zondag 31 maart 2019

De Standaard schaft aprilgrap af

     De redactie van De Standaard is voornemens dit jaar geen aprilgrap te publiceren. ’t Is jammer. Vroeger las je op 1 april in de krant dat bijvoorbeeld de autostrada van Brussel-Oostende eenrichtingsverkeer werd – zaterdag zou je alleen naar de kust kunnen rijden en zondag alleen terug. Dat tijdperk is nu afgesloten.
 ‘De aprilvis is het slachtoffer geworden van de strijd tegen fake news,’ schrijft Dominique Deckmyn. ‘Een aprilvis is elitair en neerbuigend; je zet je eigen lezers te kijk om hun naïviteit.’  Ik schrijf het op in mijn schriftje zodat ik niet vergeet: ik zal in De Standaard voortaan geen elitair gedoe meer aantreffen, ik zal niet meer neerbuigend behandeld worden, alle berichten zullen wáár zijn, en mijn naïviteit – waar ik om bekend sta – zal niet meer worden te kijk gezet. Dat is allemaal goed nieuws.
     De bekende schrijver en misantroop Jonathan Swift zou dat wellicht betreurd hebben. Hij hield wel van een stevige aprilgrap. Zijn bravourestuk bracht hij ten uitvoer in 1708. In die tijd leefde er in Londen een zekere John Partridge die een astrologisch tijdschrift uitgaf met allerlei nuttige voorspellingen over de nabije toekomst. Vooral gokkers kochten het. Swift kon die Partridge niet uitstaan vanwege diens kwakzalverij en religieus fanatisme en hij bedacht een listig plan. Een goede voorbereiding is het halve werk, wist hij, en hij begon er al aan in februari. Hij schreef een artikel – onder een schuilnaam – waarin hij de dood van de astroloog voorspelde. Die zou plaatsvinden op 29 maart. Het stond in de sterren geschreven. Om alles nog wat spectaculairder te maken werd ook nog de dood voorspeld van de aartsbisschop van Parijs (4 april), de kroonprins van Oostenrijk (11 april), de kroonprins van Frankrijk (7 mei), de Franse koning (29 juli) en de paus (11 september) – allemaal net als Partridge zelf vijanden van de Anglicaanse Kerk waar Swift toe behoorde.
     Dat artikel was nog maar het voorbereidende werk, maar het verkocht goed en er kwamen veel reacties op. Men vroeg zich af wie de auteur wel kon zijn. Swift zelf schreef ook een reactie – onder een andere schuilnaam. De auteur, zo heette het daarin, was een ‘getalenteerde gentleman’ die zich als astroloog voordeed en ‘met opzet slordig schreef’ om iedereen op een dwaalspoor te brengen en ondertussen met zijn vrienden ‘niet bijkwam van het lachen’.

     Op 30 maart volgde dan de genadeslag. Swift publiceerde een nieuw artikel over ‘Het uitkomen van een voorspelling’. Daarin deed een ‘gepensioneerd boekhouder’ uitgebreid verslag van de dood van John Partridge. Partridge was op zijn sterfbed  overgegaan tot bekentenissen. Hij had zelf nooit geloofd in de wichelarij waar hij zijn brood mee verdiende. Maar nu hij aan het sterven was moest hij toegeven dat andere wichelaars blijkbaar wél goede voorspellingen deden. De ‘gepensioneerde boekhouder’ merkte nog op dat de dood vier uur later intrad dan voorspeld. De datum was juist geweest, maar het uur was fout. In de sterren lezen is geen exacte wetenschap.
    De grap werd gewaardeerd en geen Londenaar voelde zich neerbuigend behandeld. Op 1 april werd het overlijden van de John Partridge in de hele stad gevierd. De pers schreef er wekenlang over. Elk protest van Partridge zelf werden weggelachen. Toen hij schreef dat de aartsbisschop van Parijs níet was overleden op 4 april, antwoordde Swift dat je de Fransen niet moest geloven. En ook alle andere tegenwerpingen van de arme astroloog werden met gemak weggewuifd. Men kon toch geen rekening houden, besloot Swift, met de mening van een ‘slecht geïnformeerd lijk’.

zaterdag 23 maart 2019

Dandy Baudet

     Over Thierry Baudet heb ik niet veel te melden, maar ’t blijft een rare kerel. Ik ben blij dat ik in België woon en niet voor hem hoef te stemmen – wat ik anders misschien wel had gedaan.  Ik heb die twee essays gelezen waar hij de bundels ‘Conservatieve vooruitgang’ en ‘Revolutionair verval’ mee inleidt. Die waren best interessant. Ik las in Het Nieuwsblad dat hij er ‘economisch donkerblauwe ideeën’ op nahoudt. Dat doe ik ook. Maar kan je die mensen van Het Nieuwblad vertrouwen over zo’n kwestie? Wat verstaan zij onder ‘donkerblauw’? En eigenlijk vertrouw ik alle berichtgeving over het buitenland maar half. Het is voor zo’n krant al moeilijk om iets van het bínnenland te begrijpen en juist te rapporteren.
     Af en toe lees ik een stuk waarin gezegd wordt dat Baudet ‘vrouwonvriendelijk’ is. Soms wordt dat ondersteund door uittreksels uit een roman die hij geschreven heeft. Daarin doet een van de personages vrouwonvriendelijke uitspraken. Als argument tegen Baudet vind ik dat flauw. Als ík een roman zou schrijven die zich afspeelt in het maoïstische milieu van de jaren zeventig, en een van mijn personages betoogt daarin vol vuur dat de fouten van kameraad Stalin niet opwegen tegen zijn verdiensten, dan zou dat van mij als auteur geen stalinist maken.
     In alle krantenstukken lees ik dat Baudet zich keurig kleedt. Dát is in elk geval de zuivere waarheid, want je kunt het nagaan op talrijke foto’s. Er is er ook een waarop hij géén kleren aan heeft, maar áls hij kleren aan heeft, zijn die onberispelijk en voornaam. Die twee eigenschappen van kleren – onberispelijk en voornaam – tref je samen aan bij zo verscheiden mensen als ‘Beau’ Brummell, Marcel Proust, James Bond en mijn goede vader. Maar ze vallen niet altíjd samen. Zelf draag ik bijvoorbeeld altijd –  winter of zomer, werkdag of feestdag – een voornaam wit overhemd. Ik heb het eens een jaar met ruitjeshemden geprobeerd, maar dat werkte niet. Welnu, die witte overhemden, die ik dus op werkdag en feestdag draag, zijn niet altijd smetteloos. Ik durf wel eens – vertel het niet verder – twee dagen na elkaar hetzelfde overhemd aantrekken. Als je dat in een Amerikaans bedrijf doet, word je daarop aangesproken door je afdelingshoofd geloof ik.
     Mijn grootvader schijnt dat ook gehad te hebben. Hij straalde graag waardigheid en chic uit. Toen strooien hoeden in de mode kwamen, was hij een van de eersten om zo’n hoed te kopen. Hoewel hij in zijn jonge mannenjaren goed uit beide ogen zag, droeg hij een lorgnet wanneer hij zich onder de mensen begaf. Zo’n ding op je neus straalde klasse uit, vond hij. Als hij boodschappen deed voor mijn grootmoeder, droeg hij de boodschappentas onder de arm, in plaats van die naast zich te laten slingeren, zoals een vrouw dat zou doen. Maar hij maakte zich niet druk over een kreuk in zijn jas of een kleine spat op zijn broek.
     Mijn grootvader en ik zijn in goed gezelschap. De Russische auteur Tsjechov droeg ook graag voorname kleren – en een lorgnet. Hij was verzot op dassen, en als hij in het buitenland kwam, kocht hij er een grote voorraad van. Kreeg hij bezoekers over de vloer die er een losse kledingstijl op nahielden, dan verkrampte hij. De boerenkiel van Tolstoj verdroeg hij alleen omdat Tolstoj nu eenmaal Tolstoj was, maar zelf was hij altijd tip top gekleed … althans naar Russische normen. Toen hij evenwel met de actrice Olga Knipper trouwde, viel hij door de mand. Olga was van Duitse afkomst en was, zoals wel meer van haar landgenoten, erg gesteld op hygiëne en Grundlichkeit. Tsjechov werd duchtig de les gespeld. Dat hij wat vaker van overhemd moest wisselen.

dinsdag 19 maart 2019

Hoe zegt men het in het Russisch?

    Er zijn weinig taalkenmerken die in werkelijk álle talen voorkomen. Elke taal schijnt een ‘a’-klank te hebben, maar een zo gewone klank als de doffe ‘e’, de zogenaamde ‘sjwa indogermanicum’, die we in zijn verlengde vorm ‘euh’ gebruiken als we niet weten wat we moeten zeggen, welnu, die klank bestaat niet eens in het Spaans. Het is nog een geluk dat die Spanjaarden altijd wéten wat ze moeten zeggen.
     In de Nederlandse les vertel ik wel eens iets over taalverschillen. De Eskimo’s, zeg ik dan een beetje simplistisch, hebben vijftig woorden voor ‘sneeuw’*. Ze kunnen een verschil maken tussen ‘vallende sneeuw’, ‘gevallen sneeuw’ en ‘sneeuw op de grond’. Maar de Nigerianen hebben geen enkel traditioneel woord voor de mooie witte vlokken die, als het een beetje meewil, alles zo mooi kunnen toedekken (zie hier). Dat begrijpen de leerlingen want de Eskimo’s hebben veel met sneeuw te maken en de Nigerianen niet.
     Maar als ik dan zeg dat de Russen geen woord hebben voor ‘hand’ of ‘voet’, komt er protest. Dat kan niet, zeggen ze, want hoe moet zo’n Rus dan zeggen dat hij last heeft van een zere hand of een gezwollen voet? Soms heb ik een Russische jongen in de klas, en die protesteert meestal nog het luidst van allemaal. ‘Hand’ is ruka, zegt hij, en ‘voet’ is nozhka.Het duurt meestal tot de volgende les voor hij wil toegeven dat ruka en nozhka eigenlijk ‘arm’ en ‘been’ betekenen, waar hand en voet dan een onderdeel van zijn. Zo hebben wij in het Nederlands ook maar één woord voor de poot van een hond of een kat, terwijl de Engelsen en de Amerikanen kunnen spreken van een ‘leg’ en een ‘paw’.

     Of ik vertel van de 19de-eeuwse staatsman en amateur-graecist Gladstone die ontdekt had dat in de hele Ilias geen enkele kleur vermeld wordt. De meisjes vragen zich dan af hoe je de kleur kon opgeven van een handtas die je wilde kopen, waarop de jongens verontwaardigd antwoorden dat de oude Grieken zich niet met handtassen bezighielden. Ik sta in deze kwestie aan de kant van de jongens.
     Er is een oud debat tussen taalkundigen over welke conclusies we hier allemaal uit kunnen trekken. Zegt de aanwezigheid of afwezigheid van een woord in een taal iets over het wereldbeeld van het volk dat die taal gebruikt? Karel van het Reve dacht van niet. Een Rus zal niet verkeerd grijpen als hij je een hand wil geven. En bij de Fransen kan het erg ‘gezellig’ zijn, al moeten zij zich tevreden stellen met het algemene woord ‘agréable’ om die sfeer te benoemen. Ronald Reagan had ooit in een redevoering gezegd dat de Russen zó onvrij waren, dat hun taal niet eens een woord had voor ‘vrijheid’. Daar moest Karel smakelijk mee lachen, alhoewel hij de president graag mocht. Reagan had het zwarte naaigaren niet uitgevonden, dat merkte je, en juist dat maakte hem sympathiek, want wij hebben het zwarte naaigaren ook niet uitgevonden. Maar over dat woord voor vrijheid, daar had hij het mis. De Russen hadden immers zelfs drie woorden voor ‘vrijheid’: svoboda, vol’nost en volja.  Karel bleef zich dus afvragen waar Reagan die rare gedachte vandaan had. Hij moest iets hebben gehoord, en het zich dan later verkeerd hebben herinnerd. Maar wát had Reagan gehoord? Karel wist het niet. Hij bleef met de vraag zitten en vroeg aan zijn lezers of ze hem konden helpen.
     Ik kom nu natuurlijk veel te laat, want Karel is al lang dood, maar onlangs las ik dat de Russen geen woord hebben voor ‘privacy’. Zou dát het kunnen zijn? Die privacy, zal Reagan gedacht hebben, is typisch voor een vrije, individualistische samenleving. Die communisten kennen dat niet, dus hebben ze er ook geen woord voor. En later heeft de president die privacy verward met iets anders dat de communisten ook niet kenden.
     Trouwens, nu ik eraan denk, bestaat er eigenlijk een echt Nederlands woord voor privacy?
    


* Dat van die vijftig woorden voor ‘sneeuw’ is natuurlijk niet helemaal waar. Net als het niet helemaal waar is dat de taalkundige Franz Boas dat zo zou hebben gezegd.

zaterdag 16 maart 2019

De moord op Trump en de zelfmoord van Peeters

     Met Liesbeth Van Impe ben ik het meestal half eens. Vandaag vergelijkt ze in Het Nieuwsblad een uitspraak van Nic Balthazar met één van Bart De Wever. Nic had zich afgevraagd of hij Trump zou doodschieten als hij de gelegenheid kreeg, en Bart De Wever had de degradatie van Kris Peeters tot Europees lijsttrekker vergeleken met een opgelegde zelfmoord in Romeinse stijl. Het is voorspelbaar, schrijft Liesbeth,  dat wie zich over de eerste uitspraak opwindt, weinig verkeerds zal zien in de tweede, en omgekeerd.  En wáár men zich over opwindt en wáár men niets verkeerds in ziet, zal worden beïnvloed door politieke berekening, ideologische voorkeur en emoties.
    Ik geloof dat ook. Hoewel ik mij zelf over geen van de twee uitspraken opwind, heeft Liesbeth in de grote lijnen gelijk. Ook volg ik haar als ze zegt dat we bij dergelijke debatten niet te veel mogen varen op ons gevoel. We zouden rationeel moeten blijven, want dat zijn we meestal niet. Ze verwijst naar het beroemde beeld* van de olifant (ons gevoel) dat de koers bepaalt en de ruiter (onze ratio) die de koers achteraf uitlegt.

     Alleen is het jammer dat Liesbeth de hogervermelde twee uitspraken zelf niet op hun rationele inhoud beoordeelt. Ze doet dat enigszins wel met de uitspraak van Nic – daarover straks meer – maar daarna heeft ze het vooral over de gevoelswaarde van de metaforen: ze zijn te scherp en te gratuit, en ze missen empathie, respect en tact. Daarmee gaat ze evenwel voorbij aan het inhoudelijke verschil. De uitspraak van Nic betreft een moreel dilemma, de uitspraak van Bart betreft een feitelijke stand van zaken. Nic vraag zich af wat een moreel wezen zou moeten doen als hij Trump kon neerschieten, Bart beschrijft, op hyperbolische wijze, wat er werkelijk gebeurt met politici die hun beste tijd achter de rug hebben. Ze worden afgevoerd. Vandaag overkomt het Kris Peeters, morgen is hij zelf aan de beurt. Hodie tibi, cras mihi, moet Bart gedacht hebben.
     Eigenlijk is Liesbeth onrechtvaardig als ze de twee uitspraken te scherp, te gratuit, te tactloos enzovoort noemt. Die kritiek geldt alleen voor de uitspraak van Bart. Nic is naar vorm en toon genuanceerd. ‘Ik ben er nog niet uit,’ zegt hij sussend. Ook is de kans klein dat Trump, of een familielid van hem, die scherpe uitspraak onder ogen krijgt en zich dus gekwetst moet voelen.
     Anders is het gesteld met de inhoud van Nics dilemma. Het gedachte-experiment waarbij je Trump tegenkomt in een donker steegje, gaat terug op een soortgelijk gedachte-experiment waarbij je in de jaren twintig, dertig of veertig Hitler tegenkwam in een donker steegje. Liesbeth noemt dat een ‘gratuite gedachte-oefening over hoe geoorloofd het is geweld te gebruiken tegen een politieke tegenstander.’ Ik dacht eerst dat bij een vredelievend man als Nic zo’n vraag nooit zo zou opkomen, maar nu ik het hele interview gelezen heb, weet ik beter. In zijn laatste antwoord somt Nic de redenen op waarom Trump mag worden ‘afgeknald met een blaffer’: hij zou een wereldoorlog kúnnen uitlokken, hij zou een narcist kúnnen zijn, er zou met hem niet te praten vallen,  en hij ontkent ‘climate change’. Voor de mogelijke executie van Trumps plaatsvervanger Mike Pence – ‘die is nóg erger’ –  komt er een vierde reden bij: hij ‘ontkent de evolutietheorie’. Drie veronderstellingen en twee ‘ontkenningen’ als grond voor een terdoodveroordeling vind ik wat zwak. **

    Is de vergelijking die Nic maakt tussen Trump en Hitler in enig opzicht aanvaardbaar? Er zijn tussen die twee allerlei verschillen wat haartooi, hoffelijkheid, smaak, culturele belangstelling en redenaarstalent betreft. De vergelijking valt niet altijd uit in het voordeel van Trump. Maar van Hitler kennen we een aantal drijvende ideeën die in een moderne context dicht bij het absolute kwaad komen: het heerservolk, de Untermenschen, oorlog als maatschappelijke hygiëne, de voorrang van de stam op het individu. Wie díe ideeën in gelijke mate bij Trump meent aan te treffen, kunnen we, om met de woorden van Liesbeth te spreken, ‘enkel veel beterschap toewensen en het beste hopen.’
     Maar Nic denkt wellicht noch aan de haartooi, noch aan de kenmerkende ideeën van Hitler en Trump, maar aan de gevólgen van hun beleid. Bij Hitler ging het om enkele miljoenen Joodse, Poolse, Russische en Oekraïense slachtoffers in het verleden; bij Trump gaat het – in de denktrant van Nic – om … enkele miljarden slachtoffers in de toekomst. Trumps klimaatsabotage kan – in de denktrant van Nic – bijdragen tot het einde van de menselijke beschaving. Ja, dán kan er al eens een kordaat besluit worden genomen. Een allesovertreffende inzet rechtvaardigt haast elk denkbaar middel. Thomas Morus liet protestantse ketters levend verbranden, want het eeuwige zielenheil van de Engelsen stond op het spel. Tolstojs brave held Pierre overwoog om Napoleon te vermoorden, om zo tienduizenden Russen én Fransen te redden.
     Tegen die redenering bestaan bezwaren die Nic ongetwijfeld kent. Trump is niet alléén verantwoordelijk voor het klimaatbeleid van de wereld. Als je hem doodschiet, wordt Mike Pence president en die is, zoals we al weten, ‘nog erger’. Bovendien kun je ook gewoon de Amerikanen overtuigen om de volgende keer niet voor Trump te stemmen, en dan is dat doodschieten niet nodig. Dat zijn allemaal praktische bezwaren. Er is daarnaast ook het bekende filosofische bezwaar van de Talmoed, overgenomen door de Koran : ‘Wie één mens doodt, doodt de hele mensheid.’ Dat klinkt een beetje mystiek, maar het is dat bezwaar waar het in het oorspronkelijke gedachte-experiment eigenlijk om draait.
     De grote schade die de aarde en de mensheid kunnen oplopen door de klimaatopwarming wordt door de economen van het IPCC nuchter uitgedrukt in procenten van het bruto wereld product. Voor die procenten zou Balthazar nooit overwegen om Trump dood te schieten. Hij zou er dan wél ‘uit zijn’.  Maar als de hele mensheid werkelijk van de totale ondergang moet worden gered, is het een andere zaak. Ik geloof dat niet, van die totale ondergang. Maarten Boudry gelooft het ook niet. En het IPCC gelooft het evenmin. Maar Nic dus wel heb ik uit zijn film begrepen.

* Liesbeth schijnt te denken dat dat olifantenbeeld bedacht werd door Jonathan Haidt. Dat is niet zo. ’t Is van David Hume. Maar het blijft een geruststelling dat onze hoofdredacteuren ten minste Haidt lezen.

** Zo’n tot bloeddorst verworden linkse onverdraagzaamheid vinden we nog sterker bij de muzikant Daan Stuyven en Stijn Meuris en bij presentator Chris Dusauchoit. De eerste dacht bij de aanslag op de WTC-torens ‘Eindelijk!’, de tweede wenste de lone shooter die Donald Trump te grazen wil nemen ‘een vaste hand’ toe, en de derde had ‘geen slecht gevoel’ toen Pim Fortuin werd vermoord.

zaterdag 9 maart 2019

Nic en het klimaat

      Nic Balthazar ken ik al heel lang van naam en van gezicht. Als de televisie indertijd een mooie film programmeerde kwam Nic ons eerst allerlei wetenswaardigheden over die film vertellen. Ik nam die films vaak op, en er moeten bij ons op zolder nog videocassettes liggen waarop ook die inleidingen bewaard zijn gebleven. Er was iets speciaals mee. De close-up was groter dan toen gebruikelijk was waardoor je de indruk kreeg dat Nic in je woonkamer kwam. Ook hield hij zijn kale hoofd minder frontaal naar de camera gedraaid dan andere presentatoren dat deden, terwijl hij je tóch recht in de ogen keek. En hij sprak heel enthousiast. Té enthousiast, vond mijn vrouw.
     Later kwam ik Nic nog enkele keren tegen, bij wijze van spreken dan. Mijn zoon was als kind een grote bewonderaar van de film Ben X. Die was geregisseerd door Nic. Collega V. ging met haar gezin soms kamperen op een plaats waar ook Nic met zijn gezin kampeerde. ‘Een hele lieve, zachte man,’ zei collega V. ‘Misschien wel,’ zei X, die af en toe met Nic samenwerkte, ‘maar ook een beetje een snoeshaan. Hij spreekt mij altijd aan met “Meester”. ’t Moet iets boeddhistisch zijn.’
     En nu kwam ik Nic weer tegen met zijn klimaatfilm, een soort gemonteerde conférence waarin we vernemen hoe erg het met het klimaat is gesteld en wat we eraan kunnen doen. Ik hou er niet van om informatie te verzamelen uit filmpjes vanwege het tijdverlies dat je erdoor lijdt. Je kijkt een uur naar iemand die iets uitlegt en iets toont, en al die informatie kon best op enkele velletjes papier, die je in vijf minuutjes leest, aanstreept en desnoods controleert. Maar een ecologistische collega overtuigde mij dat het echt wel de moeite loonde.
     De moeite … wat zal ik zeggen? De film bestaat uit een geestdriftige uiteenzetting van Nic. Die uiteenzetting wordt onderbroken door beelden van het grotendeels jonge publiek, door projectie van grafieken, door beelden uit het journaal, en door korte verklaringen van mensen die iets met het klimaat te maken hebben: gewezen IPCC-man Van Ypersele, weervrouw Jill Peeters, onderzoeker Tomas Wijns, journalist Rudi Vranckx …. Het ding zit goed in elkaar en werd ook uitgezonden op Canvas. Nic praat als een bevlogen leraar. Ik herken zelfs een aantal van mijn eigen maniertjes: met de armen zwaaien (‘Alarm, alarm’), gespeelde verbazing (‘Wij kunnen daar toch niets aan doen?!’), flauwe mopjes (‘Kent iemand hier een poolbeer?’), zelfrelativering (‘Ik ben ook een klimaatzondaar’), en af en toe – niet te vaak – een vraag stellen aan het publiek (‘Wie heeft ooit gehoord van het I-P-C-C?’).
     Ik zie dat de film wel eens op scholen vertoond wordt. Dat verbaast mij niet. Hij ligt helemaal in de stijl van de voorlichting die leerlingen ook over andere onderwerpen voorgeschoteld krijgen: onveiligheid in het verkeer bijvoorbeeld, en seksueel overdraagbare ziektes. Zo’n voorlichting steunt sterk op emotionele en choquerende beelden – van verhakkelde lichamen en etterende geslachtsdelen – om op die manier een gedragsverandering teweeg te brengen. Het is dán niet het moment om te vertellen dat je door seksueel contact met je vaste lief eigenlijk heel, heel weinig kans maakt om zo’n vieze ziekte te krijgen, of dat goeie chauffeurs – ik hoor daar niet bij – jarenlang tegen 180 op de autostrada kunnen rijden zonder ongelukken te veroorzaken. Maar de informatie is daardoor ook eenzijdig. Beleidsmensen die over die kwesties beslissingen nemen, kunnen best even kennis nemen van de choquerende beelden en zich daarna gaan verdiepen in de cijfertabellen, statistieken, oorzakelijke verbanden en kosten-batenanalyses. En als er onder mijn lezers jonge actievoerdertjes zijn, op zoek naar de redenen voor hun actie, dan zou ik hun aanraden eens een rustig artikel te lezen zoals dit hier. Ze zullen er alle feitelijke kennis vinden die Nic aanbiedt, maar zonder de overdrijvingen, de bangmakerij en het drama.

     Nic heeft goed begrepen dat één beeld meer overtuigingskracht heeft dan duizend woorden of cijfers: magere ijsberen, bosbranden, overstromingen, rokende fabrieksschouwen, dorre gronden met diepe scheuren. Op een bepaald moment zegt hij dat we in 1958 jaarlijks 6 miljard ton CO2 in de atmofeer brachten, en nu al 36 miljard. Dat is heel veel. Maar ik heb liever iemand die mij vertelt dat onze atmosfeer rond 1800 ongeveer 0,028 procent CO2 bevatte en nu 0,041 procent. Daarmee weten we nog niets van de gevolgen daarvan, maar we hebben een objectief beeld van de omvang. Nic daarentegen geeft die omvang visueel weer: een foto van een wereldkaart waar die CO2-uitstoot wordt weergegeven in felrode dampen. Wie niet beter weet, zou denken dat de atmosfeer boven het Noordelijk Halfrond bijna volledig uit CO2 bestaat.

     Of neem nu het blote feit dat de aarde sinds 1880 één graad warmer geworden is. Toen ik dat aan mijn leerlingen ooit eens vertelde, waren ze erg ontgoocheld. Ze hadden gedacht dat het veel meer was. Hoe maak je van zo’n gegeven nu een spektakelgrafiek? Je kunt heel weinig graden op de y-as plaatsen; dan krijg je een steile lijn. Maar ook dat is niet voldoende. En bovendien, wie raakt nu in paniek om een evolutie die zich over anderhalve eeuw uitspreidt? Beter is iets te tonen van de laatste jaren. Als je bijvoorbeeld de schommelingen van de twintigste eeuw weglaat, krijg je van 1970 tot 2018 een wereldwijd gemiddelde stijging van 0,9 °C. Dat betekent dat er heel weinig plaatsen zijn waar het nu kouder is maar veel plaatsen waar het nu een halve, één, anderhalve of hier en daar zelfs twee graden warmer is. Dat is precies de betekenis van ‘gemiddeld’. Als je nu de gebieden die een graad verliezen op een wereldkaart in het blauw aanduidt, de gebieden die een halve graad winnen in het geel, de gebieden die een hele graad winnen in het oranje en de gebieden die twee graden winnen in het rood, dan krijg je een wereld die eruitziet als een dikbuikige, brandende kaars, met de rode kleur heel passend aan de bovenkant. Wanneer Nic die kaart laat zien, met kleurverandering op het ritme van de voortschrijdende jaartallen, zie je enkele meisjes in de zaal elkaar bang aankijken. Maar eigenlijk gaat het nog altijd over dezelfde stijging van 0,9°.



          De volgende dia van Nic gaat over de natuurrampen die het gevolg zijn van de klimaatopwarming. Hij spreekt dan over orkanen, overstromingen en bosbranden. Hij toont een staafgrafiek van de herverzekeringsmaatschappij Munich Re en laat daarbij zien dat die natuurrampen sinds 1980 zijn toegenomen ‘met ongeveer een factor 3’. Voor de orkanen voegt hij eraan toe dat die niet noodzakelijk talrijker geworden zijn, maar wel ‘krachtiger’. Maar wát die staafgrafiek precies voorstelt, legt Nic niet uit. Aantal Beaufort? Vierkante kilometer overstroomd gebied? Aantal verbrande bomen? Dat zijn geloof ik niet de dingen die door verzekeraars worden gemeten. Verzekeraars meten de menselijke en materiële schade die door de rampen wordt veroorzaakt. Maar sinds 1980 is het aantal mensen op de wereld bijna verdubbeld in aantal en daarbovenop hebben die mensen ook meer dan twee keer zoveel bezittingen die kunnen worden vernietigd. Eenzelfde storm nu zal dus gemakkelijk drie keer meer schade berokkenen als in 1980, vooral omdat de bevolkingsaangroei het grootst was in de kwetsbare kustgebieden.*

        Na de natuurrampengrafiek stelt Nic een belangrijke vraag: ‘Is dat allemaal wel wetenschappelijk? En welke wetenschappers zeggen dat?’ Hij geeft zelf het antwoord: ‘Allemaal eigenlijk, 97 %.’ Nu geloof ik dat Nic het 97- %-argument hier ijdel gebruikt, zoals vroeger ook de Naam des Heren  soms ijdel werd gebruikt.  Die 97 % gaat over de klimaatwetenschappers die gepubliceerd hebben over het verband tussen klimaatopwarming en door de mens veroorzaakte CO2. 97 % van hen zijn het erover eens, zegt Cook (2013), dat er klimaatopwarming ís, en dat die voor meer dan de helft door menselijke CO2 is veroorzaakt. Maar die 97 % gaat bijvoorbeeld niet over een consensus die zou bestaan over krachtiger wordende orkanen. Ik zou het nog sterker zeggen, over ongeveer 97 % van wat Nic Balthazar vertelt, bestaat geen 97 % consensus wetenschappelijke consensus – alhoewel over elk punt dat hij naar voren brengt er wel bepaalde wetenschappers zijn, en soms zelfs heel veel, die hetzelfde beweren als Nic.
    Ons conférencier komt nu langzamerhand aan het midden van zijn uiteenzetting, en als filmregisseur kent hij het belang van een sterke ‘midpoint’ in de verhaallijn. Dat komt er met een dia waarbij niet alleen de voorbije, maar ook de toekomstige opwarming wordt weergegeven. Het is een grafiek met de temperatuur op de y-as en de jaartallen op de x-as. De graden klimmen geleidelijk van 1900 tot 2015 en waaieren dan plots in de hoogte uit als een grote rode vlam. Nic spreekt ergens met wat ironie over een ‘vuurtijd’ en een ‘magmatijd’ waar we naartoe gaan. Ook die rode vlam is weer een erg emotioneel en suggestief beeld, maar de cijfers waarop het steunt zijn wel degelijk wetenschappelijke prognoses van het IPCC. In droge encyclopedietaal betekent de grafiek het volgende: de gemiddelde temperatuur van het aardoppervlak zal - met een scenario van hoge CO2-uitstoot - in de loop van de eenentwintigste eeuw stijgen van 15° tot minimum 16,6° en maximum 18,8°. Een stijging dus met minimum 1,6° en maximum 3,8° graden.** Die rode waaier is een grafische voorstelling van die minimum- en maximumprognose.

     Ook zonder de emotionele rode waaier is de grafiek slecht nieuws. Als we de gemiddelde prognose nemen van een temperatuurstijging van 2,7° tegen 2100, dan zou de temperatuur nog altijd drie keer sneller stijgen dan in de vorige eeuw.
    Nu is dat slechte nieuws voor Nic weer niet slecht genoeg en hij begint een verhaal van positieve feedbacks, tipping points en runaway global warming. Hier wordt het verhaal eenzijdig. Nic legt uit wat positieve feedbacks zijn: als het ijs smelt door de warmte, wordt er minder warmte teruggekaatst in de ruimte en komt er op bepaalde plaatsen methaangas vrij dat zelf een broeikaseffect veroorzaakt. Dat is elementaire fysica. Maar de negatieve feedbacks zijn dat ook. De opwarming zorgt voor grotere terugkaatsing van infrarode straling, en voor meer vegetatie die op haar beurt CO2 uit de lucht haalt. Over de precieze invloed van de feedbacks bestaat weinig zekerheid of eensgezindheid.*** Nic vreest dat die positieve feedbacks zodanig bepalend zullen zijn dat we binnen twintig of dertig jaar de zaken ‘niet meer in de hand hebben’ en dat er een ‘runaway global warming’ komt, een aarde die maar blijft opwarmen. Daarmee verwijdert hij zich wel erg ver van de wetenschappelijke consensus. Het IPCC zelf schrijft in een rapport van 2013 dat een ‘runaway greenhouse effect appears to have virtually no chance of being induced by anthropogenic activities.’ (hier) Het op een hoopje gooien van negatieve feedbacks, positieve feedbacks, tipping points en runaway effect is, vind ik, het zwakste punt van de uiteenzetting, of tenminste van het eerste deel ervan.

    Met zijn runaway effect is Nic aanbeland bij zijn einde-van-de-wereldscenario. Als de CO2-uitstoot niet onder controle is, gaat de bal aan het rollen. Nic laat ook letterlijk een wereldbolballon die hij heeft meegebracht eerst van een trede rollen (opwarming) waarna hij de hele trap afdondert (runaway effect). ‘Dan is het uit onze handen,’ zegt Nic. ‘Als we dan zeggen: we hebben het begrepen, we leggen elke auto stil, elke fabriek stil, dan is het te laat. Het maakt niet meer uit. De aarde warmt zichzelf op. Ik vind dat hard om aan mijn kinderen uit te leggen. Dan komen ze in een wereld waarin je niet wilt leven, want je kunt daar bijna niet meer leven.’ Jill Peeters valt Nic bij en spreekt ergens over een wereld waar ze haar kleinkinderen niet meer zal zien opgroeien. Jean-Pascal Van Ypersele spreekt van een ‘monde inhabitable’. Ik vind dat allemaal interessant als voorspelling, zolang het maar niet als een onderdeel van de wetenschappelijke consensus wordt voorgesteld.
     Na zijn heel sombere voorspellingen, komt Nic aan bij zijn tweede deel: de hoopvolle boodschap. ‘We kunnen er nog iets aan veranderen.’ Dat tweede deel is een verzameling van inspirerende uitspraken en anekdotes. We kunnen op korte tijd de hele wereld laten overschakelen op een andere economie, waarbij onze volledige energiebehoefte gedekt wordt door hernieuwbare energie van zon en wind. We horen van zonnespiegels in Marokko, van kosteloze isolatie in Nederlandse wijken, van energieverstrekkende dakpannen van Elon Musk en van een procédé om windenergie om te zetten in waterstof. Wij krijgen veel losse cijfers, waar we niet veel mee kunnen aanvangen. ‘Importeren van fossiele brandstof kost één miljard euro per dag,’ zegt een zekere Serge De Gheldere. Ik geloof het zo.
     In dat tweede deel komen veel onderwerpen aan bod die erg kort en tegelijk ook erg eenzijdig worden behandeld. Er wordt gesproken over hittegolven die levens kosten aan bejaarden, maar niet over de milde winters die levens redden. Het gaat over gebieden die aan vruchtbaarheid inboeten, maar niet over gebieden die aan vruchtbaarheid winnen. Vliegtuigtickets zijn zogezegd goedkoper dan treinticks omdat ze gesubidieerd worden - alsof die laatste niet gesubsidieerd worden (en hoe!) Investeringen in energietransitie zorgen voor jobs-jobs-jobs, alsof dat geld, anders geïnvesteerd, niet evengoed zou hebben gezorgd voor jobs-jobs-jobs. Voor kosten en bouwtijd van wind- en zonne-energie wordt uitgegaan van de meest optimistische voorspellingen, voor kernenergie wordt uitgegaan van de meest pessimistische****. Enzovoort.*****
     Een rode draad in het tweede stuk is deze. Er wordt ons verteld dat al de beste alternatieve energiebronnen en andere oplossingen al bestáán. Ze zijn ‘de tekentafel voorbij’. Bovendien zijn ze minstens even betaalbaar als de klassieke energiebronnen. ‘Dat geld geven we toch uit,’ zegt De Gheldere. ‘Ofwel geven we het aan Saoedi-Arabië en Rusland, ofwel aan mensen van hier die uw woning komen isoleren. Na zeven jaar is uw investering terugbetaald.***** En op veel plaatsen is zonne-energie nu al de goedkoopste energie geworden.’ Maar als die energie en energiebesparing inderdaad zo goedkoop is, vraag je je af, waarom wordt die markt dan zo verwaarloosd door de grote bedrijven en de multinationals? Het is uiteindelijk de goedkoopste leverancier die zijn concurrenten de baas zal zijn. Maar toch komt er weinig enthousiasme van die kant.
     Daar zijn drie verklaringen voor. Eén, die energie is helemáál niet zo goedkoop als álle kosten worden opgeteld. Twee, de technische problemen zijn nog lang niet allemaal opgelost en de beste oplossingen zijn nog lang niet allemaal gevonden. Dat zijn de verklaringen die bij mij spontaan opkomen. En dan is er de verklaring van de linkse econome Kate Raworth, die we enkele keren in de film zien optreden. Volgens Kate Raworth zijn het de lobbyisten van de fossiele sector die de vernieuwingen blokkeren. Ik geloof dat niet. Zeker, die lobbyisten bestaan. Maar dat ze een concurrent kunnen tegenhouden die winst geroken heeft in de vernieuwbare energie is onwaarschijnlijk. Waarschijnlijker is dat de fossiele sector zelf zich snel op de vernieuwbare energie zou werpen, zodra die economisch echt rendabel werd (of voldoende subsidies kreeg).

     Nic heeft het in zijn tweede deel wat moeilijk met het kiezen tussen twee accenten. Enerzijds wil hij ons overtuigen dat we eigenlijk niets opgeven door een snelle en radicale energietransitie tegen 2040. We moeten niet terug naar het stenen tijdperk, zegt hij. We krijgen alleen bredere fietspaden, betere treinen, groenere steden, onverslijtbare computers, gezondere groenten uit eigen streek en een rustiger leven zonder burn-outs, in een maatschappij waar alles iets minder om geld draait. De enige zaken die ‘een beetje pijn’ zullen doen is het opgeven van vliegtuigvakanties, van koeienvlees, en van een privé-auto. Zou het echt niet meer zijn dan dat? Ik vraag het mij af. Maar Nic blijft vaag. Ik had eigenlijk liever gehad dat hij een mooie grafiek liet zien waarin, de kostprijs van de versnelde energietransitie – berekend door 97 procent van de wetenschappers – getoond werd in gekleurde staven.
     Ik zeg niet a priori nee tegen zo’n kostprijs, want ik geloof wel dat we iets moeten doen voor het klimaat. Maar ik wil dat toch allemaal eens becijferd zien: én de belastingen én de taksen én de prijsstijgingen én alles wat we moeten opgeven omdat het verboden wordt. Een beetje econoom kan zelfs in geld uitdrukken wat het derven van biefstuk, van vliegreizen en van een privéauto betekent, misschien niet voor een onthecht persoon als Nic, maar voor een gemiddelde burger. En dat komt dan allemaal in een mooie grafiek met correcte cijfers. Nic kan dan een visuele stijl gebruiken om die cijfers te minimaliseren zoals hij die andere gemaximaliseerd heeft; dat vind ik niet erg als ik die cijfers maar krijg. Ik neem graag aan dat een gezond milieu en een geschikt klimaat ook een onderdeel van onze ‘welvaart’ zijn, maar ik wel toch nog altijd eens zien hoeveel ándere welvaart ik daarvoor moet opgeven. Ik wil dat graag weten vóór ik ‘de politici onder druk zet om eindelijk iets te doen’. Gaat het om tien procent welvaartsverlies? Twintig procent? De helft? Nog meer? Als het té veel is, zou ik liever hebben dat er eerst meer – eigenlijk veel meer – wetenschappelijk en technologisch onderzoek gebeurde, ook op de tekentafel, zodat de energietransitie goedkoper en efficiënter kan gebeuren.

     Op het einde van zijn betoog zegt Nic dat we bij een heel radicaal klimaatbeleid niets te verliezen hebben, zelfs als de sombere prognoses uiteindelijk fout blijken. En als de prognoses juist zijn hebben we àlles te winnen, namelijk het voortbestaan van de mensheid. Dat lijkt sterk op de beroemde ‘weddenschap van Pascal’. Voor wie die weddenschap niet kent: met een eenvoudige zoekopdracht kom je te weten wat die weddenschap inhield en welke de redeneerfouten Pascal daarbij heeft begaan.

 
* Er is natuurlijk een verband tussen de opwarming enerzijds en de hittegolven die bosbranden veroorzaken anderzijds. Dat geldt ook voor ongewone neerslag en overstromingen. Maar het is belangrijk om te weten of de intensiteit van die rampen nu met 10, met 20 of met 300 procent zijn toegenomen.

** Op basis van de IPCC-gegevens zoals samengevat door nl.Wikipedia.

*** Die onzekerheid is de reden waarom de waaier zo breed is, met andere woorden, waarom de prognoses zo verschillend zijn. De hypotheses over de positieve feedback zijn dus al opgenomen in de becijferde prognoses van het IPCC.

**** Zonne- en windenergie wordt in de film vergeleken met het totale elektriciteitsverbruik, terwijl kernenergie wordt vergeleken met het totale energieverbruik. Dat laaste houdt véél meer inhoudt dan alleen elektriciteit. Door die ongelijke behandeling wordt het belang van zonne- en windenergie overschat en het belang van kernenergie onderschat.

***** Ik sta ook wantrouwig tegenover het ‘Afrikaanse argument’. Nadat eerst de hele wereld onleefbaar werd vanaf 2040, blijkt in het tweede deel dat vooral Afrika onleefbaar wordt: droogte, watertekort, hongersnood, conflicten, waardoor Europa binnenkort één miljard kandidaat-vluchtelingen voor de deur krijgt. Rudi Vranckx wordt er bijgehaald om een en ander te bevestigen. Nu geloof ik wel dat Afrika voor grote problemen staat, onder andere door de bevolkingsexplosie die eraan komt. We moeten hopen dat het met die explosie goed komt, zoals dat in Azië ook goed is gekomen, maar zeker weten we dat niet. Wat we wel zeker weten is dat, om de Afrikaanse noden te lenigen, andere hulp dringender is dan de beperking van de temperatuurstijging (zie hier).

****** Wij hebben laatst onze woning grondig laten isoleren. Wij kregen daar zelfs subsidie voor. Maar dat we die investering op zeven jaar terugwinnen geloof ik niet.

woensdag 6 maart 2019

Actrices en hun talenten

Olga Knipper - Anton Tsjechov
Vrouwen die op het podium komen als zangeres, danseres of actrice hebben altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op mannen. Een Amerikaanse neef van mij die een poos in België heeft gewoond, zei af en toe: ‘I love my wife as much as the next guy, but if Madonna rang at my door, my bags would be packed in no time.’ Het moest voor hem trouwens niet noodzakelijk Madonna zijn, want hij zei hetzelfde van Julie Andrews, Julie Christie en Julie Hagerty.
     Waar komt die aantrekkingskracht vandaan? Wat geeft de doorslag? Zijn het de spotlights? Het artistieke talent? De sexy uitstraling? Wat die laatste twee eigenschappen aangaat, die vallen in elk geval niet helemaal samen. Zoek je op IMDB een lijst van de vijftig béste filmactrices en een van de vijftig aantrékkelijkste filmactrices, dan worden dat twee heel andere lijsten, de ene aangevoerd door Meryl Streep en de andere door Angelina Jolie. Om een onbegrijpelijke reden staat Jane Fonda op allebei.
    Of neem de negentiende eeuw. Een heer van stand – zeker in Frankrijk – stond toen nergens als hij niet af en toe op restaurant kon gaan met een al dan niet getalenteerde demi-mondaine uit de theaterwereld. Van Victor Hugo’s trouwe maîtresse Juliette Drouet 
(hier) weten we dat acteertalent níet haar voornaamste troefkaart was want zelfs een succesvol toneelschrijver als Hugo kon - en wou - niets doen voor haar carrière. En ook van het actricetje Ellen Ternan, voor wie Charles Dickens zijn vrouw verliet, weten we dat ze erg  beperkt was.  
     Bij Tsjechov ligt dat anders. Hij trouwde op latere leeftijd met de toneelspeelster Olga Knipper, die, als we op haar brieven afgaan, vaak humeurig was*, als we op haar foto’s afgaan, er gewoontjes uitzag, en als we op haar carrière afgaan, voldoende talent bezat om een regisseur als Stanislavski te bekoren. Dat talent moet ook Tsjechov hebben bekoord.
     Dat Tsjechov altijd al veel belang hechtte aan authentiek toneeltalent bleek overigens toen hij op jongere leeftijd de twee grootste diva’s van zijn tijd op de planken zag: Sarah Bernhardt uit Frankrijk en Eleonora Duse uit Italië**. Op  eenentwintigjarige leeftijd zag Tsjechov ‘la grande Sarah’ in dat beroemde melodrama van Alexandre Dumas fils
(hier).  ‘Heel haar spel is niets anders dan een keurig uit het hoofd geleerde les,’ schrijft Tsjechov. ‘In haar spel zit geen talent, maar een gigantische arbeid, een ongelooflijke vlijt! Als wij zo vlijtig waren als zij, wat zouden we niet allemaal schrijven! We zouden de muren en plafonds van onze redactie volschrijven met hele kleine lettertjes.’
    Geen Sarah Bernhardt dus voor Tsjechov.
     Jaren later zag de schrijver dan Eleonara Duse in een Italiaans gesproken voorstelling van een Shakespearestuk. Dat was andere koek. Tsjechov kende geen Italiaans, maar, schrijft hij, Duse acteerde zo goed dat het was alsof hij elk woord verstond. Hoe verschillend was dat niet van het Russische theater. Hij werd bijna depressief als hij eraan dacht.
     Ja, aan dat Russische theater moest dringend iets veranderen.
 

Sarah Bernhardt - Eleonora Duse


* Een beetje zoals Masja dus, in Drie Zusters. Ik ga volgende week met mijn leerlingen naar een opvoering van dat stuk.
** Ik heb de twee actrices al eens eerder ter sprake gebracht (hier). De naam van Eleonora Duse hoorde ik voor het eerst in de film ‘Axel Munthe. Der Arzt von San Michele’. Dat moet in 1963 geweest zijn. Ja dingen van tóen kan ik wel onthouden. Toen we enkele jaren geleden in Capri waren en het huis van de beroemde ‘Arzt’ bezochten, was daar een winkeltje waar je prularia kon kopen. Ze kenden de film, wisten correct de namen van de acteurs te noemen, maar hadden er helaas geen dvd of video van.