Ik zou de roman Spanooghes
Queeste van Danny
Chambaere wellicht niet gelezen hebben als ik de auteur niet persoonlijk
kende. Ik zou dan veel gemist hebben: een uiteenzetting over de vroegmiddeleeuwse
pornocratie, een geheime samenzwering die vele eeuwen omspant en tot op vandaag
voortwoekert, een zichzelf kastijdende monnik, getrukeerde pornografische filmpjes,
saffische liefde, stenen Cupidootjes die hun stenen slachtoffertjes de hersens
inslaan met een gemzenhoorn, een hoogzwangere vrouw die over omheiningen klautert,
een spannende ontsnapping en achtervolging in Zwitserland. En wat misschien het
beste bijblijft: de koude regen en de felle wind op het Schotse eiland Saint
Kilda – even ongenadig als de regen en de wind in de tweede en derde kring van
Dantes Hel ….
En dan de figuur van Gianni Utterwulghe.
Halverwege het boek wordt een
West-Vlaamse huisvrouw onder handen genomen door een gangster die dus Gianni
Utterwulghe heet. De naam schijnt echt te bestaan. Utterwulghe martelt de vrouw
met een elektrische prikstok zoals die in slachthuizen gebruikt wordt. Hij
stelt vragen, roept af en toe enthousiast ‘Voor Paus en Zoeaaf’, en tettert voor
de rest aan één stuk door in het Algemeen Beschaafd West-Vlaams*.
“Uw orders zullen alleen via deze
GSM gegeven worden [zei Utterwulghe]. Gesnopen? Draag hem altijd bij u, ook op
de WC-pot, ook als ge u ligt te vingeren op de canapé. Zorg dat de batterij
nooit leeg is. Want weet heel goed, madammeke, dat de batterijen van ’s Heerens
Wreekstokken nooit plat zijn.” [Daarna deed hij de terrasdeur een paar keer
open en dicht met één vinger]. “Bolt goed,” knikte hij goedkeurend. “Soms hebde
van dieje camelot die zo steeg is als een droge hoer. Kwaliteit dit. Veel geld
gekost zeker?” Hij begon te gniffelen. “Gij en ik noemen dat een porte-fenêtre,
nietwaar madammeke? Weet ge hoe Ollanders dat noemen? Een schuifpui! Echt waar,
schuifpui. Ge houdt het niet voor mogelijk. Een land vol zwalpeiers, Olland.”
Nee, ’t is geen typische martelscène.
Bijna de helft van de roman bestaat uit dagboeknotities van Freddy
Spanooghe, een wat pedante geschiedenisleraar die de pedanterie zo ver drijft
dat hij het zelfs in zijn dagboek niet laten kan om voetnoten te gebruiken. Bij
alles wat hij schrijft, schieten hem dingen te binnen die hij meteen in of
onder het geschrevene verwerkt. Je zou het culturele referenties kunnen noemen maar
Spanooghe spreekt van ‘ankerpunten’, een ‘emotioneel kader’ dat hem later
toelaat om het moment van het schrijven opnieuw te beleven.
Een geleerde die binnen tweehonderd
jaar het boek openslaat, zal een redelijk beeld krijgen van hoe een enigszins
bovengemiddelde culturele bagage bij het
begin van de 21e eeuw eruit zag. Wat wist iemand die omstreeks 1953
geboren was en omstreeks 2018 een boek publiceerde? Op elke bladzijde zal de
geleerde wel een of meer kennissnippers kunnen onderstrepen. Veel van die
snippers van Freddy Spanooghe – en van Danny Chambare – behoren ook tot mijn
bagage. Dat Germaine Greer een beroemde feministe was, dat Maria van
Boergondië van haar paard viel in de buurt
van Wijnendale, dat maoïsten in de jaren zestig groene parka’s droegen, dat
Schubert een lied maakte – op een tekst van Goethe – over een Elfenkoning, dat China bij het begin van de twintigste eeuw
geleid werd door een keizerin-regentes met een slecht karakter**, dat Bach een
reeks canons opdroeg aan Frederik de Grote en dat één daarvan ‘quaerendo
invenietis’ heet, wat Latijn is en betekent: ‘zoekt, en gij zult vinden,’ en
dat dat een citaat is uit de bijbel.
Ik vraag mij af hoeveel hiervan ook tot de bagage van onze toekomstige geleerde
zal behoren: Schubert, Goethe, Bach, de Elfenkoning en Frederik de Grote
wellicht wel. Maar zouden Germaine Greer, Wijnendale, de maoïsten met hun
parka’s, het slechte karakter van de keizerin-regentes en het Latijn er nog bij zijn?***
* Dat Algemeen West-Vlaams is ook in de
rest van het boek onderhuids aanwezig. Daarbij probeert Chambaere een aantal
oude zegswijzen te redden die zijn vader vroeger hanteerde. Uit die zegswijzen
blijkt dat magere mensen in de oude, politiek niet correcte tijden vaak het
mikpunt waren van spot en discriminatie. Iemand met een smal hoofd was een ‘flessenpikker’:
hij kon immers met zijn snavelachtige kop een snip drank uit een fles ‘pikken’.
Van zo iemand werd ook gezegd: ‘smijt een brood tegen zijn ongeschoren bek en
het valt in boterhammen uit elkaar’. En magere mensen in het algemeen ‘konden
maar twee ziektes krijgen: de velziekte en de beenderziekte.’
** Chambaere schrijft over de ‘dowager
empress’ en verwijst naar de film van Bertolucci, The Last Emperor (1987). Ik zou spreken van de ‘keizerin-douairière’
en verwijzen naar de film van Nicolas Ray, 55
Days at Peking (1963). In de ondertiteling van de film zag ik voor het
eerst dat rare woord ‘doaurière’.
** En dan spreken wij nog niet van het
Grieks, want bij Lukas 11:8 heet het niet ‘quaerendo invenietis’ maar ‘ζητεῖτε, καὶ εὑρήσετε’.