Lieven Scheire en Tom Naegels spraken zich op de sociale media uit tegen Latijn en Grieks |
Verdedigers van Grieks en Latijn als schoolvakken, zouden het beter meteen toegeven: ze hebben geen doorslaggevende bewijsvoering. Er zijn nochtans redelijke argumenten genoeg. Ik noem er enkele. Latijn en Grieks zijn vakken die de leerlingen zelf gekozen hebben en graag doen. Ze zitten samen met klasgenootjes die ook aardigheid in studeren hebben. Dagelijks woordjes leren, traint hun geheugen en brengt hen studiediscipline bij. Hun intellect wordt gestimuleerd door het lezen van moeilijke teksten. Ze krijgen dieper inzicht in grammatica. Hun schrijfvaardigheid neemt toe. Ze leren retorische trucjes doorzien ... en gebruiken. Ze maken kennis met geïnspireerde dichters, interessante filosofen en kritische geschiedschrijvers. Ze kunnen met hun Latijn sneller vorderingen maken in Frans, Spaans en Italiaans. Ze pikken iets op over oude rechtssystemen. Ze behalen de beste cijfers in het hoger onderwijs. En tenslotte, ze komen in aanraking met de Grondslagen van onze Beschaving.
Tegen al die argumenten valt ook iets in te brengen. In de eerste jaren komen in de Latijnse klas ook heel wat kinderen die het vak bij nader inzien niet graag doen. Ook in niet-Latijnse klassen zitten leerlingen die graag leren. Je geheugen kun je ook anders trainen dan met woordjes leren. Inzicht in de grammatica moet in de Nederlandse les worden aangebracht. Je kunt ook in moderne talen moeilijke teksten leren lezen. Schrijfvaardigheid verwerf je vooral door goede teksten in de moedertaal te lezen en te herlezen. Retorische trucjes kun je illustreren met gelijk welk debatprogramma op de televisie. Je leert sneller Frans, Spaans en Italiaans door meteen Frans, Spaans en Italiaans te leren. De meest gelezen auteur van het curriculum, Julius Caesar, was noch een dichter, noch een filosoof, noch een kritische geschiedschrijver. En die oude dichters, filosofen en geschiedschrijvers kun je evengoed in een vertaling lezen. Een inleiding in het Belgische recht, is nuttiger dan een in het Romeinse recht. Die beste cijfers in het hoger onderwijs zouden diezelfde leerlingen anders ook behaald hebben. En voor de Grondslagen van onze Cultuur kunnen we zover teruggaan in de tijd als maar mogelijk is, of omgekeerd, zo dicht mogelijk bij onze eigen tijd blijven als we maar willen. In plaats van Vergilius kunnen we net zo goed Dante lezen, of, om bij de Engelsen te blijven: Chaucer, Shakespeare, Milton, Pope, Byron en Joyce. En Cicero kunnen we vervangen door Hobbes, Locke, Montesquieu, Voltaire, Schopenhauer en Popper.*
De aandachtige lezer zal opgemerkt hebben dat zowel de argumenten als de tegenargumenten enig hout snijden. Maar als argument én tegenargument juist zijn, wordt het een moeilijke zaak. In plaats van pure logica te hanteren, moet je gaan afwegen, en bij dat afwegen laat je je meestal leiden door twijfelachtige intuïties en emoties. De ene wil een mooie traditie niet verloren zien gaan. Dat heb ík een beetje. Mijn vader is Latijnse begonnen in 1936, ikzelf in 1967 en mijn zoon in 2006. ‘Zo is het goed, zo moet het zijn,’ dichtte Jan van Nijlen.
Maar sommige ouders van vandaag willen het roer
omgooien. Het oude gebruik waarbij de leerlingen met de beste punten vanzelf in
de Latijnse klas terechtkwamen, zegt hen niets. Ze willen niet meewerken
aan de instandhouding van een ‘elitaire prestigemodel’. Ze vergelijken
programma’s en lessentabellen, bespreken de kwestie uitvoerig met zoon- of
dochterlief, vragen of die geïnteresseerd zijn in de nominatieven, accusatieven
en de conjunctieven, en verwerpen ten slotte de Latijnse keuze als irrationeel.
Als ze een slecht karakter hebben, houden ze ook af en toe een pleidooi tégen
Latijn.
Waar logica en emoties niet helpen, rest bezinning. Je haalt er je persoonlijke ervaringen bij. Mijn eigen klassieke studies heb ik vijfenveertig jaar geleden afgesloten, zoals je zelf kunt uitrekenen met bovenvermelde aanvangsdatum. Mijn herinneringen daaraan zullen dus niet erg betrouwbaar zijn. Eén zaak is duidelijk als ik op de onderstrepingen in mijn oude Geerebaert afga: de onregelmatige werkwoorden heb ik véle keren herhaald.
Van Jan zijn studies herinner ik mij meer. Het komt hierop neer dat hij in de eerste vier jaar van het middelbaar eigenlijk alleen voor Latijn en Grieks echt moest léren.** Voor andere vakken, kreeg hij ‘taken’. Ik zeg dat nu een beetje grof, want bij toetsen en examens moest hij natuurlijk ook voor de andere vakken wel eens een boek openslaan, maar door de week ging het toch vooral om Latijn en Grieks. Zijn beste vriend gaf na één jaar zijn Grieks op met de woorden: ‘Twee talen is te veel.’ Nu werd dat vanaf het vijfde jaar wel anders. Jan koos toen – ‘met het oog op de toekomst’ – Grieks-Wiskunde. Daardoor viel het Latijn alvast weg. En in de latere jaren bouwt Grieks verder op de soliede grammaticale kennis van de eerste vier jaar. Er treedt een zekere ontspanning op. Tijdens de dagelijkse rit van en naar de voetbaltraining werden minder verbuigingen, vervoegingen en stamtijden ingeoefend. Die waren nu wel gekend. En dat was niet eens het belangrijkste. Het belangrijkste was dat wiskunde, fysica, chemie en biologie zoetjesaan ernstige vakken geworden waren die het inzicht van een zestienjarige stevig op de proef stelden. Daar ging de meeste energie voortaan naartoe.
Genoeg bezinning voor vandaag; laten we terugkeren naar de argumentatie. Als je de pleidooien tégen klassieke-talenonderwijs nader bekijkt, zie je dat er drie hoofdargumenten zijn: die talen zijn nutteloos; door die talen eruit te gooien maak je ruimte voor andere vakken; en, wat je met die talen bereikt, kun je ook en beter met een ander vak bereiken. Dat eerste argument is grotendeels juist.*** Latijn en Grieks zijn nutteloos in die zin dat je die talen niet kunt gebruiken om in het buitenland koffiekoeken te bestellen. Als je naar Rome wil, leer je beter Italiaans en als je naar Griekenland wil, Nieuwgrieks dat, geloof ik, met Oudgrieks vooral de lettertekens gemeen heeft. Ook zullen de meeste leerlingen na hun middelbaar geen Latijnse of Griekse teksten meer lezen, behalve misschien opschriften in kerken en oude gebouwen.
Het tweede argument lijkt mij heel wat minder soliede. Men wil de klassieke talen eruit gooien om plaats te maken voor andere vakken zoals economie, filosofie, sociologie, logica, esthetica, informatica, technologie, muziek, sport. Zo hebben we allemaal wel een stokpaardje. Zelf vind ik, op goede gronden natuurlijk, dat er in het middelbaar veel meer statistiek moet worden gegeven. Maar ik wil de onderwijswereld niet omgooien vanwege mijn idée fixe, en zou het fijn vinden als anderen dat ook niet doen. Daar komt nog iets bij. Op sommige vakken staat een leeftijd, en op andere vakken minder. Muziek en talen begin je best jong, maar inzichtelijke vakken kun je toch pas vanaf vanaf vijftien of zestien jaar aanleren. Dat geldt voor échte wiskunde en échte wetenschappen, maar ook voor de vakken waarvoor men Latijn en Grieks wil inruilen: filosofie, economie, sociologie, logica. Die vakken zijn eigenlijk niet geschikt zijn voor de eerste twee jaar van het middelbaar onderwijs, en amper geschikt voor de twee volgende jaren. Als je die vakken te vroeg aanvat, verzand je in een uit het hoofd leren van losse feitjes en bezigheidstherapie, in afwachting van het echte werk. Het wordt iets van het niveau van postzegels verzamelen en kastelen bouwen in de zandbak. Latijn en Grieks en ook Nederlands zijn daarentegen vakken waarvan je de diepgang soepel kunt aanpassen aan de leeftijd van je doelgroep, of die nu twaalf of achttien jaar is.
Dat je ten slotte de gunstige leereffecten van Latijn en Grieks ook en beter kunt bereiken met andere vakken en methoden, vind ik heel aanvechtbaar. Je zou natuurlijk best de klassieke talen kunnen vervangen door bijvoorbeeld een vak ‘Antieke Cultuur’. En je zou in dat vak de integrale oude teksten kunnen lezen in een moderne vertaling, in plaats van fragmentjes in het origineel. Meer nog: dat vak heeft geloof ik bestaan en werd algemeen ‘antieke kul’ genoemd, want in die tijd mocht ‘cultuur’ nog met een ‘k’ gespeld worden. Ik heb nooit van een leerling gehoord die het als zijn lievelingsvak had. En dat men er integrale teksten las, zou me erg verbazen. Het is net omgekeerd. Die integrale teksten hoorden net bij de klassieke taallessen. In de klas lazen we fragmentjes van de Aeneis ‘dans le texte’, en thuis lazen we de integrale vertaling van De Wilderode. In de Griekse les lazen we fragmenten uit Antigone, en thuis lazen we de integrale Franse bewerking van Anouilh. En dan moesten we ook nog eens op een woensdag- en een zondag-avond de verfilming van Oedipus Koning en Electra komen bekijken. En zoiets gebeurt vandaag nog altijd. Jan is met zijn klas vijf avonden op rij gaan luisteren naar de integrale voordracht van de Illias. Kom daar maar eens om in een vak als ‘antieke kul’.
Het grammaticale inzicht dat klassieke talen bijbrengen is nog zoiets. Wie in het middelbaar talen onderwijst, weet dat veel leerlingen vandaag de eenvoudigste spraakkundige begrippen niet meer kennen. Het is dan erg moeilijk om aan zo’n leerling het gebruik van bijvoorbeeld de leestekens uit te leggen, want daarvoor moet je een beetje weten wat een zin is, en hoe die in elkaar steekt. Hier is natuurlijk iets fout gelopen in het lager onderwijs. Toen ik naar school ging, leerden we de eenvoudige begrippen (onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp) vanaf het derde leerjaar. In de eerste jaren van het middelbaar kregen we dan in het vak Nederlands de syntactische ontleding van lange, samengestelde zinnen, volgens het systeem van Paardekooper. Dat waren veruit de saaiste lessen die ik ooit heb gehad. In dezelfde jaren deden we aan zinsontleding in de Latijnse les. Die zinnen waren ook samengesteld en lang, langer zelfs dan die van Paardekooper, maar de ontleding had iets frivools. Het was als werken aan een puzzel. En aan het einde werd je beloond, want je begreep de zin. Bij Paardekooper was er geen beloning, want je had de zin al begrepen vóór je aan de grammaticale ontleding begon. Waarom nog ontleden, vraagt een veertienjarige leerling zich dan af.
Een nieuw argument tegen Latijn was voor mij dat van Tom Naegels. Hij heeft zijn zoon, waarvoor hij niet is gaan kamperen aan de schoolpoort, uiteindelijk ook niet ingeschreven in de Latijnse, hoewel dat nog kan veranderen als hij mijn blog leest. Tom is vooral verwonderd over het gewicht van het vak. ‘Kinderen kunnen kiezen,’ schrijft hij, ‘voor een module van vier uur waarin ze allerlei interessante vakken krijgen: economie en wetenschappen en kunst en techniek, afwisselend en concreet bruikbaar en rijk en uitdagend. Of ze kunnen kiezen voor vier uur Latijn. Niks anders. Gewoon Latijn. Woordjes blokken en naamvallen van buiten leren.**** Stel je voor dat je in het eerste middelbaar kon kiezen tussen een blok met economie, wetenschap, kunst, talen, etc. ofwel een blok met vier uur chemie.’
Ik heb hier wel wat tegen in te brengen. Ten eerste is vier uur Latijn in het eerste jaar veel te weinig. Wij kregen negen uur Latijn. Gelukkig is de didactiek van het Latijn ondertussen verbeterd – net zoals die van wiskunde verbeterd is, en die van modern talen verslechterd – zodat de leerlingen op het einde van het derde jaar toch al kleine stukjes Caesar kunnen lezen. Ten tweede: het is niet omdat iets op papier interessant en concreet en bruikbaar en rijk en uitdagend is, dat die eigenschappen zich ook in het klaslokaal zullen manifesteren. En ten derde: met de keuze tussen vier uur chemie of vier uur van alles en nog wat, zou ik, na enig aarzelen, toch voor de chemie kiezen. Chemie is geen vak voor twaalfjarigen, vind ik, maar als men het goed aanpakt, het leerplan laat uitwerken door serieuze mensen, twintig jaar experimenteert en bijschaaft, dan kan men misschien een redelijke didactiek ontwikkelen voor het eerste jaar middelbaar. In een parodie op de Latijnverdedigers schrijft Tom: ‘Chemie is vast heel erg interessant, en je kan er vast een redenering rond opbouwen die aantoont dat je zonder chemie, geen echt beschaafd persoon kunt zijn. Dat ontleden van die moleculen, dat leert je analytisch denken ... Die tabel van Mendljev, die traint je geheugen... Het hele leven bestaat uiteindelijk uit chemische bouwstenen ...’ ’t Is geloof ik als reductio ad absurdum bedoeld, maar bij mij slaat de argumentatie aan. Als vier uur Latijn echt niet kan, geef mij dan maar vier uur chemie. Maar bespaar de kinderen die vier uur van alles en nog wat.
Waar logica en emoties niet helpen, rest bezinning. Je haalt er je persoonlijke ervaringen bij. Mijn eigen klassieke studies heb ik vijfenveertig jaar geleden afgesloten, zoals je zelf kunt uitrekenen met bovenvermelde aanvangsdatum. Mijn herinneringen daaraan zullen dus niet erg betrouwbaar zijn. Eén zaak is duidelijk als ik op de onderstrepingen in mijn oude Geerebaert afga: de onregelmatige werkwoorden heb ik véle keren herhaald.
Van Jan zijn studies herinner ik mij meer. Het komt hierop neer dat hij in de eerste vier jaar van het middelbaar eigenlijk alleen voor Latijn en Grieks echt moest léren.** Voor andere vakken, kreeg hij ‘taken’. Ik zeg dat nu een beetje grof, want bij toetsen en examens moest hij natuurlijk ook voor de andere vakken wel eens een boek openslaan, maar door de week ging het toch vooral om Latijn en Grieks. Zijn beste vriend gaf na één jaar zijn Grieks op met de woorden: ‘Twee talen is te veel.’ Nu werd dat vanaf het vijfde jaar wel anders. Jan koos toen – ‘met het oog op de toekomst’ – Grieks-Wiskunde. Daardoor viel het Latijn alvast weg. En in de latere jaren bouwt Grieks verder op de soliede grammaticale kennis van de eerste vier jaar. Er treedt een zekere ontspanning op. Tijdens de dagelijkse rit van en naar de voetbaltraining werden minder verbuigingen, vervoegingen en stamtijden ingeoefend. Die waren nu wel gekend. En dat was niet eens het belangrijkste. Het belangrijkste was dat wiskunde, fysica, chemie en biologie zoetjesaan ernstige vakken geworden waren die het inzicht van een zestienjarige stevig op de proef stelden. Daar ging de meeste energie voortaan naartoe.
Genoeg bezinning voor vandaag; laten we terugkeren naar de argumentatie. Als je de pleidooien tégen klassieke-talenonderwijs nader bekijkt, zie je dat er drie hoofdargumenten zijn: die talen zijn nutteloos; door die talen eruit te gooien maak je ruimte voor andere vakken; en, wat je met die talen bereikt, kun je ook en beter met een ander vak bereiken. Dat eerste argument is grotendeels juist.*** Latijn en Grieks zijn nutteloos in die zin dat je die talen niet kunt gebruiken om in het buitenland koffiekoeken te bestellen. Als je naar Rome wil, leer je beter Italiaans en als je naar Griekenland wil, Nieuwgrieks dat, geloof ik, met Oudgrieks vooral de lettertekens gemeen heeft. Ook zullen de meeste leerlingen na hun middelbaar geen Latijnse of Griekse teksten meer lezen, behalve misschien opschriften in kerken en oude gebouwen.
Het tweede argument lijkt mij heel wat minder soliede. Men wil de klassieke talen eruit gooien om plaats te maken voor andere vakken zoals economie, filosofie, sociologie, logica, esthetica, informatica, technologie, muziek, sport. Zo hebben we allemaal wel een stokpaardje. Zelf vind ik, op goede gronden natuurlijk, dat er in het middelbaar veel meer statistiek moet worden gegeven. Maar ik wil de onderwijswereld niet omgooien vanwege mijn idée fixe, en zou het fijn vinden als anderen dat ook niet doen. Daar komt nog iets bij. Op sommige vakken staat een leeftijd, en op andere vakken minder. Muziek en talen begin je best jong, maar inzichtelijke vakken kun je toch pas vanaf vanaf vijftien of zestien jaar aanleren. Dat geldt voor échte wiskunde en échte wetenschappen, maar ook voor de vakken waarvoor men Latijn en Grieks wil inruilen: filosofie, economie, sociologie, logica. Die vakken zijn eigenlijk niet geschikt zijn voor de eerste twee jaar van het middelbaar onderwijs, en amper geschikt voor de twee volgende jaren. Als je die vakken te vroeg aanvat, verzand je in een uit het hoofd leren van losse feitjes en bezigheidstherapie, in afwachting van het echte werk. Het wordt iets van het niveau van postzegels verzamelen en kastelen bouwen in de zandbak. Latijn en Grieks en ook Nederlands zijn daarentegen vakken waarvan je de diepgang soepel kunt aanpassen aan de leeftijd van je doelgroep, of die nu twaalf of achttien jaar is.
Dat je ten slotte de gunstige leereffecten van Latijn en Grieks ook en beter kunt bereiken met andere vakken en methoden, vind ik heel aanvechtbaar. Je zou natuurlijk best de klassieke talen kunnen vervangen door bijvoorbeeld een vak ‘Antieke Cultuur’. En je zou in dat vak de integrale oude teksten kunnen lezen in een moderne vertaling, in plaats van fragmentjes in het origineel. Meer nog: dat vak heeft geloof ik bestaan en werd algemeen ‘antieke kul’ genoemd, want in die tijd mocht ‘cultuur’ nog met een ‘k’ gespeld worden. Ik heb nooit van een leerling gehoord die het als zijn lievelingsvak had. En dat men er integrale teksten las, zou me erg verbazen. Het is net omgekeerd. Die integrale teksten hoorden net bij de klassieke taallessen. In de klas lazen we fragmentjes van de Aeneis ‘dans le texte’, en thuis lazen we de integrale vertaling van De Wilderode. In de Griekse les lazen we fragmenten uit Antigone, en thuis lazen we de integrale Franse bewerking van Anouilh. En dan moesten we ook nog eens op een woensdag- en een zondag-avond de verfilming van Oedipus Koning en Electra komen bekijken. En zoiets gebeurt vandaag nog altijd. Jan is met zijn klas vijf avonden op rij gaan luisteren naar de integrale voordracht van de Illias. Kom daar maar eens om in een vak als ‘antieke kul’.
Het grammaticale inzicht dat klassieke talen bijbrengen is nog zoiets. Wie in het middelbaar talen onderwijst, weet dat veel leerlingen vandaag de eenvoudigste spraakkundige begrippen niet meer kennen. Het is dan erg moeilijk om aan zo’n leerling het gebruik van bijvoorbeeld de leestekens uit te leggen, want daarvoor moet je een beetje weten wat een zin is, en hoe die in elkaar steekt. Hier is natuurlijk iets fout gelopen in het lager onderwijs. Toen ik naar school ging, leerden we de eenvoudige begrippen (onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp) vanaf het derde leerjaar. In de eerste jaren van het middelbaar kregen we dan in het vak Nederlands de syntactische ontleding van lange, samengestelde zinnen, volgens het systeem van Paardekooper. Dat waren veruit de saaiste lessen die ik ooit heb gehad. In dezelfde jaren deden we aan zinsontleding in de Latijnse les. Die zinnen waren ook samengesteld en lang, langer zelfs dan die van Paardekooper, maar de ontleding had iets frivools. Het was als werken aan een puzzel. En aan het einde werd je beloond, want je begreep de zin. Bij Paardekooper was er geen beloning, want je had de zin al begrepen vóór je aan de grammaticale ontleding begon. Waarom nog ontleden, vraagt een veertienjarige leerling zich dan af.
Een nieuw argument tegen Latijn was voor mij dat van Tom Naegels. Hij heeft zijn zoon, waarvoor hij niet is gaan kamperen aan de schoolpoort, uiteindelijk ook niet ingeschreven in de Latijnse, hoewel dat nog kan veranderen als hij mijn blog leest. Tom is vooral verwonderd over het gewicht van het vak. ‘Kinderen kunnen kiezen,’ schrijft hij, ‘voor een module van vier uur waarin ze allerlei interessante vakken krijgen: economie en wetenschappen en kunst en techniek, afwisselend en concreet bruikbaar en rijk en uitdagend. Of ze kunnen kiezen voor vier uur Latijn. Niks anders. Gewoon Latijn. Woordjes blokken en naamvallen van buiten leren.**** Stel je voor dat je in het eerste middelbaar kon kiezen tussen een blok met economie, wetenschap, kunst, talen, etc. ofwel een blok met vier uur chemie.’
Ik heb hier wel wat tegen in te brengen. Ten eerste is vier uur Latijn in het eerste jaar veel te weinig. Wij kregen negen uur Latijn. Gelukkig is de didactiek van het Latijn ondertussen verbeterd – net zoals die van wiskunde verbeterd is, en die van modern talen verslechterd – zodat de leerlingen op het einde van het derde jaar toch al kleine stukjes Caesar kunnen lezen. Ten tweede: het is niet omdat iets op papier interessant en concreet en bruikbaar en rijk en uitdagend is, dat die eigenschappen zich ook in het klaslokaal zullen manifesteren. En ten derde: met de keuze tussen vier uur chemie of vier uur van alles en nog wat, zou ik, na enig aarzelen, toch voor de chemie kiezen. Chemie is geen vak voor twaalfjarigen, vind ik, maar als men het goed aanpakt, het leerplan laat uitwerken door serieuze mensen, twintig jaar experimenteert en bijschaaft, dan kan men misschien een redelijke didactiek ontwikkelen voor het eerste jaar middelbaar. In een parodie op de Latijnverdedigers schrijft Tom: ‘Chemie is vast heel erg interessant, en je kan er vast een redenering rond opbouwen die aantoont dat je zonder chemie, geen echt beschaafd persoon kunt zijn. Dat ontleden van die moleculen, dat leert je analytisch denken ... Die tabel van Mendljev, die traint je geheugen... Het hele leven bestaat uiteindelijk uit chemische bouwstenen ...’ ’t Is geloof ik als reductio ad absurdum bedoeld, maar bij mij slaat de argumentatie aan. Als vier uur Latijn echt niet kan, geef mij dan maar vier uur chemie. Maar bespaar de kinderen die vier uur van alles en nog wat.
* Een van mijn redenen om vast te houden aan het Latijn
is dat, als Vergilius en Cicero ooit verdwijnen uit de klas, dat ze dan niet zullen worden vervangen door Dante,
Chaucer, Voltaire en Popper. De lezer kan zelf best raden welk soort ‘actuele’ teksten er dan wel in de plaats zouden komen.
** Professor Wouter Duyck zegt daarover in De Standaard van 2 mei: ‘Het grootste geheim van de klassieke talen bestaat erin dat zij als een van de weinige richtingen zijn ontsnapt aan de teloorgang van de hoge verwachtigen en doelstellingen die ons onderwijs aan leerlingen oplegt. In Latijn wordt de lat nog hoog gelegd.’ Dat geldt zeker voor de eerste vier jaar.
*** Als men dat argument – dat Latijn en Grieks geen praktisch nut hebben – doortrekt, zou men de invoering van een vak als Chinees kunnen voorstaan, dat dan culmineert in het lezen van de klassieke teksten van Confucius. Zo’n vak zou de meeste voordelen van Latijn of Grieks koppelen aan een zeker praktisch nut. Maar we kunnen het onderwijs natuurlijk niet herscheppen in het luchtledige.
**** Hier geeft Tom een verkeerd beeld van het vak zoals het in het eerste jaar gegeven wordt. Toen Jan het eerste jaar Latijn volgde, las hij in de klas een vereenvoudigde versie van de Aulularia van Plautus. Bijna al mijn leerlingen in het zesde jaar - ik geef les in de wiskundige richtingen en die leerlingen zijn bijna allemaal minstens met een of twee jaar Latijn gestart - bijna al die leerlingen dus, herinneren zich dat verhaal nog van het eerste jaar. 't Is vaak het enige dat ze zich nog van dat jaar nog herinneren, op academisch vlak dan toch.
** Professor Wouter Duyck zegt daarover in De Standaard van 2 mei: ‘Het grootste geheim van de klassieke talen bestaat erin dat zij als een van de weinige richtingen zijn ontsnapt aan de teloorgang van de hoge verwachtigen en doelstellingen die ons onderwijs aan leerlingen oplegt. In Latijn wordt de lat nog hoog gelegd.’ Dat geldt zeker voor de eerste vier jaar.
*** Als men dat argument – dat Latijn en Grieks geen praktisch nut hebben – doortrekt, zou men de invoering van een vak als Chinees kunnen voorstaan, dat dan culmineert in het lezen van de klassieke teksten van Confucius. Zo’n vak zou de meeste voordelen van Latijn of Grieks koppelen aan een zeker praktisch nut. Maar we kunnen het onderwijs natuurlijk niet herscheppen in het luchtledige.
**** Hier geeft Tom een verkeerd beeld van het vak zoals het in het eerste jaar gegeven wordt. Toen Jan het eerste jaar Latijn volgde, las hij in de klas een vereenvoudigde versie van de Aulularia van Plautus. Bijna al mijn leerlingen in het zesde jaar - ik geef les in de wiskundige richtingen en die leerlingen zijn bijna allemaal minstens met een of twee jaar Latijn gestart - bijna al die leerlingen dus, herinneren zich dat verhaal nog van het eerste jaar. 't Is vaak het enige dat ze zich nog van dat jaar nog herinneren, op academisch vlak dan toch.