Clarissa en Joris |
Wie tot kritiek geneigd is, kan zijn hartje ophalen aan sandalenfilms en kostuumdrama’s. Altijd is er wel iets fout. Een Griek of een Trojaan heeft een verkeerde helm op zijn hoofd, een dertiende-eeuwse Schot draagt een kilt, het kasteel van Macbeth (1005 - 1057) is een Tudor-fort van de zestiende eeuw, Sir William Cosgrove in Barry Lyndon ‘dies at Spa, in the Kingdom of Belgium’, minstens 50 jaar vóór dat koninkrijk bestond.
De oorzaak van die fouten is velerlei: onwetendheid, slordigheid, tegemoetkoming aan een algemeen vooroordeel, beperkt aanbod aan historische sites, vooral in een tijd dat beelden niet digitaal konden worden gefabriceerd. Ook moet rekening worden gehouden met de smaak van de hedendaagse kijker. De regisseur die zijn verhaal in de achttiende eeuw plaatst zal zijn held geen belachelijk hoofddeksel van die tijd opzetten. En hij laat zijn heldin in het salon een leuk negentiende-eeuws wijsje spelen op een wat ouderwetse piano in plaats van een authentiek periodestuk op een klavecimbel. Of hij gebruikt een klavecimbel dat na enige klankbewerking het geluid maakt van een piano.
Onlangs zag ik een raar staaltje in die lange film – 25 uur 30 minuten – van Edgar Reitz, Die zweite Heimat – Kroniek einer Jugend. Het verhaal speelt zich af in het milieu van jonge kunstenaars in München, tussen 1960 en 1970. Reitz zelf was in die tijd een vertegenwoordiger van de cinematografische avant-garde, iemand van ‘Papas kino ist Tod’, en er wordt in de kroniek wel eens verwezen naar het soort films waar een jonge baldadige Duitse cinefiel warm voor kon lopen. De studenten spreken over Fellini, Antonioni en Malle. Er hangt een affiche van Jules et Jim op in een van de kamers. Tot zover alles normaal.
Maar dan. De briljante cellostudente Clarissa Neulicht* trekt in 1964 voor enkele maanden naar Parijs. Ze is er ongelukkig, maar dat was ze in München ook, én in haar geboortestreek daarvoor, én ook daarna als ze in Amerika op tournee is. Maar in Parijs dus bezoekt ze het beroemde kerkhof Père Lachaise, en legt een bloem op het graf van … de Nederlandse cineast Joris Ivens. Je ziet de geboortedatum 1898, maar de sterfdatum is bedekt door Clarissa’s bloem.
Daar is een goede reden voor: de stalinistische, later maoïstische cineast, was in 1964 nog helemaal niet dood. En dat weet ik niet alleen uit Wikipedia. Ik heb Joris in 1976 zelf met eigen ogen gezien toen hij in Brussel zijn tiendelige ode aan China voorstelde. In een van die delen wordt mooi aangetoond hoe onder het communisme zelfs de eerste de beste apotheek een boeiender, grootser, meeslepender plek werd dan ze onder het kapitalisme ooit kon worden.
Joris overleed in 1989 – dat weet ik wél uit Wikipedia. Dat moet op het moment geweest zijn dat Reitz de Parijse episode van Clarissa aan het filmen was. De dood van de filmpionier moet Reitz erg aangegrepen hebben**. En een klein beetje geschiedenisvervalsing, als het om Joris Ivens gaat, is misschien niet helemaal misplaatst.
* Jan Van Duppen, die mij de cyclus aanbeval, wijst erop dat de naam ‘Lichtblau’ is, niet ‘Neulicht’. Waar haal ik in godsnaam dat ‘Neulicht’ vandaan? Ik heb er in mijn eerste corrigerende voetnoot zelfs ‘Blaulicht’ van gemaakt, tot Geraard Goossen mij op mijn nieuwe fout wees. Onbegrijpelijk.