zondag 31 augustus 2025

Bedenkingen bij Loobuyck (deel 3)


     Ik ga even verder met de notities die ik gemaakt heb bij het lezen van Patrick Loobuyck zijn boek In de ban van Wij en Zij. Het onderwerp interesseert mij omdat Loobuyck onder andere schrijft over de manier waarop we met elkaar discussiëren en over de manier waarop we met elkaar zouden kúnnen discussiëren. Dat laatste is een heel actueel onderwerp. Discussies over Gaza bijvoorbeeld verlopen vaak, hoe zegt men dat vandaag ook weer, suboptimaal.

 Bijleren, overtuigen en nadenken
     Loobuyck vindt de ideale discussie die waarbij aan het einde de twee partijen verklaren: ‘Ik heb veel bijgeleerd.’ Ik vind de ideale discussie die waarbij de ene partij  tegen de andere zegt: ‘Nu zie ik het: jij hebt gelijk.’ Het is niet duidelijk welke opvatting over de ideale discussie het meeste blijk geeft van naïviteit. Julien Benda was al blij als een van de opponenten zei: ‘Les arguments de mon adversaire sont très forts. Il me faut quelques jours pour y réfléchir.’ Hij verwees geloof ik naar een protestantse theoloog die in aanwezigheid van de Franse koning Henri IV een discussie voerde met een kardinaal van de katholieke kerk. 

Overtuigen en verkopen
     Facebookvriend Dre Driesen leerde mij de stelregel van handelsreizigers en verkopers: gewonnen discussie is verloren verkoop. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste zal de potentiële klant verbitterd zijn omdat hij in de discussie een nederlaag heeft geleden. Ten tweede zal hij zich schrap zetten omdat hij zich onder druk gezet voelt. Daarom geeft Boorman – zie Lijmen – de raad om klanten de indruk te geven dat je ze eigenlijk liever helemaal niéts wil verkopen. Ze gaan dan misschien iets kopen louter om je dwars te zitten.  

Evolutionair bepaald
      In zijn eerste hoofdstuk legt Loobuyck uit dat ons wij-zij denken evolutionair bepaald is. Wij denken als leden van een stam. We zijn voortdurend beducht voor een vijandige stam in de buurt. Dat is niet alleen waar, het is ook geruststellend. Ik behoor tot de conservatief-liberale stam die voortdurend beducht is dat de socialistische of links-liberale stam ons weer een loer zal draaien. Als ik bij mijzelf polemische tendensen voel opkomen, moet ik niet beschaamd zijn: het is de schuld van de evolutie. Dat heeft iets geruststellends. Omgekeerd mag ik mij niet al te boos maken als ik bij leden van de andere stam polemische tendensen vaststel. Ook zij zijn kinderen van de evolutie. Het is een reden om me niet overdreven vijandig op te stellen.

Hogere eisen – academische vrijheid - pseudowetenschap
     Het is logisch, en door onderzoek bewezen, dat we hogere eisen stellen aan een argumentatie die tot een voor ons onaangename conclusie leidt, dan aan een die onze mening bevestigt. Dat is een belangrijke reden om een bijzonder grote marge te voorzien voor academische vrijheid en tolerantie. Met verwijten van ‘pseudowetenschap’ en ‘flawed research’ moet men heel voorzichtig zijn. ‘Academici en wetenschappers zijn vaak net zo tribaal ingesteld als anderen,’ schrijft Loobuyck.
 
     In de sociale en geesteswetenschappen zijn veel premisses en conclusies controversieel en de gebruikte methodologie – experimentele en statistische methodes, veralgemening tot concepten, enzovoort –   hebben hun beperkingen. Telkens als ik iets lees van taalsociologen, Orhan Agirdag bijvoorbeeld, denk ik bij mezelf: pseudowetenschap! Mocht ik een expert zijn, dan zocht ik alle fouten en beperkingen in zijn onderzoek op, en publiceerde ik daarover. Maar ik zou niet snel een petitie ondertekenen om zijn ontslag te eisen, of om te vragen dat een artikel van hem wordt ingetrokken wegens 
‘flawed research’.
       Helaas vrees ik dat we allemaal grenzen hebben aan onze tolerantie. Mocht de Gentse universiteit bijvoorbeeld de afdeling Gender en Diversiteit sluiten, en daarvoor, heel slim, budgettaire redenen inroepen, dan zou ik ook geen petitie tekenen om die afdeling open te houden. 

Zelfkritiek
      Het is eveneens logisch, en door onderzoek bewezen, dat we de minst hoge eisen stellen aan onze eigen argumentatie. Wij lijden aan zelfoverschatting. Wij zijn niet alleen dol op onze conclusie; we zijn ook trots op onze onderbouwing ervan. En zelfs zónder trots zijn we blind voor onze redeneerfouten, zoals we blind zijn voor onze spelfouten: hoe vaker we een eigen tekst herlezen, hoe beter de fouten zich camoufleren.
     Dat gebrek aan zelfkritiek is niet erg. Er zal altijd wel iemand anders op onze fouten wijzen. En met te veel zelfkritiek zouden we misschien niéts meer durven zeggen, schrijven of denken. Met alleen twijfel komen we er niet. Het kan echter ook goed zijn voor de discussie om wat zelfkritiek in de eigen toon te laten doorklinken en bijvoorbeeld toe te geven dat je bepaalde zaken niet goed kent of begrijpt. De gevolgen kunnen dan tweeërlei zijn. Sommige opponenten ruiken bloed en vallen aan, terwijl andere een stap achteruitzetten en je betoog een tweede keer bekijken. Het helpt om te zien met wie het de moeite waard is om het debat aan te gaan. 

Intellectuele eerlijkheid
     Vanwege ons evolutionair tribalisme, onze variërende eisen aan argumentatie en onze zelfoverschatting, is ‘intellectuele eerlijkheid’ een moeilijk te bereiken ideaal. Daarom 

  1. Wees mild voor zogenaamde drogredenen van anderen, en streng voor die van jezelf.
  2. Ga bij het herlezen van je tekst na of je in je haast geen dingen geschreven hebt die je eigenlijk zelf niet gelooft.
  3. Omgekeerd, suggereer niet te snel dat je discussiepartner zelf niet gelooft wat hij schrijft. 

‘Moral high ground’
     In discussies is het beter om niet ostentatief de ‘moral high ground’ in te nemen door je opponent te slechte bedoelingen in de schoenen te schuiven. We mogen niet te gemakkelijk veronderstellen dat we zelf moreel superieur zijn en dat onze opponent moreel inferieur is. Moraliteit is in de eerste plaats een kwestie van gedrag. Stalin was een immoreel monster, maar dat betekent niet dat iemand die Stalin goedpraat, zoals de dichter Charles Ducal, ook een immoreel monster is. 

Is-ought
     Loobuyck haalt verschillende keren de ‘is-ought gap’ aan. Er is een fundamentele tweedeling tussen ‘wat is’ en ‘wat we zouden moeten doen.’ Het ene valt niet af te leiden uit het andere. Uit de feiten alleen kun je geen morele conclusies trekken**. En hoewel alle mensen ongeveer dezelfde morele waarden delen, hanteren ze een heel andere rangschikking van die waarden, waardoor meningsverschillen niet met een algebraïsche vergelijking kunnen worden opgelost.
     Zelf ben ik geneigd om in discussies een driedeling toe te passen: 

  1. feiten; 
  2. oorzakelijke verbanden tussen die feiten en mogelijke gevolgen ervan in de toekomst;
  3. morele waarden die met die feiten en gevolgen in verband staan. 
     Tijdens corona werd er over alles tegelijk gediscussieerd, bijvoorbeeld: het aantal besmettingen (feiten), de effecten van veiligheidsmaatregelen (causale verbanden) en waarden (veiligheid van senioren versus de vrijheid van de jongeren) … Niet iedereen deed de moeite om die zaken uit elkaar te houden.
     En bij complexe discussies – economische hervormingen – is het nog veel moeilijker omdat de selectie van de feiten en de speculatie over verbanden vaak slechts langs een globaliserende theorie kunnen worden benaderd. 

Doel en middelen
      Een aanverwante manier om discussies te bekijken of te sturen is een onderscheid te maken tussen moreel doel en technische middelen om dat doel te bereiken. Het is best mogelijk dat opponenten het met elkaar eens zijn over een moreel doel – bijvoorbeeld de vermindering van de armoede – en een verschillende mening hebben over hoe dat moet worden bewerkstelligd: grof gezegd: door het verhogen van werkloosheidsuitkeringen dan wel door meer werklozen aan het werk te krijgen. Het is dan in elk geval bevorderlijk voor de discussie om dat gemeenschappelijke doel eerst te onderkennen vooraleer de doelmatigheid van de middelen te onderzoeken.
     De doel-middelen aanpak heeft twee beperkingen. Ten eerste moeten zowel het doel als de middelen aan een morele beoordelingworden onderworpen. Machiavelli’s dictum ‘Het doel heiligt de middelen’ bevat slechts een deel van de waarheid, en volgens veel moraalfilosofen slechts een klein deel. En ten tweede is niet alleen het beoogde doel belangrijk, maar ook de werkelijke gevolgen. De weg naar de hel is geplaveid met goede intenties.

Orthogonale clusters
     Bij de kampvorming tussen links en rechts, socialistisch en kapitalistisch, progressief en conservatief, trekt Loobuyck de aandacht op orthogonale clusters. Dat zijn opvattingen ‘die niet logisch met elkaar in verband staan’ maar die op een gegeven ogenblik toch gedeeld worden door aanhangers van een partij, beweging of groep. ‘Dat iemand heel erg betrokken is op het klimaat,’ schrijft Loobuyck, ‘zegt op zich bijvoorbeeld niets over hoe die persoon zou moeten denken over migratie, het homohuwelijk of armoedebestrijding.’ Velen zullen zich afvragen wat Greta Thunberg skolstrejk te maken heeft met haar Gaza-bevrijdingsvloot.
     Loobuyck gaat er terecht vanuit dat die clusters te maken hebben met groepsdynamiek. Men neemt opvattingen over die leven in de groep waar men voor gekozen heeft of waar men in verzeild is geraakt. Maar dat neemt niet weg dat sommige opvattingen logischer met elkaar samenhangen dan je zou denken. Zo is er een verband tussen mijn liberalisme en mijn conservatisme. Als je vindt dat mensen vrij moeten zijn van staatsdwang, dan is er een ander bindingsmiddel nodig om de maatschappij samen te houden, bijvoorbeeld het spontane respect voor tradities. 

Politiek ongebonden
 
     Loobuyck beklemtoont dat partijsympathisanten hun standpunt gemakkelijk laten afhangen van dat van hun partij. Hij concludeert: ‘Bij mensen die ‘politiek dakloos’ zijn en ‘zwevende kiezers’ speelt het wellicht minder.’ Die politiek daklozen zouden dus objectiever zijn, en zich meer laten leiden door ‘informatie’. Dat is een redelijke veronderstelling als het om gewone burgers gaat, alhoewel ongebondenheid geen waarborg is tegen vooroordelen en dwalingen. Ook mag ongebondenheid geen systeem worden, want dan komt de zogenaamde eigenzinnigheid, de gezochte originaliteit van de mening, al snel ten koste van de plausibiliteit ervan.
      Bij ‘ongebonden’ opiniemakers stellen zich nog andere problemen. Vaak gedragen ze zich als stuurlui aan wal die nu eens uithalen naar rechts en dan weer naar links, alsof ze alles beter weten en zelf op de Olympus wonen. Daarnaast bestaat er een halve politieke dakloosheid. Dat zie je bij opiniemakers die geen enkele partij omarmen, maar wel heel fanatiek tegen een andere partij tekeergaan. Marc Reynebeau heb ik niet vaak betrapt op een stuk waarin hij een complimentje geeft aan een of andere politieke partij. Maar ik heb hem ook niet vaak betrapt op een stuk waarin hij géén sneer uitdeelt aan N-VA. Er is een tijd geweest dat ik die stukjes alleen vluchtig overliep om die sneer te vinden, zoals je het Wally-figuurtje zoekt op een plaatje met honderden mensen.
      En dan is er ook nog voorgewende ongebondenheid. Je mag zo’n beschuldiging niet zonder bewijzen gebruiken, maar je kunt wel vermoedens hebben. Zelf word ik bij de Doorbraak-medewerkers voorgesteld als ‘politiek ongebonden na een extreemlinkse jeugd.’ Om dat goed te maken omschrijf ik mij af en toe als een N-VA-stemmertje zodat niemand mij van neutraliteit kan beschuldigen. 

Voorbeelden
     Loobuyck geeft op elke bladzijde voorbeelden van controversiële stellingen, veralgemeningen, vooroordelen en argumenten en probeert daarbij onpartijdig te werk gaan. Op een ‘rechts’ vooroordeel, volgt een ‘links’ vooroordeel. Dat is bewonderenswaardig. Ik las ooit een boekje over liegen met statistiek, en haast alle voorbeelden hadden betrekking op ‘rechtse’ leugens. Het nadeel is dat sommige van Loobuycks voorbeelden verzonnen zijn, of alleen voorkomen bij het soort mensen die zijn boek niet zullen lezen.


* Mijn vorige bedenkingen staan hier en hier.

* Hier zijn twee denkfouten mogelijk. Ten eerste: de naturalistische drogreden waarbij men stelt dat iets moreel goed of juist is omdat het ‘natuurlijk’ is. Ten tweede: de moralistische drogreden waarbij men stelt dat iets in wel in de natuur moet aanwezig zijn omdat het moreel goed of wenselijk wordt geacht. Die laatste drogreden leunt sterk aan bij wishful thinking.

zaterdag 30 augustus 2025

De 'bevrijdingsoorlog' van Hamas

 


   Veel van de anti-Israël-commentaren lees ik met tegenzin. Ze staan vol met eenzijdig geselecteerde feiten, onzorgvuldige redeneringen, haastige conclusies, weerlegging van stropoppen, slagen onder de gordel, en verweving van emotie, moraal en politiek. Je vindt die kenmerken natuurlijk ook in veel pro-Israël-commentaren terug, maar die lees ik voor de aanvullende informatie, niet voor de redeneringen. Als ik echter op een anti-Israël-commentaar wil reageren, moet ik mij eerst een weg banen door een oerwoud van framing om een rationele kern te vinden die het weerleggen waard is.
      Helemaal anders is het gesteld met het anti-Israël-stuk van Eddy Daniëls op Doorbraak. Het is, zoals alles wat Daniëls schrijft, een plezier om te lezen. Er is eigenlijk maar één zin waaraan ik heb mij gestoord. Daniëls schrijft dat het muziekfestival waar de Hamasmilities hun slachting aanrichtten een ‘provocatie’ was aangezien het plaatsvond ‘op twee kilometer van de openluchtgevangenis die Gaza was.’ Tja, als je zo begint … Ik heb FB-vrienden die een muziekfestival op 25 kilometer van hun huis al een provocatie vinden.
     Een van de verschillen tussen Daniëls en mij is dat hij – ook inzake de Islam bijvoorbeeld – over een groter arsenaal zekerheden beschikt dan ik. Zo vindt hij de genocidale intenties van de Israëlische regering afdoende bewezen door Netanyahu’s verwijzing naar de vernietigingsoorlog die de Joden in Bijbelse tijden hebben gevoerd tegen de Amalekieten. Ik vind zo’n verwijzing veel dubbelzinniger, zoals ik in een stukje van twee jaar geleden heb uiteengezet*. Bovendien is de genocidale interpretatie in tegenspraak met Netanyahu’s veel duidelijker beweringen dat hij ‘het volk van Gaza wil verlossen van de dictatuur van Hamas.’ En ook uit dié bewering zou ik trouwens niet met zekerheid de ware intenties van Netanyahu durven afleiden.
       Maar de kern van Daniëls zijn betoog is ijzersterk. Hij weerlegt het pro-Israël-standpunt van Mark Geleyn. Die oud-diplomaat had in een eerder interview op Doorbraak gezegd dat Israël de oorlog slechts kan stoppen als Hamas verslagen is. Waarop Daniëls krachtig antwoordt: ‘Maar Hamas kán niet verslagen worden.’ Dat is een argument dat regelrecht uit de Realpolitik komt, en waar ik niet omheen kan. Daniëls schrijft:

Geleyn dwaalt als hij denkt dat het hier gaat om ‘een uiterst complexe stadsoorlog, in een dichtbevolkte omgeving, met een vijandige bevolking’. Het gaat om een bevrijdingsoorlog in een stedelijke omgeving. Israël slaagt er ongetwijfeld in om duizenden Hamas-strijders te elimineren, en zijn commandostructuur te amputeren … Waar het niet in zal slagen, is de haat in de harten van de Palestijnen te vernietigen … Ik voorspel dat de zionisten vroeg of laat dat wespennest [Israël] opnieuw zullen evacueren. 

     Schrik niet, lezer, van dat mooi klinkende woord ‘bevrijdingsoorlog’. Daniëls wil daarmee Hamas niet ‘verdedigen’ of ‘goedpraten’. Daniëls heeft, net als ik, in zijn jeugd een maoïstische opvoeding genoten. Hij heeft die al lang achter zich gelaten, maar er is, geloof ik, iets blijven hangen van Mao’s leer over de ‘hoofdtegenstelling’ en de ‘secundaire tegenstellingen.’ In die visie valt de Israël-Palestina kwestie uiteen in verschillende conflicten: Arabische nationalisten tegen Joodse nieuwkomers, islam tegen jodendom, theocratie tegen liberale democratie, innovatieve vrije markt tegen informeel en dirigistisch cliëntelisme. Maar de eerste tegenstelling is de ‘hoofdtegenstelling’. Eerst moet de nationale kwestie worden opgelost. De Palestijnen moeten eerst de soevereiniteit terugkrijgen over hun land. Daarna moeten ze zelf beslissen wat er met de godsdienst, de politiek en de economie gebeurt. Wij kunnen dat niet in hun plaats doen**.
     Daniëls heeft natuurlijk gelijk dat nationalisme – ook en vooral in zijn wraakzuchtige vorm – een sterke drijfveer vormt. In de Vietnamoorlog is het makkelijker om de overwinning van het Noorden uit te leggen vanuit een nationalistische verzetsdrang dan vanuit een communistische droombeeld. Maar ik twijfel aan de algemene geldigheid van het schema. Was de ‘hoofdtegenstelling’ bij Iraanse revolutie van 1978 een nationalistische reactie tegen buitenlandse inmenging of een religieuze reactie tegen de moderniteit? De realiteit is complexer dan het schema. 
     Salman Rushdie moet gezegd hebben: A free Palestine would be a Taliban state. Is that what the progressive movement of the western left wants to create?’ Ik veronderstel dat Daniëls best akkoord zou kunnen gaan met de voorspelling van Rushdie. Hij zou wellicht antwoorden dat de ‘western left’ dat probleem niet kan oplossen, wat waar is.
     Ik vermoed dat Daniëls zijn definitieve mening over het conflict gevormd in een tijd dat de leiders van het Palestijnse verzet grotendeels seculier waren. Hij beseft natuurlijk dat dat nu niet meer het geval is, maar hij blijft vasthouden aan zijn nationalisme-analyse. De aard van de hoofdtegenstelling hangt in het maoïstisch schema immers niet af van de 
toevallige ideologie van de leiders, maar van de objectieve omstandigheden. Verfrissend bij dat alles is echter dat Daniëls tenminste niet aan wishful thinking doet en het nationalistisch Groot-Palestina niet voorstelt als het paradijs waar Joden en Palestijnen vreedzaam zouden kunnen samenleven. 
      Overigens, dat Palestijns nationalisme is allemaal goed en wel, maar hoe zit dat met het Israëlisch nationalisme? Ook dat is een sterke drijfveer. Een lezer reikte mij een quote aan van de Israëlische academicus Dan Shueftan : ‘We have a good life and from time to time we have to fight.’ Daniëls daarentegen voorspelt dat de zionisten vroeg of laat uit de regio zullen emigreren, en dat ze hun bloeiende economie en hun Joodse staat zullen achterlaten, om van het gedonder af te zijn. Uiteindelijk, redeneert Daniëls, stellen die 7 miljoen Joden niets voor te midden van de Arabische massa’s die hen omringen. 
     Maar de vraag is of die Arabische massa’s nog altijd hetzelfde anti-Joodse blok vormen van 50 jaar geleden. Sommige experten voorspellen dat Israël steeds betere betrekkingen zal kunnen aanknopen met de omringende landen. En dan is het de vraag of de Palestijnen eieren voor hun geld zullen kiezen, dan wel als eeuwige rebellen tussen hamer en aambeeld terecht willen komen. En of Israël in staat zal zijn om te deradicaliseren.

* Voor dat stukje over de Amalekieten, zie mijn stukje hier.

Brugge en Israël

     De gemeenteraad van Brugge heeft voor haar aankoopbeleid een mensenrechtentoets goedgekeurd. Het komt erop neer dat de stad geen Israëlische producten meer zal aankopen. Dat zou er volgens oppositiepartij Groen moeten toe leiden dat het AZ Sint-Jan geen medicijnen meer koopt van het merk Teva. Dat bedrijf levert namelijk ook medicijnen aan het Israëlische leger en, zoals dat bij alle Israëlische bedrijven het geval is, kunnen de werknemers als reservist voor het leger worden opgeroepen.
     Een kleine stap voor Brugge, een grote sprong voorwaarts voor Palestina.

De Standaard, De Wever, Netanyahu.

     Volgens De Standaard verdedigt Bart De Wever het ‘Netanyahu-standpunt.’ Koen Vidal schrijft in zijn commentaar (28/8) dat

Bart De Wever het kernkabinet binnenging met een standpunt dat eigenlijk niet veel verschilt van dat van de Israëlische premier Benjamin Netanyahu. Voor er over toegevingen aan de Palestijnen kan worden gedacht, moeten drie voorwaarden vervuld zijn: demilitarisering van Hamas, vrijlating van alle gijzelaars, veiligheidsgaranties voor Israël.

     De vergelijking houdt geen rekening met de context. Bij Netanyahu is die context de oorlog. Zijn leger rukt Gaza-stad binnen en hij wil daarmee doorgaan zolang zijn drie voorwaarden niet zijn vervuld. Bij De Wever is die context de Europese diplomatie. Hij wil de erkenning van Palestina, uiteraard tegen de zin Israël, verbinden aan drie voorwaarden waarover kan worden onderhandeld.
      In dat verband lees ik soms het argument dat Europa zijn erkenning van Israël maar moet intrekken als dat land niet aan bepaalde voorwaarden voldoet. Maar zo gaat dat niet: eenmaal erkend, altijd erkend. Dat is juist een reden om de erkenning van Palestina niet té voortvarend door te drijven, zoals we ook de opname van Oekraïne in de EU niet te voortvarend en zonder voorwaarden mogen doorvoeren.

Diversiteit en leerprestaties

     In haar campagne tegen de ‘witte’ scholen stelt De Standaard de vraag of diversiteit weegt op de leerprestaties in de klas. De krant laat daarvoor experten aan het woord: Kristof De Witte en Orhan Agirdag. Kristof De Witte is voorzichtig in zijn antwoorden, maar Agirdag heeft een radicale mening over de kwestie. Ik zou voor het evenwicht ook een expert aan het woord gelaten hebben die een even radicale mening had als Agirdag, maar dan in de tegenovergestelde zin.
     Het is bekend dat wetenschap wel eens onze intuïties tegenspreekt, maar als dat in de pedagogie gebeurt, ben ik wantrouwig. Agirdag beweert dat er 

scholen in Vlaanderen zijn met zeer grote diversiteit die uitstekende leerprestaties laten optekenen:Als we die onderzoeken, blijken het scholen met een warm-strenge aanpak, waar talige en religieuze diversiteit niet wordt uitgesloten, maar juist omarmd … Dat zien we ook in sommige landen, waar minderheden het nu al beter doen dan de meerderheidsgroep.’    Mag ik mij hier enig scepticisme veroorloven? 

     We weten allemaal hoe delicaat statistische regressieanalyses zijn. 

Trump en Poetin

      Ik lees vaak dat Trump en Poetin het goed met elkaar kunnen vinden omdat het twee dicatoriale bullebakken. Dat is een misvatting, vindt Ian Buruma (DS 28/8). ‘Trumps grote vergissing is om te denken dat Poetin een zielsverwant van hem is.’ Trump is iemand die alleen denkt aan ‘rijkdom, seks en roem.’ Poetin daarentegen is iemand die gedreven wordt door een pervers politiek project. Trump wil nú de populairste zijn, Poetin wil in de geschiedenisboeken komen. Om het in de woorden van Gerard Reve te zeggen: Trump is een dief, en Poetin is een moordenaar. Of, in de woorden van Buruma zelf, toen hij het Hitler-boek van Kershaw besprak, Trump is een ‘cynical operator’ en Poetin is a ‘true believer’. De eerste wil deals sluiten, de tweede gaat door tot het einde, en wil desnoods de hele wereld in zijn val meesleuren.
     Laten we hopen dat Poetin slechts een halve ‘believer’ is, en daarnaast een halve ‘cynical operator’.

 

vrijdag 29 augustus 2025

Israël: discussiëren en nuanceren


      Moraalfilosoof Patrick Loobuyck vindt het op zijn FB-pagina jammer dat het debat over Israël-Palestina steeds meer ‘verhit’ raakt. Hij schrijft:

 De verontwaardiging is vaak terecht, maar verkleint soms de ruimte voor legitiem meningsverschil. … Men belandt al snel buiten de morele kring en wordt niet meer gezien als een volwaardige gesprekspartner.  Deze dynamiek van affectieve polarisatie gebeurt aan beide kanten van het debat: zowel pro-Israël als pro-Palestina wordt nuance vaak afgestraft, mensen met andere opvattingen worden uitgesloten en is er alleen nog ruimte voor een zichzelf radicaliserend eenheidsdenken.… In een gezonde democratie moet er juist ruimte zijn voor fundamentele meningsverschillen, zonder respect voor elkaar als gelijke medeburger te verliezen. Over een gevoelig onderwerp als Israël-Palestina is dat geen gemakkelijke opdracht      

      De affectieve polarisatie waar Loobuyck over spreekt zal iedereen herkennen. Polarisatie kan van alles betekenen. Soms bedoelt men dat er extreme meningen worden verkondigd waardoor de mensen verdeeld raken. Maar Loobuyck bedoelt het tegenovergestelde: dat genuanceerde meningen worden uitgesloten en dat wie anders denkt hoogstens nog met scheldwoorden tegemoet wordt getreden.
     Op een andere FB-pagina vond ik een tekstje van Khalid Benhaddou dat een antwoord lijkt te zijn op dat van Loobuyck. Benhaddou schrijft onder andere: 

 Maar een genocide is geen onderwerp voor nuance. Het stelselmatig uithongeren van een volk, het bombarderen van ziekenhuizen, het doden van kinderen en journalisten, dat valt niet te reduceren tot een ‘debat’ of ‘meningsverschil’.

     Ik wil in de geest van een genuanceerd debat eerst aangeven waar ik het met Benhaddou eens ben. Zo schrijft hij: 

Een gezond en legitiem debat kan gaan over ‘is een tweestatenoplossing nog haalbaar of moet er naar alternatieven worden gekeken? Het kan gaan over veiligheid en hoe je garandeert dat burgers in zowel Israël als Palestina niet langer doelwit zijn van geweld. Het kan gaan over het recht op terugkeer van de Palestijnen en hoe je dat verzoent met de demografie en veiligheid van de regio. Het kan gaan over de rol van buurlanden. Blijven ze toeschouwer of nemen ze eindelijk verantwoordelijkheid voor vrede en stabiliteit?

     Hier geeft Benhaddou zelf aan dat er wél ruimte is voor een genuanceerd debat, en met name over de oplossingen voor het conflict. Ik ben het er mee eens, en meer zelfs, ik zou niets liever hebben dan dat de discussies over min of meer rechtvaardige en over min of meer realistische oplossingen gaan in plaats van over wie de enige grote schuldige is. Zelf zie ik meer in een tweestatenoplossing dan in het ‘recht op terugkeer’, maar inderdaad, laten we daarover discussiëren. En met nuances.
     Benhaddou schrijft verder dat gepolariseerde discussies veel minder erg zijn dan de honger, de bombardementen en de dode kinderen. Ook hier is het onmogelijk om niét met hem akkoord te gaan. Natuurlijk is dat menselijke leed in Gaza onvergelijkelijk veel erger dan een scheldwoord in een gepolariseerde Gaza-discussie. Ik vraag mij af of iemand daaraan kan twijfelen. Het is een goede reden om met enige schroom aan de discussie te beginnen. Alleen lijkt het mij geen reden om niets tegen de polarisatie te ondernemen, zeker als men tegen de bombardementen zelf niets kan ondernemen.
      Ten slotte heeft Benhaddou gelijk als hij beweert dat iedereen die een gesprek aangaat over ‘honderdduizenden kinderen die psychisch en fysiek gebroken worden’ het recht heeft om ‘morele veroordelingen’ uit te spreken. Dat houdt echter niet in dat men een morele veroordeling moet uitspreken tegen een gesprekspartner die bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid van het leed aan de twéé strijdende partijen toeschrijft in plaats van aan slechts één van die partijen.
     Benhaddou schrijft terecht dat niet elke mening dezelfde ‘morele zwaarte’ heeft. Maar het is een heikele zaak om de morele zwaarte van een mening vast te leggen voorafgaand aan de discussie. En Benhaddou gaat nog verder:

Meningen die genocide minimaliseren of reduceren tot een ‘complex conflict’ plaatsen zich buiten de sfeer van morele ernst. Het is niet verboden om onwetend te zijn, maar wie zich in tijden van collectieve vernietiging ostentatief onwetend verklaart, schaart zich in feite aan de kant van het stilzwijgen.

     Maar als men niet bereid is om de schuld van het conflict volledig bij één van de strijdende partijen te leggen, ontkom je niet aan de conclusie dat het inderdaad een ‘complex conflict’ is. En bij een oorlog die nog aan de gang is –  met de waarheid als eerste slachtoffer – zijn we allemaal in meerdere of mindere mate ‘onwetend.’ Ik ben het liever ‘ostentatief’ dan dat ik mij een kennis en een zekerheid aanmeet die ik niet heb.
     Benhaddou heeft zelf al de complexiteit aangegeven van de mogelijke oplossingen voor het oude conflict. Diezelfde complexiteit geldt voor de feitenkennis. Zo las ik ergens op FB dat ‘we ondertussen weten dat de 1200 doden van 7 oktober voor een belangrijk deel door Israëlisch vuur werden veroorzaakt, dat Israël een jaar voor de feiten alle details van de aanslag kende, dat de cijfers van de slachtoffers onderschat worden, en dat het in werkelijkheid over honderdduizenden doden gaat.’ Ik weet dat allemaal niet, ik betwijfel het zelfs, maar mocht ik het met zekerheid weten, dan dacht ik misschien anders over de oorlog. Anderzijds is mijn onwetendheid naast ostentatief ook relatief. Er is veel wat ik wel weet: de raid, de gijzelaars, de tienduizenden burgerslachtoffers, de belemmerde voedselbedeling ... Dat er oorlogsmisdaden plaatsvinden, lijkt mij waarschijnlijk. En dat er op de West Bank steeds meer kolonisten komen wonen, weet ik ook.
      Nog complexer dan de discussie over feiten is die over de intentie, motivatie en mentaliteit van de strijdende partijen. Voor sommigen is de enige motivatie van de Israëlische regering eerst het vermoorden van een zo groot mogelijk aantal Palestijnen en daarna het etnisch zuiveren van het hele gebied*. Voor anderen is Hamas alleen te begrijpen als een apocalyptische death cult die het hele Joodse volk wil uitroeien en daarvoor met graagte drie kwart van de eigen bevolking opoffert. Plaats je je volgens Benhaddou nu buiten de ‘sfeer van morele ernst’ als je een van die visies, of allebei, wilt nuanceren?
     Het haastig moraliseren bevordert in elk geval de helderheid van de discussie niet. Je ziet dat bijvoorbeeld in de open brief van Marc Desmet, die hoofd is van de jezuïeten in Vlaanderen en Nederland (DM 27/8). Desmet begrijpt niet waarom Bart De Wever de ‘erkenning van de Palestijnse staat die al tachtig jaar in verdrukking leeft niet bevordert.’ Maar dat is de vraag niet. Over de morele noodzaak om de Palestijnse staat te erkennen bestaat er binnen de regering geen meningsverschil. De discussie gaat over een politieke kwestie: op welke manier kan de erkenning van de Palestijnse staat het beste worden uitgespeeld om een staakt-het-vuren en een duurzame vrede te verkrijgen?
     Daarmee wil ik Benhaddous argument over de ‘morele zwaarte’ en de ‘morele sfeer’ niet zomaar van tafel vegen. Als er iemand zegt of schrijft dat alle Palestijnen of Joden moeten worden uitgeroeid, dan zal ik met zo iemand geen discussie aangaan. Een dergelijk iemand staat inderdaad buiten mijn morele sfeer. Als iemand echter beweert dat Hamas of het Israëlisch leger zich als beesten gedragen, dan zal ik de discussie niet weigeren, althans niet uit principe. En als iemand beweert dat de Palestijnen, gezien de onrechtvaardigheden in het verleden, recht hadden op hun raid van 7 oktober, of dat de Israëli’s gezien de raid van 7 oktober recht hebben op onbeperkte wraak, dan zal ik dat een immoreel standpunt vinden, zonder daarom a priori een moreel oordeel over die persoon te hebben.
     Ik ben een groot voorstander van Realpolitik, maar dat betekent niet dat ik morele overwegingen niet van tel acht. Dat is zeker zo voor de kwestie Israël-Palestina. Ik heb voor mijzelf een soort moreel minimum vastgelegd: vrijlating van de gijzelaars, onmiddellijk staakt-het-vuren, onbelemmerde toevoer van voedsel en geen militaire verovering van Gaza-Stad. Ik wil daarover geen discussie uitsluiten – ik ken sommige tegenargumenten – maar als ik aan de discussie deelneem zal dat zijn met het vaste voornemen om mij niét te laten overtuigen. Ook besef ik dat de partijen ter plekke, met skin in the game, daar anders over denken. Dat is dan hun zaak. Waar ik sta, en dat is niet in hun schoenen, kan ik mij niet voorstellen dat ik iets anders zou denken of voelen.
      Benhaddou schrijft terecht dat het debat rond Israël en Palestina niet kan worden vergeleken met een discussie over een ‘mobiliteitsplan of een belastingmaatregel.’ De morele component is inderdaad veel groter.
Maar dat lijkt mij geen reden om ‘nuances’ en een ‘redelijk gesprek**’ te verwerpen of om andersdenkenden al te snel uit te sluiten van de ‘morele sfeer’ waarbinnen het debat mag worden gevoerd.  


* Nog afgezien van de intenties geloof ik niet dat de oorlog zal uitlopen op de uitroeiïng of de algehele etnische zuivering van Gaza. Een onrechtvaardig scenario dat zich wel aandient is een aanpak vergelijkbaar met die op de West Bank, waarin tegenstanders een vorm van apartheid zien en voorstanders de beste veiligheidsgarantie voor Israël. 

** Benhaddou lijkt een redelijk gesprek uit te sluiten omdat er ook geen redelijkheid te vinden is in het uithongeren van een volk. Dat kan slechts in één betekenis waar zijn: dat je niet redelijk kunt discussiëren over de vraag of het verantwoord is een volk uit te hongeren. Maar die ene betekenis vat de discussie tussen Israël- en Palestina-vrienden heel eenzijdig zamen. Zo ken ik persoonlijk niemand die voorstander is van het uithongeren van ene volk.

 


Ik heb het Benhaddou uitvoerig geciteerd. Maar voor de zekerheid geef ik hier de volledige tekst. 

 

Het is opvallend hoeveel opiniemakers vandaag nog altijd spreken over ‘het debat rond Israël en Palestina’ alsof we discussiëren over een mobiliteitsplan of een belastingmaatregel. Alsof dit gewoon een botsing van meningen is waar nuance ontbreekt en polarisatie de boventoon voert. Alsof het vooral jammer is dat er geen redelijk gesprek meer mogelijk is.

Maar welke nuance is er bij het doelbewust bombarderen van ziekenhuizen? Welke redelijkheid vind je in het uithongeren van een volk? Welke balans weeg je af bij het doodschieten van mensen die wachten op meel en water?

Ik hoor vaak dat men moet ‘opletten voor polarisatie’, dat ‘iedereen recht heeft op een mening’, dat ‘we niet in morele veroordelingen mogen vervallen’. Maar hoe noem je het anders wanneer journalisten doelwit worden? Wanneer honderdduizenden kinderen psychisch en fysiek gebroken worden? Wanneer een samenleving systematisch wordt vernietigd?

Er bestaan geen ‘twee kanten’ bij een genocide. Dat meningen vrij zijn, betekent niet dat elke mening dezelfde morele zwaarte heeft. Meningen die genocide minimaliseren of reduceren tot een ‘complex conflict’ plaatsen zich buiten de sfeer van morele ernst. Het is niet verboden om onwetend te zijn, maar wie zich in tijden van collectieve vernietiging ostentatief onwetend verklaart, schaart zich in feite aan de kant van het stilzwijgen.

Een gezond en legitiem debat kan gaan over ‘is een tweestatenoplossing nog haalbaar of moet er naar alternatieven worden gekeken? Het kan gaan over veiligheid en hoe je garandeert dat burgers in zowel Israël als Palestina niet langer doelwit zijn van geweld. Het kan gaan over het recht op terugkeer van de Palestijnen en hoe je dat verzoent met de demografie en veiligheid van de regio. Het kan gaan over de rol van buurlanden. Blijven ze toeschouwer of nemen ze eindelijk verantwoordelijkheid voor vrede en stabiliteit?

Maar een genocide is geen onderwerp voor nuance. Het stelselmatig uithongeren van een volk, het bombarderen van ziekenhuizen, het doden van kinderen en journalisten, dat valt niet te reduceren tot een ‘debat’ of ‘meningsverschil’.

donderdag 28 augustus 2025

De vakbond en de pensioenen

     In De Morgen (14/8) verscheen een stuk van vakbondsman Jef Maes over de pensioenhervorming van De Wever. Hij concludeert: 

België bengelt al onderaan het Europese peloton. Ons pensioen bedraagt gemiddeld 48 procent van het vroegere inkomen, terwijl dat in de rest van Europa 61 procent is. Volgens het Planbureau zal onze vervangingsratio tegen 2070 nog met meer dan 9 procent dalen voor de werknemers en met meer dan 11 procent voor de ambtenaren*. Zo worden we definitief het kneusje van Europa.

     Mijn eerste reactie is om even te mijmeren bij die datum van 2070. Ik zal er dan niet meer zijn. Hoe zal de wereld er dan uitzien? Maar ik begrijp dat een radicaallinkse militant bij zulke getallen aan iets anders denkt. Waarom krijgen wij geen pensioen dat 61 procent bedraagt van ons vroegere inkomen? 61 procent nu! Wie kan daar tegen zijn? Als het goed is voor de andere Europeanen, is het ook goed voor ons.
     Nu kan ik mij allerlei redenen voorstellen om die 48 en die 61 procent te relativeren. Maar laten we de cijfers even aanvaarden, en ons een PVDA-PS-Groen-regering voorstellen die de pensioenen wil optrekken tot 61 procent van het vroegere inkomen. Er wordt vandaag door de overheid 60 miljard aan pensioenen uitbetaald. Als ik enkele keren de regel van drie toepas, blijkt dat de  pensioenverhoging naar 61 procent niet minder dan 16 miljard zou kosten, terwijl zelfs de voorgestelde miljonairstaks van de PVDA, naar eigen zeggen van de partij, slechts 8 miljard zou opbrengen.
     Neen, als we pensioenen willen van 61 procent, dan moeten we de productiviteit verhogen – minstens al voldoende om 16 miljard aan nieuwe goederen en diensten voor de gepensioneerden te creëren. De andere twee mogelijkheden zijn: langer werken, of een groter deel van ons loon afstaan in ruil voor een hoger pensioen. De eerste oplossing is de beste op lange termijn; de tweede oplossing is de beste op korte termijn.

* Ik hoop dat die voorspelde daling er een is in procenten, en niet in procentpunten.




Daklozen in Washington

     Trump zet 800 manschappen van de National Guard inzetten om in de stad Washington de misdaad te bestrijden. Is dat een goede zaak voor de liberale democratie? Zeker is dat law and order enerzijds en liberale democratie anderzijds een moeilijke verhouding hebben. Ze zijn als die geliefden die niet mét en niet zónder elkaar kunnen. Je leest altijd over die banlieues in Parijs waar de politie zich amper durft te vertonen. Moet je dan het leger sturen op ‘orde op zaken te stellen?’ Ik weet het niet. Ik ben al blij dat ik niet in een van die banlieues woon, noch in een door jeugdbendes geteisterde buurt van Washington.
     Iets anders trok mijn aandacht in het stuk dat Steven De Foer schrijft over de kwestie (DS 12/8). Hij citeert het Community Partnership van Washington:

 Er slapen gemiddeld iedere nacht achthonderd mensen op straat, en er verblijven ruim vierduizend in de noodopvang of behuizingsprojecten voor daklozen. Voor een Amerikaanse stad met ongeveer 700.000 inwoners zijn dat geen uitzonderlijke cijfers.

       Wat mij interesseert is de verhouding tussen die 800 die op straat slapen en die meer dan 4000 die opvang krijgen. Waarom krijgen ze niet allemaal opvang? Is dat omdat er 20 procent opvangplaatsen te weinig zijn of omdat 20 procent van de daklozen die opvangplaatsen om een of andere reden weigeren op te zoeken? 

 

Dumping van Chinese producten

     Stijn Decock had het enige tijd geleden in De Standaard over de overproductie in China. Het land kan nu 50 miljoen auto’s per jaar bouwen terwijl de hele wereld er maar 75 miljoen nodig heeft. De fabrieken draaien maar op halve kracht. Miljoenen onverkochte auto’s staan op parkings te wachten op een koper.
      Toen ik nog marxist was, had ik daar een gemakkelijke verklaring voor gevonden. Het kapitalisme in China is hersteld en dan krijg je ook de kwalen van crisis en overproductie erbij. De lonen van de uitgebuite Chinese arbeiders zijn te laag waardoor ze geen auto’s kunnen kopen. Er heerst chaos in de productie want de provincies nemen autonome beslissingen zonder een globaal plan te volgen.
     Ondertussen ken ik andere oorzaken, die ik ook in het artikel van De Cock aantref: ‘Via subsidies en goedkope leningen werd de bouw van auto- en batterijfabrieken aangemoedigd.’ Subsidies en goedkoop geld zorgen er inderdaad voor dat er geproduceerd wordt zonder op de vraag te letten. Die binnenlandse vraag is trouwens niet zó klein. Volgens Decock behoort nog niet de helft van de gezinnen tot de middenklasse die een auto kan kopen. Nog niet de helft, dat betekent dat de kleine helft van de Chinezen wél een auto kan kopen. Ik vind dat goed nieuws. Zei ik al dat het kapitalisme in China was hersteld?
     Wat Decock schrijft over de export van Chinese auto’s begrijp ik dan weer niet goed. Hij schrijft: ‘Zo tracht BYD zo veel mogelijk auto’s in Europa te verkopen, omdat het hier meer winst maakt.’ En wat verder: ‘China tracht steeds meer goederen te exporteren tegen prijzen die ver onder de kostprijs liggen.’ Hoe je meer winst maakt door onder de kostprijs te verkopen, is mij een raadsel. Decock spreekt niet noodzakelijk over dezelfde sectoren, maar elk bericht over dumpingprijzen bekijk ik met grote argwaan. 

woensdag 27 augustus 2025

De Standaard en de 2-statenoplossing, e.a.


De Standaard en de tweestatenoplossing

      In De Standaard van 27/8 staat, in de marge van een groot artikel over de tweestaennoplossing, een kort historisch overzicht over de houding van de Israeli’s en de Palestijnen tegenover die kwestie:

 1993-1995: De Oslo-akkoorden. Israël erkent geen Palestijnse staat. De Palestijnse leiders erkennen Israël wel … 1996:Benjamin Netanyahu is openlijk tegen de Oslo-akkoorden. 2002: Het Arabisch vredesinitiatief. De Arabische landen (willen) Israël erkennen in ruil voor de Israëlische erkenning van Palestina. Toenmalig premier Ariël Sharon wees het voorstel af …

     Dit overzicht is eenzijdig. Het lijkt wel of het altijd alleen maar Israël was die een tweestatenoplossing afwees. Ik wil hier niet ingaan op de keren dat de Arabieren en Palestijnen in het verdere verleden een zon oplossing verworpen hebben: in 1937, in 1947, in 1967. Misschien hadden de Arabieren toen gelijk en waren de voorgestelde oplossingen onrechtvaardig, of leidden ze niet echt tot twee staten. De Standaard is ook niet verplicht om een vollédig overzicht te geven van die geschiedenis, en zelf heb ik geen zin om dat weer allemaal opnieuw uit te zoeken.
     Alleen dit. Bij het overzichtje staat een foto van Bill Clinton. Die Bill Clinton zei onlangs het volgende over de onderhandelingen van juli 2000, de zogenaamde Camp David Summit:

 Look, I worked on this hard, and the only time Yasser Arafat didn’t tell me the truth was when he promised me he was gonna accept the peace deal that we had worked out, which would have given the Palestinians a state on 96 percent of the West Bank and 4 percent of Israel and they got to choose where the 4 % of Israel was. So they would have the effect of the same land of all the West Bank. They would have a capital in East Jerusalem. They would have the - I can hardly talk about this - they would have equal access all day, every day to the security towers that Israel maintained all through the West Bank up to the Golden House. All this was offered, including, I will say it again, a capital in East Jerusalem and two of the four quadrants of the old city of Jerusalem. Confirmed by the Israeli Prime Minister Ehud Barak and his cabinet. And they said no. (31 oktober, 2024, verkiezingsmeeting in Muskegon Heights, Michigan)

     Ik beweer niet dat de Israëlische voorstellen van 2000 evenwichtig waren. Ik beweer niet dat Clinton de voorwaarden correct weergeeft. Ik beweer evenmin dat de onderhandelingen van 2000, en de vergelijkbare van 2008 tussen Ehud Olmert en Mahmoud Abbas, alleen mislukten door de houding van de Palestijnen. Ik beweer alleen dat het overzicht van De Standaard – dat noch 2000, noch 2008 vermeldt – eenzijdig is.  

Pieter Embrechts en het zionisme
     In zijn column (DS 27/8) slaat Pieter Embrechts de spijker op de kop. Hij vergelijkt Palestina-Israël met Brabo-Antigoon: de kleine Romeinse soldaat tegen de reus. Brabo en Palestina nemen de positie in van de underdog. Dat is inderdaad een belangrijke reden waarom veel mensen voor Palestina kiezen. Of het een voldoende reden is, blijft de vraag.
     Wat verder echter slaat Embrechts naast de kop van de spijker: ‘Ook de Israëlische historicus Yuval Noah Harari noemt het zionistische project van Netanyahu de grootste bedreiging ooit voor het Jodendom.’ Dat is een verkeerde of minstens eenzijdige interpretatie van het begrip ‘zionisme’.
     Het zionisme is een nationalistisch project om voor de Joden een veilig thuisland te creëren. Zoals elk nationalisme kan dat in twee richtingen gaan: een verdraagzaam, inclusief, pragmatisch zionisme, dat een veilige staat Israël wil naast een veilige staat Palestina. De andere richting is die van een chauvinistisch, expansionistisch zionisme, dat doelen nastreeft als Joodse overheersing, een Groot-Israël met de volledige controle over Gaza en de Westbank en eventueel de etnische zuivering van het gebied. Het is in dat expanisionistisch zionisme dat Harari de grootste bedreiging ziet van de morele en intellectuele erfenis van het Jodendom.

Ingangsexamen geneeskunde
     Het ingangsexamen geneeskunde wordt niet meer afgenomen zoals vroeger, toen enkele duizenden kandidaten zich verzamelden op de Heizel om meerkeuzevragen op te lossen op papier. Nee, het gebeurt nu op verschillende plaatsen zoals in secundaire scholen en universitaire campussen, en de kandidaten voeren hun antwoorden in op computer. Ik betreur die evolutie, omdat je op die manier fraude moeilijk kunt uitsluiten. Ik vrees dat whiz kids altijd een weg zullen vinden om de computer als zoekmachine te gebruiken. Studenten die niet frauderen zijn dan het slachtoffer van degene die wel frauderen. En je begrijpt dat ze dan een klacht indienen, zoals nu gebeurd is.
     Er heeft nog een andere evolutie plaatsgevonden sinds de tijd dat mijn zoon het ingangsexamen aflegde. In die tijd werd een moeilijk examen voorgelegd, waarvoor slechts een kleine minderheid slaagde. De anderen zaten met het gevoel opgescheept dat ze te dom waren, of ze konden zich voorbereiden op een tweede zittijd waar opnieuw een kleine minderheid slaagde. Nu heeft men beslist om het examen veel gemakkelijker te maken, maar slechts een deel van de geslaagden toe te laten tot de opleiding. Dat zal in de praktijk niet veel verschil maken. Het zullen niet helemaal maar toch ongeveer hetzelfde type kandidaten zijn die vroeger in de eerste en tweede zittijd slaagden, en die nu voldoende punten halen om geselecteerd te zijn. Maar voor een grote groep kandidaten lijkt het nieuwe systeem  onrechtvaardig: geslaagd, en toch niet geselecteerd.
     Eén nadeel van het nieuwe systeem is dat men het op de nieuwsredacties niet begrijpt. Ik hoorde op maandagavond op de radio dat het ‘slaagpercentage dit jaar zo hoog was omdat er een record aantal deelnemers was.’ Onzin natuurlijk. Het tegenovergestelde is veel logischer: hoe meer kandidaten, hoe lager het slaagpercentage dat je mag verwachten.

Witte scholen
     Vaak ben ik blij dat ik als leraar nu op pensioen ben. Ik kan nu De Standaard openslaan en kennis nemen van de campagne tegen de 
witte scholen zonder mij al te veel te ergeren. Als ik het goed begrepen heb komt het hierop neer. Veel ouders sturen hun kinderen liever naar een school met een kleiner aantal anderstalige leerlingen omdat ze hopen dat de leerresultaten daar beter zouden zijn. Volgens taalsocioloog Orhan Agirdag, die in de krant geciteerd wordt, is dat een ‘raar’ vooroordeel. Vroeger zou ik dan van alles hebben moeten opzoeken om die Agirdag op zijn plaats te zetten, maar nu blijf ik er rustig bij.
     De teneur van De Standaard-stukken is dat het beleid en de scholen iets moeten doen tegen de verkeerde opvattingen en tegen de verkeerde keuzes van ‘witte’ ouders. Ik erger mij om twee redenen dat woord ‘wit’. Ten eerste moet het ‘blank’ zijn, en ten tweede heeft het met huidskleur niets mee te maken. Als ik een ouder van kleur was, zou ik ook liever mijn kind sturen naar een school met minder anderstaligen. Maar mijn ergernis is beperkt. Ik word stilaan gewend aan dat verkeerde gebruik van ‘wit’, en ik heb geen kinderen van schoolgaande leeftijd.
      Het hoofdartikel van Karel Verhoeven (26/8) heb ik dus maar half gelezen. Verhoeven betreurt de verkeerde houding van de ouders die alleen aan onderwijskwaliteit en niet aan diversiteit belang hechten. Ik moet daar overigens niet op antwoorden. Dirk Van Damme heeft dat al gedaan op x.com : 

‘Dus als ik het goed begrijp, ouders die in hun schoolkeuze een bepaalde pedagogische voorkeur uitdrukken, zijn fout en moeten bijgestuurd (heropgevoed?) worden. Gaan we hetzelfde zeggen over verkiezingen? Vrije schoolkeuze gaat ook over democratie.

     Ik heb daar niet veel aan toe te voegen.

Gegoochel met statistieken
 
     In Amsterdam werd vorig jaar een 17-jarig meisje vermoord. De vermoedelijke dader is een asielzoeker. Het is onvermijdelijk dat extremistische feministen nu gebeten zijn op álle mannen, en dat extremistische nationalisten op álle migranten. Daar valt niet veel tegen te beginnen.
      Maar laat ik het over iets subtielers hebben. Naar aanleiding van de moord plaatste de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema een tweet over seksuele misdrijven in Nederland. Ze liet twee grafieken zien, waarvan de eerste absolute cijfers bevatte, en de tweede een ‘gegoochel’ met cijfers. 
     Kijk, ik heb dat niet graag, dat iemand een statistiek die zijn of haar overtuiging tegenspreekt al te snel snel wegzet als leugens, of als gegoochel met cijfers.’ Trouwens, Halsema heeft ongelijk, want de twee grafieken zijn ongeveer allebei even correct en ze vullen elkaar aan. De ene bevat niet meer gegoochel dan de tweede. Het beste is om ze allebei eens goed te bekijken, want ze tonen allebei een ander aspect van de waarheid.



      De statistiek met de absolute cijfers die Halsema zo triomfantelijk presenteert, laat zien dat 90 procent van de seksuele misdrijven in Nederland door autochtonen gebeurt, en slechts 10 procent door asielzoekers. Dat komt omdat er 100 keer meer autochtonen dan asielzoekers zijn. De tweede grafiek laat zien dat er onder de asielzoekers verhoudingsgewijs 10 keer meer seksuele delinquenten zijn dan onder de autochtonen. Dat komt waarschijnlijk door voorafgaande trauma’s, culturele ontworteling, en het overwicht in die populatie van jonge mannen.
      Ik wil niet te streng zijn, maar juist de linkse grafiek van Halsema bevat naar mijn smaak enige misleiding. Het aantal delinquente asielzoekers wordt nodeloos opgesplitst per nationaliteit, zodat de staafjes kleiner lijken in vergelijking met de lange staaf die het aantal autochtonen voorstelt. En ik durf er iets op verwedden dat er zich onder de ‘autochtonen’ ook recentelijk genaturaliseerde migranten en zelfs asielzoekers bevinden
.
     Maar laat ik fair zijn. Halsema heeft gelijk als ze concludeert dat het probleem van seksueel geweld niet zou worden opgelost door een strenger asielbeleid (‘over de grens duwen van het probleem’). Hoogstens zou dat het probleem kunnen doen dalen met 10 procent. 


 

 

dinsdag 26 augustus 2025

M. Peeters en D. Hermans, e.a.


Marnix Peeters en Dalilla Hermans

     Ik zag twee weken geleden op Facebook een column van Marnix Peeters die iets schreef over Dalilla Hermans. Hermans wordt door ons land afgevaardigd naar de wereldtentoonstelling in Osaka waar ze een spreekbeurt zal geven of gegeven heeft onder de titel Seen and silenced. Being a woman of colour in Belgium. Peeters vond geloof ik dat de titel al werd tegengesproken door het blote feit alleen dat Hermans als vrouw van kleur helemaal naar Osaka mocht afreizen om daar gezien en gehoord te worden. En verder was hij geen voorstander van subsidies aan ‘de sector’. Die heeft een punt, dacht ik, maar besteedde er verder geen aandacht aan. Ook niet toen ik reacties zag voorbijflitsen als ‘Hoe Marnix Peeters de extreemrechtse hordes op Dalilla Hermans afstuurt’ en ‘Wat de nieuwe haatcampagne tegen Dalilla Hermans ons leert’. Er zullen ook wel racistische reacties geweest, maar die heb ik gelukkig niet gezien op mijn kleine hoekje op de sociale media.
 
     Maar dan kreeg ik van ernstig te nemen FB-vrienden de aanmaning om een antwoord-video van Hermans te bekijken. In principe hebben ze gelijk, want je moet de twee kanten van een verhaal kennen. Maar moet je die ook kennen als het verhaal je niet erg interesseert? Als je eigenlijk nooit naar informatieve videofilmpjes kijkt vanwege te lineair? Als je vrouw het filmpje al na één minuut weer afzette? Maar wat mijn vrouw kan, kan ik ook heb nu juist naar de eerste minuut geluisterd. Daarin zegt Hermans onder andere dat de video vrij lang zal zijn maar dat ze hoopt dat de kijker het respect zal hebben om tot het einde te beginnen luisteren. Daarna zegt ze dat ze vier punten zal behandelen.
     Retorisch is daar wel wat op aan te merken. Het lijkt mij gevaarlijk om aan het begin van je speech al te zeggen dat je erg lang zult spreken. Janne Desmet herhaalt aan het begin van haar monoloog Arme Tante Dani enkele keren dat het drie uur zal duren, maar ze doet daar iets grappigs mee. Ze zegt geloof ik dat iedereen op gelijk welk moment de voorstelling mag verlaten. Het echter wat aanmatigend om op voorhand te vragen dat iedereen blijft luisteren. De Brutus van Shakespeare doet het zo in zijn grafrede: ‘Be patient till the last’ … ‘and have respect for mine honor.’ Dat klinkt allemaal fraai, maar het is de rede van Marcus Antonius die we bestuderen om te zien hoe het beter kan. Ook zeggen dat je vier punten zult behandelen is in een causerie niet aangeraden. Ik raadde het mijn leerlingen in elk geval af.
     Er is nog een reden waarom ik het filmpje niet tot het einde beluisterd heb. Een progressieve FB-vriend vond de verdediging van Hermans heel interessant, maar er waren toch enkele dingen bij waar hij zich aan ergerde. En hij is progressief! Hoe zal een conservatieve zak als ik dan niet reageren? En ik ken mijzelf: als er iets is waar ik mij aan erger, dan wil ik daar een stukje over schrijven, en dat terwijl die Hermans mij nooit iets misdaan heeft. En ik vroeger al eens over haar geschreven heb toen ze het middelpunt was van een echte mediarel*.

* Over die vorige polemiek rond Hermans, zie hier en hier.

‘Echt gebeurd’ in tv-series
     Een serie die echt gebeurde feiten vertelt, zonder die feiten al te veel aan te passen, vertoont enkele verschillen met een serie die helemaal uit fictie bestaat. Een fictioneel drama zal een zekere eenheid van handelen nastreven. De verhaallijnen zijn met elkaar verbonden, onbetekenende details blijken achteraf een belangrijke plotwending aan te kondigen. In het echte leven zijn de feiten meer als los zand. Om Toynbee te parafraseren: Life is just one damn thing after another.
     De echt-gebeurd verhalen kunnen dat verschil in hun voordeel uitbuiten. In de serie SuperPumped wordt het verhaal gedaan van de opkomst van Uber. Een van de eerste medewerksters is een zekere Austin Geidt. Een keer moet ze een vergadering verlaten om naar een bijeenkomst van de Anonieme Alcoholisten te gaan. Een andere keer wordt eerst alle alcohol verwijderd uit een hotelkamer voor ze er haar intrek neemt. De kijker denkt dan dat er met dat alcoholisme iets zal gebeuren. Dat ze bijvoorbeeld op een belangrijk moment in het verhaal weer aan de fles zal gaan. Maar dat gebeurt niet. Men heeft gewoon een detail geleend van de werkelijkheid en er verder niets mee gedaan. Dat is verfrissend.
     Maar het kan voor de kijker ook fout lopen. In de serie Unbelievable worden twee verhaallijnen door elkaar verweven. In 2008 wordt een meisje verkracht in Seattle. De politie gelooft haar niet en ze wordt zelfs veroordeeld wegens valse aangifte. In 2011 zijn twee vrouwelijke detectives bezig met het oplossen van een reeks verkrachtingen in de staat Colarodo. Ik verklap niets als ik zeg dat de dader van Seatlle en die van Colorado dezelfde is, want dat is voor de kijker van bij het begin duidelijk.
     Het is een aardige serie. Toni Colette won voor haar rol als een van de detectives een prijs, maar die was beter naar haar collega Merritt Wever gegaan. Die zet een veel origineler personage neer: ingehouden, bazig, discreet, empathisch. Af en toe zijn de dialogen, zoals dat bij procedurals gaat, aan de didactische kant. De detectives leggen aan elkaar hun werkmethodes uit, of ze citeren statistieken van huiselijk geweld. De strekking is dat slachtoffers soms niet worden geloofd, dat vrouwen die er op het eerste gezicht niet erg betrouwbaar uitzien, toch de waarheid kunnen spreken, en dat vrouwelijke detectives verkrachtingszaken ernstiger nemen dan mannelijke detectives dat doen. Ik veronderstel dat dat allemaal waar is.
     Wat mij bij het kijken echter frustreerde was dat de twee verhaallijnen, zoals dat ook in de werkelijkheid was gebeurd, gescheiden bleven. Met het verkrachte meisje van Seattle ging het van kwaad naar erger. Ze werd niet geloofd, ze werd geïntimideerd, ze verloor haar werk, haar woning en haar vrienden, ze kreeg ruzie met haar pleegmoeder, ze werd onhandelbaar. En in de andere verhaallijn waren er twee begripvolle en gedreven detectives aan het werk die stap voor stap vooruitgang maakten met hun onderzoek. Je wil eigenlijk maar één ding: dat die detectives naar Seatle trekken en het meisje de troost bieden die ze verdient. Aflevering na aflevering vloekte ik: wanneer komen de verhaallijnen samen? Maar dat hadden ze in de werkelijkheid ook niet gedaan.
     De makers van de serie moeten dat ook beseft hebben. Helemaal aan het einde hebben ze een telefoongesprek verzonnen tussen het meisje en een van de detectives. Dat was niet echt gebeurd, en het klonk ook niet echt. 

Het cynisme van Friends en Seinfeld
     De twee meest succesvolle series van de 1990 sitcom boom waren Seinfeld en Friends. Als je erbij stilstaat, merk je dat de personages van die series vrij onsympathiek en egoïstisch zijn. In Friends doet men lacherig over dat egoïsme, in Seinfeld is de toon iets harder. Maar eigenlijk is de toon dezelfde: kijk, zo zijn wij nu eenmaal. Bij drama en tragedie is de toon vaak: het zou zo niet mogen zijn. De werkelijkheid en de mensheid zitten in de beklaagdenbank. Komedie is meestal cynischer.