maandag 11 augustus 2025

De radiostilte van BDW, e.a.


De radiostilte van BDW
      Ik schreef gisteren nog dat de hoeveelheid Israël-artikels in de krant enigszins vanuit de komkommertijd te verklaren valt. De Standaard bedient mij op mijn wenken. Vandaag, op bladzijde 1, in grote letters: ‘Aanhoudende radiostilte De Wever over Gaza ergert coalitiepartners.’ Dit nieuws glijdt wel heel snel af van het grote verhaal (de ellende in Gaza) naar het kleinere verhaal (wat kan de Belgische regering doen?) naar het heel kleine verhaal (de vakantie van BDW en de politique politicienne van de CD&V). Ik geef overigens toe dat het verhaal wel hoogdringend moest worden geplaatst. Binnen enkele dagen is BDW terug van vakantie en dan is het te laat.
      Er is overigens meer dan de komkommerverklaring. Lezer Edgard Frederix reageerde:

 Misschien is het niet zozeer dat verslaggevers zich laten meeslepen door de emotie van het moment, maar dat zij ineens beseffen dat ze méér kunnen dan alleen nieuws brengen. Waarom slechts het verhaal kleuren, als je met een beetje collectieve slagkracht – alle klassieke media trekken hier aan dezelfde kant van de koord – ook de koers van een regering kunt bijsturen? Wat toch lijkt te lukken. Dat betekent echt wel iets voor al die opiniemakers …

     Frederix heeft gelijk: het is een echte strijdcampagne en het eigene daarvan is dat ze op alle fronten tegelijk wordt gevoerd. Op de tweede pagina van dezelfde krant van vandaag staat het commentaar van Inge Ghijs. Niet de regering dit keer, maar de universiteiten moeten er aan geloven. Waar blijft die alzijdige academische boycot van Israël? vraagt Ghijs zich af. Niet wachten op Europa! Geen tijd verliezen! Boycot nu!
      Over BDW nog dit. Vermakelijk was wat ik in de pers las over de 21-juli-verklaring van de koning. Ik stel het even wat schematisch en hyperbolisch voor. Eerst werd de koning luidruchtig geprezen omdat hij een moedig standpunt innam tegen de oorlog in Gaza. Wat een verschil met het stilzwijgen van de premier. Enkele dagen daarna besefte men dat de toespraak van de koning natuurlijk door de premier was goedgekeurd. Dan moest er snel aan toegevoegd worden dat zo’n toespraak van de koning eigenlijk alleen maar wat symboliek inhield.

Grossman (2)
    Ik schreef gisteren ook iets over de verklaring van David Grossman over de Israëlische ‘genocide’ in Gaza. Ik merkte op dat ik die verklaring nu in een ander licht zag nadat ik het volledige interview had gelezen, maar dat ik niet veel zin had om dat allemaal uit te leggen. Vandaag heb ik mijn moed bij elkaar geraapt en doe ik een korte poging. 
     Daar gaan we. Het woord ‘genocide’ wordt in de context van Gaza vooral in drie betekenissen gebruikt: 1) een onverantwoord hoog aantal burgerslachtoffers door de schuld van Israël; 2) alleen door de schuld van Israël; 3) voortkomend uit de intentie om zoveel mogelijk Palestijnen te doden. Wie het interview met Grossman leest, ziet dat hij de eerste betekenis op het oog heeft, de tweede betekenis verwerpt, en over de derde betekenis zegt dat die een juridische kwestie is waar hij zich ‘als mens’ buiten houdt.

De sociale zekerheid volgens Marc Reynebeau
     Ondanks de vakantie schreeft Reynebeau op 28 juli een kort stukje over het zomerakkoord. Hij maakt daarbij zulke rare sprongen dat het een lang stuk zou vergen om die allemaal te ontrafelen. Reynebeau schrijft dat er twee opvattingen bestaan over de sociale zekerheid. Liberaal-conservatieven beschouwen die als een ‘gunst’ en mensen zoals hijzelf – socialisten dus – beschouwen die als een ‘recht’. Dat is niet waar. Liberaal-conservatieven beschouwen de sociale zekerheid in de eerste plaats als een collectieve verzekering. Dat is trouwens de manier waarop Reynebeau zelf het ontstaan van de sociale zekerheid schetst.

Wie vroeger, in de negentiende eeuw, zijn of haar baan verloor, hoorde zelf maar uit te zoeken hoe het verder moest … Collega’s van de werkloze begrepen wel wat het betekende om geen inkomen meer te hebben. Ze legden geld bijeen in solidariteitskassen om diegenen te ondersteunen die een tegenslag te verwerken hadden of werkloos, ziek of oud te worden. Zo zijn de vakbonden en de ziekenfondsen ontstaan. Daar is later het monument van de sociale zekerheid op gebouwd.

     Hoewel Reynebeau het wat anders formuleert, blijkt uit zijn uitleg dat de ‘solidariteitskassen’ dus ontstonden als een soort verzekering. Door je vrijwillige bijdrage kreeg je inderdaad ‘recht’ op een vervangingsinkomen dat betaald werd uit die vrijwillige bijdragen. In die zin was dat vervangingsinkomen een contractueel ‘recht’, maar geen onvoorwaardelijk mensenrecht.
     Die situatie veranderde toen het ‘monument van de sociale zekerheid’ werd gebouwd. De vrijwillige bijdragen werden verplichte bijdragen; het bijhorende ‘recht’ bleef bestaan. Daar kwam nog wat ‘herverdeling’ bij. Er zijn vandaag weinig liberaal-conservatieven die grote bezwaren maken tegen het verplichte karakter van de sociale zekerheid of de ‘herverdeling’ die erbij wordt toegepast. Zelf heb ik misschien principiële bezwaren, die ik echter in een democratische onderhandeling snel zou laten varen, zolang er niet wordt overdreven.
     Zowel de vrijwillige solidariteitskassen als de verplichte sociale zekerheid zijn dus gebaseerd op ‘rechten’ en niet op ‘gunsten’. En dat verandert niet met het zomerakkoord van de regering. Nochtans is het precies dat wat Reynebeau schrijft:

Het liberaalconservatisme ziet de sociale zekerheid niet als een recht maar als een node verleende gunst, omkranst met voorwaarden, sancties en straffen. Om de pensioenmalus te vermijden, bijvoorbeeld, zouden periodes eerst niet en dan toch wel meetellen: ‘op tijdelijke werkloosheid gezet worden’ was immers niet de schuld van de werkloze, die koos daar niet ‘vrijwillig’ voor. Versta: in elke andere vorm van werkloosheid ligt de schuld wel degelijk bij de werkloze die vrijwillig ervoor gekozen zou hebben.

     Dat onderscheid tussen volledige en tijdelijke werkloosheid heeft weinig te maken met een ‘node verleende gunst’. Integendeel. De redenering van de regering is immers correct. Periodes van tijdelijke werkloosheid vallen inderdaad niet onder de verantwoordelijkheid van de werknemer. Zijn volledige dienstjaren worden dus niet toegekend als ‘gunst’. Dat men die dienstjaren er eerst niet wou bijtellen, had niets te maken met de gunst-of-recht-filosofie, maar met brute besparing. Men kan geen geld uitkeren, noch als ‘gunst’ noch als ‘recht’, als men het niet heeft.  
     En omgekeerd valt de langdurige werkloosheid wel degelijk onder de verantwoordelijkheid van de werknemer. Sommingen vinden zonder veel moeite ander werk. Anderen moeten grote moeite doen om  nieuw werk te vinden – talloze malen solliciteren, omscholing, grote verplaatsingen, aanvaarden van een lager loon en slechtere omstandigheden. En nog anderen doen weinig inspanningen, terwijl we vandaag toch echt niet in de tijd van de Great Depression leven en er nog altijd veel jobs worden aangeboden. En wat mij betreft, de mensen die veel inspanningen doen om werk te vinden moeten volgens mij niet dezelfde ‘rechten’ hebben als zij die dat veel minder doen.
     Wat gebeurt er als iemand na twee jaar werkloosheid, of langer, zijn uitkering verliest. Hij krijgt een lager inkomen, uitgekeerd door het OCMW, het zogenaamde leefloon. Is dat een recht? Is dat een gunst? Ik weet het niet. In een welvarende maatschappij zal er altijd een grote consensus bestaan om hulpbehoevende medeburgers een bestaansminimum te verschaffen. Je kunt het samenvatten met de woorden van Bart De Wever: ‘We laten hen niet in de steek.’ Volgens Reynebeau is dat hetzelfde als wat Marie-Antoinette zou hebben gezegd over de hongerigen van Parijs: ‘Qu’ils mangent de la brioche.’ Ik vind dat helemaal niet hetzelfde.

Whataboutery, Samidoun, Mooijman
     Ik hou niet van whataboutery. Ik zal mijn tegenstanders in de Gaza-discussie niet snel voor de voeten gooien dat ze zwijgen over Soedan of de Oeigoeren, want ik voel mijzelf ook meer betrokken bij de ene dan bij de andere tragedie. Maar heel soms kan ik mij ergeren aan selectieve verontwaardiging en aan twee maten, twee gewichten. Neem nu het commentaar van Ruben Mooijman over de uitwijzing van Mohammed Khatib, Europees coördinator van Samidou. Mooijman schrijft:

Khatib verdedigt de moord op onschuldige burgers door Hamas. Dat zijn meningen die doen walgen. Maar het is een fundament van de rechtstaat dat ook walgelijke meningen toegelaten zijn … In een open, zelfbewuste samenleving moeten afwijkende meningen een plaats kunnen hebben. Ook als die radicaal of extreem zijn.

     Ik ben het daar woord voor woord mee eens. Maar toch zou ik willen vragen aan Mooijman of hij ooit hetzelfde geschreven heeft naar aanleiding van rechtsextremistische ‘walgelijke meningen’. En die vraag van mijn kant zou whataboutery zijn.  Ik ben daar een beetje beschaamd over, en zoek in het commentaar van Mooijman snel naar iets anders om over van mening te verschillen. Ik polemiseer nog altijd liever over wat iemand wél zegt, dan over wat hij niét zegt. Bijvoorbeeld:

  Khatib werd door voormalig staatssecretaris Nicole De Moor (CD&V) omschreven als een haatprediker. Die term wordt geassocieerd met islamitisch fundamentalisme. Dat is iets heel anders dan opkomen voor de rechten van de Palestijnen, zoals Samidoun.

     Hier komt Samidoun er wel heel goedkoop vanaf. Doet Samidoun niets anders dan ‘opkomen voor de rechten van de Palestijnen’? Dan zou de organisatie een soort drukkingsgroep zijn die de redactionele lijn van De Standaard in de praktijk brengt. En meer algemeen: kun je niet tegelijk haat prediken en in de praktijk brengen, het islamitisch fundamentalisme aanhangen, en opkomen voor de rechten van de Palestijnen op het hele land van ‘the river to the sea’? Is dat niet precies wat Hamas doet?
 
     Terloops verschil ik nog van mening met Mooijman over een andere kwestie. Hij vindt niet dat de overheid het recht heeft om Khatib zijn vluchtelingenstatus in te trekken. Dat is iets voor de rechtbank, vindt Mooijman, want anders wordt ‘deur opengezet naar willekeur en machtsmisbruik.’ Daarmee kent hij, naar mijn smaak, aan vreemdelingen rechten toe die het privilege van staatsburgers zijn. In mijn opvatting, en gezien de omvang van de migratie, lijkt het mij beter om asiel weer te gaan bekijken als een intrekbare gunst, en niet als een recht.
       (DS 8/8)

Extreemrechts in de Duitse cultuurwereld
     Ik begon te merken, zegt auteur Uwe Wittstock in De Standaard

dat steeds meer mensen in de Duitse cultuurwereld begonnen te flirten met autoritaire ideeën en met een partij als AfD. Ze zeiden, vaak op ironische wijze, dingen als: ‘Misschien moeten we dat toch eens proberen, een beetje minder democratie en een beetje meer dictatuur.

        Zelf ben ik niet beducht voor een onmiddellijke ruk naar extreemrechts van onze cultuurwereld. Pas op, ik zeg niet zoals Gerrit Komrij: ‘Eer zal men kakken in zijn hoed.’ Zover wil ik niet gaan. Het kan er wel degelijk vroeg of laat van komen. Warhoofdige empathie, gebrekkige aanleg voor analytisch denken, en opportunistische group think vormen niet het beste fundament voor een principiële verdediging van de liberale democratie. In Mephisto laat Klaus Mann ons een theatermaker zien die niet al te veel moeite heeft om van extreemlinks naar extreemrechts over te stappen.
     Maar ik zie voorlopig geen tekenen aan de wand. Het linksliberalisme, met zijn woke uitwassen, zitten diep verankerd, niet alleen bij de cultuurdragers, maar nog meer bij de bredere laag van cultuurconsumenten en cultuursympathisanten.
     De roep om ‘een beetje minder democratie’ wijst overigens meestal op iets heel anders dan op een oprukkend extreemrechts.  Ik hoorde het deze week nog van Simone Milsdochter in haar voorstelling: Ik wil het en ik wil het nu. Miskocht was voor ‘een beetje minder democratie.’ Daarmee bedoelde ze een beetje minder ‘rechtspopulisme’. Dat is de concrete betekenis. En als een of andere linksliberaal zegt dat er een ‘beetje meer dictatuur moet komen’, dan wil hij vooral meer macht voor de bureaucraten om een klimaatbewust, asielvriendelijk, Europees integratiebeleid op te leggen, tegen de kortzichtige meerderheid van de bevolking in.
      (DS 9/8)

zondag 10 augustus 2025

De bungeesprong van De Wever, e.a.


De bungeesprong van Bart De Wever
 
      Een medewerker van De Standaard liet mij een filmpje zien van de bungeesprong van Bart De Wever. ‘Ongelooflijk. Heb je gezien hoe diep het daar is?’ Maar dan lees ik in de commentaar in dezelfde Standaard dat De Wever in plaats van over zijn bungeesprong beter iets over Gaza op de sociale media zou plaatsen, zoals Rousseau en Mahdi en Trump dat doen. 

Als de enige communicatie Instagramposts over je bungeesprong en je bezoek aan de leeuwen en de krokodillen is, dan is dat niet alleen maar een politieke strategie, maar ook een provocatie.

      Ik betwijfel niet dat Mahdi en Rousseau ook vanuit humanitaire bezorgdheid over Gaza communiceren, maar ik zie er toch ook wat politieke strategie en provocatie in. Dat die politici aan populariteit willen winnen door iets van de daken te roepen dat goed ligt bij de publieke opinie, kun je hen niet kwalijk nemen. Ook weten ze dat ze De Wever in deze kwestie makkelijk tot een compromis zullen kunnen bewegen dat verder reikt dan wat hijzelf verstandig vindt. Hij zal N-VA geen tweede keer door een wisselmeerderheid rond een secundaire kwestie uit de regering laten drijven. Het gevaar schuilt ergens anders. Dat Rousseau en Mahdi door dat soort gemakkelijke ‘overwinningen’ ook op andere vlakken steeds maar brutaler worden totdat er geen huis mee te houden is.
     (DS 9/8)

‘Gaza verdient een wisselmeerderheid’
     De dagelijkse berichtgeving over partijstandpunten rond Gaza deden Paul Cordy op zijn FB-pagina besluiten dat ‘de pers aanstuurt ‘doelbewust bezig met de politieke spanning op te voeren in de hoop de regering De Wever te doen crashen.’ Dat is het soort intentieproces en dat wil ik meestal wil vermijden, maar ik begrijp wat Cordy bedoelt. Neem nu het hoofdartikel van Ruben Mooijman van enige tijd geleden (24/7). Hij schrijft uitdrukkelijk dat een crash van de regering ‘rampzalig’ zou zijn. Ook een slap compromis rond Gaza moet worden vermeden. Wat is dan de beste oplossing: ‘Als coalitiepartners het fundamenteel oneens zijn over een uiterst belangrijk dossier … is de democratisch zuivere oplossing ... een wisselmeerderheid.’
     Ik zou het nooit in een hoofdartikel durven schrijven, maar in een bescheiden blog, vind ik, kan het: Gaza is voor België géén uiterst belangrijk dossier. Het is een uiterst belangrijk dossier voor de Gazanen, voor Israël, voor de Arabische landen, voor Iran, voor de USA en tot op zekere hoogte voor Europa. Het belang van het dossier hangt zeker af van de humanitaire kwestie, maar ook van wat je eraan kunt doen. Zo is voor ons land ook de oorlog in Soedan of de situatie van de Oeigoeren in China geen‘uiterst belangrijk dossier.’
     En voor de zekerheid voeg ik eraan toe dat alle maatregelen die België kan nemen niet noodzakelijk alléén ‘symbolisch’ zijn, noch dat symbolische maatregelen geen énkel belang hebben.

David Grossman
     Ik ben De Standaard dankbaar voor de publicatie van het interview met de Israëlische schrijver David Grossman. Het interview verscheen eerder in La Repubblica, en had als kop ‘A Gaza è genocidio, mi si spezza il cuore ma adesso devo dirlo.’ De Standaard vertaalt correct: ‘Het is een genocide, het breekt mijn hart maar ik moet het zeggen.’ De kop en een samenvatting van het artikel werden overgenomen door tal van buitenlandse kranten. De Neue Zürcher Zeitung merkte op dat de zin ‘Het is een genocide’ niet letterlijk in het interview voorkwam.  Ik heb toen met Grok de Italiaanse zinnen opgevraagd waarin het woord ‘genocidio’ voorkwam en ik had de indruk dat de kop heel goed de essentiële gedachte van Grosmann weergaf. Ik heb nu het hele artikel gelezen, en ben van mening veranderd. Grossman gebruikt het woord ‘genocide’ weliswaar in een andere betekenis dan ik dat zou doen, maar het hele interview bevat eigenlijk weinig waar ik niet akkoord mee kan gaan.
     Ik zou nu een heel lang, vervelend en nutteloos stuk kunnen schrijven waarom Grossman eigenlijk niet zegt : ‘Het is een genocide.’ Ik ga dat niet doen. Iedereen mag van mij beweren ‘Grossman zegt het ook.’
      (DS 9/8)

Wie wegkijkt, is medeplichtig
      Ivo Victoria wijdde een column aan ons aller medeplichtigheid in de tragedie van Gaza. Hij weerlegt het gekende excuus dat alles wat we ‘doen’ alleen maar een symbolische waarde heeft:

Betogen, petities tekenen, geld storten: velen beweren wijsneuzig of gelaten dat het toch niets uithaalt. Maar het is niet (alleen) de vraag wat ze zelf kunt veranderen. De vraag is ook: wat voor mens ben je? Een harteloze lul (m/v/x) bijvoorbeeld, die ‘zin in vakantie’ antwoordt wanneer ze hem naar Gaza vragen?

     Dat is een goede benadering.  Wat is beter: een eerlijke harteloze lul of een hypocriete lul? Soms  denk ik: het tweede. Veel van de mensen die iets ‘doen’ voor Gaza, of die zich ‘betrokken voelen’  zijn ideologisch gedreven. Maar anderen hebben echt wel humanitaire motieven. Dat daar hypocrisie bij komt kijken, ligt voor de hand.  En dan? Alsof een beetje hypocrisie zo erg is. Hypocrisie ondermijnt de waarheidsliefde, maar bevordert de gezelligheid in de samenleving.
    (DS 31/7) 

Gaza: getuigenissen
     Infectiologe Erika Vlieghe schreef een emotioneel stuk over de ellende in Gaza. Ze vertelt van haar bewondering voor collega-artsen die in Gaza proberen de nood te lenigen van mensen die zwaar verwond zijn door kogels, granaatscherven en instortende gebouwen. Ik deel die bewondering. Die mensen zijn helden. Dat wil niet zeggen dat ik álles geloof wat iédere arts vertelt. Ook een humanitaire held maakt niet altijd het onderscheid tussen wat hij gezien heeft en wat hij gehoord heeft. Misschien laat zich in zijn interpretatie leiden door vooroordelen. Ook kan hij bezwijken voor de verleiding om met het oog op de Goede Zaak de werkelijkheid te vertekenen. Misleidende propaganda kan voortkomen uit het nobelste idealisme.
     Vlieghe heeft het voorbeeld van Nick Maynard,

 ‘een ervaren, oer-Britse chirurg uit Oxford – niet iemand die je verdenkt van overdrijvingen voor de bühne of propaganda. Op haast klinische wijze beschreef Maynard de schotwonden van argeloze Gazanen die bij hem werden binnengebracht. Op dag 1 waren ze allemaal in de armen geschoten, op dag 2 in de buik en op dag drie waren het jonge mannen, in de testikels geschoten – alsof het om een soort macaber spel van verveelde sluipschutters bleek te gaan.

     Ik vind het moeilijk om die getuigenis te geloven. Ik geloof zonder enige moeite dat het Israëlisch leger bij de ordehandhaving rond voedselbedeling op de menigte schiet. Ik geloof ook zonder enige moeite dat daarbij, onder de tienduizenden toegestroomden tientallen onschuldige slachtoffers vallen. Ik acht het waarschijnlijk dat die chaos mee wordt uitgelokt door gangsters en Hamas-strijders. En ik acht het niet uitgesloten dat er zich onder de Israëlische soldaten regelrechte sadisten bevinden. Maar dat scenario van dag 1, dag 2 en dag 3 … Het kán natuurlijk, maar heel eerlijk, ik geloof het niet.

Gaza en de komkommertijd
     In rechtse kringen heeft De Standaard een linkse reputatie. Dat is normaal. Als ik overvallen word door de drang om objectief te zijn, doe ik wel eens een poging om voor mijzelf na te gaan hoe gewettigd de rechtse ergernis is. Meestal kom ik dan tot een genuanceerde conclusie. Ik heb daar al een paar keer verslag van gedaan*. Nu heb ik echter de de kranten van de laatste 14 dagen nog eens doorbladerd, is mijn indruk was ongunstiger. Ik zie minutenlang met stijgende verbazing al die koppen voorbijkomen over Israël die meer de indruk gaven van een overtuigingscampagne dan van een zakelijke berichtgeving. Ik ga er hier even van uit dat die campagne niet ingegeven wordt door antisemitisme, maar door bekommernis om de humanitaire ramp in Gaza en door de linkse, tiersmondistische ideologie die al meer dan 50 jaar in de mode is.
      Dat kranten campagne voeren voor een goede zaak, tegen een Grote Slechterik of een Kleine Satan, is geen nieuw verschijnsel. Ik hoorde eergisteren Geert Mak met gloed en enthousiasme vertelle, over al die getalenteerde journalisten die in de jaren dertig campagne voerden voor de New Deal. Er zullen tijden en landen geweest zijn waarin neutraliteit wat hoger aangeschreven stond, maar campagne voeren zit, vrees ik, in het DNA van het perswezen. Mijn krant voert campagne tegen Poetin, Trump en Netanyahu. Waarom niet? Als er tussendoor maar wat informatie wordt meegegeven die hopelijk niet te éénzijdig is geselecteerd.
     Waarom was ik dan zo verbaasd? Het was geloof ik de hoeveelheid. De krant bestond dag na dag voor de helft uit human interest en voor de helft uit Gaza. Op de buitenlandpagina’s ging het over de oorlog, en op de binnenlandpagina’s over welke houding onze regering tegenover die oorlog moest aannemen. Dat heeft te maken, geloof ik, met de komkommertijd. Er is in de vakantie minder politiek nieuws dan gewoonlijk. En dan kiest men een onderwerp waarmee de krant zonder al te veel moeite kan worden gevuld, dat commercieel interessanter is dan de oorlog in Soedan, en waarbij de standpunten en de te gebruiken bronnen al lang vastliggen. Die stukken schrijven zichzelf.

 

* Zie mijn stukjes hierhierhier en hier.

zaterdag 9 augustus 2025

Bedenkingen bij Loobuyck – deel 2.


      In navolging van de Amerikaanse filosoof Jason Brennan maakt Loobuyck in zijn boek een aardig onderscheid tussen verschillende types van democratische burgers: hobbits, hooligans en vulcans.

 De hobbits hebben weinig politieke kennis en zijn niet politiek geëngageerd. Als hen toch gevraagd wordt naar hun politieke mening en voorkeur, volgen ze op een voorspelbare manier de groep waarmee ze zich identificeren: de subcultuur, de religieuze gemeenschap, de etnische gemeenschap of de sociale klasse  Vervolgens zijn er de hooligans. Zij zijn wel politiek geëngageerd, hebben meer politieke kennis en identificeren zich met een politieke partij. Zij zijn echter nog meer dan de hobbits vatbaar voor een vorm van groepscognitie.Volgens Brennan zijn de meeste politiek geëngageerde mensen – of ze nu politicus, partijmilitant of activist zijn – in dat bedje ziek … Mensen die politiek geïnteresseerd zijn en erin slagen om rationeel en emotioneel onthecht deel te nemen aan het debat, noemt Brennan vulcans – naar de fictieve buitenaardse soort uit Star Trek, bekend door Mister Spock en hun nadruk op logica, zelfdiscipline en het onderdrukken van emoties. Dit type is zeldzaam. Ze nemen meningsverschillen serieus en gaan niet automatisch uit van domheid, slechtheid of egoïsme bij iedereen die het oneens is met hen.

     Zelf ben ik het alle drie. Als hobbit volg ik de politiek maar van in de verte, als hooligan identificeer ik mij als liberaal-conservatief en N-VA-supporter, en als vulcan en in discussies tast ik vaker naar logica dan naar grote emoties.
     En net zoals er voorgewende ongebondenheid bestaat, kom je ook wel eens voorgewend vulcanisme tegen. Ik weet niet of ik er mijzelf schuldig aan maak, maar ik heb het al bij anderen vastgesteld – bijvoorbeeld als het over terreuraanslagen gaat*. 

Patiënt – priesters – partners
     Een ander leuk onderscheid dat Loobuyck maakt – dit keer zelf gevonden – betreft de patiënt-priester-partner indeling. Waar hobbits, hooligans en vulcans zich onderscheiden door hun temperament, wordt dit keer het verschil in doelstelling bekeken.  Het woord ‘patiënt’ is gekozen vanwege de beginletter ‘P’, maar eigenlijk wordt de ‘arts’ bedoeld. 

[De arts] gebruikt het debat om ‘anderen te genezen van hun verkeerde opvattingen. Je bent rotsvast overtuigd van je eigen gelijk en probeert met alle middelen de ander daarvan te overtuigen. Vaak roep je daarbij de hulp in van de wetenschap, feiten en cijfers, terwijl je de gegevens van de ander als onbetrouwbaar afdoet. De opvattingen van de ander worden gezien als het resultaat van denkfouten die rechtgezet moeten worden …  [De priester] richt zich op het bevestigen en het versterken van de eigen groep en het mobiliseren van de achterban. Net zoals een priester die preekt, richt je je vooral tot gelijkgestemden. Het doel is niet om andersdenkenden te overtuigen, maar om te laten zien waar jij en jouw groep voor staan en hoe zich dat onderscheidt van anderen. Dat gebeurt vaak door het ridiculiseren van de tegenpartij en het gebruik van emotioneel geladen taal … [De partner] neemt deel aan het publieke debat met de intentie om te leren en nieuwe perspectieven te verkennen. Je vertrekt niet vanuit de overtuiging dat jouw standpunt onbetwistbaar juist is en alle anderen ‘ziek’ en ‘fout’ zijn. Dit model vraagt om bescheidenheid, nieuwsgierigheid en een open houding tegenover de waardevolle inzichten en ervaringen die anderen kunnen inbrengen. Het vereist ook bereidheid om je eigen standpunt te heroverwegen.

      Loobuyck betwist niet dat de arts en de priester elk hun waarde hebben, maar de eerste, laten we er geen doekjes om doen, is een pedante betweter en de tweede, we moeten een kat een kat noemen, is een militante deugpronker. De partner daarentegen overstijgt de wij-zij-schema’s, overweegt andere perspectieven, laat ruimte voor kritische reflectie en dialoog en bevordert het democratisch samenleven.
     Weer herken ik iets van de drie types in mijzelf. Het minst identificeer ik mij met de priester. Ik voel geen grote behoefte om te laten zien waar ‘ik en mijn groep voor staan.’ Maar het is onvermijdelijk dat mijn blogjes vooral gelezen worden door gelijkgestemden. Het is voor iedereen die schrijft moeilijk om los te komen van zijn publiek. Het beste herken ik mij in de betweterige arts die ‘de denkfouten van de ander wil rechtzetten,’ waarbij de ziekte van de patiënt mij meer interesseert dan zijn persoon. Ik ben niet van de holistische artsenij.
      Voor de roeping van partner – met de blijvende ‘intentie om te leren en nieuwe perspectieven te verkennen’ – ben ik helaas te oud en te cynisch. Ik neem wel graag kennis van die andere perspectieven als die in de vorm komen van korte artikels of essays. Als ik daarentegen een diepgaand boek wil lezen, kies ik liever iets dat dichter bij mijn wereldbeeld aansluit. In mijn voordeel zij gezegd dat ik niet ver meega in ‘de overtuiging dat mijn standpunt onbetwistbaar is.’  Dus hoor ik toch een beetje in het partnerschap-model thuis. 

P-P-P-P-P-P-P-P-P
     Voortbouwend op PPP-constructie van Loobuyck heb ik een wat cynischer lijst van P-woorden bij elkaar gezocht.
      Pedante pedagoog. Legt graag iets uit waarvan hij denkt dat hij het begrepen heeft. Als het nodig is, geeft hij daarbij ook de grenzen aan zijn kennis aan, zodat men niet denkt dat hij álles begrepen heeft of dat álles gemakkelijk te begrijpen valt. Een leraar mag pedant zijn, maar hij mag kennis niet als afgesloten geheel voorstellen.
     Partizane polemist. Zijn denkproces komt op gang als hij verkeerde stellingen, argumenten of conclusies tegenkomt. Hij gelijkt op de man die door zijn vrouw naar bed wordt geroepen en antwoordt: ‘Wacht nog even. Iemand beweert hier iets op internet dat verkeerd is.’ Als hij niet blind is, ziet hij de denkfouten van links en van rechts, maar hij reageert bij voorkeur op die van de tegenpartij. Hij wordt gedreven door de esprit de contradiction. Hij stelt voortdurend de vraag: is het wel waar wat die en die beweert. Of wat hij zelf denkt: zie volgende categorie.
     Piekeraar. Is zelfkritisch. Hij botst op een feit of mening die niet past bij wereldbeeld wereldbeeld, maar waar hij niet meteen de ‘fout’ zie. Dan begin hij te piekeren. Zit de fout misschien in zijn wereldbeeld? De ene keer levert dat gepieker een stukje op, de andere keer niet.
 
     Parentheseschrijver. Zoekt de marge van het debat op en maakt kanttekeningen. Wat hij schrijft lijkt op een reeks voetnoten. Als iedereen over de grote lijnen schrijft, concentreert hij zich op details. Als iedereen over details schrijft, herinnert hij aan de grote lijn.
     Pietlut. Deelt speldenprikken uit, vooral indien hij ook een partizane polemist is. Dat is tegelijk zijn zwakte als zijn sterkte. Het is een zwakte omdat hij geen bres slaat in de muur van de tegenpartij, maar hoogstens wat krasjes aanbrengt. De opponent kan dat pietluttige krasje negeren, of het gemakkelijk opvullen met betere argumenten en formuleringen. Die speldenprikken kunnen ook een sterkte zijn omdat de ideologie van veel mensen meer op een tros ballonnen dan op een vesting lijkt. Het marxisme-leninisme van mijn jeugd had zowel iets van een tros ballonnen als van een vesting. De constructie bezweek zowel onder de mokerslagen van Karl Popper als onder de speldenprikken van Karel van het Reve
De pietlut is voor mij overigens niet hetzelfde als een pietje precies die plezier schept in gevit.
    Prozaïst. Is iemand die, zonder daarom een begaafd stilist te zijn, zijn best doet om leesbaar te schrijven. Hij weet welke woorden, wendingen, structuren, herhalingen en overgangen lelijk zijn en probeert sommige daarvan te vermijden, zonder daarbij het fanatisme van Flaubert als voorbeeld te nemen. Bij het herlezen van zijn tekst zoekt hij naar plaatsen waar de tekst hapert en probeert die met geduldig timmerwerk te herstellen of te camoufleren. Als hij citaten gebruikt van anderen, moet hij zich geweld aandoen om die niet te herschrijven.
     Pronker. Acht het niet beneden zich om te laten zien dat hij wel eens een goed boek leest, en dat hij daarbij zelf ook wel eens nadenkt. Hij laat zich niet afschrikken door de gedachte dat anderen veel meer en veel betere boeken lezen. Ook weet hij, als hij verstandig is, dat je niet mag overdrijven. Pronken mag niet ontaarden in pralen.
     
Plezierscribent. Is in de stukjesschrijverij vergelijkbaar met de plezierdichter. Hij probeert bij het schrijven een plezierige toon te vinden. Hij gedraagt zich als de populaire leraar, met een af en toe een grapje, een plaagstoot, een anekdote of wat luchtig cynisme.
      Particuliere stem. Is een zelfdenker. Hij wil niet per se origineel zijn in zijn meningen want hij weet dat die weg leidt naar excentrieke onzin of groteske overdrijvingen. Anderzijds wil hij niet louter herhalen wat anderen, of hijzelf, al eerder hebben gezegd. Hij zoekt dus naar een particuliere invalshoek: een vergeten argument, een niet eerder gelegd verband, een afwijkende formulering, een minder voor de hand liggende sneer. Daardoor wordt de particuliere stem ook snel een pietlut en een parentheseschrijver. Sommige van zijn lezers zullen vinden dat hij zich in bijkomstige aspecten verliest. Anderen zullen over de particuliere kenmerken heen lezen en alleen vaststellen dat de conclusies originaliteit missen en gemeengoed zijn binnen de ‘rechtse’ dan wel de ‘linkse’ ideologie.
     Het zijn allemaal categorieën waar ik mijzelf heel goed in herken.  

* Over vulcans: zie mijn stukje hier.



donderdag 7 augustus 2025

Bedenkingen bij Loobuyck - Deel 1


     Wat staat er in Patrick Loobuycks nieuwste boek In de ban van Wij en Zij. Een pleidooi voor combinatiedenken? Ik heb het aan ChatGPT en Grok gevraagd, en ook de achterflap geconsulteerd. De samenvatting van Grok vond ik de beste.  

In zijn boek In de ban van Wij en Zij onderzoekt moraalfilosoof Patrick Loobuyck het diepgewortelde wij-zij-denken dat menselijk gedrag stuurt. Mensen maken instinctief onderscheid tussen wie bij 'ons' hoort en wie 'zij' zijn, wat dagelijks zichtbaar is in acties zoals vlaggen ophangen of posts delen op sociale media. Dit tribale mechanisme versterkt groepsidentiteit, maar leidt vaak tot polarisatie en eenzijdige standpunten in publieke debatten, die Loobuyck vergelijkt met supporters bij een voetbalwedstrijd: emotioneel en vooringenomen. 

 Toch benadrukt hij ook de positieve kanten van groepsgevoel, zoals het bevorderen van sociale cohesie, actief burgerschap en betrokkenheid in diverse samenlevingen. Loobuyck introduceert 'combinatiedenken' als alternatief, een benadering die oproept om de comfortzone van wij-zij-denken te verlaten. Door meningsverschillen te omarmen en meerdere perspectieven te onderzoeken, kunnen we constructiever discussiëren en polarisatie verminderen.  

Het boek biedt de lezers stevige handvatten om met een open, nieuwsgierige houding het publieke debat te benaderen, waarbij verschillen niet worden weggevaagd, maar juist bijdragen aan samenwerking en wederzijds respect. Loobuyck, hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen, baseert zijn pleidooi op filosofische inzichten en praktische voorbeelden, wat het boek zowel toegankelijk als prikkelend maakt.

    Ik heb voor de zekerheid het boek ook zelf gelezen. Wat volgt zijn enkele losse bedenkingen over een onderwerp dat mij als opiniestukkenlezer en -schrijver interesseert. Dit is het eerste stukje van een reeks.

Denken en discussiëren
     Loobuyck presenteert zijn boek als een bezinning over hoe we denken over controversiële onderwerpen, en hoe we dat denken kunnen verbeteren. Aangezien ik mij zo’n denken alleen kan inbeelden in de vorm van discussies heb ik het boek vanuit een beperktere invalshoek gelezen:  hoe we discussiëren en hoe we we beter zouden kunnen discussiëren.

Ideologie
      Een van de redenen waarom men een ideologie aanhangt, is omdat men tot een bepaald kamp wil behoren. Maar dat is niet de enige reden – en zeker niet de enige reden waarom men precies dat kamp gekozen heeft. Je komt ook bij een ideologie terecht omdat je door aanleg, opvoeding, levenservaring, lectuur, en bezinning ervan overtuigd bent geraakt dat die ideologie het beste overeenkomt met je eigenbelang, met je persoonlijke waarden en met je inzichten over hoe de wereld in elkaar zit. 

Ideologisch discussiëren
     De kans dat je ideologie na een bepaalde leeftijd nog zal veranderen is klein en dan nog zou dat een langzame ontwikkeling zijn. Bij discussies tussen ideologisch overtuigden, zal niemand van mening veranderen. Toch zou je ter wille van de beschaving moeten doen alsof. En het beste is als je beseft dat je doet alsof, anders zou je je nodeloos kunnen opwinden.

Oneliners of argumenten
    Oneliners en grappen in een discussie zijn bedoeld om medestanders of toeschouwers aan het lachen te brengen. Dirk Holemans schreef in De Standaard : ‘Fastfood is het nieuwe roken. Overheid moet fabriekseten streng reguleren.’ Rik Torfs reageerde met een grap: ‘Is het nu zo moeilijk om de mensen met rust te laten? Ze mogen de verkeerde partner kiezen, ze mogen voor Groen stemmen. Laat ze dan ook eten wat ze willen.’ Ik heb een stukje geschreven waarin ik op de argumenten van Holemans inga. Daarmee doe ik alsof ik hem wil overtuigen dat althans sommige van zijn argumenten onjuist zijn. Maar ik ben die tegenargumentatie al weer vergeten, terwijl ik mij de grap van Torfs nog even zal herinneren.

Du choc des idées …
     Twee keer in zijn boek haalt Loobuyck Nicolas Boileau aan die ooit gezegd heeft: ‘Du choc des idées jaillit la lumière.’ Het was een lievelingscitaat van mijn vader. Dat is vooral waar als het om praktische discussie gaat. In het geval van ideologische discussies  kan het licht misschien gaan schijnen bij toeschouwers die vooraf geen sterke mening hadden. Bij de deelnemers aan de discussie zal dat zeldzaam zijn.

Polarisatie
     De maatschappelijke ‘polarisatie’ is een centraal thema in het boek. Het woord komt 98 keer voor in de tekst. Loobuyck noemt het een verschijnsel ‘van alle tijden’ maar, merkt hij op, met de sociale media is het voor velen een ‘festijn’ geworden. Hij heeft gelijk. En met festijnen moet men oppassen. Te gulzig eten en drinken is niet goed voor ons. 

Doelpubliek
     Loobuyck zal ook wel begrijpen dat de hevigste klavierridders zijn boek niet zullen lezen. Hij richt zich dus tot het doelpubliek dat zijn raad het minste nodig heeft: de mensen die vanzelf al het debat op een beschaafde manier willen voeren. Dat is het ‘wij’ waar ikzelf graag toe wil behoren.

Netiquette
     Als filosoof gaat Loobuyck in op de diepe vragen. Waar komt polarisatie vandaan? Vanuit welke mentaliteit moet een discussie worden gevoerd om vruchtbaar te zijn? Het is geen handleiding met veel ‘tips en trucs’. Mocht ik zelf zo’n handleiding schrijven, dan zou ik de aandacht trekken op enkele praktische regels, zoals 

  1. Op de pagina van iemand anders dient men zijn toon te matigen.
  2. Begin je reactie nooit met  
  3. Als je schrijft – vanachter het veilige scherm – moet je niet agressiever formuleren dan als je zou spreken. Je moet veeleer omgekeerd te werk gaan want wat je schrijft kan ongewild agressiever overkomen dan het is bedoeld. 
  4. Pas op met het stellen van vragen. Je discussiepartner kan die als een passief-agressieve valstrik beschouwen. Soms helpt zelfs de cliché toevoeging ‘eerlijke vraag’ niet.
  5. Blijf bij het oorspronkelijke thema. Wil je per sé een nabijgelegen onderwerp in de discussie betrekken, dan geef je best toe dat je ‘off topic’ gaat.

     Dat zijn praktische regels om je discussiepartner niet te irriteren. Als dat wel je doel is, moet je natuurlijk het tegenovergestelde doen.

Leesvaardigheid
       De volgende netiquette regel is voor gevorderden. Wie iets schrijft zal vaak verkeerd begrepen worden en misverstanden in discussies zijn legio. Dat kan een aansporing zijn om je eenvoudiger uit te drukken, rechtlijniger op het doel af te gaan, overbodige nuances te laten vallen en ironie achterwege te laten. Het is zeker een reden om zelf aandachtiger de teksten van je opponenten te lezen alvorens te reageren. Haast, fanatisme, vooroordelen, eenzijdigheid, onwetendheid, domheid en slecht humeur zijn de grootste obstakels voor een goede leesvaardigheid in een polemische context. Zelf voel ik mij niet boven die gebreken verheven, maar ik probeer er nooit meer dan drie te combineren. Wie dat wel doet, beschouw ik niet als een interessante discussiepartner. 

Neveneffecten van Europese druk


     Wat is de de mogelijke weerslag van Europese druk op Israël. Eén redenering is dat we door boycot en door de erkenning van de Palestijnse staat, Israël tot matiging kunnen aanzetten. Een andere redenering is dat zo’n Europese druk ertoe leidt dat Hamas triomfeert en zich nog onverzoenlijker opstelt. 
Bij Maarten Boudry lees ik:

‘Tragically, the condemnation of Israel by 25 Europeans nations has surely emboldened Hamas. Europe is Hamass last hope.’

       Is dat een realistische veronderstelling? Dat Hamas zich iets zou aantrekken van wat Europa denkt, zegt of doet? Zijn die mannen in de tunnels, tussen twee overvallen op voedselkonvooien door, met zoiets onbenulligs als Europa bezig? Het klinkt niet erg geloofwaardig, maar ik sluit het zeker niet uit. Die Hamas-leiders in het buitenland zijn islamisten, maar het zijn ook revolutionairen en dat is raar volk. Om een of andere reden vinden ze het heel belangrijk om gerespecteerd te worden, en halen ze daar kracht uit.
     Neem het China van Mao in de jaren 60 en 70. Een uitgestrekt land met de grootste bevolking ter wereld en stevig in de communistische greep. Het land moest zich niets aantrekken van wat de Europeanen over China dachten. En toch besteedden de Chinese communisten heel wat middelen om hun prestige in Europa iets op te krikken. China rekenden daarbij niet alleen op invloedrijke journalisten, maar onderhield met dat doel ook contacten met maoïstische mini-groepjes wier leiders dan met veel egards door Mao zelf werden ontvangen. Zo’n zucht naar prestige en respectabiliteit kent de politicus van bij ons niet. Prestiege interesseert hem alleen als het stemmen oplevert, iets waar Mao zich geen zorgen hoefde te maken.
     Ik geloof dus wel dat het revolutionaire hart van de Hamas-leiders, vooral die in het buitenland, sneller klopt als ze horen dat een Europees land besluit om de Palestijnse staat te erkennen. ‘Dát hebben we toch bereikt,’ denken ze dan,  ‘men houdt rekening met onze eisen. 
Wij bereiken wat die Palestijnse Autoriteit-verraders niet gedaan kregen.’
     Waarmee ik niets wil zeggen over de andere voor- en nadelen van een onmiddellijke – maar symbolische – erkenning van Palestina of over de inzet van andere drukkingsmiddelen.

Israël: nuanceren, discussiëren, opiniëren


Nuanceren
     Zul je met een genuanceerde mening sneller geloofd worden dan met een radicale mening? Dat is niet te voorspellen. Met nuance zit je bijna altijd dichter bij de waarheid. Je geeft de indruk – terecht of ten onrechte – dat je de twee perspectieven overwogen hebt. Maar met een radicale, warmbloedige mening geef je de indruk van overtuiging en morele kracht.
     Het was een onderwerp dat ik in de klas behandelde in de lessen over toneelgeschiedenis. Een ideaal voorbeeld zijn de redevoeringen in Shakespeares Julius Caesar.  Na de aanslag op Caesar legt Brutus uit dat wat hij gedaan heeft de enige manier was om de Romeinse vrijheid te behouden. Hij gebruikt begint met zich te verliezen in nuances: dat Caesar goed en slechte kanten had. Niemand reageert. Maar dan roept hij dramatisch uit:
      
 as I slew Caesar for the good of Rome, I have the same dagger for myself, when it shall please my country to need my death.

      Dat is het moment dat hij het publiek tijdelijk op zijn hand krijgt. Het radicalisme van de uitroep overtuigt het publiek. Hier staat iemand die meent wat hij zegt. Of het ook juist is, vindt men minder belangrijk.


Wat ik geloof
     Met het nieuws en de krant is het onvermijdelijk dat mijn hoofd gonst van Israël-Palestina. Ik zou liever ‘wegkijken’, maar dat is moeilijk voor iemand zoals ik die aan monologue intérieur lijdt. Ik kan dan niet anders dan over die dingen na te denken, zaken op te zoeken, tegenstrijdige bronnen te raadplegen, en vragen te stellen aan ChatGPT. Het loopt er dan meestal op uit  dat ik er iets over wil schrijven, en als ik daarmee begin komt de monologue intérieur pas goed op gang. Het is als je wilt een cercle vicieux.
     Ik blijf natuurlijk een leek in de materie en krijg niet gauw vaste grond onder de voeten. Na veel lezen en suffen kan ik nog altijd niet zeggen dat ik weet hoe alles in elkaar zit. Ik alleen zeggen dat ik gelóóf te weten hoe sommige dingen in elkaar zitten. En voor dat geloof ben ik nogal streng, en stel mij dan de vraag: geloof ik dat écht.
      Laatst las ik twee interessante pro-Israël-stukken. Het ene was van Mark Geleyn, voormalig directeur-generaal op Buitenlandse Zaken en ambassadeur van België in Israël. Het andere was van de kunst- en architectuur professor Bart Verschaffel. Ik herinner mij nog het tv-programma Container dat hij eind de jaren tachtig maakte met Lieven De Cauter. Ik hoop dat die twee nog vrienden zijn.
     Goed, ik lees die stukken met enig genoegen: het is allemaal de schuld van Hamas. Maar na de lectuur is er dat nasmaakje. Geloof ik dat nu echt? Eigenlijk niet. Die ambassadeur en die professor zijn duidelijk veel beter op de hoogte dan ik. Maar zijn ze niet te selectief? Overdrijven ze niet? Veralgemenen ze niet? Richten ze zich niet uitsluitend tot mensen die al overtuigd zijn?
      Een voorbeeld: wat gelóóf ik zelf over de honger in Gaza? 

  1. De oorlog in Gaza heeft van in het begin de voedseldistributie grondig verstoord, waardoor de mensen honger zijn gaan lijden – wat in oorlogssituaties altijd een groot risico is 
  2. Er is van in het begin voedsel geleverd door Israël georganiseerd of gefaciliteerd. Over de hoeveelheden kun je best een AI chatbot raadplegen. 
  3. Het Israëlische leger heeft de voedsellevering op verschillende momenten tijdelijk geblokkeerd.
  4. De voedselbedeling was officieel in handen van de UNO en en van NGO’s, maar in de praktijk werd een groot deel van het voedsel gestolen door Hamas en door gangsters, die het zelf verdeelden of aan woekerprijzen verkochten, waardoor de zwaksten en armsten nog meer honger gingen gaan lijden
  5. Dit is allemaal al bijna twee jaar aan de gang. Door een samenloop van omstandigheden komt die toestand pas nu uitvoerig in het nieuws. 
  6. Een van die omstandigheden is dat voedselschaarste en ondervoeding cumulatief zijn en de toestand steeds maar dramatischer wordt 
  7. Bovendien. Enkele maanden geleden heeft Israël een poging ondernomen om de voedseldistributie ter plekke zélf te organiseren, met hulp van het Amerikaanse GHF. Die beslissing was strategisch gemotiveerd, om Hamas te verzwakken en misschien zelfs om de bevolking ertoe aan te zetten zich te verplaatsen naar regio’s waar dat voor het leger goed uitkwam
  8. De beslissing van de Israëli’s was een overschatting van hun mogelijkheden. Het voedsel raakte nog moeilijker bij de mensen. De voedseldistributie was voor sommige Gazanen beter toen ze nog door de gangsters en door Hamas werd gecontroleerd (maar uiteraard niet voor de allerzwaksten en de allerarmsten)
  9. De voedselbedeling door het Israëlisch leger en het GHF verliep en verloopt heel chaotisch, door het spontane gedrum en om iets te pakken te krijgen, en door het misbruiken van dat gedrum door de gangsters en door Hamas. Bij de ordehandhaving gebruikt het leger geweren met echte kogels en vallen er tientallen burgerslachtoffers.
  10. Die schietpartijen werden aangegrepen door de de pro-Palestijnse lobby. De extreme versie gebruikte reële (en verzonnen) incidenten om aan te tonen dat Israël de voedseldistributie gebruikte om mensen naar de verdeelplaatsen te lokken, om ze daar dood te schieten. 
  11. Dergelijke extreme en ongeloofwaardige versie wordt nu verlaten om terecht de nadruk te leggen op de omstandigheid dat de voedselbedeling onvoldoende is en organisatorisch erg moeilijk is.
  12. Wat de feitelijke situatie nú betreft heb ik de vraag gesteld aan ChatGPT: Wie zorgt nu (begin augustus) voor de voedselbedeling in Gaza? Welke formele en informele instanties zijn daarbij betrokken? 
     Staan hier in mijn credo onwaarschijnlijke geloofspunten? Heb ik iets belangrijks vergeten? Bij punt 9 bots ik op de limieten van mijn geloof. Er zijn geen bronnen die bewijzen dat Hamas-leden en criminelen zich mengen tussen de menigte die voedsel komt ophalen. Hamas ontkent elke betrokkenheid. Maar ik kan die veronderstelling eerlijk gezegd, met mijn aannames over de mentaliteit van revolutionairen in het algemeen en van jihadisten in het bijzonder, niet anders dan hoogstwaarschijnlijk vinden.

Wat ik schrijf
     Ik probeer, overeenkomstig mijn vorige paragraaf, alleen te schrijven wat ik écht geloof. Je mag dat niet omdraaien. Er zijn zaken die ik écht geloof maar waar toch niet over schrijf. Heel controversiële zaken durf ik soms niet schrijven omdat ik bang ben voor hevige reacties. Andere zaken schrijf ik niet, omdat je ze ergens anders kunt lezen en omdat ze niet tot mijn monologue intérieur behoren. Zo schrijft Koen Schoors in De Morgen een stuk met de aanhef: Beste Israëlische vrienden, waar willen jullie naartoe met jullie land? Het is een stevige kritiek op Israël, die ik helemaal kan onderschrijven. Maar ik schrijf nu eenmaal niet dat soort stukken. Mijn invalshoek – kritiek op het propagandistische anti-Israël discours – is anders.
     Als je alleen wilt schrijven wat je écht gelooft, dan is je belangrijkste vijand de écriture automatique waarbij je gedachteloos zinnen aan elkaar rijgt, voortsurfend op je eigen en andermans vooroordelen of vooronderstellingen. Je kunt dat niet helemaal vermijden. Ik kan het in elk geval niet. Voor ik het weet heb ik terloops iets geschreven over het dagelijkse geweld tegen de Palestijnen op de Westbank, terwijl ik van die kwestie niets afweet. Misschien zou ik ook eens de andere kant van het verhaal moeten  bekijken, maar dan denk ik: waarom? Zelfs als zou blijken dat die kolonisten op de Westbank zich minder schandelijk gedragen dan bij ons algemeen wordt aangenomen, dan neemt dat niet weg dat hun aanwezigheid alleen al een obstakel vormt voor een redelijke tweestatenoplossing.
     Soms worden mijn vooroordelen uitgedaagd vanuit onverwachte hoek. Zo neem ik aan dat de overgrote meerderheid van de Gazanen diepgaand beïnvloed is door het wraakzuchtig Hamas-fanatisme, waarbij het doden van een Israëlisch kind belangrijker is dan het redden van een Palestijns kind. Met zo’n mentaliteit is een democratische Palestijnse staat een illusie. Of zoals Salman Rushdie het zei: ‘If there were a Palestinian state now, it would be run by Hamas and we would have a Taliban-like state.’ Maar dan zie ik op het Nieuws een interview met de Gazaan Fady Hanona die jarenlang de fixer was van journalist Robin Raemakers. Nu hij veilig in het westen is, geeft hij af op Hamas als de grote schuldige van de huidige catastrofe. Zou die fixer nu vertolken wat een groot deel van de Gazanen denkt en voelt? Dan ziet het er voor de toekomstige Palestijnse democratie heel wat beter uit. Ik zou dat graag geloven, maar mijn pessimisme staat in de weg. Misschien ten onrechte.

Hoe ik schrijf
     Als er één kwestie is waar je niemand van mening kunt doen veranderen, dan is het wel Israël-Palestina. Toch lijkt het mij de moeite om bij het schrijven te doen alsof. Je probeert je dan bij het schrijven een welwillende opponent voor te stellen die over je schouder meeleest. Maar het is onvermijdelijk dat je bij het schrijven uitgaat van bepaalde vooronderstellingen die een opponent, die tegengestelde vooronderstellingen koestert, geweldig op de zenuwen zullen werken****
 
     Het voordeel van zo’n imaginaire, meelezende opponent is dat je genuanceerder gaat schrijven. Maar ook die nuances kunnen op de zenuwen werken. Vaak wil men niet weten wat de nuances zijn: men wil weten wie aan welke kant staat. Je probeert zo zindelijk mogelijk te argumenteren en te formuleren om de opponent niet nodeloos van munitie te voorzien, maar zelfs dat is onbegonnen werk. Een echte opponent vindt altijd wel een onvolkomenheid om zich over op te winden of vrolijk te maken. Zo citeerde ik onlangs een zin uit een interview met Midden-Oostenkenner Georges Bensoussan: ‘Comment ne pas penser que le Hamas exulte aujourd’hui, alors qu’il … continue à terroriser sa population en la mitraillant autour des points de ravitaillement humanitaire, faisant en sorte d’imputer à l’État juif le bilan de ses victimes ?’ Je zou zoiets met recht als gezagsargument kunnen verwerpen. Maar de kritiek die ik kreeg was een andere. Ik, dat wil zeggen Bensoussan, had het ‘sofisme van de complexe vraag’ gebruikt. Een lezer schreef:

Dit is nagenoeg letterlijk een versie van ‘slaat u uw vrouw nog steeds?’ waar in het hoofdstukje Drogredenen en informele logicain elke inleiding op de argumentatieleer altijd weer opnieuw gewag van wordt gemaakt.

     De lezer had met die laatste opmerking gelijk. In het vijfde middelbaar gaf ik zelf een inleiding op de argumentatieleer en ik maakte telkens opnieuw gewag van die logische strikvraag. Wat ik er niet bij vertelde is dat je aan zulke retorische trucjes niet al te zwaar moet tillen en dat je dat gedoe rond drogredenen niet al te serieus moet nemen.
 
     En wat wil nu het geval? De dag na die FB-conversatie ga ik luisteren naar een conferentie van Jean-Paul Van Bendegem, en legt die logicus nu net, tussen veel onweerstaanbaar gegiechel in, juist dat voorbeeld uit.

 Als je succes wilt hebben op een familiefeestje, dan moet je maar eens aan je neef vragen: ‘En, ben je nu nog altijd niet gestopt met je vrouw te slaan? Hij zal niet weten wat hij moet antwoorden. Zegt hij ‘ja’, dan geeft hij toe dat hij zijn vrouw vroeger geslagen heeft. Zegt hij ‘nee’, dan geeft hij toe dat hij zijn vrouw nog altijd slaat. Hij zal daar staan met zijn mond vol tanden.

     Maar zo gaat dat niet in het echte leven. Op een familiefeestje zal die neef precies weten wat hij moet zeggen: ‘Ik heb mijn vrouw nooit geslagen.’ Dat weet Van Bendegem ook, maar als uitstekende docent weet hij dat je in een conferentie wel eens iets mag zeggen dat eigenlijk niet helemaal juist is. Een welwillend publiek zal wel begrijpen wat je bedoelt. En zo zal ook een anti-zionist perfect weten wat hij op Bensoussan moet antwoorden. Dat er geen enkel onafhankelijk bewijs is dat Hamas betrokken is bij schietpartijen bij de voedselbedeling – wat waar is. Maar dan zal ik ook de argumentatieleer bovenhalen: afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid. 

Cancelen en verbieden
     In een vorig blogje noemde ik een aantal emiriti hoogleraren ‘crapuleuze totalitairen’ vanwege hun aanval op Maarten Boudry. Die aanval bestond uit een dubbele oproep: om de ‘zionistisch getinte’ mening van Boudry te cancelen en om die mening te verbieden. Onder cancelen versta ik hier dat de universtiaire overheid Boudry zou aanmanen om in de media te zwijgen over Israël-Palestina. Onder verbieden versta ik dat de negationismewet op zo’n manier zou worden uitgebreid dat ook het ontkennen van de ‘Israëlische genocide in Gaza’ strafbaar zou worden gesteld. Inhoudelijk is een wettelijk verbod erger. Maar ik heb mij meer geërgerd aan de oproep tot cancelenvanwege het oncollegiale mes in de rug.
     Als je iemand een ‘crapuleuze totalitair’ noemt, schort je minstens tijdelijk de mogelijkheid tot een discussie op. Maar discussie met mensen die de vrije discussie zelf willen beknotten, is moeilijk. En soms laat ik mij gewoon eens gaan, al wil ik er geen gewoonte van maken. 

‘Hypocrisie’
     Als het over Israël-Palestina gaat, valt vaak het woord ‘hypocrisie’. Ofwel zijn de Europese leiders hypocriet, ofwel zijn de actievoerders het.  Hans Teeuwen beëindigt een commentaartje over pro-Palestijnse actievoerders met de uitroep: ‘hypocriete mode’ ***. Die verontwaardiging is mij vreemd. En ik gebruik het verwijt niet graag in een discussie.

 De mythen
     De anti-zionist Ilan Pappé heeft een boek geschreven onder de titel Ten Myths About Israel. Dat vat de academische aanval op Israël goed samen. De meeste ‘mythen’ en hun weerlegging herken ik van in mijn pro-Palestijnse jeugd. Dat Palestina voor de komst van de Joden grotendeels onbewoond was. Dat de Israëli’s de ‘woestijn tot bloei’ brachten. Dat de Arabische landen alle Joden uit het gebied wilden verjagen. Dat de Palestijnen in 1948 niet gevlucht zijn, maar let geweld verdreven werden. Dat Israël de enige liberale democratie in de regio is. Enzovoort. Pas achteraf heb ik begrepen dat die ‘mythen’ minstens een deel van de waarheid betroffen. 

 


*** Voor het videofilmpje van Hans Teeuwen, zie hier.
**** Sommige van mijn vooronderstellingen heb ik verzameld in mijn longread over Israël. Zie hier.

 

 

Omer Bartov en de 'genocide'


     De term ‘genocide’ wordt in het Gaza-debat vaak emotioneel gebruikt, om aan te geven hoe dramatisch te toestand is en hoe zwaar de verantwoordelijk van de Israëlische regering is. Als je, zoals ik, de term misplaatst vindt, lijkt het of je met je gevit over woorden de toestand minder dramatisch wilt voorstellen of de Israëlische regering wilt vrijpleiten. Dat is in elk geval niet mijn bedoeling.
     Iemand die de term ‘genocide’ wel precies hanteert is de Joodse professor Omer Bartov. In een gesprek met Democracy Now legt hij zijn visie op de Israëlische strategie uit en waarom die strategie wel degelijk beantwoordt aan zijn definitie van ‘genocide’. Wie geïnteresseerd is kan het stuk hier lezen. Ik geef hier alleen de conclusie:                    

 Israël probeert de bevolking van Gaza te concentreren in de meest zuidelijke delen van de strook, om ze in te sluiten en uiteindelijk af te dwingen dat ze daar gewoon zouden sterven of dat ze helemaal uit de Gazastrook zouden worden verwijderd. 
   
    Dat die geconcentreerde bevolking ‘gewoon zou sterven’ zou inderdaad genocide zijn. Dat ze ‘uit de Gazastrook zouden worden verwijderd’, zou etnische zuivering zijn. Verder legt Bartov uit dat de etnische zuivering onmogelijk is, zodat alleen de eerste tak van het dilemma overblijft: genocide.
    Ik ken de toekomst niet, maar dat zal niet gebeuren, en er zal niets gebeuren dat erop lijkt. Ik vond het artikel van Bartov op een FB-pagina en eronder had een anti-zionist gereageerd:

 Een geniaal artikel. Dank ervoor. Jammer genoeg is dit het scenario. Niet van de Israelieten, maar van het Zionisme. De Palestijnen zullen wel niet sterven, maar allemaal als slaaf leven, in Gaza of elders.

       ‘Ze zullen niet sterven’ is voor mij hetzelfde zeggen als ‘er zal geen genocide plaatsvinden’. Ze zullen allemaal ‘als slaaf leven’ verwijst naar de rechteloosheid waarin Palestijnen op de Westbank leven. Dat de huidige Israëlische regering zo’n ‘oplossing’ nastreeft, lijkt mij geloofwaardig. Hopelijk komt er onder Arabische druk iets veel beters uit de bus. 

*

     Ik ken lezers die bij de geringste verwijzing naar Hitler stoppen met lezen. Het zij zo. Hitler, dat is bekend, wilde Duitsland zuiveren van het Joodse ras. De middelen waren hem om het even: deportatie naar Madagascar, sterilisatie, ze langzaam laten verhongeren in werkkampen, ze industrieel doden in gaskamers. Genocide, zou je kunnen zeggen, was niet het doel dat Hitler nastreefde, wel de zuiverheid van de Duitse natie. Genocide was een middel.
    Maar daar wil ik het niet over hebben. Ik wil iets kwijt over wat Hitler dacht over de ‘genocide’ die volgens gepleegd werd op het Duitse volk. Als extreme nationalist dacht Hitler niet in termen van individuen, maar in termen raszuivere naties. De dood of verminking van Duitsers, bijvoorbeeld in een oorlog, vond hij niet erg. Het individu stierf, de natie leefde voort. Wat erg zou zijn, is de dood of de verminking van de Duitse natie. Of een half miljoen Duitsers één voor één werden vermoord, of in Alsace-Lorraine werden ‘verfranst’, was voor hem exact hetzelfde. Een voorbeeld dat hij zelf op tafel legt in de Tischgespräche is dat van de Duitse emigratie. Dat half miljoen Duitsers dat begin de 20ste eeuw geheel vrijwillig naar de VS emigreerde beschouwde hij als ‘uitgeroeid’, ook al leefden ze en waren ze welvarend.
     Iets van deze opvatting zie ik terugkomen in het moderne begrip ‘culturele genocide’. Een Vlaams nationalist zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat België in de 19de  en 20ste eeuw in Vlaanderen een ‘culturele genocide’ uitvoerde. Ik gruw van zo’n banalisering van het woord. Noem het gewoon ‘verfransing’, dat is al erg genoeg.
    Dezelfde betekenisverschuiving stel ik vast bij Bartov. Hij bekritiseert terecht de lakse interpretatie van het woord:

Het is waar dat de term ‘genocide’ meer is gebruikt als een uitdrukking van verontwaardiging bij het zien van bloedbaden, massamoorden, maar dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat je naar genocide kijkt.

      Maar zelf gebruikt Bartov ook een dubbele definitie waarbij hij de ene keer verwijst naar de vernietiging van mensen en de andere keer naar de desintegratie van een groep. Ik betwist niet dat die twee kunnen samengaan, maar wat moet ik bijvoorbeeld denken van een passage als deze:

 De bedoeling is om de groep [Palestijnen] zelf te vernietigen. En het betekent niet dat je iedereen moet vermoorden. Het betekent dat de groep zal worden vernietigd en dat hij niet in staat zal zijn om zichzelf als een groep opnieuw op te bouwen. En naar mijn mening is dit precies wat Israël probeert te doen.

     Eigenlijk luidt de beschuldiging dat Israël de Palestijnen niet toelaat om hun nationaal gevoel als staat te beleven, door de fragmentering van de Westbank, en door de vernieuwde greep op Gaza. Er zijn veel principiële, humanitaire en realistische redenen om een dergelijke politiek af te keuren. Maar het is niet wat ik genocide noem.
     En de tienduizenden burgerdoden dan? Voor deze vraag verwijs ik naar het eerste citaat van Bartov dat ik hierboven aanhaalde.  


woensdag 6 augustus 2025

Theater aan zee: notities


Queen of the Flies 
– Camping Sunset
     Het mooiste was het decor: een grote brede duin waar een stel dragqueens zich verzamelden na een schipbreuk. Het stuk was losjes gebaseerd op William Goldings roman Lord of the Flies. Een van de personages was Rutger Bregman die als een soort koor het stuk onderbrak om uit te leggen dat het in de werkelijkheid allemaal veel mooier verloopt dan wat wat zich op de duin afspeelde. Dat was best grappig. Het stuk leek tot stand gekomen tijdens een uitgebreide brainstorming waarbij de ene leuke invallen op post-its werden neergeschreven. ‘En dan nemen we allemaal een stok en zwaaien ermee.’ ‘En dan neem ik een vlag en ga bovenaan de duin doen alsof ik een standbeeld ben.’

 Mijn tijd, uw tijd, onze tijd en de tijd – Jean-Paul Van Bendegem
     Heel grappige en leerrijke conférence over filosofische en andere aspecten van ‘tijd’. Van Bendegem is nog bij ons op school demonstratielessen komen geven aan de laatstejaars, zodat die zich zouden kunnen voorstellen hoe het er in een universitaire aula aan toe gaat. Die leerlingen zullen zich daar door Van Bendegem wellicht een te rooskleurig beeld van hebben gevormd. Op dit podium deed Van Bendegem iets wat bijna elke lesgever doet. Iets wat heel gemakkelijk is omstandig uitleggen, en iets wat heel moeilijk is snel afhandelen. Ik heb er mijzelf als leraar dikwijls op betrapt.
     In de conference kwamen heel verschillende zaken aan bod, van de tijdsrekening in de Bijbel tot de Republikeinse kalender. Ik vond het wel jammer dat hij niet wat langer stilstond bij wat economen time preference noemen en de psychologen delayed gratification. Daarmee wordt bedoeld dat mensen er de voorkeur aan geven om iets onmiddellijk te krijgen liever dan erop te moeten wachten. Zonder dat begrip is het moeilijk om iets van economie te begrijpen.
 
     Toen wij ons huis kochten bijvoorbeeld, wilden we het onmiddellijk hebben, ook omdat we al wat ouder waren. We waren daarom bereid om een lening aan te gaan, met hoge interesten, waardoor we voor het huis uiteindelijk bijna het dubbele betaalden dan wat de oorspronkelijke prijs was. Gelukkig hebben we die werkwijze niet voor alles toegepast en wachten we meestal geduldig af – delayed gratification – tot we genoeg gespaard hadden om ons iets aan te schaffen.

No Yoghurt for the Dead – Tiago Rodriguez, NTGent    Een vader ligt op sterven en krijgt bezoek van zijn zoon. De yoghurt verwijst naar het ziekenhuiseten. De dialogen worden onderbroken door de uitbeelding van herinneringen. Het mooiste was de muziek: veel Portugese fado-zangen, een frisse vertolking van Brels Chanson des vieux amants. Het deed mij een beetje denken aan een van mijn lievelingsfilms waar een soortgelijk thema aan bod komt: All That Jazz.

Da Capo – Circus Ronaldo     De kroniek van een circusfamilie, van 1842 tot nu. Ik heb een hekel aan circus. De eerste voorstelling die ik als kind meemaakte was een grote ontgoocheling. De voorstellingen die ik met mijn zoon heb bijgewoond, deden mij niet van mening veranderen. Om mij nu over de streep te trekken zei mijn vrouw dat het meer iets in de geest van Mistero Buffo was. Het was nog beter: iets in de geest van Felini. Mooie evocaties van de 19de eeuw, de belle époque, de na-oorlog, de sixties, de seventies … Ik had al vaker gezien hoe je van een evenwichtsoefening iets grappigs kunt maken. Circus Ronaldo slaagt er ook in uit zo’n acrobatische oefening een moment van ontroering te toveren. 

Parkplatz 
– Compagnie Cecilia     Twee broers ontmoeten elkaar bij de auto van hun overleden moeder. Eindelijk nog eens écht theater, in de betekenis van een psychologisch drama in de naturalistische traditie. Je ziet dat tegenwoordig bijna alleen nog in films en haast nooit op het podium. Het stuk heeft alle kenmerken die bij dat genre horen en die ik elk jaar opnieuw aan mijn leerlingen van het zesde jaar uitlegde. Personages met een gestoffeerd verleden, empathisch acteerwerk, structuur in drie akten, spanning door vooruitwijzingen, geheimen en revelaties, ruzies waarbij nu de ene, dan de andere de bovenhand heeft, momenten van verzoening en catharsis. Zowel het verhaal zelf als de voorstelling spelen zich af in de openlucht. Er was een scène waarbij het geschreeuw van de meeuwen een dimensie toevoegde aan het stuk.    Het stuk is geschreven en geregisseerd door Johan Heldenbergh. Ik ken geen namen uit de theaterwereld, maar mijn vrouw vertelde mij dat dat dat de auteur was van het later verfilmde The Broken Circle Breakdown.

De 
Perzen. Triomf van empathie – Chokri Ben Chikha, NTGent & Action Zoo Humain
     Mijn vrouw had mij gewaarschuwd dat er veel gedanst zou worden, maar dat was achteraf het beste deel van de productie. De bedoeling was om na te gaan of het oud-Griekse stuk De Perzen van Aeschylus ons kan helpen om te kijken naar het conflict tussen Israël en Palestina. Een van de lessen was dat de Israëli’s nu lijden aan dezelfde ziekte waar de Perzen aan leden 2.500 jaar geleden. Het werd hun ondergang, en ze werden door de Grieken bij Salamis verslagen. Of de Israëli’s nu door de Palestijnen zullen worden verslagen, weet ik niet. Ik heb een jaar geleden een stukje geschreven over de Palestijnse overmoed*. Ook werd de vraag gesteld of Aeschylus in zijn stuk nu empathie vertoonde met de Perzische vijand, dan wel de Griekse superioriteit wou bewijzen. Zelf vraag ik mij af of dat geen anachronistische vraag is. Misschien waren die heidense volkeren wel bereid elkaar op wrede wijze af te slachten zonder de nood te voelen om zich superieur te voelen tegenover de vijand.
     Het stuk van Ben Chikha, in tegenstelling tot dat van Aeschylus, speelt zich af in 2030, in een dystopische toekomst. De Israëli’s en Palestijnen hebben elkaar nagenoeg uitgeroeid. Poetin heerst over Oost-Europa en in West-Europa zijn overal extreemrechtse regeringen aan de macht. In het Vlaamse artistieke milieu is de dominantie van woke vervangen door een verbod op woke. En in die context zijn zes laatstejaars in de toneelschool aan het repeteren voor hun eindwerk: een opvoering van Aeschylus. Hun leraar, Chokri Ben Chikha, is zojuist ontslagen, en hij wordt vervangen door een lerares die de nieuwe lijn volgt, en bijvoorbeeld eist dat de leerlingen Nederlands spreken.
     De opvoering van scènes wordt onderbroken door commentaren van de afstuderende acteurs. De ene is pro-Palestijns, de andere pan-Afrikaans, nog een andere is een zionist die tot inkeer komt. Er is een antikapitalist die predikt dat het volk de ‘productiemiddelen’ in handen moet krijgen. Tegenover die jeugdige rebellie staat de lerares. Ze vertolkt ongeveer mijn mening, die er dus bekaaid vanaf komt, want de lerares is een manipulatief en autoritair kreng, ze is een gewezen wokie die uit opportunisme mening is veranderd en die om de haverklap racistische opmerkingen maakt. ‘Waarom zeg je dat? Is dat omdat je Marokkaan bent?’
     Het stuk sloot af met een belerende speech die een voor mij verrassende boodschap bevatte. Empathie en liefde was niét de houding die we moesten aannemen als we naar Gaza keken, want daarmee konden we alleen ons ‘ego boosten’. Het was niet duidelijk wat we wel moesten doen. Betogen? Marxistische klassenanalyses maken? Een kantoor kapotslaan? Ons aansluiten bij de gewapende strijders van Hamas? Zou het misschien volstaan als we ons schuldig voelden en ons in die zin uitspraken?
    In elk geval: bij het binnen en buitenkomen van de zaal werden we verwelkomd, en uitgewuifd door een koor van ernstig kijkende jongens en meisjes die zongen van My Peace I Give You. Ik schatte hun gemiddelde leeftijd op 75 jaar, maar als je je ogen dichtkneep hoorde je je hoe ze 60 jaar geleden met evenveel ernst dezelfde chant aanhieven op een weide van Taizé. Het was een uiting van empathie en liefde, waarvoor in het stuk van De Perzen nochtans was gewaarschuwd. 

En ik ben Bet en Aag –
 Esther van der Wel
     Een cabaretvoorstelling moet vooral grappig zijn, en in dat opzet is Esther van der Wel heel goed geslaagd. Ook sprak ze duidelijk genoeg zodat zelfs een hardhorende als ik haar meestal kon verstaan. Dat zijn al twee redenen om dankbaar te zijn. Esther van der Wel stelde zichzelf voor als non-binair en homo. Ik zie in zo’n statement een lichte tegenspraak, maar ik wil daar niet moeilijk over doen. Ook verklaarde ze dat homo’s andere homo’s mogen uitlachen, maar dat hetero’s dat niet mogen omdat homoseksualiteit verboden in 64 landen verboden is. Dat omdat leek mij alweer niet helemaal logisch, mais passons: humor bestaat er vaak in dat men het met de logica niet te nauw neemt.
     Tussen andere geestigheden door vertelde Ester van der Wel een en ander over Betje Wolff en Aagje Deken, de auteurs van Sara Burgerhart (1782), een van de niet zo talrijke boeken waar mijn moeder in de les Nederlands over leerde. Ze had onthouden dat Aagje de ‘seut’ van de twee was. Net zoals ik dat in de klas deed, trok Van der Wel de aandacht op een dt-fout op het titelblad van het boek. Niet vertaalt.      Volgens Van der Wel waren Betje en Aagje homo’s. De gezaghebbende biograaf P.J. Buijnsters beweert dat daar geen bewijzen voor bestaan en dat er meer redenen zijn om aan te nemen dat het om een sentimentele vriendschap ging binnen de 18de-eeuwse conventies. Als antwoord hierop riep Van der Wel verschillende keren heel luid: ‘Maar ze sliepen in hetzelfde bed!’ Mijn moeder zou aanstoot genomen hebben aan dat argument, omdat zij tijdens de reizen van haar vrijgezellenleven altijd in hetzelfde bed met vriendinnen sliep.
      Ik weet daar allemaal niets van, maar ik denk dat Van der Wel best gelijk kan hebben. Wat ik daarbij vertederend vind, is dat ze zo gráág wil geloven in de lesbische relatie van Aagje en Betje, en dat ze dat ook toegeeft. Het doet mij denken aan iets wat Tom Lanoye ooit vertelde over een college dat hij in zijn studententijd heeft gevolgd. De assistente die les gaf was zwanger en vertelde in de les dat de relatie tussen Guido Gezelle en Eugène van Oye louter platonisch was. Een student was toen opgestaan en had gezegd: ‘Mevrouw, dat kind in uw buik is waarschijnlijk ook platonisch tot stand gekomen.’ Lanoye was die student jaren later nog altijd dankbaar voor dat bevrijdend moment.
     Van der Wel neemt er aanstoot aan dat naar de auteurs verwezen wordt met de verkleinwoorden Aagje en Betje. Ze vindt die verkleinwoorden een manier om vrouwen te geringschatten. Zij spreekt liever van Aag en Bet. Dat is prima, maar hier horen toch enkele kanttekeningen bij. Ten eerste gebruiken vrouwen nu eenmaal meer verkleinwoorden dan mannen, ook als ze bijvoorbeeld over voorwerpen spreken. Dat de auteurs zichzelf op het titelblad Aagje en Betje noemen, betekent niet noodzakelijk dat ze zichzelf kleiner wilden maken. Ten tweede moeten verkleinwoorden in die tijd geweldig in de mode zijn geweest. Haast alle personages worden met verkleinwoorden aangeduid: Letje, Lotje, Saartje, Trijntje, Naatje. In veel van die verkleinwoorden herken ik zelfs de oorspronkelijke naam niet meer. En ten derde worden de verkleinwoorden ook gebruikt om volwassen mannen aan te duiden: Jantje, Heintje, Keesje, Cootje. Ik kan maar niet onthouden dat die laatste eigenlijk Jacob is. En zelfs Abraham Blanckaert, toch een echte vent - wat hamer! – spreekt over zichzelf als Brammetje.
     Na al dat gevit, heb ik vermeld dat Van der Wel als cabarettière erg grappig is?

Lorenzo de paljas van Firenze
 – Comp.Marius.
     Een niet geheel geslaagde voorstelling. Vijf acteurs en wat houten planken die telkens worden versleept moeten het Firenze van de 16de eeuw oproepen. Er is politieke onrust. Lorenzo de Medicis beraamt een aanslag op zijn neef Alexander, die als hertog over de stad heerst. Alles eindigt in een catastrofe.
      De voorstelling gaat terug op een toneestuk van de romantische schrijver Alfred de Musset. Wat mij betreft heeft Comp.Marius hier verkeerd gegokt. Het is op zich al moeilijk om een drama te spelen als een klucht. Daar komt dit keer nog bij dat het stuk van Musset geen ideaal vertrekpunt is. Aan mijn leerlingen vertelde ik wel over het romantische toneel in Frankrijk – Hugo, Dumas, Musset – maar ik zei erbij dat die stukken amper nog worden opgevoerd, en dat daar er een reden voor is. Stukken ‘in de trant van Shakespeare’ werken minder goed dan de stukken van Shakespeare zelf. Allerlei intriges door elkaar laten lopen kan een mooi effect hebben, maar leidt makkelijk tot verwarring en tot verlies aan interesse. Bovendien schreef Musset het stuk als closet drama, dus om te worden gelezen, niet om te worden opgevoerd. Dat is moeilijk materiaal om te bewerken.
      Ik heb enkele jaren geleden The Sunshine Boys van Comp.Marius gezien. Dat stuk behoefde amper bewerking en ik heb mij goed geamuseerd. Dat was nu veel minder het geval. Maar het kan ook zijn omdat het tijdens de openluchtvoorstelling flink regende en het geschreeuw van de meeuwen de acteurs soms overstemde. 

 

*Mijn stukje over de Palestijnse overmoed: zie hier.
** Dankzij Wikipedia weet ik dat het als leesdrama bedoelde stuk ondanks alles in 1976 werd opgevoerd door de Comédie-Française, en wel in een regie van Zeffirelli.