vorm komen van korte artikels of essays. Als ik daarentegen een diepgaand boek wil lezen, kies ik liever iets dat dichter bij mijn wereldbeeld aansluit. In mijn voordeel zij gezegd dat ik niet ver meega in ‘de overtuiging dat mijn standpunt onbetwistbaar is.’ Dus hoor ik toch een beetje in het partnerschap-model thuis.
P-P-P-P-P-P-P-P-P
Voortbouwend op PPP-constructie van Loobuyck heb ik een wat cynischer lijst van P-woorden bij elkaar gezocht.
Pedante pedagoog. Legt graag iets uit waarvan hij denkt dat hij het begrepen heeft. Als het nodig is, geeft hij daarbij ook de grenzen aan zijn kennis aan, zodat men niet denkt dat hij álles begrepen heeft of dat álles gemakkelijk te begrijpen valt. Een leraar mag pedant zijn, maar hij mag kennis niet als afgesloten geheel voorstellen.
Partizane polemist. Zijn denkproces komt op gang als hij verkeerde stellingen, argumenten of conclusies tegenkomt. Hij gelijkt op de man die door zijn vrouw naar bed wordt geroepen en antwoordt: ‘Wacht nog even. Iemand beweert hier iets op internet dat verkeerd is.’ Als hij niet blind is, ziet hij de denkfouten van links en van rechts, maar hij reageert bij voorkeur op die van de tegenpartij. Hij wordt gedreven door de esprit de contradiction. Hij stelt voortdurend de vraag: is het wel waar wat die en die beweert. Of wat hij zelf denkt: zie volgende categorie.
Piekeraar. Is zelfkritisch. Hij botst op een feit of mening die niet past bij wereldbeeld wereldbeeld, maar waar hij niet meteen de ‘fout’ zie. Dan begin hij te piekeren. Zit de fout misschien in zijn wereldbeeld? De ene keer levert dat gepieker een stukje op, de andere keer niet.
Parentheseschrijver. Zoekt de marge van het debat op en maakt kanttekeningen. Wat hij schrijft lijkt op een reeks voetnoten. Als iedereen over de grote lijnen schrijft, concentreert hij zich op details. Als iedereen over details schrijft, herinnert hij aan de grote lijn.
Pietlut. Deelt speldenprikken uit, vooral indien hij ook een partizane polemist is. Dat is tegelijk zijn zwakte als zijn sterkte. Het is een zwakte omdat hij geen bres slaat in de muur van de tegenpartij, maar hoogstens wat krasjes aanbrengt. De opponent kan dat pietluttige krasje negeren, of het gemakkelijk opvullen met betere argumenten en formuleringen. Die speldenprikken kunnen ook een sterkte zijn omdat de ideologie van veel mensen meer op een tros ballonnen dan op een vesting lijkt. Het marxisme-leninisme van mijn jeugd had zowel iets van een tros ballonnen als van een vesting. De constructie bezweek zowel onder de mokerslagen van Karl Popper als onder de speldenprikken van Karel van het Reve. De pietlut is voor mij overigens niet hetzelfde als een pietje precies die plezier schept in gevit.
Prozaïst. Is iemand die, zonder daarom een begaafd stilist te zijn, zijn best doet om leesbaar te schrijven. Hij weet welke woorden, wendingen, structuren, herhalingen en overgangen lelijk zijn en probeert sommige daarvan te vermijden, zonder daarbij het fanatisme van Flaubert als voorbeeld te nemen. Bij het herlezen van zijn tekst zoekt hij naar plaatsen waar de tekst hapert en probeert die met geduldig timmerwerk te herstellen of te camoufleren. Als hij citaten gebruikt van anderen, moet hij zich geweld aandoen om die niet te herschrijven.
Pronker. Acht het niet beneden zich om te laten zien dat hij wel eens een goed boek leest, en dat hij daarbij zelf ook wel eens nadenkt. Hij laat zich niet afschrikken door de gedachte dat anderen veel meer en veel betere boeken lezen. Ook weet hij, als hij verstandig is, dat je niet mag overdrijven. Pronken mag niet ontaarden in pralen.
Plezierscribent. Is in de stukjesschrijverij vergelijkbaar met de plezierdichter. Hij probeert bij het schrijven een plezierige toon te vinden. Hij gedraagt zich als de populaire leraar, met een af en toe een grapje, een plaagstoot, een anekdote of wat luchtig cynisme.
Particuliere stem. Is een zelfdenker. Hij wil niet per se origineel zijn in zijn meningen want hij weet dat die weg leidt naar excentrieke onzin of groteske overdrijvingen. Anderzijds wil hij niet louter herhalen wat anderen, of hijzelf, al eerder hebben gezegd. Hij zoekt dus naar een particuliere invalshoek: een vergeten argument, een niet eerder gelegd verband, een afwijkende formulering, een minder voor de hand liggende sneer. Daardoor wordt de particuliere stem ook snel een pietlut en een parentheseschrijver. Sommige van zijn lezers zullen vinden dat hij zich in bijkomstige aspecten verliest. Anderen zullen over de particuliere kenmerken heen lezen en alleen vaststellen dat de conclusies originaliteit missen en gemeengoed zijn binnen de ‘rechtse’ dan wel de ‘linkse’ ideologie.
Het zijn allemaal categorieën waar ik mijzelf heel goed in herken.
* Over vulcans: zie mijn stukje hier.
Zoals ik gisteren opmerkte: het is niet moeilijk om het gedenk van Loobuyck te verbeteren enerzijds en zelf ook maar wat aan te morrelen anderzijds
BeantwoordenVerwijderenWel beter geschreven..
DJL
"Door meningsverschillen te omarmen en meerdere perspectieven te onderzoeken, kunnen we constructiever discussiëren en polarisatie verminderen".
BeantwoordenVerwijderenTiens, waar zat dat 5de rangs-intellectualistje toen op zijn derde-rangsuniefje 2 docenten ontslagen werden wegens het vertellen van de waarheid over allochtonen....toen bleef zijn woke-klep potdicht en zijn armen om meningsverschillen te omarmen blijkbaar verlamd.
Hij is niet alleen vrij dom, maar ook heel hypocriet en laf.
Verwijderen